Uitvoeringsregeling schenk- en
erfbelasting
Gelet
op de artikelen 1a, achtste lid, 16, derde lid, 17, tweede lid,
32, eerste lid, onder 8°, onderdeel e, 33,
onder 5°, 35b, eerste lid, 35c, vijfde en achtste lid, 35d,
tweede lid, 35e, zesde lid, 73 en 75, eerste lid, Successiewet
1956.
Besluit:
Hoofdstuk I Algemene
bepalingen
Artikel 1 Reikwijdte
en
definitie
{Reikwijdte}
1.
Deze
regeling geeft uitvoering aan de artikelen 16, derde
lid, 17, tweede lid, 33, onderdelen 5° en 7°, 33a, 35b, eerste lid, 35c, vijfde en negende lid, 35d, tweede lid, 35e, zesde lid, en 73 van
de Successiewet
1956.
2.
Deze
regeling verstaat onder wet: Successiewet
1956.
Artikel 2
Vervallen
Artikel 3 Toerekening
afgezonderd particulier vermogen
{Toerekening APV}
Artikel 4a van
de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige
toepassing op de in artikel 16 van de wet bedoelde verkrijging en
de in artikel 17 van de wet bedoelde
schenking.
Hoofdstuk II Vrijstellingen
Artikel 4
Vervallen
Artikel 5 Schenking ten behoeve van een eigen woning
{Verwerving eigen woning}
1.
Een verhoogde vrijstelling als bedoeld in de artikelen 33, onderdeel 5°, onder c, en onderdeel 7°, en 33a, tweede lid, van de wet voor een schenking ten behoeve van een eigen woning als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de wet wordt slechts verleend voor zover:
a.de schenking onvoorwaardelijk wordt gedaan, dan wel onder de schriftelijk vastgelegde ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover niet is voldaan aan de voorwaarden voor de verhoogde vrijstelling voor een schenking ten behoeve van een eigen woning als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de wet;
b.ingeval het een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdelen b, c, d of e, van de wet betreft:
1°.het bedrag van de schenking daadwerkelijk door de schenker is betaald;
2°.het bedrag van de schenking uiterlijk in het tweede kalenderjaar volgend op het eerste kalenderjaar waarvoor een beroep op de verhoogde vrijstelling is gedaan, is besteed ten behoeve van een eigen woning als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de wet; en
3°.de verkrijger desgevraagd met schriftelijke bescheiden doet blijken dat de schenking tijdig overeenkomstig de gestelde voorwaarden is besteed.
2.
Voor zover voor schenkingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden doet de verkrijger hiervan uiterlijk op 31 mei van het derde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor een beroep op de verhoogde vrijstelling is gedaan mededeling aan de inspecteur.
3.
Indien met toepassing van artikel 33a, tweede lid, van de wet meerdere bedragen zijn geschonken waarvoor een beroep op de verhoogde vrijstelling is gedaan en een deel van die bedragen niet of niet tijdig is besteed ten behoeve van een eigen woning, wordt het niet of niet tijdig bestede deel geacht betrekking te hebben op de laatst verkregen schenking of schenkingen.
Artikel 6 Schenking
voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een
beroep
{Kosten studie of opleiding}
1.
Een
vrijstelling als bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder b, van de wet
voor een schenking die is bestemd voor de betaling van kosten van een
studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind, welke
kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk, wordt niet verleend
voor de aflossing van schulden die zijn aangegaan voor de financiering
van een dergelijke studie of opleiding en wordt voorts slechts verleend
indien:
a.de
schenking is aangegaan bij notariële akte waarin is vermeld voor
de betaling van welke studie of opleiding de schenking is bedoeld
alsmede het bedrag van de verwachte kosten van die studie of
opleiding;
b.de schenking is gedaan
onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het
geschonken bedrag niet binnen twee kalenderjaren na het jaar waarin de
schenking is gedaan aan de studie of opleiding is besteed,
en
c.desgevraagd met schriftelijke
bescheiden wordt aangetoond dat het bedrag van de schenking
daadwerkelijk door de schenker is betaald en, binnen de in
onderdeel b bedoelde termijn, door de begunstigde is aangewend
voor de in de in onderdeel a bedoelde akte vermelde studie of
opleiding.
2.
Voor de toepassing van
artikel 33, onderdeel 5°, onder b, van de wet worden kosten voor een
studie of de opleiding voor een beroep aangemerkt als aanzienlijk hoger
dan gebruikelijk indien deze, exclusief kosten voor levensonderhoud,
ten minste € 20 000 per jaar
bedragen.
Hoofdstuk III Bedrijfsopvolging
Artikel 7 Hetgeen
tot een objectieve onderneming wordt
gerekend
{Objectieve onderneming}
1.
Onder
een objectieve onderneming als bedoeld in artikel 35b, eerste lid,
van de wet wordt mede begrepen buitenvennootschappelijk gehouden
ondernemingsvermogen, mits dit vermogen bestaat uit onroerende
zaken.
2.
Tot een
objectieve onderneming als bedoeld in artikel 35b, eerste lid, van
de wet die toebehoort aan een vennootschap welker kapitaal geheel of
ten dele in aandelen is verdeeld, worden mede gerekend de onroerende
zaken die op de voet van artikel 3.92 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 ter beschikking zijn gesteld aan de
vennootschap en dienstbaar zijn aan de onderneming van de
vennootschap.
3.
Indien
ingevolge artikel 35c, vijfde lid, van de wet bezittingen en
schulden van een lichaam voor een gedeelte worden toegerekend aan een
ander lichaam, worden deze bezittingen en schulden voor de in
artikel 35b, eerste lid, van de wet bedoelde bepaling van de
totale waarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve
onderneming, voor het geheel in aanmerking genomen voor zover zij
ondernemingsvermogen vormen als bedoeld in artikel 35c van de
wet.
4.
Indien de
verkrijging aandelen betreft in een lichaam waarin de erflater,
onderscheidenlijk de schenker, op enig moment in het afgelopen jaar,
onderscheidenlijk op enig moment in de afgelopen vijf jaren, indirect
aandeelhouder was, wordt voor de toepassing van dit
artikel uitgegaan van de situatie als ware de erflater,
onderscheidenlijk de schenker, nog steeds indirect aandeelhouder. De
eerste volzin is van overeenkomstige toepassing in een situatie waarin
de verkrijging aandelen betreft in een lichaam dat is ontstaan bij een
juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van de Wet
inkomstenbelasting
2001.
5.
Voor het
eerste en tweede lid is artikel 35c, zevende lid, van de wet van
overeenkomstige
toepassing.
Artikel 8 In
het kader van een bedrijfsoverdracht uitgegeven preferente
aandelen
{Uitgegeven preferente aandelen}
1.
Onder
een omzetting van gewone aandelen in preferente aandelen als bedoeld in
artikel 35c, vierde lid, onderdeel a, van de wet wordt ook
begrepen een uitgifte van preferente aandelen in het kader van een
aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, een juridische splitsing als bedoeld in
artikel 3.56 van die wet of een juridische fusie als bedoeld in
artikel 3.57 van die
wet.
2.
Aan het
gestelde in artikel 35c, vierde lid, onderdeel a, van de wet
wordt ook geacht te zijn voldaan indien de daar bedoelde preferente
aandelen krachtens erfrecht of schenking worden verkregen van een
rechtsopvolger krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht van degene
die de aandelen heeft omgezet als bedoeld in genoemd
onderdeel.
{Indirect gehouden preferente aandelen}
3.
Indirect
gehouden preferente aandelen zijn uitgegeven in het kader van een
bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 35c, vijfde lid, laatste
volzin, van de wet
indien:
a.de
preferente aandelen een omzetting vormen van een eerder door de
erflater of schenker gehouden indirect belang van gewone aandelen als
bedoeld in artikel 35c, vijfde lid, onderdelen a en b, van de
wet;
b.de omzetting in preferente
aandelen gepaard is gegaan met het toekennen van gewone aandelen aan
een ander;
c.ten tijde van de omzetting
in preferente aandelen de vennootschap waarop de omgezette aandelen
betrekking hadden een onderneming dreef als bedoeld in
artikel 35c, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of een
medegerechtigdheid hield als bedoeld in artikel 35c, het eerste
lid, onderdeel b, van de wet,
en
d.de verkrijger van de indirect
gehouden preferente aandelen reeds voor ten minste 5% van het
geplaatste kapitaal direct of indirect aandeelhouder is van gewone
aandelen als bedoeld in onderdeel b.
Voor de
toepassing van dit lid wordt onder een omzetting van gewone aandelen in
preferente aandelen als bedoeld in de eerste volzin ook begrepen een
uitgifte van preferente aandelen in het kader van een aandelenfusie als
bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een
juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of
een juridische fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet.
Voorts wordt daaronder ook begrepen een uitgifte van preferente
aandelen in het kader van een bedrijfsfusie als bedoeld in
artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969.
4.
Indien
preferente aandelen zijn ontstaan in het kader van een gefaseerde
bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 35c, vierde of vijfde
lid, van de wet, dan behouden deze aandelen het karakter dat zij in
aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 35c,
eerste lid, onderdeel c, van de wet voor zover de houder van deze
preferente aandelen ook houder is van de gewone aandelen die bij het
ontstaan van de preferente aandelen zijn toegekend aan de
bedrijfsopvolger.
5.
Voor
de bepaling of de verkrijger van de preferente aandelen voldoet aan de
voorwaarde van artikel 35c, vierde lid, onderdeel d, van de
wet worden de preferente aandelen niet gerekend tot het geplaatste
kapitaal. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voor de
toepassing van het derde lid, eerste volzin,
onderdeel d.
Artikel 9 Bezitsperiode
voor het overlijden, onderscheidenlijk voor de
schenking
{Bezitsperiode}
1.
Aan
de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren,
bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de wet, is mede
voldaan:
a.ingeval
de erflater of schenker een onderneming drijft die eerder werd gedreven
door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid en welke onderneming met toepassing van
artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door de
erflater of schenker is voortgezet of mede voortgezet: indien de
periode waarin de onderneming voor rekening van de erflater of schenker
wordt gedreven en de periode waarin hij aandeelhouder was in bedoelde
naamloze of besloten vennootschap tezamen een aaneengesloten periode
van ten minste één jaar, onderscheidenlijk van ten minste
vijf jaren, vormt;
b.ingeval de
erflater of schenker aanmerkelijkbelanghouder is en het aanmerkelijk
belang betrekking heeft op een naamloze vennootschap of besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een onderneming drijft
die eerder voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven en
welke onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 is omgezet in bedoelde vennootschap: indien de
periode van aanmerkelijkbelanghouder en de periode waarin de
onderneming voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven
tezamen een aaneengesloten periode van ten minste één jaar,
onderscheidenlijk van ten minste vijf jaren,
vormt;
c.ingeval de erflater of
schenker medegerechtigde is in de zin van artikel 3.3, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die
medegerechtigdheid betrekking heeft op een onderneming die eerder voor
rekening van de erflater of schenker werd gedreven:indien de periode
waarin de onderneming voor rekening van de erflater of schenker werd
gedreven ten minste één, onderscheidenlijk ten minste vijf
jaren, bedroeg;
d.ingeval de erflater
of schenker resultaat uit een werkzaamheid geniet met betrekking tot
een onroerende zaak en de onroerende zaak eerder deel uitmaakte van het
ondernemingsvermogen van een voor rekening van de erflater of schenker
gedreven onderneming: indien de periode van het genieten van resultaat
uit een werkzaamheid en de periode van ondernemerschap tezamen een
aaneengesloten periode van ten minste één jaar,
onderscheidenlijk van ten minste vijf jaren,
vormt.
{Aandelenfusie}
2.
In geval van een aandelenfusie
als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001
worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één,
onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid,
van de wet, de bezitsperiode van de verkregen aandelen en de
bezitsperiode van de afgestane aandelen bij elkaar gevoegd als ware het
één periode. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing bij een juridische splitsing als bedoeld in
artikel 3.56 van de Wet inkomstenbelasting 2001, alsmede bij een
juridische fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die
wet.
3.
In geval
van preferente aandelen als bedoeld in artikel 35c, vierde lid,
van de wet is aan de periode van één, onderscheidenlijk vijf
jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de wet, mede
voldaan indien de bezitsperiode van de gewone aandelen tenminste
één jaar, onderscheidenlijk ten minste vijf jaren,
bedroeg.
{Eigen ondernemingsvermogen}
4.
Met
betrekking tot ondernemingsvermogen dat de erflater zelf krachtens
erfrecht of schenking heeft verkregen en waarop hoofdstuk IIIA van de
wet ten aanzien van hem van toepassing is geweest, wordt steeds geacht
te zijn voldaan aan de voorwaarde van een periode van één
jaar, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de
wet.
Artikel 10 Voortzettingsperiode
{Geen inbreuk op voortzettingsperiode}
1.
Op
verzoek van de verkrijger wordt niet als een gebeurtenis als bedoeld in
artikel 35e van de wet
aangemerkt:
a.de
omzetting van een niet in de vorm van een door een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gedreven onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 in een wel in zodanige vorm gedreven
onderneming, voor zover de onderneming door de bedoelde vennootschap
wordt voortgezet;
b.de ontbinding van
een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid met toepassing van artikel 14c van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, voor zover de onderneming van de
vennootschap door de verkrijger wordt
voortgezet;
c.het ophouden winst te
genieten uit een onderneming in geval van overheidsingrijpen als
bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, voor zover de waarde van de tot de onderneming
behorende vermogensbestanddelen binnen de in artikel 3.54 van de
Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde termijn wordt geherinvesteerd in
een onderneming waaruit de verkrijger winst
geniet;
d.de vervreemding van
vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 35c, eerste lid,
onderdeel c, van de wet in geval van een aandelenfusie als bedoeld
in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits de
verkrijger enig aandeelhouder wordt van de verkrijgende
vennootschap;
e.het ophouden winst te
genieten uit een onderneming in gevallen waarin een onderneming van een
lichaam is overgedragen aan een ander lichaam met toepassing van
artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, mits de
verkrijger indirect enig aandeelhouder is van dat andere
lichaam;
f.de vervreemding van een
onroerende zaak als bedoeld in artikel 35c, eerste lid,
onderdeel d, van de wet voor
zover:
onderdeel d is van
overeenkomstige toepassing bij een juridische splitsing als bedoeld in
artikel 3.56 van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede bij een
juridische fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet.
onderdeel e is van overeenkomstige toepassing bij een juridische
splitsing als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, alsmede bij een juridische fusie als
bedoeld in artikel 14b van die wet.
1°.de
verkrijger de bij de vervreemding verkregen middelen binnen zes maanden
na die vervreemding gebruikt voor de verwerving van een andere
onroerende zaak en deze ter beschikking stelt aan dezelfde
vennootschap, of
2°.de
vervreemding plaatsvindt door een inbreng tegen aandelen in een
naamloze vennootschap of in een besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid, mits de verkrijger de enige aandeelhouder is van die
vennootschap.
{Onroerende zaak}
2.
Indien tot de verkrijging een
onroerende zaak behoort als bedoeld in artikel 35c, eerste lid,
onderdeel d, van de wet en als gevolg van een gebeurtenis als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, het ter beschikking
stellen van dat vermogensbestanddeel eindigt, is op verzoek geen sprake
van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet voor
zover de onroerende zaak in de nieuw ontstane situatie binnen de
oorspronkelijk verkregen onderneming wordt
gebruikt.
3.
Indien
tot de verkrijging een onroerende zaak behoort als bedoeld in
artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet en als
gevolg van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel d, de terbeschikkingstelling is voortgezet als een
terbeschikkingstelling aan de verkrijgende vennootschap, is op verzoek
geen sprake van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de
wet. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij een
gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, tweede
volzin.
4.
Na
toepassing van het eerste, tweede of derde lid, vindt voor de
resterende duur van de termijn van vijf jaren artikel 35e van de
wet volledig toepassing op de alsdan ontstane situatie. Indien het
eerste lid, onderdeel c, toepassing heeft gevonden, wordt de
voortzettingstermijn, bedoeld in artikel 35e van de wet, geschorst
gedurende de periode dat nog niet is
geherinvesteerd.
5.
De
inspecteur beslist op het in het eerste lid, tweede lid of derde lid
bedoelde verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
6.
Van
een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen
sprake indien deze zich voordoet ten gevolge van het overlijden van de
verkrijger, of als gevolg van de verdeling van de nalatenschap van deze
verkrijger binnen twee jaar na zijn overlijden. Voor de toepassing van
artikel 35e van de wet worden voor de resterende duur van de
termijn van vijf jaren de rechtsopvolgers krachtens erfrecht of
huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de
oorspronkelijke
verkrijger.
7.
Van
een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen
sprake indien deze zich voordoet als gevolg van een overgang onder
algemene titel krachtens huwelijksvermogensrecht. Voor de toepassing
van artikel 35e van de wet wordt voor de resterende duur van de
termijn van vijf jaren de rechtsopvolger krachtens
huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de
oorspronkelijke verkrijger. Van een gebeurtenis als bedoeld in
artikel 35e van de wet is evenmin sprake indien gedurende de
resterende duur van de termijn de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden
en binnen twee jaar na de ontbinding wordt verdeeld waarbij het
ondernemingsvermogen als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de wet, wordt
toegescheiden aan de oorspronkelijke verkrijger. Voor de toepassing van
artikel 35e van de wet treedt de oorspronkelijke verkrijger dan
weer voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren in de plaats
van de in de tweede volzin bedoelde rechtsopvolger krachtens
huwelijksvermogensrecht.
8.
Indien
binnen de termijn van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van de
wet, door de verkrijger een door toepassing van artikel 35c, achtste lid, van die wet met een aandeel of winstbewijs
gelijkgesteldekoopoptie wordt uitgeoefend, treden de daardoor verworven
aandelen of winstbewijzen voor de resterende duur van de genoemde
termijn in de plaats van die
koopoptie.
Hoofdstuk IV Bijzondere
bepalingen
Artikel 11 Uitbreiding
aangifteplicht
{Uitbreiding aangifteplicht}
De in artikel 73 van de wet
bedoelde aangifte wordt ingediend bij de inspecteur en houdt
in:
a.de
naam, voornamen, laatste woonplaats en de dagtekening van het
overlijden van de erflater;
b.een
omschrijving van de goederen of bewijsstukken, de rechtsverhouding
krachtens welke de aangever deze onder zich heeft, en de aanwijzing van
hun
bestemming.
Artikel 12
Vervallen
Hoofdstuk V Overgangs-
en
slotbepalingen
Artikel 13 Intrekking
Uitvoeringsregeling Successiewet
1956
1.
De
Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 wordt
ingetrokken.
2.
De
Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 blijft van toepassing op
belastbare feiten in de zin van de wet, zoals die op 31 december
2009 luidde, die zich hebben voorgedaan voor 1 januari
2010.
Artikel 14 Inwerkingtreding
Deze
regeling treedt in werking met ingang van 1 januari
2010.
Artikel 15 Citeertitel
Deze
regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling schenk- en
erfbelasting.
Deze
regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.
De
Staatssecretaris van
Financiën,
J.C.
de
Jager