Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942
door een meer overzichtelijke en op verschillende punten
herziene wettelijke regeling te vervangen en in samenhang
daarmede het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 te
doen vervallen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Belastingplicht
Artikel 1
{Subjectieve belastingplicht}
Onder de naam 'vennootschapsbelasting' wordt een
directe belasting geheven van de lichamen vermeld in de
artikelen 2 en
3.
Artikel 2
{Binnenlandse belastingplichtigen}
1.
Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen
de in Nederland gevestigde:
a.naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen
welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b.coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
c.onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op
onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreden;
d.verenigingen en stichtingen die op de voet van de Woningwet bij
koninklijk besluit zijn toegelaten als instellingen die in het belang
van de volkshuisvesting werkzaam
zijn;
e.hiervoor niet genoemde verenigingen en stichtingen alsmede
andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij
een onderneming
drijven;
f.fondsen voor gemene rekening;
g.publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, die niet al op grond van de onderdelen a, b, c, d en e belastingplichtig zijn, voor zover zij een onderneming drijven.
2.
Als binnenlandse belastingplichtigen zijn mede aan de belasting onderworpen de ondernemingen gedreven door de Staat. Voor de toepassing van deze wet worden alle ondernemingen gedreven door de Staat die behoren tot eenzelfde bij koninklijk besluit ingesteld ministerie als bedoeld in artikel 44 van de Grondwet, geacht tezamen één onderneming gedreven door de Staat te vormen.
3.
Onder een fonds voor gemene rekening wordt verstaan een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming aangemerkt. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt indien voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden is vereist, met dien verstande dat ingeval vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening of aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie de bewijzen niet als verhandelbaar worden aangemerkt.
{Fictieve vestigingsplaats}
4.
Heeft de oprichting van een lichaam plaatsgevonden naar Nederlands
recht, dan wordt voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de
artikelen 13 tot en met 13d,
13i tot en met 13k,
14a,
14b, 15 en
15a, het lichaam steeds geacht in Nederland te
zijn gevestigd. Bij een
lichaam dat zonder toepassing van de eerste volzin niet een
binnenlandse belastingplichtige zou zijn, wordt, in afwijking van
hoofdstuk II, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang als
bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, bepaald op de voet van
hoofdstuk III. Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door
Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te
zijn opgericht naar Nederlands recht.
{Ondernemingsvermogen}
5.
De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a,
b, c en d, worden geacht hun onderneming te
drijven met behulp van hun gehele vermogen.
{Handelsregister}
6.
Voor de toepassing van deze wet wordt het bestaan van een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid steeds
aangenomen, zodra en zolang een onderneming als behorende aan een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in het
handelsregister staat ingeschreven.
7.
De ondernemingen van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g, worden voor de toepassing van deze wet geacht tezamen één onderneming te vormen.
{BES eilanden}
8.
Voor de
toepassing van deze wet worden op de BES eilanden gevestigde lichamen
die door de toepassing van artikel 5.2 van de Belastingwet BES geacht
worden niet op de BES eilanden te zijn gevestigd, geacht in Nederland
te zijn gevestigd.
{Culturele instelling}
9.
Op
schriftelijk verzoek en onder door Onze Minister te stellen voorwaarden
staat de inspecteur toe dat een lichaam als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e, geacht wordt zijn onderneming te drijven met behulp van
zijn gehele vermogen, indien het lichaam als culturele instelling is
aangemerkt. Het verzoek moet uiterlijk binnen zes maanden na afloop van
het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking heeft, worden
ingediend bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij
voor bezwaar vatbare beschikking waarin de door Onze Minister te
stellen voorwaarden zijn opgenomen. Bij inwilliging van het verzoek
geldt dit tot wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging
alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud
daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst
is
ingewilligd.
{Publiekrechtelijk rechtspersoon }
10.
Voor de toepassing van deze wet wordt onder een publiekrechtelijke rechtspersoon verstaan een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon alsmede een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon.
Artikel 3
{Buitenlandse belastingplichtigen}
1. Als buitenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting
onderworpen de niet in Nederland gevestigde:
a.verenigingen en andere rechtspersonen;
b.open commanditaire vennootschappen en andere niet
rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen welker
kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
c.doelvermogens;
d.maar
op Aruba, Curaçao of Sint Maarten gevestigde lichamen die een
onderneming drijven met behulp van een vaste inrichting op de BES
eilanden of een vaste vertegenwoordiger op de BES eilanden;
die Nederlands inkomen genieten.
2.
In
afwijking in zoverre van het eerste lid zijn lichamen die vergelijkbaar
zijn met een naar Nederlands recht opgerichte vereniging of stichting
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, of die een
kerkgenootschap zijn, slechts aan de belasting onderworpen voor zover
zij een onderneming
drijven. Artikel 2, negende lid, is van
overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn met Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen vergelijkbare buitenlandse rechtspersonen slechts aan de belasting onderworpen voor zover zij een onderneming drijven.
Artikel 4
{Drijven van een onderneming}
Onder het drijven van een onderneming als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e en g, en tweede lid, en in artikel 3, tweede en derde lid, wordt mede verstaan:
a.een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid
waardoor in concurrentie wordt getreden met
ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen, dan
wel door lichamen, vermeld in artikel 2, eerste lid,
onderdelen a, b, c en
d;
b.een werkzaamheid die bestaat uit de verzorging van
werknemers of gewezen werknemers, van hun echtgenoten of
gewezen echtgenoten, dan wel hun partners of gewezen
partners en van hun kinderen of pleegkinderen door
middel van uitkeringen op grond van een regeling voor
vervroegde uittreding (VUT-uitkeringen) of pensioen, uit
het verzekeren van dergelijke uitkeringen, dan wel uit
het verzekeren van lijfrenten of kapitaalsuitkeringen
uit levensverzekering;
c.het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, voor zover dit niet opkomt uit effectenbezit, waarbij de medegerechtigdheid zich niet behoeft uit te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo.
Artikel 5
{Subjectieve vrijstellingen}
1. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur onder
daarbij te stellen voorwaarden van de belasting vrij te stellen:
a.lichamen welker bezittingen uitsluitend of hoofdzakelijk
bestaan uit op de voet van de Natuurschoonwet
1928 (Stb.
1989, 252) aangewezen landgoederen, welker werkzaamheden
ten minste hoofdzakelijk bestaan uit de instandhouding
van die landgoederen en welker overige werkzaamheden
niet kunnen worden aangemerkt als het drijven van een
onderneming;
b.lichamen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel
stellen de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit
en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan
wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die
de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel
van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een
regeling voor vervroegde uittreding, behoudens voorzover zij voordelen behalen
uit bij algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden die niet rechtstreeks
verband houden met het uitvoeren van bedoelde regelingen.
c.lichamen
welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verrichten
welke bestaan uit:
1°.het
genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met
een verstandelijke of lichamelijke beperking, wezen of ouderen die niet
meer zelfstandig kunnen
wonen;
2°.het
bieden van een passende werkzaamheid aan mensen met een verstandelijke
of lichamelijke beperking; dan
wel
3°.het verstrekken van kleine kredieten aan
personen, behorende tot de economisch zwakke
groepen van de bevolking;
d.lichamen welke werkzaam zijn op het gebied van de
landbouw, van de verzekering tegen schade op onderlinge
grondslag of van de verzorging van uitvaarten, mits bij
deze lichamen het streven naar winst, hetzij geheel
ontbreekt, hetzij van bijkomstige betekenis is;
e.ziekenhuisverplegingsfondsen en
ziektekostenverzekeringsmaatschappijen, voor zover zij
geen winst beogen of maken anders dan voor instellingen
ten bate van de volksgezondheid;
f.instellingen welke krachtens de wet zijn toegelaten of
erkend als draagster van risico met betrekking tot
publiekrechtelijk geregelde verzekeringen, uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend risico’s verzekeren krachtens de
sociale-verzekeringswetten met
uitzondering van de
Zorgverzekeringswet en geen
andere onderneming drijven dan een
verzekeringsonderneming;
g.lichamen welker werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend bestaat uit het in stand houden van openbare
leeszalen en bibliotheken.
{Pensioenfondsen}
2.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op:
a.naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is
verdeeld waarin een werknemer of gewezen werknemer, zijn echtgenoot of partner,
een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad
van de zijlijn, dan wel een van hun pleegkinderen al dan niet tezamen voor
ten minste tien percent van het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of
middellijk, aandeelhouder is;
b.andere dan de onder a bedoelde lichamen waarvan de werkzaamheid hoofdzakelijk
bestaat in de uitvoering van pensioenregelingen of van regelingen voor vervroegde
uittreding van werknemers of gewezen werknemers van naamloze vennootschappen,
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of andere vennootschappen
welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld waarin
deze werknemers of gewezen werknemers, hun echtgenoten of partners, hun bloed-
of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan
wel hun pleegkinderen al dan niet tezamen voor ten minste tien percent van
het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouder
zijn of op enig moment zijn geweest.
{Pensioenregeling}
3.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt onder een pensioenregeling
of een regeling voor vervroegde uittreding verstaan:
a.een zodanige
regeling in de zin van artikel 1 van de
Pensioenwet respectievelijk
de wettelijke bepalingen betreffende de loonbelasting, dan wel een
buitenlandse regeling welke daarmee naar aard en strekking
overeenkomt;
b.een pensioenregeling
waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet verplichte
deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet op het
notarisambt of de Wet verplichte
beroepspensioenregeling.
4.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp
aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
5.
Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden met werknemers gelijkgesteld: deelnemers aan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 6
{Verenigingen en stichtingen}
1.
Lichamen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede
lid, zijn met betrekking tot een jaar van de belasting vrijgesteld,
indien de winst van het jaar – opgevat overeenkomstig hoofdstuk
II van deze wet met uitzondering van artikel 9a en artikel 12 –
niet meer bedraagt dan € 15 000, dan wel van het jaar en de
daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan
€ 75 000. Indien in een jaar verlies geleden wordt, wordt
de winst voor dat jaar gesteld op nihil.
2.
Het
eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van lichamen die een
werkzaamheid verrichten als bedoeld in artikel 4, onderdeel
b.
3.
Op een uiterlijk gelijktijdig met de aangifte gedaan verzoek van een lichaam bepaalt de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking dat dit lichaam, in afwijking van het eerste lid, niet van
de belasting is vrijgesteld.
4.
Bij
inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, geldt dit tot
wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk
is met ingang van het vijfde jaar of een veelvoud daarvan na het einde
van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is
ingewilligd.
Artikel 6a
{Vrijgestelde beleggingsinstelling}
1. Van de belasting wordt op verzoek vrijgesteld
een beleggingsinstelling, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaat uit
de belegging van gelden of andere goederen en die uitsluitend belegt in
financiële instrumenten, met toepassing van het beginsel van
risicospreiding, waarbij de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid
(rechten van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de
activa van de instelling direct of indirect worden ingekocht of
terugbetaald (vrijgestelde beleggingsinstelling).
2. Het eerste lid vindt slechts toepassing indien de beleggingsinstelling een naamloze vennootschap of een fonds voor gemene
rekening is, of een lichaam dat is opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden
geldende recht dan wel het
recht van Aruba, Curaçao, Sint
Maarten, een lidstaat van de Europese
Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin
een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt
voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar
Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en
inrichting vergelijkbaar is met het hiervoor genoemde naar Nederlands
recht opgerichte of aangegane lichaam.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een beleggingsinstelling verstaan een lichaam waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen.
{Financiële instrumenten}
4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder
financiële instrumenten
verstaan:
a.financiële instrumenten als bedoeld in
artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met uitzondering van
zaken en rechten als omschreven in artikel 17a, onderdelen a en b;
b.banktegoeden.
5. Een
lichaam wordt uitsluitend met ingang van een jaar als vrijgestelde
beleggingsinstelling aangemerkt.
{Verzoek}
6. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt
uiterlijk ingediend in het jaar met ingang waarvan het lichaam als
vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
7. Indien een lichaam in
de loop van een jaar niet langer voldoet aan de voorwaarden voor
vrijstelling van de belasting, wordt het lichaam met ingang van dat
jaar bij een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur niet
meer als vrijgestelde beleggingsinstelling aangemerkt.
8. Op verzoek van de vrijgestelde
beleggingsinstelling wordt zij niet meer als zodanig aangemerkt. Het
verzoek, bedoeld in de eerste volzin, moet zijn ingediend voorafgaande
aan het jaar met ingang waarvan het lichaam niet meer als vrijgestelde
beleggingsinstelling wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op
het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 6b
1.
{ Vrijgestelde lichamen}
Van de belasting zijn vrijgesteld lichamen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend:
a.als academisch ziekenhuis activiteiten verrichten als genoemd in artikel 1.4, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of
b.onderwijs geven of onderzoek verrichten, mits dat onderwijs en dat onderzoek hoofdzakelijk worden bekostigd uit publieke middelen, uit wettelijk collegegeld of instellingscollegegeld als bedoeld in hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, uit lesgelden als bedoeld in artikel 3 van de Les- en cursusgeldwet, uit buitenlandse bijdragen die naar aard en strekking overeenkomen met genoemde college- of lesgelden of uit bijdragen van algemeen nut beogende instellingen waarvoor geen contractuele tegenprestatie wordt gevraagd.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid op lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en e, en artikel 3, eerste lid, niet zijnde een lichaam als bedoeld in artikel 3, derde lid.
Artikel 6c
Vervallen
Hoofdstuk II Voorwerp van de belasting bij binnenlandse
belastingplichtigen
Afdeling 2.1 Belastbaar
bedrag
Artikel 7
{Objectieve belastingplicht}
1.
Ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen wordt de belasting
geheven naar het belastbare bedrag.
{Belastbaar bedrag}
2.
Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare winst
verminderd met de op de voet van
Hoofdstuk IV te verrekenen verliezen.
{Belastbare winst}
3.
Belastbare winst is de winst verminderd met de aftrekbare giften.
{Jaar}
4.
Onder jaar wordt verstaan boekjaar, dan wel, zo de belastingplichtige
niet regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitingen, kalenderjaar.
Indien de belastingplichtige in de loop van het boekjaar als
moedermaatschappij als bedoeld in artikel 15, tweede lid, of als dochtermaatschappij deel gaat uitmaken of ophoudt deel uit te maken van een
fiscale eenheid als bedoeld in
artikel 15, eerste of tweede lid, wordt het
gedeelte van dat boekjaar waarin de belastingplichtige geen deel uitmaakt van
die fiscale eenheid als afzonderlijk jaar aangemerkt.
{Andere geldeenheid (functionele valuta)}
5.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in welke
gevallen de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden de
belastingplichtige op zijn verzoek kan toestaan het belastbare bedrag te
berekenen in een andere geldeenheid dan de euro. Daarbij wordt onder meer
aangegeven tegen welke koers de in de wetgeving opgenomen bedragen in euro’s
worden omgerekend in de andere geldeenheid en tegen welke koers het in de
andere geldeenheid berekende belastbare bedrag wordt omgerekend in euro’s. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Afdeling 2.2 Algemene artikelen inzake bepaling van de winst
Artikel 8
{Winstbegrip}
1.
De winst wordt opgevat en bepaald op de voet van de
artikelen 3.8,
3.11 en 3.12,
3.13, eerste lid, onderdelen a, g, h en
i,
3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met
h, en tweede tot en met vijfde lid,
3.21 tot en met 3.30, 3.30a, eerste tot en met zevende
lid, 3.31 tot en
met 3.54, 3.55 tot en met 3.57, 10.10, 10a.2, 10a.3 en 10a.18 van de Wet inkomstenbelasting
2001, waarbij voor ondernemer wordt gelezen
belastingplichtige.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing voorzover:
a.bij of krachtens deze wet of krachtens
artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting
2001 anders is bepaald;
b.
artikel 3.53 van de Wet inkomstenbelasting
2001 betrekking heeft op de vorming van een
oudedagsreserve;
c.uit het verschil in wezen tussen de belastingplichtige en een
natuurlijk persoon het tegendeel voortvloeit.
{Medegerechtigdheid}
3.
Indien een onderneming niet voor rekening van de belastingplichtige
wordt gedreven, maar de belastingplichtige, anders dan als aandeelhouder,
medegerechtigd is tot het vermogen van die onderneming, wordt de winst van die
onderneming rechtstreeks door de belastingplichtige genoten.
{Kwijtscheldingswinst fiscale eenheid}
4.
Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing indien de
belastingplichtige deel heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid en sinds het
ontvoegingstijdstip minder dan 6 jaren zijn verstreken, behoudens voorzover de
belastingplichtige aannemelijk maakt dat de in dat onderdeel bedoelde voordelen
niet tot zijn winst zouden behoren, indien hij geen deel zou hebben uitgemaakt
van de fiscale eenheid. Artikel 15ac, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
{Gemengde kosten}
5. Bij
aanwezigheid in een jaar van een of meer werknemers in de zin van de
Wet op de loonbelasting 1964 wordt de winst mede opgevat en bepaald op
de voet van artikel 3.15, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001. Daarbij wordt voor de toepassing van
genoemd eerste lid het aldaar vermelde bedrag vervangen door 0,4% van
het gezamenlijke bedrag van het door de desbetreffende werknemers in
het jaar genoten belastbare loon in de zin van artikel 9 van de Wet op
de loonbelasting 1964 indien deze uitkomst hoger is dan
€ 4.500. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de
aangifte kiest, wordt voor de toepassing van de tweede volzin tot het
loon niet gerekend het loon uit een vroegere
dienstbetrekking. Voor de toepassing van genoemd vijfde lid wordt het aldaar vermelde percentage vervangen door 73,5%.
{Afschrijvingsbeperking onroerende zaken}
6. Voor de toepassing van artikel 3.30a van de Wet
inkomstenbelasting 2001 wordt verstaan
onder:
a.een met de belastingplichtige verbonden lichaam:
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 10a, vierde en zevende lid;
b.een met de belastingplichtige
verbonden persoon: een natuurlijke persoon voor wie de
belastingplichtige een verbonden lichaam is als bedoeld in artikel
3.30a, tiende lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
{Egalisatiereserve VUT}
7. Artikel 3.53,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is niet van
toepassing op kosten en lasten in verband met een regeling voor
vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de
loonbelasting 1964 ten behoeve van werknemers als bedoeld in artikel
12a van die wet. Een voorziening ter zake van een zodanige regeling
voor vervroegde uittreding voor bedoelde werknemers is niet
mogelijk. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een stellig voornemen tot het toekennen van pensioenaanspraken aan werknemers als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.
{Uitgesloten verplichtingen investeringsaftrek}
8.
Voor de toepassing van de
artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 worden niet in aanmerking genomen
verplichtingen aangegaan door een vennootschap welker kapitaal geheel of ten
dele in aandelen is verdeeld:
a.ter zake van de verwerving van een onderneming of een gedeelte van
een onderneming tegen uitreiking van aandelen;
b.tegenover een persoon die of een lichaam dat voor ten minste een
derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk
aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest in die
vennootschap;
c.tegenover een andere vennootschap welker kapitaal geheel of ten
dele in aandelen is verdeeld, indien hetzij de belastingplichtige in die
vennootschap, hetzij een derde in beide vennootschappen voor ten minste een
derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk
aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest.
{Beleggingsinstellingen}
9.
De
artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 zijn niet van toepassing ten aanzien
van lichamen welke als beleggingsinstelling zijn aangemerkt.
{Desinvesteringsbijtelling beleggingsinstellingen}
10.
Voor de toepassing van
artikel 3.47 van de Wet inkomstenbelasting
2001 worden aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat
met ingang waarvan een lichaam als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, de
goederen van zulk een lichaam geacht te zijn vervreemd voor de waarde in het
economische verkeer van die goederen.
11.
Onze Minister kan bepalen dat het achtste lid niet van toepassing is.
{Aandelen beleggingsinstelling en fusievoordeel}
12.
Artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting
2001 vindt geen toepassing ingeval de aandelen of
winstbewijzen die worden vervreemd behoren tot het vermogen van een lichaam dat
als beleggingsinstelling is aangemerkt.
{Herinvesteringsreserve en deelneming}
13.
Voor de toepassing van
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001, wordt een deelneming als bedoeld in
artikel 13 niet tot de
bedrijfsmiddelen gerekend.
14. Het in het vijfde lid aan het slot vermelde
bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege
vervangen door het bedrag dat krachtens artikel 10.1 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 wordt vastgesteld ter vervanging van het in
artikel 3.15, eerste lid, van die wet vermelde
bedrag.
15.
Voor
de toepassing van de artikelen 8c, 10a, 12a, 13b, 13ba, 20a, 25 en 28
zijn de artikelen 2.14a en 10a.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 2.14a, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de toepassing van artikel 10a buiten toepassing blijft.
Artikel 8a
{Dooruitdelingswinst}
Tot de winst behoort niet het bedrag waarmee de af te dragen
dividendbelasting ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet
op de dividendbelasting 1965 is verminderd.
Artikel 8b
{Gelieerdheid, winst ‘at arms length’, verrekenprijzen}
1.
Indien een lichaam, onmiddellijk of middellijk, deelneemt
aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het
kapitaal van een ander lichaam en tussen deze lichamen ter
zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden
worden overeengekomen of opgelegd (verrekenprijzen) die
afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door
onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt de
winst van die lichamen bepaald alsof die laatstbedoelde
voorwaarden zouden zijn overeengekomen.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een
zelfde persoon, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de
leiding van of aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal
van het ene en het andere lichaam.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde lichamen nemen in
hun administratie gegevens op waaruit blijkt op welke wijze
de in dat lid bedoelde verrekenprijzen tot stand zijn
gekomen en waaruit kan worden opgemaakt of er met betrekking tot de totstandgekomen verrekenprijzen sprake is
van voorwaarden die in het economische verkeer door
onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
Artikel 8c
{Onbelaste en niet-aftrekbare rente, royalty’s}
1.
Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de door de
belastingplichtige van onderscheidenlijk aan lichamen of natuurlijke personen
die behoren tot het concern waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt,
ontvangen en betaalde:
a.renten ter zake van rechtens dan wel in feite direct of indirect
samenhangende geldleningen, of
b.royalty's ter zake van rechtens dan wel in feite direct of
indirect samenhangende rechtsverhoudingen,
indien door de belastingplichtige met betrekking tot die
geldleningen of rechtsverhoudingen per saldo geen reële risico's worden
gelopen.
{Reëel risico}
2.
Een belastingplichtige wordt met betrekking tot samenhangende
geldleningen geacht reële risico's te lopen indien het eigen vermogen dat
passend is ter dekking van de risico's ten minste bedraagt het laagste van
de volgende bedragen:
a.1% van het bedrag van de uitstaande geldleningen, of
b.€ 2 000 000.
De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat dit bedrag aan
eigen vermogen aanwezig is ter dekking van de desbetreffende risico's en
dat dit wordt aangetast als deze risico's zich manifesteren.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt tot de winst van de
belastingplichtige gerekend een met inachtneming van
artikel 8b te bepalen vergoeding voor
de door de belastingplichtige uitgeoefende functies die betrekking hebben op de
samenhangende geldleningen of rechtsverhoudingen.
{Concern}
4.
Onder een concern wordt verstaan: de belastingplichtige tezamen met de
met hem verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen, bedoeld in
artikel 10a, vierde en zevende lid, onderscheidenlijk vijfde lid.
Artikel 8d
{Woningbouwsubsidies}
Bij het bepalen van de winst blijven buiten
aanmerking de subsidies, bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de
Woningwet, ontvangen door verenigingen en stichtingen die op de voet
van de Woningwet bij koninklijk besluit zijn toegelaten als
instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam
zijn.
Artikel 8e
1.
{ Vrijgestelde voordelen}
Bij het bepalen van de winst van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, of tweede lid, dan wel artikel 3, derde lid, blijven buiten aanmerking voordelen uit:
a.activiteiten verricht voor:
1°.het lichaam zelf;
2°.een privaatrechtelijk overheidslichaam van het lichaam, of
3°.een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk overheidslichaam in het kader van een dienstverleningsovereenkomst, indien de voordelen uit deze activiteiten bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam bij het bepalen van de winst buiten aanmerking zouden blijven indien deze activiteiten door die rechtspersoon of dat lichaam zelf zouden zijn verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in onderdeel b;
b.activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of van een publiekrechtelijke bevoegdheid van de publiekrechtelijke rechtspersoon, tenzij met die activiteiten in concurrentie wordt getreden met ondernemingen gedreven door natuurlijke personen dan wel door lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e;
c.activiteiten verricht in het kader van een samenwerkingsverband tussen publiekrechtelijke rechtspersonen of privaatrechtelijke overheidslichamen, mits:
1°.de activiteiten worden verricht voor de onmiddellijk of middellijk in het samenwerkingsverband deelnemende publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke overheidslichamen, of voor privaatrechtelijke overheidslichamen van genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen;
2°.de activiteiten niet tot belastingplicht zouden leiden of de voordelen hieruit zouden zijn vrijgesteld indien de activiteiten zouden zijn verricht door de onmiddellijk of middellijk deelnemende rechtspersonen of lichamen, en
3°.door deze rechtspersonen en lichamen naar evenredigheid van de afname van de activiteiten wordt bijgedragen in de kosten van het samenwerkingsverband.
2.
Op verzoek van het lichaam blijft de toepassing van het eerste lid achterwege.
{Verzoek}
3.
Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan voorafgaand aan het eerste jaar waarover het lichaam de toepassing van het eerste lid achterwege wil laten. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4.
Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het tweede lid, geldt dit tot wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het vijfde jaar na het einde van het eerste jaar waarop het verzoek betrekking heeft of een van de daaropvolgende jaren. Na wederopzegging kan voor een periode van vijf jaren vanaf het tijdstip waarop het eerste lid weer van toepassing is, geen verzoek worden gedaan als bedoeld in het tweede lid.
{Privaatrechtelijk overheidslichaam}
5.
Onder een privaatrechtelijk overheidslichaam worden voor de toepassing van deze wet verstaan:
a.een lichaam zonder aandeelhouders, vennoten, deelgerechtigden en leden waarvan de bestuurders uitsluitend door publiekrechtelijke rechtspersonen, onmiddellijk of middellijk, worden benoemd en ontslagen en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van publiekrechtelijke rechtspersonen komt, en;
b.een lichaam waarvan uitsluitend publiekrechtelijke rechtspersonen of lichamen als bedoeld in onderdeel a, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouders, vennoten, deelgerechtigden of leden zijn.
6.
Onder een privaatrechtelijk overheidslichaam van een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt voor de toepassing van deze wet verstaan een privaatrechtelijk overheidslichaam waarvan:
a.de bestuurders uitsluitend, onmiddellijk of middellijk, door die publiekrechtelijke rechtspersoon worden benoemd en ontslagen en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend toekomt aan die publiekrechtelijke rechtspersoon, of
b.uitsluitend die publiekrechtelijke rechtspersoon of een of meer lichamen als bedoeld in onderdeel a onmiddellijk of middellijk aandeelhouder, vennoot, deelgerechtigde of lid is, onderscheidenlijk zijn.
7.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a.activiteiten als bedoeld in artikel 6b, en
b.het produceren, transporteren of leveren van gas, elektriciteit of warmte en het aanleggen of beheren van netten of leidingen ten behoeve van het transport van gas, elektriciteit of warmte.
8.
Het eerste lid, onderdeel a, vindt bij lichamen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, toepassing op activiteiten verricht voor de Staat of voor een privaatrechtelijk overheidslichaam van de Staat.
9.
Het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, is niet van toepassing voor zover:
a.de activiteiten, bedoeld in dat onderdeel, bestaan uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen; en
b.die vermogensbestanddelen bij het privaatrechtelijke overheidslichaam waaraan die ter beschikking worden gesteld, worden aangewend ten behoeve van activiteiten waarvan de voordelen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst.
Artikel 8f
1.
{Vrijgestelde voordelen privaatrechtelijk overheidslichaam}
Bij het bepalen van de winst van een privaatrechtelijk overheidslichaam blijven buiten aanmerking voordelen uit:
a.activiteiten verricht voor:
1°.de publiekrechtelijke rechtspersoon tot wie dat privaatrechtelijke overheidslichaam in een relatie staat als bedoeld in artikel 8e, zesde lid, of voor een ander privaatrechtelijk overheidslichaam van die publiekrechtelijke rechtspersoon; of
2°.een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk overheidslichaam in het kader van een dienstverleningsovereenkomst, indien de voordelen uit deze activiteiten bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam bij het bepalen van de winst buiten aanmerking zouden blijven indien deze activiteiten door die rechtspersoon of dat lichaam zelf zouden zijn verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in onderdeel b;
b.activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of van een publiekrechtelijke bevoegdheid van dat privaatrechtelijke overheidslichaam, tenzij met die activiteiten in concurrentie wordt getreden met ondernemingen gedreven door natuurlijke personen, dan wel door lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e;
c.activiteiten verricht in het kader van een samenwerkingsverband tussen publiekrechtelijke rechtspersonen of privaatrechtelijke overheidslichamen, mits:
1°.de activiteiten worden verricht voor de onmiddellijk of middellijk in het samenwerkingsverband deelnemende publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke overheidslichamen, of voor privaatrechtelijke overheidslichamen van genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen;
2°.de activiteiten niet tot belastingplicht zouden leiden of de voordelen hieruit zouden zijn vrijgesteld indien de activiteiten zouden zijn verricht door de onmiddellijk of middellijk deelnemende rechtspersonen of lichamen, en
3°.door deze rechtspersonen en lichamen naar evenredigheid van de afname van de activiteiten wordt bijgedragen in de kosten van het samenwerkingsverband.
2.
Op verzoek van het privaatrechtelijke overheidslichaam blijft toepassing van het eerste lid achterwege.
3.
Het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is niet van toepassing voor zover:
a.de activiteiten, bedoeld in dat onderdeel, bestaan uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen; en
b.die vermogensbestanddelen bij de publiekrechtelijke rechtspersoon of het privaatrechtelijke overheidslichaam waaraan die ter beschikking worden gesteld, worden aangewend ten behoeve van activiteiten waarvan de voordelen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst.
4.
Artikel 8e, derde, vierde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8g
{Academische ziekenhuizen}
1.
Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking:
a.voordelen uit als academisch ziekenhuis verrichte activiteiten als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel a;
b.voordelen uit activiteiten als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel b.
2.
Op verzoek van de belastingplichtige blijft toepassing van het eerste lid achterwege.
3.
De artikelen 6b, tweede lid, en 8e, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9
{Mede in aftrek van de winst komende posten}
1.
Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek:
a.aandelen in de winst aan bestuurders en verder
personeel toegekend ter zake van in de onderneming
verrichte arbeid;
b.aandelen in de winst welke de tegenprestatie vormen
voor het verlenen van een concessie of een licentie
op een octrooi, of voor een andere, soortgelijke
prestatie, zoals leveringen of aankopen, mits deze
aandelen in de winst niet aan oprichters,
aandeelhouders, leden, deelnemers of
deelgerechtigden als zodanig zijn opgekomen;
c.aandelen in de winst van een verzekeringsonderneming
welke aan verzekerden krachtens hun verzekering
toekomen;
d.oprichtingskosten, alsmede kosten van wijziging van
het kapitaal;
e.het gedeelte van de winst van een open commanditaire
vennootschap dat toekomt aan de voor het geheel
aansprakelijke vennoten als zodanig;
f.vervallen;
g.uitdelingen van een coöperatie of van een vereniging
op coöperatieve grondslag uit de daartoe beschikbare
over het jaar genoten winst, naar de maatstaf van de
door of jegens de leden in dat jaar verrichte
prestaties - daaronder niet begrepen
kapitaalverstrekking door leden als zodanig - tot
ten hoogste het bedrag van het op de voet van het
tweede lid bepaalde gedeelte van de over het jaar
genoten winst, voor zover die uitdelingen zijn
toegekend aan leden, natuurlijke personen;
h.bij
een algemeen nut beogende instelling en bij een lichaam dat een sociaal
belang behartigt en de winst hoofdzakelijk behaalt met behulp van
arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in
belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer
gebruikelijk is, wordt verricht (vrijwilligers): de kosten die met
betrekking tot vrijwilligers aftrekbaar zouden zijn indien hun beloning
plaats zou vinden op basis van het minimumloon, verminderd met de
werkelijke kosten.
{Verlengstukwinst coöperaties}
2.
Het in het eerste lid, onderdeel g, bedoelde gedeelte is
het deel dat zich tot het geheel van de over het jaar
genoten winst verhoudt als het gedeelte van de totale kosten
van de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag
over het jaar dat betrekking heeft op door of jegens de
leden verrichte prestaties, zich verhoudt tot die totale
kosten, met dien verstande dat het aldus berekende deel
wordt vermeerderd met € 2269 tot ten hoogste het bedrag van
die winst. Bij de berekening van het gedeelte van de totale
kosten komen als door de leden geleverde zaken slechts in
aanmerking die welke door hen in eigen onderneming zijn
voortgebracht, komen aan de leden geleverde zaken, indien
zij door de coöperatie of de vereniging op coöperatieve
grondslag zelf vervaardigd zijn, slechts in aanmerking tot
de daarin verwerkte grondstoffen en komen als op zaken
betrekking hebbende kosten uitsluitend in aanmerking die
welke aan de leveranciers zelf ten goede zijn gekomen.
{Algemeen nut beogende instellingen}
3.
Voorzover een lichaam als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel
h, aannemelijk maakt dat in het economische
verkeer met betrekking tot een in dat onderdeel bedoelde
persoon een hoger loon dan het minimumloon gebruikelijk is,
worden de daar bedoelde aftrekbare kosten berekend op basis
van dat hogere loon.
4.
De
kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, komen slechts in aftrek
indien het lichaam deze in zijn administratie heeft gespecificeerd naar
de in dat onderdeel bedoelde personen onder opgave van hun naam, adres,
woonplaats en de daadwerkelijk aan hen verstrekte
beloningen.
5.
De aftrek van het eerste lid, onderdeel h, wordt slechts in
aanmerking genomen voorzover deze meer bedraagt dan de
aftrek ingevolge artikel 9a. Indien de berekening
van de belastbare winst door de aftrek van het eerste
lid, onderdeel h, zou leiden tot een negatief bedrag,
blijft de aftrek beperkt tot een
zodanig bedrag dat geen negatief bedrag ontstaat. Indien vóór
het in aanmerking nemen van de aftrek van het eerste lid, onderdeel h,
de berekening van de winst reeds leidt tot een negatief bedrag, vindt
die aftrek geen toepassing.
6.
Bij
ministeriële regeling kunnen ter voorkoming van
concurrentieverstoring, lichamen, groepen lichamen of activiteiten
worden uitgezonderd van de toepassing van het eerste lid, onderdeel
h.
Artikel 9a
{Fondswervende activiteiten}
1.
Bij het
bepalen van de winst komen mede in
aftrek:
a.bij
een algemeen nut beogende instelling: een bedrag ter grootte van de
winst behaald met kenbaar fondswervende
activiteiten;
b.bij
een fondswerver: de uitkeringen aan een algemeen nut beogende
instelling.
2.
{Fondsen werven}
Voor de
toepassing van dit artikel wordt verstaan
onder:
a.kenbaar fondswervende activiteiten:
1°.activiteiten
die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en
die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van
diensten tegen een prijs die meer bedraagt dan de prijs die doorgaans
in het economische verkeer als zakelijk wordt ervaren, en waarbij naar
de koper van de zaak of de afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt dat
de opbrengst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een
algemeen nut beogende
instelling;
2°.activiteiten
die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en
die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van
diensten tegen een prijs die doorgaans in het economische verkeer als
zakelijk wordt ervaren, doch waarvan de kostprijs aanmerkelijk lager is
dan in het economische verkeer gebruikelijk is omdat voor de
vervaardiging van de zaak of de levering van de dienst vrijwilligers
hun arbeid ter beschikking stellen en naar de koper van de zaak of de
afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt dat de opbrengst uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende
instelling;
of
3°.activiteiten
die bestaan uit het inzamelen van roerende zaken om niet en waarbij
naar degenen die de zaken afstaan kenbaar is gemaakt dat de opbrengst
van het ingezamelde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt
aan een algemeen nut beogende
instelling;
b.
een
fondswerver: een lichaam dat
uitsluitend kenbaar fondswervende activiteiten
verricht.
3.
De
uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden slechts in
aanmerking genomen
indien:
a.de
fondswerver zich statutair of ingevolge schriftelijke overeenkomst uiterlijk bij
aanvang van de kenbaar fondswervende activiteiten heeft verplicht de
opbrengst geheel of nagenoeg geheel uit te keren,
en
b.de uitkeringen
zijn gedaan uiterlijk zes maanden na afloop van het jaar waarin de
daarvoor bestemde gelden zijn
verworven.
Op verzoek worden de
in de eerste volzin, onderdeel b, bedoelde uitkeringen reeds in
aanmerking genomen in het boekjaar waarin de daarvoor bestemde gelden
zijn verworven.
{Negatief bedrag}
4.
Indien de
berekening van de winst door de aftrek van het eerste lid, onderdeel b,
zou leiden tot een negatief bedrag, blijft de aftrek beperkt tot een
zodanig bedrag dat geen negatief bedrag ontstaat. Indien vóór
het in aanmerking nemen van de aftrek van het eerste lid, onderdeel b,
de berekening van de winst reeds leidt tot een negatief bedrag, vindt
die aftrek geen
toepassing.
Artikel 10
{
Niet-aftrekbare kosten}
1.
Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek:
a.de niet onder artikel
9 vallende onmiddellijke of
middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam
of in welke vorm ook gedaan;
b.de niet onder artikel
9 vallende uitkeringen welke worden
gedaan ingevolge statuten, stichtingsbrief of andere
soortgelijke akte, tenzij zij naar haar aard tot de
kosten van een onderneming behoren;
c.renten op inleggelden van een coöperatie of van een
vereniging op coöperatieve grondslag, renten op
aandelen in een onderlinge waarborgmaatschappij of
in een vereniging welke op onderlinge grondslag als
verzekeraar of bank optreedt en, in het
algemeen, alle vergoedingen voor
kapitaalverstrekkingen door oprichters,
aandeelhouders, leden, deelnemers of
deelgerechtigden als zodanig;
d.vergoedingen op een geldlening alsmede
waardemutaties van de lening, indien de lening onder
zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk
functioneert als eigen vermogen van de
belastingplichtige;
e.de vennootschapsbelasting, alsmede belastingen die buiten Nederland
in enige vorm naar de winst of bestanddelen van de winst worden geheven, indien
voor de belastingplichtige ter zake daarvan een regeling ter voorkoming van
dubbele belasting van toepassing is of indien de bestanddelen van de winst
waarop de buiten Nederland geheven belasting betrekking heeft niet worden
begrepen in de belastbare winst;
f.de wegens genoten winst geheven dividendbelasting, naar de prijzen van kansspelen
geheven kansspelbelasting en naar een balanstotaal geheven bankenbelasting;
g.de bedragen aan meer in aanmerking te nemen loon als omschreven in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, in situaties van een aanmerkelijk belang in de belastingplichtige, behoudens indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over die bedragen bij degene die deze bedragen volgens genoemd artikel geniet per saldo een belasting naar het inkomen wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk is;
h.bij lichamen waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon een belang heeft of heeft gehad: door
die rechtspersoon geheven belastingen of rechten
voorzover aannemelijk is dat de invoering of
wijziging daarvan is of was gericht op het
verminderen van de grondslag voor de heffing van
belastingen naar de winst of het inkomen. De
belastingplichtige diezekerheid wenst omtrent de
vraag of dit onderdeel ten aanzien van hem
toepassing vindt, kan een verzoek indienen bij de
inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare
beschikking beslist;
i.kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting
daaronder begrepen, ten behoeve van een natuurlijk persoon die een aanmerkelijk
belang als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de belastingplichtige heeft, of van
een daarmee verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92 van die wet, in
zijn woning die niet tot het vermogen van een onderneming of tot het resultaat
uit een werkzaamheid behoort, tenzij de kosten en lasten bestaan uit een vergoeding
die als loon wordt belast dan wel de werkruimte een naar verkeersopvatting
zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
1º.ingeval bedoeld persoon tevens een werkruimte buiten die woning
ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte
in die woning verwerft, of
2º.ingeval bedoeld persoon niet tevens een werkruimte buiten die
woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in of
vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte
in die woning verwerft;
j.bij een
vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal:
uitreiking of toekenning van aandelen in dat kapitaal of in dat van een
met die vennootschap verbonden lichaam, van winstbewijzen in de
vennootschap of in een met die vennootschap verbonden lichaam, alsmede
van rechten om aandelen in dat kapitaal of winstbewijzen in de
vennootschap of een daarmee verbonden lichaam te verwerven of van
daarmee gelijk te stellen rechten,
daaronder begrepen aan werknemers van wie het loon op jaarbasis meer
bedraagt dan € 565.000 toegekende rechten waarvan de
waarde hoofdzakelijk direct of indirect wordt bepaald door de
waardeverandering van die aandelen of winstbewijzen;
k.bij
verenigingen en stichtingen die op de voet van de Woningwet bij
koninklijk besluit zijn toegelaten als instellingen die in het belang
van de volkshuisvesting werkzaam zijn: de verschuldigde bijdragen,
bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de
Woningwet.
{Uitbreiding begrip woning}
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een
duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Wet op de huurtoeslag, alsmede de aanhorigheden van een woning, schip of woonwagen.
3.
Bij
ministeriële regeling worden regels gesteld ter bepaling van
hetgeen voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel j,
wordt verstaan onder werknemers en onder het loon op
jaarbasis.
{Indexatie}
4.
Bij
het begin van het kalenderjaar wordt het in het eerste lid, onderdeel
j, genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een
ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te
vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2
van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte
afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een
dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan
van het niet-afgeronde
bedrag.
Artikel 10a
{Niet-aftrekbare rente, winstdrainage}
1. Bij het
bepalen van de winst komen mede niet in aftrek renten
– kosten en valutaresultaten daaronder
begrepen – ter zake van schulden rechtens dan wel in
feite direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam of
verbonden natuurlijk persoon, voor zover die schulden rechtens dan wel
in feite direct of indirect verband houden met een van de volgende
rechtshandelingen:
a.een winstuitdeling of een teruggaaf van gestort
kapitaal door de belastingplichtige of door een met hem verbonden
lichaam dat aan deze belasting is onderworpen, aan een met hem
verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon;
b.een kapitaalstorting door de belastingplichtige,
door een met hem verbonden lichaam dat aan deze belasting is
onderworpen of door een met hem verbonden natuurlijk persoon die in
Nederland woont, in een met hem verbonden lichaam;
c.de verwerving of uitbreiding van een belang door
de belastingplichtige, door een met hem verbonden lichaam dat aan deze
belasting is onderworpen of door een met hem verbonden natuurlijk
persoon die in Nederland woont, in een lichaam dat na deze verwerving
of uitbreiding een met hem verbonden lichaam
is.
{Verband}
2. Van een verband
als bedoeld in het eerste lid tussen een schuld en een rechtshandeling
kan ook sprake zijn indien de schuld is aangegaan na het verrichten van
de rechtshandeling.
{Tegenbewijs}
3. Het eerste lid
vindt geen
toepassing:
a.indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat
aan de schuld en, ongeacht of die schuld in feite is verschuldigd aan een ander dan een met de belastingplichtige verbonden lichaam of met hem verbonden natuurlijk persoon, aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in
overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen,
of
b.indien de belastingplichtige
aannemelijk maakt dat over de rente bij degene aan wie de rente
rechtens dan wel in feite direct of indirect is verschuldigd, per saldo
een belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven welke naar
Nederlandse maatstaven redelijk is en dat er geen sprake is van
verrekening van verliezen of van andersoortige aanspraken uit jaren
voorafgaande aan het jaar waarin de schuld is aangegaan waardoor over
de rente per saldo geen heffing naar bedoelde redelijke maatstaven is
verschuldigd, behoudens ingeval de inspecteur aannemelijk maakt dat de
schuld is aangegaan met het oog op het verrekenen van verliezen of
andersoortige aanspraken welke in het jaar zelf zijn ontstaan dan wel
op korte termijn zullen ontstaan of dat aan de schuld of aan de daarmee
verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke
overwegingen ten grondslag liggen. Voor de toepassing van dit onderdeel
is een naar de winst geheven belasting naar Nederlandse maatstaven
redelijk indien deze resulteert in een heffing naar een tarief van ten
minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare
winst, waarbij artikel 12b buiten toepassing blijft..
{Verbonden lichaam}
4.
Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen
10, 12bb, 13, 13a, 13b, 13ba, 13d, 13e, 13j, 13k, 13l, 14, 14a, 15ac, 15ad, 15g, 15i,
15j, 17a, 20, 28, 28b, 33, 33b en 34d wordt als een met de belastingplichtige
verbonden lichaam aangemerkt:
a.een lichaam waarin de belastingplichtige voor ten minste een derde
gedeelte belang heeft;
b.een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in
de belastingplichtige;
c.een
lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte
belang heeft in de belastingplichtige, waarbij een belang dat wordt
gehouden door de partner of een minderjarig kind van een natuurlijk
persoon aan die persoon wordt toegerekend, waarbij onder een kind mede
wordt verstaan een kind van een partner alsmede een
pleegkind;
d.een lichaam dat met de belastingplichtige deel uitmaakt van een
fiscale eenheid als bedoeld in de
artikelen 15 en
15a.
{Verbonden natuurlijk persoon}
5.
Als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon wordt
aangemerkt:
a.voor de toepassing van dit artikel: een natuurlijk persoon die voor
tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in
een met hem verbonden lichaam;
b.voor
de toepassing van de artikelen 13b en 13ba: een natuurlijk persoon die,
al dan niet tezamen met zijn partner, voor tenminste een derde gedeelte
een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden
lichaam, alsmede de partner van deze persoon en een bloed- of
aanverwant in de rechte lijn van deze persoon, waarbij een pleegkind,
een partner van een pleegkind en een pleegouder worden gelijkgesteld
met bloedof
aanverwanten.
6.
Als een met de belastingplichtige verbonden lichaam wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid en van artikel 15ad mede aangemerkt een lichaam dat een belang heeft in de belastingplichtige en dat samen met een of meer andere lichamen die met dat lichaam een samenwerkende groep vormen voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige. Als een met een belastingplichtige verbonden lichaam wordt voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid en van artikel 15ad mede aangemerkt een lichaam waarin de lichamen die deel uitmaken van de samenwerkende groep, bedoeld in de eerste volzin, gezamenlijk voor ten minste een derde gedeelte belang hebben.
{Verbonden lichaam en fiscale eenheid}
7.
Een met de belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in het
vierde of zesde lid wordt, indien die belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale
eenheid als bedoeld in
artikel 15, eerste of tweede lid, tevens aangemerkt als
een met de andere van die fiscale eenheid deel uitmakende belastingplichtigen
verbonden lichaam.
Artikel 10b
{Laagrentende geldleningen}
Indien
de belastingplichtige van een lichaam waarmee hij is gelieerd in de zin
van artikel 8b een geldlening heeft verkregen welke geen vaste
aflossingsdatum heeft of een aflossingsdatum die meer dan 10 jaar is
gelegen na het tijdstip van het aangaan daarvan, terwijl rechtens dan
wel in feite geen vergoeding op die lening is overeengekomen of een
vergoeding die in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het
economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn
overeengekomen, komen bij het bepalen van de winst vergoedingen op die
lening en waardemutaties van die lening niet in aftrek. Bij
verschuiving van de aflossingsdatum naar een later tijdstip wordt voor
de toepassing van de eerste volzin de geldlening geacht vanaf het
tijdstip van totstandkoming die nieuwe aflossingsdatum te hebben
gehad.
Artikel 10c
{Inkoop van eigen aandelen}
1.
Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit
hoofde van als tijdelijke belegging ingekochte eigen aandelen en aandelen in
een vennootschap die voor tenminste een derde gedeelte belang heeft in de
belastingplichtige.
2.
Inkoop van eigen aandelen en van aandelen in een verbonden vennootschap
als bedoeld in
artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964, met het oog op de nakoming van een
optieverplichting jegens personeel van de eigen onderneming of de onderneming
van de verbonden vennootschap is een tijdelijke belegging tot drie maanden na
het tenietgaan van de optieverplichting. Voorzover deze tijdelijke belegging
nog niet onder de werkingssfeer van het eerste lid valt, is dat lid toch van
toepassing.
{Optieverplichting}
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een optieverplichting
verstaan een verplichting die de tegenhanger is van een recht om een of meer
aandelen of daarmee gelijk te stellen rechten te verwerven, of van een recht
dat daarmee gelijk te stellen is.
{Uitbreiding aandeel}
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt met een aandeel als bedoeld in
het eerste lid gelijk gesteld een recht om een zodanig aandeel te verwerven
alsmede een recht waarvan de waarde direct of indirect verband houdt met de
waardeverandering van een zodanig aandeel.
Artikel 10d
Vervallen
Artikel 11
{Aftrek beloning van commissaris}
1.
Bij het bepalen van de winst komt een aan een
commissaris-natuurlijk persoon die in het lichaam een
aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 4.6
of 4.7 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 ter zake van de
uitoefening van zijn taak toegekende beloning, welke per
jaar meer dan € 1815 bedraagt slechts voor de helft doch tot
ten minste € 1815 en ten hoogste € 9076 in aftrek. Indien en
voor zover wordt aangetoond dat de beloning toegekend ter
zake van de toezichthoudende taak uitgeoefend ten behoeve
van niet-aandeelhouders en ter zake van het bijkomstig
deelhebben aan de bestuurstaak, het op grond van de vorige
volzin in aftrek komende bedrag te boven gaat, komt dit
meerdere mede in aftrek.
{Beloning commissaris als deelnemingsvoordeel}
2.
Het op grond van het eerste lid niet in aftrek komende
gedeelte van een beloning van een commissaris wordt, indien
die beloning ten goede komt aan een lichaam dat in de
belastingplichtige een deelneming heeft als bedoeld is in
artikel 13,
aangemerkt als een voordeel uit hoofde van die deelneming.
Artikel 12
{Bestedingsreserve}
1.
Lichamen die zijn aangemerkt als culturele
instelling alsmede lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden
die een sociaal belang behartigen en de winst hoofdzakelijk behalen met
behulp van vrijwilligers, kunnen een bestedingsreserve vormen tot
vermindering van de in aanmerking te nemen kosten bedoeld in
het tweede lid, indien en zolang het voornemen bestaat tot
het maken van die kosten.
2.
De kosten waarvoor een bestedingsreserve kan worden
gevormd zijn de in het jaar of in de volgende vijf jaren te verrichten:
a.uitgaven
ter zake van de aanschaf, voortbrenging of verbetering van
bedrijfsmiddelen, met uitzondering van onroerende zaken die bestemd
zijn om direct of indirect hoofdzakelijk al dan niet kortstondig ter
beschikking te worden gesteld aan derden,
of
b.uitgaven ter zake van projecten.
3.
Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover
ondernemingsactiviteiten worden verricht die in de lijn
liggen van het belang dat het lichaam behartigt of bestaan uit het inzamelen om niet en vervolgens
verkopen van gebruikte goederen met het oog op dat belang.
Daarbij wordt onder gebruikte goederen verstaan: alle
roerende lichamelijke zaken die, in de staat waarin zij
verkeren of na herstelling daarvan, opnieuw kunnen worden
gebruikt of verbruikt, met uitzondering van vervoermiddelen,
kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen,
antiquiteiten, edele metalen en edelstenen.
{Concurrentieverstoring}
4.
Bij ministeriële regeling kunnen ter voorkoming van ernstige
concurrentieverstoring, lichamen, groepen lichamen of
activiteiten worden uitgezonderd van de toepassing van het
eerste lid.
5.
Het ten laste van de winst van een jaar aan de reserve toe
te voegen bedrag beloopt ten hoogste de in het jaar behaalde
winst vóór die toevoeging.
{Opheffing bestedingsreserve}
6.
Een bestedingsreserve van een jaar wordt uiterlijk in het vijfde
jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de
winst opgenomen, behalve voorzover de reserve is gevormd met
betrekking tot de aanschaf, voortbrenging of verbetering van
een bedrijfsmiddel of met betrekking tot een project:
a.waarvan uit de aard voortvloeit dat een langer
tijdvak is vereist, of
b.waarbij aan de aanschaf, voortbrenging of
verbetering van het bedrijfsmiddel respectievelijk
voorbereiding van het project een begin van
uitvoering is gegeven, maar verdere uitvoering is
vertraagd door bijzondere omstandigheden.
Artikel 12a
{Herinvesteringsreserve}
1. Indien aannemelijk
is dat op enig tijdstip het uiteindelijke belang in de
belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, gelden in
afwijking in zoverre van artikel 3.54 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 de volgende regels:
a. een ten
tijde van die wijziging reeds gevormde herinvesteringsreserve wordt
direct voorafgaande aan die wijziging aan de winst
toegevoegd;
b. na die wijziging kan een
herinvesteringsreserve slechts worden gevormd ter zake van vervreemde
bedrijfsmiddelen waarvan het besluit tot vervreemding is genomen na die
wijziging;
c.is een herinvesteringsreserve in mindering gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel en houdt de verwerving van dit bedrijfsmiddel verband met die wijziging, dan wordt de boekwaarde van het bedrijfsmiddel op het tijdstip direct voorafgaande aan die wijziging verhoogd met het bedrag van deze vermindering, met dien verstande dat de verwerving van het bedrijfsmiddel in elk geval geacht wordt verband te houden met die wijziging indien de verwerving plaatsvindt in de zes maanden voorafgaande aan die wijziging.
De eerste volzin is niet
van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat
gedurende de laatste drie maanden voorafgaande aan de wijziging zijn
bezittingen voor minder dan de helft hebben bestaan uit
beleggingen. Ingeval de verwerving van het bedrijfsmiddel plaatsvindt in de zes maanden voorafgaande aan de wijziging in het uiteindelijke belang in de belastingplichtige, vindt de eerste volzin, onderdeel c, op verzoek van de belastingplichtige geen toepassing indien blijkt dat aan die wijziging feiten en omstandigheden ten grondslag liggen die zijn opgekomen na de verwerving van het bedrijfsmiddel en die geen verband houden met die verwerving. De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in de derde volzin, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
{Uitzonderingen}
2.
Voor de toepassing van het eerste lid blijft een wijziging
van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige buiten
aanmerking voorzover:
a.de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens
erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of
b.de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van
het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon
of rechtspersoon die bij het begin van het jaar
waarin de herinvesteringsreserve is gevormd, reeds
ten minste een derde deel van het uiteindelijke
belang in de belastingplichtige had.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het de
belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn
dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in
belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet
uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
{Definities}
4.
Voor de toepassing van dit artikel:
a.worden onder beleggingen mede begrepen liquide
middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd
om direct of indirect ter beschikking te worden
gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige
verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;
b.worden, bij een belastingplichtige die een
onderneming drijft waarvan de werkzaamheden
noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden
belegd die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd door lichamen
of natuurlijke personen die niet met hem zijn
verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde
onderscheidenlijk vijfde lid,
de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die
gelden niet als belegging aangemerkt.
Afdeling 2.3 Innovatiebox
Artikel 12b
{Innovatiebox}
De kwalificerende voordelen uit hoofde van een door de belastingplichtige zelf voortgebracht kwalificerend immaterieel activum worden, indien hij daarvoor bij de aangifte over een jaar kiest, met ingang van dat jaar in aanmerking genomen voor 7/H gedeelte. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar waarin het kwalificerende voordeel is genoten. De eerste volzin vindt slechts toepassing voor zover het saldo van de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa bij de belastingplichtige positief is.
Artikel 12ba
{Kwalificerend immaterieel activum}
1.
Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een kwalificerend immaterieel activum:
a.voor kleinere belastingplichtigen: een immaterieel activum dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;
b.voor een niet onder onderdeel a vallende belastingplichtige: een immaterieel activum dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en:
1°.ter zake waarvan aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend;
2°.ter zake waarvan door de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is aangevraagd;
3°.dat de vorm heeft van programmatuur;
4°.ter zake waarvan de belastingplichtige is toegelaten een niet-chemische methode als bedoeld in artikel 18 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden te verhandelen en te gebruiken;
5°.ter zake waarvan in een lidstaat van de Europese Unie aan de belastingplichtige een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel is verleend;
6°.ter zake waarvan aan de belastingplichtige door het Octrooicentrum Nederland een aanvullend beschermingscertificaat is verleend;
7°.ter zake waarvan aan de belastingplichtige een geregistreerd gebruiksmodel ter bescherming van innovatie is toegekend; of
8°.dat samenhangt met een immaterieel activum als bedoeld in de onderdelen 1˚ tot en met 7˚.
{Kleine belastingplichtige}
2.
Een belastingplichtige wordt voor de toepassing van het eerste lid aangemerkt als een kleinere belastingplichtige indien:
a.het bedrag van de voordelen die de belastingplichtige in het jaar geniet en in de vier voorafgaande jaren heeft genoten uit hoofde van immateriële activa die zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, vermeerderd met de kosten ter verwerving van de voordelen uit deze immateriële activa in die jaren, tezamen lager is dan € 37.500.000; en
b.de netto-omzet, bedoeld in artikel 377 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, in het jaar en de vier voorafgaande jaren, van de belastingplichtige of, indien de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een soortgelijke buitenlandse regeling, van de groep waar de belastingplichtige in die jaren deel van uitmaakt, volgens de jaarrekeningen, onderscheidenlijk de geconsolideerde jaarrekeningen, van die jaren, tezamen lager is dan € 250.000.000.
{Groepsomzet}
3.
Indien de belastingplichtige in enig jaar deel uitmaakt van meer dan één groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een soortgelijke buitenlandse regeling, wordt voor de toepassing van het tweede lid voor dat jaar de groep in aanmerking genomen met de grootste netto-omzet in dat jaar.
{Octrooi, kwekersrecht}
4.
Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder een octrooi of kwekersrecht, een aanvraag voor een octrooi of kwekersrecht, programmatuur, een toelating als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 4°, een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 5°, een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 6°, of een geregistreerd gebruiksmodel ter bescherming van innovatie mede verstaan: een exclusieve licentie om een octrooi of kwekersrecht, een aanvraag voor een octrooi of kwekersrecht, programmatuur, een toelating als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 4°, een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 5°, een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 6°, onderscheidenlijk een geregistreerd gebruiksmodel ter bescherming van innovatie, te gebruiken op een bepaalde wijze, voor een bepaalde termijn of in een bepaald geografisch gebied.
5.
Indien het speur- en ontwikkelingswerk, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op het doorontwikkelen van een immaterieel activum dat niet door de belastingplichtige zelf is voortgebracht, is slechts sprake van een immaterieel activum dat door de belastingplichtige zelf is voortgebracht voor zover dat speur- en ontwikkelingswerk heeft geleid tot een nieuw immaterieel activum en het nieuwe immateriële activum is voortgevloeid uit dat speur- en ontwikkelingswerk.
6.
Als kwalificerende immateriële activa worden niet aangemerkt merken, logo’s en daarmee vergelijkbare vermogensbestanddelen.
Artikel 12bb
{Nexusbreuk}
1.
De kwalificerende voordelen uit hoofde van een kwalificerend immaterieel activum, bedoeld in artikel 12b, worden gesteld op K/T gedeelte, maar niet meer dan het geheel, van de voordelen uit hoofde van een kwalificerend immaterieel activum, na vermindering van deze voordelen met de drempel, bedoeld in artikel 12bc, waarbij wordt verstaan onder:
K: de kwalificerende uitgaven in het jaar zelf en in alle voorgaande jaren ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum vermenigvuldigd met 1,3;
T: de totale uitgaven in het jaar zelf en in alle voorafgaande jaren ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum.
{Kwalificerende voordelen}
2.
De voordelen uit hoofde van een kwalificerend immaterieel activum, de drempel en de breuk, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op de meest passende wijze gezien de aard van de onderneming en van het speur- en ontwikkelingswerk dat heeft geleid tot het kwalificerende immateriële activum.
3.
Indien het bij samenhangende kwalificerende immateriële activa redelijkerwijs niet mogelijk is de voordelen uit hoofde van die activa afzonderlijk te bepalen, worden de voordelen, de drempel en de breuk, bedoeld in het eerste lid, bepaald per groep van samenhangende kwalificerende immateriële activa.
4.
Indien een immaterieel activum met toepassing van artikel 12ba, vierde lid, wordt aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum, is slechts sprake van kwalificerende voordelen uit hoofde van dat kwalificerende immateriële activum als bedoeld in het eerste lid voor zover deze voordelen voortvloeien uit het gebruik van de exclusieve licentie.
{Kwalificerende uitgaven}
5.
Onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van een kwalificerend immaterieel activum worden voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen verstaan de som van:
a.de uitgaven gedaan door de belastingplichtige in verband met door hem ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk; en
b.de uitgaven gedaan door de belastingplichtige in verband met het direct of indirect uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum aan een niet met de belastingplichtige verbonden lichaam.
6.
Onder de uitgaven in verband met het uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan een niet met de belastingplichtige verbonden lichaam vallen voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen mede uitgaven gedaan door de belastingplichtige in het kader van een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van het voor gemeenschappelijke rekening voortbrengen van een kwalificerend immaterieel activum.
{Totale uitgaven}
7.
Onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van een kwalificerend immaterieel activum worden voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen verstaan: alle uitgaven gedaan door de belastingplichtige voor speur- en ontwikkelingswerk ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum.
8.
Als uitgaven worden voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen niet in aanmerking genomen: uitgaven ter zake van schulden, uitgaven ter zake van huisvesting en andere uitgaven die niet direct verband houden met het speur- en ontwikkelingswerk dat heeft geleid tot het immateriële activum.
Artikel 12bc
{Drempel}
1.
De drempel, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, is gelijk aan:
a.het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten, bedoeld in het tweede lid, van het immateriële activum aan het einde van het voorafgaande jaar, vermeerderd met:
b.de voortbrengingskosten van het kwalificerende immateriële activum waarvoor de belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing van artikel 12b, alsmede vermeerderd met:
c.de waarde in het economische verkeer van het kwalificerende immateriële activum, indien de belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing van artikel 12b op dat kwalificerende immateriële activum en de voordelen in enig voorafgaand jaar deel uitmaakten van de winst uit een andere staat waarop artikel 15e, eerste lid, van toepassing is, bepaald naar het moment waarop de voordelen uit dat immateriële activum niet langer deel uitmaakten van die winst, voor zover die waarde in het economische verkeer de voortbrengingskosten overtreft, en verminderd met:
d.een bedrag gelijk aan de kwalificerende voordelen uit hoofde van het kwalificerende immateriële activum, indien dat bedrag negatief is, voor zover artikel 12b geen toepassing vindt op dat bedrag.
2.
De inspecteur stelt gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag over het jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vast het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten van de verschillende immateriële activa aan het einde van het jaar. Het saldo, bedoeld in de eerste volzin, is:
a.het bedrag dat bij het einde van het voorafgaande jaar voor het immateriële activum op de voet van dit lid is vastgesteld, zo dat is vastgesteld, vermeerderd met:
b.de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, en verminderd met:
c.het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, alsmede verminderd met:
d.de in het jaar uit hoofde van het immateriële activum genoten kwalificerende voordelen die de drempel van het jaar niet te boven gingen.
3.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het saldo, bedoeld in het tweede lid, te laag is vastgesteld, kan de inspecteur de aldaar bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing. Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het tweede lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de bedragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en de verminderingen ingevolge het tweede lid, onderdelen c en d.
Artikel 12bd
{Keuze forfaitaire berekening}
1.
In afwijking van artikel 12bb wordt bij de belastingplichtige die in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren een kwalificerend immaterieel activum heeft voortgebracht en die hiervoor kiest, het saldo van de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa voor de toepassing van artikel 12b gesteld op 25% van de winst vóór toepassing van artikel 12b, met een maximum van € 25.000. De eerste volzin vindt slechts toepassing indien de aldaar bedoelde winst positief is.
2.
Indien alle kwalificerende immateriële activa waarop artikel 12b toepassing vindt en die in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren zijn voortgebracht, deel uitmaken van het vermogen van een of meer samenwerkingsverbanden van de belastingplichtige met een of meer andere belastingplichtigen, wordt het percentage, genoemd in het eerste lid, gesteld op de som van de voor elk van die samenwerkingsverbanden geldende percentages, doch ten hoogste op 25, waarbij het voor een samenwerkingsverband geldende percentage wordt gesteld op 25 vermenigvuldigd met de mate van gerechtigheid van de belastingplichtige tot de voordelen van dat samenwerkingsverband.
3.
Ingeval bij een belastingplichtige de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa op basis van het eerste lid worden bepaald, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 12bc, tweede lid, onderdeel c, gesteld op nihil.
Artikel 12be
{Geen verlening octrooi, kwekersrecht}
1.
Indien in enig jaar ter zake van een immaterieel activum dat met toepassing van artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b, aanhef en onder 2°, als kwalificerend immaterieel activum is aangemerkt en waarop artikel 12b toepassing vindt, komt vast te staan dat de aanvraag voor het octrooi of kwekersrecht niet wordt toegewezen:
a.vinden vanaf dat jaar de overige bepalingen van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen ter zake van dat immateriële activum geen toepassing, en
b.wordt in dat jaar bij de belastingplichtige als winst in aanmerking genomen 18/H gedeelte van de kwalificerende voordelen uit hoofde van dat immateriële activum die in de aan dat jaar voorafgaande jaren bij de toepassing van artikel 12b in aanmerking zijn genomen, waarbij H staat voor het in dat jaar geldende percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ter zake van een immaterieel activum dat ingevolge artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b, aanhef en onder 8°, samenhangt met een immaterieel activum als bedoeld in het eerste lid en dat met toepassing van artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b, aanhef en onder 8°, als kwalificerend immaterieel activum is aangemerkt.
3.
Het eerste lid vindt geen toepassing voor zover de belastingplichtige doet blijken dat het immateriële activum, bedoeld in dat lid, in de jaren, bedoeld in dat lid, onderdeel b, met toepassing van artikel 12ba, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, aanhef en onder 1°, 3°, 4°, 5°, 6˚, 7˚ of 8˚, als kwalificerend immaterieel activum wordt aangemerkt.
Artikel 12bf
{Nadere regels}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels, waaronder nadere voorwaarden, worden gesteld voor de toepassing van deze afdeling. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld voor de bepaling van de kwalificerende voordelen uit hoofde van een kwalificerend immaterieel activum en voor de bepaling welk deel van de door een andere Mogendheid geheven belasting over kwalificerende voordelen die onder artikel 12b vallen, op basis van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, kan worden verrekend met de verschuldigde vennootschapsbelasting.
Artikel 12bg
{Administratieve verplichtingen}
1.
Indien de belastingplichtige kiest voor toepassing van artikel 12b neemt hij, in aanvulling op de bij te houden administratie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, in zijn administratie gegevens op waaruit blijkt:
a.dat hij een of meer kwalificerende immateriële activa bezit die door hem zelf zijn voortgebracht;
b.tot welk bedrag hij kwalificerende voordelen geniet uit hoofde van kwalificerende immateriële activa;
c.op welke wijze de voordelen, bedoeld in onderdeel b, worden bepaald op de meest passende wijze.
2.
Een belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, eerste lid, onderdeel a, neemt in zijn administratie tevens gegevens op waaruit blijkt dat aan de vereisten, bedoeld in dat onderdeel, wordt voldaan.
3.
Indien de voordelen, de drempel, en de breuk, bedoeld in artikel 12bb, worden bepaald per groep van samenhangende kwalificerende immateriële activa, neemt de belastingplichtige in zijn administratie gegevens op waaruit blijkt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om de voordelen uit hoofde van elk kwalificerend immaterieel activum afzonderlijk te bepalen.
Afdeling 2.4 Vervallen
Artikel 12c
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Afdeling 2.5 Deelnemingen
Artikel 13
{Deelnemingsvrijstelling}
1. Bij
het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit
hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving
of de vervreemding van die deelneming
(deelnemingsvrijstelling).
{Definitie deelneming}
2. Van een
deelneming is sprake indien de
belastingplichtige:
a.voor ten minste 5% van het nominaal gestorte
kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal
geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b.ten minste 5% bezit van het aantal in omloop
zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene
rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van
deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal
enkelvoudige bewijzen;
c.lid is van
een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve
grondslag;
d.als commanditaire vennoot
een aandeel heeft in de vennootschappelijke gemeenschap van een open
commanditaire vennootschap en daardoor voor ten minste 5% deelt in het
door die vennootschap behaalde voordeel.
{Stemrechten}
3. Ingeval de belastingplichtige in het bezit is van
aandelen in een vennootschap die is gevestigd in een lidstaat van de
Europese Unie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van
belastingheffing op dividenden op grond van het aantal stemrechten, is,
in afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, eveneens sprake
van een deelneming indien de aandelen in het bezit van de
belastingplichtige ten minste 5% van de stemrechten
vertegenwoordigen.
{Meesleepregeling}
4. Indien de
belastingplichtige in een lichaam een deelneming heeft als bedoeld in
het tweede of derde lid, worden onder deze deelneming mede begrepen
door de belastingplichtige
gehouden:
a.winstbewijzen van dat lichaam;
b.schuldvorderingen op dat lichaam als bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onderdeel d.
{Meetrekregeling}
5. Van een deelneming is mede sprake indien de
belastingplichtige:
a.aandeelhouder is van een vennootschap,
deelgerechtigd is in een fonds voor gemene rekening, of als
commanditaire vennoot een aandeel heeft in de vennootschappelijke
gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, terwijl deze
vennootschap, onderscheidenlijk dit fonds voor gemene rekening of deze
open commanditaire vennootschap met de belastingplichtige is verbonden
in de zin van artikel 10a, vierde lid, of waarin een met de
belastingplichtige verbonden lichaam een deelneming heeft als bedoeld
in het tweede of derde lid;
b.een
schuldvordering op een lichaam bezit als bedoeld in artikel 10, eerste
lid, onderdeel d, terwijl de belastingplichtige daarin geen maar een
met de belastingplichtige verbonden lichaam wel een deelneming als
bedoeld in het tweede of derde lid heeft, of dat lichaam met de
belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde
lid;
c.houder is van een winstbewijs
van een lichaam, terwijl de belastingplichtige daarin geen maar een met
de belastingplichtige verbonden lichaam wel een deelneming als bedoeld
in het tweede of derde lid heeft, of dat lichaam met de
belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde
lid.
{Earn-outregeling, aanpassingen van de prijs}
6. Indien een
deelneming of een deel daarvan is vervreemd of verkregen tegen een
prijs welke geheel of ten dele bestaat uit een recht op een of meer
termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de
vervreemding of de verkrijging nog niet vaststaat, behoren bij de
vervreemder de waardeveranderingen van dat recht en bij de verkrijger
de waardeveranderingen
van de met dat recht corresponderende verplichting tot de voordelen uit hoofde van de deelneming. De eerste
volzin is van overeenkomstige toepassing bij aanpassingen van de prijs
waartegen is vervreemd of verkregen; voorts is die volzin van
overeenkomstige toepassing op de houder van een deelneming van wie door
de vennootschap waarin de deelneming wordt gehouden, aandelen zijn
ingekocht.
{Valutarisico’s}
7. Indien de inspecteur
vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het
stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat een
rechtshandeling strekt tot het afdekken van valutarisico dat met een
deelneming wordt gelopen, behoort een voordeel uit de desbetreffende
rechtshandeling tot de voordelen uit hoofde van de
deelneming.
{Beleggingsinstelling}
8. De
deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een
belastingplichtige die als beleggingsinstelling is
aangemerkt.
9.
De
deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde
van een als belegging gehouden deelneming (beleggingsdeelneming),
alsmede op de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van
die deelneming, tenzij sprake is van een kwalificerende
beleggingsdeelneming.
{Beleggingsdeelneming}
10.
Een
deelneming wordt in ieder geval geacht een beleggingsdeelneming te zijn
indien:
a.de
bezittingen van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming
heeft, geconsolideerd beschouwd, doorgaans grotendeels bestaan uit
belangen als bedoeld in het veertiende lid, met dien verstande dat voor
de consolidatie alleen belangen van ten minste 5% in aanmerking worden
genomen;
b.de functie
van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft
tezamen met de lichamen waarin dit lichaam een belang van ten minste 5%
heeft, grotendeels bestaat uit het direct of indirect financieren van
de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden
lichamen, dan wel van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige
of door met de belastingplichtige verbonden lichamen worden gebruikt,
daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het
gebruiksrecht van bedrijfsmiddelen.
{Gelijkstelling kwalificerende beleggingsdeelneming}
11.
Voor de
toepassing van het negende lid, artikel 13aa, eerste, derde en vijfde
lid, 13ba, veertiende lid, en artikel 23c, tweede tot met vijfde lid,
wordt een deelneming van de belastingplichtige in een lichaam als
kwalificerende beleggingsdeelneming aangemerkt
indien:
a.het
lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert
in een naar Nederlandse begrippen reële
heffing;
b.de
bezittingen van het lichaam onmiddellijk of middellijk, doorgaans voor
minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, met dien
verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel en artikel 13a
laagbelaste vrije beleggingen niet als zodanig in aanmerking worden
genomen indien de bezittingen van het lichaam dat de laagbelaste vrije
beleggingen bezit doorgaans ten minste hoofdzakelijk bestaan uit andere
bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen, waarbij de deelnemingen
die dat lichaam houdt worden geacht geen bezittingen te
zijn.
{Vrije beleggingen}
12.
Voor de
toepassing van het elfde lid en artikel 13a, eerste lid, worden als
vrije beleggingen
aangemerkt:
a.andere
beleggingen dan die welke redelijkerwijs noodzakelijk zijn in het kader
van de ondernemingsactiviteiten van het lichaam dat de beleggingen
bezit, met uitzondering van beleggingen bestaande uit onroerende zaken
– daaronder mede begrepen rechten die direct of indirect
betrekking hebben op onroerende zaken – die niet in het bezit
zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of
vrijgestelde
beleggingsinstelling;
b.bezittingen
die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het
direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de
belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering
van:
1°.bezittingen
waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam
waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te
stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve
financieringswerkzaamheden;
2°.bezittingen
waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of
nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van
andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke
personen;
c.bedrijfsmiddelen
die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het
ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht er van aan
de belastingplichtige of aan met de belastingplichtige verbonden
lichamen, met uitzondering
van:
1°.bedrijfsmiddelen
waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam
waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te
stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve
terbeschikkingstellingswerkzaamheden;
2°.bedrijfsmiddelen
waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of
nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van
andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke
personen.
{Laagbelaste vrije beleggingen}
13.
Vrije
beleggingen zijn laagbelast indien de voordelen uit hoofde van de
beleggingen, bezittingen of bedrijfsmiddelen als bedoeld in het
twaalfde lid niet worden betrokken in een belasting naar de winst die
resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële
heffing.
14.
Voor de
toepassing van het elfde en twaalfde lid en artikel 13a zijn
bezittingen die bestaan uit belangen in lichamen, in ieder geval een
belegging indien zij bestaan
uit:
a.belangen
van minder dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal van een
vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is
verdeeld;
b.belangen
van minder dan 5% van het aantal in omloop zijnde bewijzen van
deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening, met dien
verstande dat daarbij het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van
deelgerechtigdheid wordt herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal
enkelvoudige
bewijzen;
c.een
aandeel als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke gemeenschap
van een open commanditaire vennootschap, welk aandeel voor minder dan
5% deelt in het door die vennootschap behaalde
voordeel.
15.
Bezittingen
die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het
direct of indirect financieren van de belastingplichtige of met de
belastingplichtige verbonden lichamen en die op grond van het twaalfde
lid, onderdeel b, onder 2°, niet als vrije beleggingen, of op
grond van het dertiende lid niet als laagbelaste vrije beleggingen
worden aangemerkt, worden voor de toepassing van het elfde lid en
artikel 13a geacht geen bezittingen te zijn van het lichaam waarin de
belastingplichtige een deelneming
heeft.
{Belang wordt minder dan 5%}
16. Indien een belang dat de belastingplichtige reeds
meer dan een jaar houdt en waarvoor hij in die periode onafgebroken in
aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling, niet langer als een
deelneming wordt aangemerkt omdat de omvang van het belang niet meer
voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, bedoeld in het tweede of
derde lid, blijft nog gedurende een periode van drie jaar, gerekend
vanaf het tijdstip dat niet meer wordt voldaan aan de bedoelde
voorwaarde, de deelnemingsvrijstelling van toepassing met betrekking
tot voordelen uit hoofde van dat belang en kosten ter zake van de
verwerving of de vervreemding van dat belang. Het zesde, zevende en
negende lid zijn van overeenkomstige
toepassing.
{Geen vrijstelling voor voordelen die in aftrek komen voor winstbelasting}
17.
De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een deelneming voor zover deze voordelen bestaan uit:
a.vergoedingen van of betalingen door het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden voor zover deze rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting;
b.hetgeen wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven vergoedingen of betalingen als bedoeld in onderdeel a.
Indien een vergoeding of betaling als bedoeld in de eerste volzin, onderdeel a, op de kostprijs van een deelneming wordt afgeboekt, wordt een bedrag ter grootte van die vergoeding, onderscheidenlijk betaling, tot de winst van de belastingplichtige gerekend.
18.
Ter zake van een deelneming in een lichaam dat als tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van een fiscale eenheid wordt aangemerkt, dan wel dat op basis van artikel 15, achtste lid, deel uitmaakt van een fiscale eenheid, vinden, tenzij anders bepaald, de deelnemingsvrijstelling, uitsluitingen van de deelnemingsvrijstelling en alle regelingen die daarmee verband houden, toepassing als ware dit lichaam geen tussenmaatschappij, onderscheidenlijk geen lichaam als bedoeld in artikel 15, achtste lid, en als ware er in zoverre geen fiscale eenheid in de zin van artikel 15.
Artikel 13a
{Waarderen belang op waarde in het economische verkeer}
1.
De
belastingplichtige die al dan niet tezamen met een verbonden lichaam
een als belegging gehouden belang heeft van 25% of meer in een
lichaam:
a.dat
niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in
een naar Nederlandse begrippen reële heffing,
en
b.waarvan de
bezittingen, onmiddellijk of middellijk, uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend, bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, waardeert dat
belang op de waarde in het economische
verkeer.
{Herijking verkrijgingsprijs}
2. Met ingang van het tijdstip waarop het eerste lid
geen toepassing meer vindt ten aanzien van de belastingplichtige, wordt
de verkrijgingsprijs van het belang in het lichaam voor de bepaling van
de winst gesteld op de boekwaarde van dit belang op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaande aan dat waarop het eerste lid geen toepassing
meer vindt.
{Uitgezonderde rechten}
3. Voor de bepaling van
de omvang van het in het eerste lid bedoelde belang blijven buiten
beschouwing aandelen, bewijzen van deelgerechtigdheid,
lidmaatschapsrechten en aandelen als commanditaire vennoot in de
vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire
vennootschap, die bij de ontbinding van het lichaam niet delen in de
reserves van het lichaam.
Artikel 13aa
{Bruteren voordelen uit beleggingsdeelneming}
1. Indien
de belastingplichtige voordelen geniet uit hoofde van
beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende
beleggingsdeelnemingen, wordt een gebruteerd bedrag van die voordelen
tot de winst gerekend en wordt ter verrekening van de op die voordelen
drukkende winstbelasting de verschuldigde vennootschapsbelasting
verminderd volgens artikel 23c (deelnemingsverrekening).
{Wijze brutering}
2. Brutering van een voordeel vindt plaats door
vermenigvuldiging van het voordeel met de factor 100/95. De brutering
vindt ook toepassing op de voordelen bedoeld in artikel 13, zesde en
zevende lid.
{Aan- en verkoopkosten}
3. Herwaarderingsvoordelen en vervreemdingsvoordelen
worden berekend met inachtneming van de kosten ter zake van de
verwerving en de vervreemding van de desbetreffende beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming.
{Waardering winstuitkering}
4. Voor zover
een voordeel bestaat uit een winstuitkering waarvoor een verzoek als
bedoeld in artikel 23c, derde lid, wordt gedaan, wordt dit voordeel, in
afwijking van het tweede lid, in aanmerking genomen na vermeerdering
ervan met het bedrag van op die winstuitkering drukkende winstbelasting
als bedoeld in artikel 23c, vierde lid.
{Deelnemingsverrekening}
5. Ingeval in een jaar het bedrag van de gezamenlijke
gebruteerde voordelen uit hoofde van beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende
beleggingsdeelnemingen
positief is, wordt ter verrekening van op die voordelen drukkende
winstbelasting, op de verschuldigde vennootschapsbelasting van dat jaar
een vermindering verleend volgens artikel 23c (deelnemingsverrekening).
{Verliesjaar}
6. Ingeval
in een jaar het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen uit
hoofde van beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende
beleggingsdeelnemingen negatief is, wordt de
winst van dat jaar verminderd met een bedrag ter grootte van 5/H
deel van dat bedrag. Daarbij staat
H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in
artikel 22, geldend aan het einde van het
jaar.
7. Dit artikel
vindt geen toepassing:
a.ingeval het
lichaam waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, is
vrijgesteld van een belasting naar de winst, of is onderworpen aan een
belasting naar de winst die niet resulteert in een daadwerkelijke
heffing;
b.ten aanzien van een
belastingplichtige die als beleggingsinstelling is
aangemerkt;
c.ten aanzien van voordelen voor zover deze bestaan uit vergoedingen van of betalingen door het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden voor zover deze rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting;
d.op hetgeen wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven vergoedingen of betalingen als bedoeld in onderdeel c.
Indien een vergoeding of betaling als bedoeld in de eerste volzin, onderdeel c, op de kostprijs van een deelneming wordt afgeboekt, wordt een bedrag ter grootte van die vergoeding, onderscheidenlijk betaling, tot de winst van de belastingplichtige gerekend.
Artikel 13b
{Vervreemding afgewaardeerde vordering}
1.
Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar)
waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden
lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van
de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige
of een
met hem verbonden lichaam, wordt, indien de schuldvordering
door de belastingplichtige wordt vervreemd of overgebracht
als bedoeld in het tweede lid, ter zake van die vervreemding
of overbrenging tot de winst van de belastingplichtige
gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover
met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag
op de voet van dit artikel tot de winst van de
belastingplichtige of een met hem verbonden
lichaam is gerekend.
2.
Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste
lid doet zich onderscheidenlijk voor indien de
afgewaardeerde schuldvordering:
a.wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam of verbonden
natuurlijk persoon;
b.wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten
Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het
vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte
van een onderneming op de winst waarvan een regeling
ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.
{Vervreemding (gedeelte) van onderneming schuldenaar}
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de
onderneming of een gedeelte van de onderneming van de
schuldenaar, wordt
vervreemd aan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam of
verbonden natuurlijk persoon.
{Bewijsvermoeden}
4.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en
het derde lid, wordt, bij vervreemding aan een niet in
Nederland gevestigd lichaam of een niet in Nederland wonend
natuurlijk persoon, dat lichaam onderscheidenlijk die
natuurlijke persoon geacht een met de belastingplichtige verbonden lichaam,
onderscheidenlijk verbonden natuurlijk persoon te zijn,
tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk
maakt.
{Via deelneming middellijk belang van ten minste 5%}
5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing
indien de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam via een
deelneming middellijk een belang van 5% of meer in de schuldenaar
heeft.
Artikel 13ba
{Omzetting afgewaardeerde vordering}
1. Indien de belastingplichtige een
schuldvordering heeft op een lichaam (schuldenaar) waarin hij of een
met hem verbonden lichaam een deelneming heeft en die schuldvordering
is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de
belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam of ten laste van
het in Nederland belastbare resultaat uit een werkzaamheid van een met
hem verbonden natuurlijk persoon, wordt, indien zich een omstandigheid
voordoet als bedoeld in het tweede lid, tot de winst van de
belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering. Het
in de eerste volzin bedoelde bedrag kan gelijktijdig ten laste van de
winst worden toegevoegd aan een reserve
(opwaarderingsreserve).
{Besmette gebeurtenis}
2. Van een
omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake
indien:
a.de met de schuldvordering corresponderende schuld
door de schuldenaar wordt voldaan door het uitgeven van aandelen,
winstbewijzen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid
(omzetting);
b.de met de
schuldvordering corresponderende schuld gaat functioneren als eigen
vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen uitgeeft,
en de schuldvordering hierdoor bij de belastingplichtige onder een
deelneming wordt begrepen; of
c.de
schuldvordering geheel of gedeeltelijk wordt
prijsgegeven.
{Anticumulatie}
3. Het
eerste lid is niet van toepassing voor zover met betrekking tot de
schuldvordering reeds een bedrag op de voet van het eerste lid of
artikel 13b tot de winst van de belastingplichtige of een met hem
verbonden lichaam is gerekend.
{Compenserende heffing bij prijsgeven vordering}
4. Het
eerste lid is ter zake van een omstandigheid als bedoeld in het tweede
lid, onderdeel c, niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde
omstandigheid bij de schuldenaar leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in een belasting naar de
winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële
heffing.
{Gespreide vrijval opwaarderingsreserve}
5. De opwaarderingsreserve wordt aan de winst
toegevoegd voor zover het verschil tussen de actuele waarde in het
economische verkeer van de deelneming en de waarde in het economische
verkeer van de deelneming ten tijde van de in het eerste lid bedoelde
omstandigheid uitgaat boven het bedrag waarmee de opwaarderingsreserve
sinds die omstandigheid reeds is afgenomen. Voor de toepassing van de
eerste volzin, het zesde lid en het tiende lid, onderdeel b, worden de
door een met de belastingplichtige verbonden lichaam gehouden
deelnemingen in de schuldenaar, toegerekend aan de belastingplichtige,
tenzij het verbonden lichaam met betrekking tot de schuldenaar eveneens
beschikt over een opwaarderingsreserve.
{Correctie bij vervreemding}
6. Indien de deelneming na de in het eerste lid
bedoelde omstandigheid gedeeltelijk is vervreemd aan een niet met de
belastingplichtige verbonden lichaam of een niet met hem verbonden
natuurlijk persoon, wordt voor de toepassing van het vijfde lid de
actuele waarde in het economische verkeer van de deelneming vermeerderd
met de opbrengst van het vervreemde gedeelte, daaronder begrepen de
waardeveranderingen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, eerste volzin, en de prijsaanpassingen als
bedoeld in de tweede
volzin van dat
lid. Indien de deelneming na de in het eerste lid bedoelde
omstandigheid is uitgebreid doordat aandelen, winstbewijzen,
lidmaatschapsrechten, bewijzen van deelgerechtigheid of
schuldvorderingen zijn verkregen van de schuldenaar zelf of van een
niet met de belastingplichtige verbonden lichaam of een niet met hem
verbonden natuurlijk persoon, wordt voor de toepassing van het vijfde
lid de actuele waarde in het economische verkeer van de deelneming
verminderd met het voor die uitbreiding opgeofferde bedrag, in de zin
van artikel 13d, tweede lid. Onder een uitbreiding van de deelneming
wordt mede begrepen een storting van kapitaal zonder uitreiking van
aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van
deelgerechtigheid.
{Omzetting}
7. Indien de
opwaarderingsreserve is ontstaan bij een omstandigheid als bedoeld in
het tweede lid, onderdeel a, vervalt de reserve zonder dat dit tot een
toevoeging aan de winst leidt tot het bedrag van de na die
omstandigheid uit hoofde van de uitgegeven aandelen, winstbewijzen,
lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigheid genoten
voordelen, waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.
{Onbelaste vrijval}
8. Indien een omstandigheid,
anders dan bedoeld in het tiende lid, meebrengt dat noch de
belastingplichtige, noch een met hem verbonden lichaam meer een
deelneming in de schuldenaar heeft, wordt direct voorafgaande aan die
omstandigheid het vijfde lid voor het laatst toegepast. Een nog
resterend bedrag aan opwaarderingsreserve vervalt zonder dat dit tot
een toevoeging aan de winst leidt. Daarna blijft met betrekking tot die
deelneming artikel 13, zesde
lid, ten aanzien
van de belastingplichtige of het met hem verbonden lichaam buiten
toepassing, voorzover het positieve voordelen betreft tot het in de
tweede volzin bedoelde resterende bedrag, en voorzover het negatieve
voordelen betreft tot ten hoogste het bedrag van de oorspronkelijke
opwaarderingsreserve.
{Antimisbruikbepaling}
9. In afwijking
van het achtste lid, tweede volzin, wordt het restant van de
opwaarderingsreserve wel toegevoegd aan de winst indien de
omstandigheid in overwegende mate is gericht op het realiseren van een
vrijval van de opwaarderingsreserve die niet tot een toevoeging aan de
winst leidt. Een omstandigheid wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk
wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het
realiseren van een vrijval die niet tot een toevoeging aan de winst
leidt, indien de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam
binnen 3 jaar na die omstandigheid opnieuw een deelneming in
de schuldenaar verkrijgt.
{Belaste vrijval opwaarderingsreserve}
10. Ingeval
zich een omstandigheid voordoet als aangeduid in de volgende volzin,
wordt onmiddellijk daaraan voorafgaande de opwaarderingsreserve
toegevoegd aan de winst. Een omstandigheid als bedoeld in de eerste
volzin
is:
a.de onderneming of een gedeelte van de onderneming
van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of aan een
met hem verbonden lichaam of verbonden natuurlijk
persoon;
b.de deelneming of een
gedeelte van de deelneming wordt vervreemd aan een met de
belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon;
c.de schuldenaar gaat als dochtermaatschappij deel
uitmaken van een fiscale eenheid met de belastingplichtige als bedoeld
in artikel 15.
Bij vervreemding van een gedeelte
van de deelneming aan een met de belastingplichtige verbonden
natuurlijk persoon, blijft, in afwijking van de eerste volzin, de
toevoeging van de opwaarderingsreserve aan de winst beperkt tot dat
deel van de reserve dat evenredig is aan het deel van de deelneming dat
wordt vervreemd.
{Overeenkomstige toepassing}
11. Dit artikel is
van overeenkomstige toepassing indien de belastingplichtige in verband
met een in het tweede lid genoemde omstandigheid een deelneming in de
schuldenaar verkrijgt.
{Vangnetbepaling}
12. Indien de
belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam via een deelneming
een middellijk belang van 5% of meer heeft in de schuldenaar, is dit
artikel van overeenkomstige toepassing. Daarbij vinden het vijfde,
zesde, achtste, negende en tiende lid toepassing op de deelneming of
deelnemingen via welke het middellijke belang wordt
gehouden.
{Indirecte omzettingen}
13. Indien de
belastingplichtige een schuldvordering heeft op een lichaam, en die
schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland
belastbare winst van de belastingplichtige of een met hem verbonden
lichaam of ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid van een met
hem verbonden natuurlijk persoon, is, indien zich een omstandigheid
voordoet als bedoeld in de volgende volzin, dit artikel van
overeenkomstige toepassing. Van een omstandigheid als bedoeld in de
eerste volzin is sprake indien de belastingplichtige of een met hem
verbonden lichaam in verband met een vervreemding van de
schuldvordering aan een niet verbonden lichaam of persoon, rechtstreeks
een deelneming verkrijgt in de schuldenaar dan wel via een deelneming
een middellijk belang van 5% of meer in de schuldenaar verkrijgt. In
het laatste geval vinden het vijfde, zesde, achtste, negende en tiende
lid toepassing op de deelneming of deelnemingen via welke het
middellijke belang wordt gehouden. Voorts vervalt de
opwaarderingsreserve zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst
leidt tot het bedrag van de waarde-aangroei van de vervreemde
schuldvordering, voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat
deze waarde-aangroei bij de verkrijger van de schuldvordering leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in een belasting naar de
winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële
heffing
{Laagbelaste beleggingsdeelneming}
14. Dit artikel is niet van toepassing indien de in
het eerste lid bedoelde deelneming een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming
is.
Artikel 13bb
Vervallen
Artikel 13c
Vervallen
Artikel 13ca
Vervallen
Artikel 13d
{Liquidatieverlies van de deelneming}
1.
De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een
verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin de
belastingplichtige deelneemt is ontbonden (liquidatieverlies).
{Bedrag liquidatieverlies}
2.
Het liquidatieverlies wordt gesteld op het bedrag waarmede het door de
belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag het totaal van de
liquidatie-uitkeringen overtreft.
Onder het voor de deelneming opgeofferde bedrag worden mede
begrepen:
a.de bedragen die met betrekking tot vorderingen op die deelneming
ingevolge
artikel 13b of 13ba, vijfde,
negende of tiende lid, tot de winst zijn
gerekend;
b.de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de
deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13h geen toepassing heeft
gevonden;
c.de waardeveranderingen van een met de deelneming verband houdende
verplichting als bedoeld in
artikel 13, zesde lid, eerste
volzin, alsmede aanpassingen van de prijs
waartegen de deelneming is verkregen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, tweede
volzin;
d.een
negatief saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een
andere staat dat op de voet van artikel 15j is doorgeschoven naar een
lichaam dat niet in Nederland is gevestigd, indien dit saldo is
voortgevloeid uit een voorheen door de belastingplichtige gedreven
buitenlandse onderneming en voor zover ter zake van dat negatieve
bedrag in die andere staat generlei tegemoetkoming voor de
belastingheffing is
gegeven.
Indien op de voet van artikel
13ba bedragen tot de winst zijn gerekend van een lichaam dat de
deelneming niet zelf houdt, worden deze bedragen voor de toepassing van
de eerste volzin in aanmerking genomen bij de met dat lichaam verbonden
lichamen die wel de deelneming houden naar rato van hun aandelenbezit.
Het voor een deelneming opgeofferde bedrag wordt bij vervreemding van
een gedeelte van de deelneming voor een evenredig gedeelte toegerekend
aan de niet vervreemde vermogensrechten van eenzelfde soort, die een
deelneming blijven vormen.
{Liquidatie-uitkering}
3.
Tot het totaal van de liquidatie-uitkeringen worden ten minste
gerekend de positieve voordelen uit hoofde van de deelneming
welke met toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn
genoten
in:
a.het jaar waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of
nagenoeg geheel heeft gestaakt, in de vijf daaraan voorafgaande jaren en in de
daaropvolgende jaren;
b.het zesde tot en met het tiende jaar voorafgaande aan dat waarin
het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt
ingeval over het desbetreffende jaar dat lichaam volgens zijn jaarrekening -
opgemaakt volgens de bepalingen van
titel 9, boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, dan wel, ten aanzien van een deelneming in een buiten
Nederland gevestigd lichaam, volgens soortgelijke buitenlandse wettelijke
regelingen - verlies heeft geleden.
{Deelneming die deel uitmaakt van de liquidatie-uitkering}
4.
Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden
lichaam een deelneming heeft behoord die deel uitmaakt van de
liquidatie-uitkering of die is vervreemd en die in waarde is gedaald sedert de
verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam, wordt het
liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het
bedrag van die waardedaling te boven gaat. Indien, onmiddellijk of middellijk,
tot het vermogen van het ontbonden lichaam tevens een deelneming heeft behoord
die sedertdien in waarde is gestegen, is de vorige volzin slechts van
toepassing voor zover de aldaar bedoelde waardedaling deze waardestijging te
boven gaat. Waardedalingen en waardestijgingen welke zowel onmiddellijk als
middellijk tot uiting komen worden uitsluitend in aanmerking genomen voor zover
zij onmiddellijk tot uiting komen. Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het
vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord welke was
verkregen van een verbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies voor zover dit
is toe te rekenen aan een daling van de waarde van die deelneming, slechts in
aanmerking genomen voor zover dit toe te rekenen gedeelte niet uitgaat boven
het liquidatieverlies dat bij het ontbonden lichaam met betrekking tot die
deelneming in aanmerking is genomen.
{Doorkijkregeling}
5.
Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden
lichaam een deelneming heeft behoord in een lichaam dat inmiddels is ontbonden
en ter zake waarvan ingevolge het
tiende lid, geen liquidatieverlies in aanmerking is genomen, of niet in
aanmerking zou zijn genomen indien die deelneming door een in Nederland
gevestigd lichaam zou zijn gehouden, wordt het liquidatieverlies slechts in
aanmerking genomen voor zover dit verlies uitgaat boven het liquidatieverlies
met betrekking tot de deelneming in dat eerder ontbonden lichaam.
{Deelneming verkregen van verbonden lichaam}
6.
Indien een deelneming is verkregen van een verbonden lichaam wordt het
opgeofferde bedrag ten tijde van de verkrijging niet hoger gesteld dan het
bedrag hetwelk dat lichaam voor die deelneming heeft opgeofferd. Indien zulk
een deelneming is verkregen in het kader van de ontbinding van het verbonden
lichaam en ter zake van die deelneming het vierde lid, eerste volzin,
toepassing heeft gevonden, wordt het opgeofferde bedrag vermeerderd met de
aldaar bedoelde waardedaling tot ten hoogste het door het ontbonden lichaam
voor die deelneming opgeofferde bedrag. Indien een storting op aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid bestaat uit aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid in een verbonden lichaam, wordt het opgeofferde bedrag ten
tijde van de storting niet hoger gesteld dan op het bedrag dat is opgeofferd
voor de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die als storting
dienen.
{Beperking hoogte opgeofferde bedrag}
7. Indien
aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden verkregen van een
verbonden lichaam en deze aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid
op het tijdstip van verkrijging of enig tijdstip daarna tot een
deelneming gaan behoren, wordt het opgeofferde bedrag niet hoger
gesteld dan het bedrag dat door dat lichaam voor die aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid is opgeofferd. De eerste volzin is niet
van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat
over het bedrag van de waardetoename van de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid na het tijdstip van de verkrijging daarvan door het
lichaam waarvan de belastingplichtige de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid verkrijgt, belasting naar de winst is geheven die resulteert in een naar Nederlandse begrippen
reële heffing.
{Opgeofferd bedrag bij ontvoeging}
8.
Ingeval het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden als dochtermaatschappij met de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, wordt op het tijdstip waarop die fiscale eenheid ten aanzien van die dochtermaatschappij wordt beëindigd het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag gesteld op het naar rato van het aandelenbezit in dat lichaam, met inachtneming van eventueel aan dat aandelenbezit verbonden bijzondere rechten, bepaalde deel van het vanaf dat tijdstip voor de heffing van de belasting in aanmerking te nemen eigen vermogen van die dochtermaatschappij nadat dit is verminderd met de toelaatbare reserves. Ter bepaling van het eigen vermogen van die dochtermaatschappij wordt de waarde van een deelneming van die dochtermaatschappij gesteld op de voor die deelneming gehanteerde boekwaarde, dan wel, indien die lager is, de waarde in het economische verkeer van die deelneming op het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.
9.
Indien het ontbonden lichaam op enig tijdstip is aangemerkt als een tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van een fiscale eenheid waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt, en dit lichaam onmiddellijk of middellijk een belang heeft gehad in een of meer andere lichamen die deel uitmaken of deel hebben uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, wordt het voor de deelneming opgeofferde bedrag slechts in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat dit opgeofferde bedrag in absolute zin uitgaat boven de aan dat andere lichaam of die andere lichamen toe te rekenen winst van de fiscale eenheid gedurende de periode dat dit deel uitmaakte, onderscheidenlijk deze deel uitmaakten, van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, indien die toe te rekenen winst per saldo uitkomt op een negatief bedrag. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ter zake van een deelneming in een lichaam dat op grond van artikel 15, achtste lid, als dochtermaatschappij deel heeft uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, waarbij onder de aan het andere lichaam of de andere lichamen toe te rekenen winst, bedoeld in de eerste volzin, mede wordt begrepen de aan eerstgenoemd lichaam sinds de voeging toe te rekenen winst van de fiscale eenheid.
10.
Indien het ontbonden lichaam met de belastingplichtige verbonden is of op enig tijdstip is geweest en onmiddellijk of middellijk een schuldvordering of een soortgelijk vermogensbestanddeel heeft gehad op een ander lichaam dat deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, wordt het voor de deelneming opgeofferde bedrag slechts in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat dit opgeofferde bedrag in absolute zin uitgaat boven de aan dat andere lichaam toe te rekenen winst van de fiscale eenheid gedurende de periode dat dit deel uitmaakte van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, indien die toe te rekenen winst per saldo uitkomt op een negatief bedrag. Dat negatieve bedrag beloopt niet meer dan het geheel van de negatieve voordelen op de schuldvordering of het soortgelijke vermogensbestanddeel, bedoeld in de eerste volzin, die toerekenbaar zijn aan de aldaar bedoelde periode.
{Tijdstip liquidatieverlies}
11.
Het liquidatieverlies wordt eerst op het tijdstip waarop de
vereffening is voltooid in aanmerking genomen, mits:
a.geen recht geldt op enigerlei tegemoetkoming bij de
belastingheffing ter zake van verliezen die bij het ontbonden lichaam
onverrekend zijn gebleven, anders dan op de voet van dit artikel of
artikel 13e, voor:
1°.de belastingplichtige, of een met hem verbonden lichaam;
2°.het lichaam dat of de persoon die de onderneming geheel of
gedeeltelijk voortzet, of een met dat lichaam verbonden lichaam;
b.de onderneming van het ontbonden lichaam:
1°.geheel is gestaakt, dan wel
2°.geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander
dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam;
c.de omvang van het liquidatieverlies is gebleken en tevens blijkt
dat is voldaan aan het bepaalde in de onderdelen a,
1°, en b.
{Beschikking}
12.
Het in een jaar ter zake van een deelneming opgeofferde bedrag wordt
op een bij de aangifte gedaan verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking vastgesteld. Indien het opgeofferde bedrag tot een onjuist
bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar
vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop
van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
{Voortzetting onderneming}
13.
Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk
wordt voortgezet door de belastingplichtige of door een met hem verbonden
lichaam wordt het liquidatieverlies op verzoek van de belastingplichtige bij
voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur vastgesteld.
Artikel 20b, derde lid is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 13e
{Voortzetting onderneming na liquidatie}
1.
Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk
is voortgezet door de belastingplichtige wordt het op de voet van
artikel 13d berekende liquidatieverlies in aanmerking genomen zodra de
onderneming door de belastingplichtige geheel is gestaakt, of geheel of
gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige
of een met hem verbonden lichaam, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van
artikel 13d, elfde lid,
onderdelen a en c.
{Voortzetting door verbonden lichaam}
2.
Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk
is voortgezet door een verbonden lichaam waarin de belastingplichtige of een
met hem verbonden lichaam deelneemt, wordt het voor de verkrijging van die
deelneming opgeofferde bedrag verhoogd met het ten aanzien van het ontbonden
lichaam op de voet van
artikel 13d berekende liquidatieverlies, mits wordt voldaan aan de
voorwaarden van
artikel 13d, elfde lid,
onderdelen a en c.
{In buitenland gedreven onderneming}
3.
Indien
tot de voortgezette onderneming of het voortgezette gedeelte van de
onderneming een in het buitenland gedreven onderneming behoort waarvan
het saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst waarop de in
artikel 15e geregelde objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten van toepassing is, op het tijdstip van aanvang van
de voortzetting negatief was, wordt:
a.het
in aanmerking te nemen liquidatieverlies, bedoeld in het eerste lid,
verminderd met het stakingsverlies, bedoeld in artikel 15i, voor zover
dat verlies in aftrek is gekomen en heeft geleid tot een
winstvermindering;
b.de
in het tweede lid bedoelde verhoging van het opgeofferde bedrag
verminderd met het op de voet van artikel 15j naar die deelneming
doorgeschoven saldo, voor zover dit saldo bij die deelneming als
stakingsverlies als bedoeld in artikel 15i in aftrek is gekomen en
heeft geleid tot een
winstvermindering.
Artikel 13f
Vervallen
Artikel 13g
Vervallen
Artikel 13h
{Aandeelhoudersbegeleiding bij fusie en splitsing}
Indien bij het bepalen van de in een jaar genoten winst ten
aanzien van de belastingplichtige met toepassing van
artikel 3.55,
3.56 of 3.57 van de Wet inkomstenbelasting
2001 een voordeel uit de vervreemding van
aandelen of winstbewijzen die geen deelneming vormen, niet in
aanmerking is genomen terwijl de door hem verkregen aandelen of
winstbewijzen op het tijdstip van de aandelenfusie of de
overgang onder algemene titel in het kader van een fusie of een
splitsing van een rechtspersoon dan wel op enig tijdstip daarna
wel een deelneming vormen of tot een deelneming gaan behoren:
a.vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing op
positieve voordelen uit hoofde van die deelneming met
uitzondering van uitkeringen van winst, tot het bedrag
van het voordeel dat met toepassing van een van de
genoemde artikelen buiten aanmerking is gebleven,
behalve voorzover het voordeel al eerder in aanmerking
is genomen;
b.wordt voor de bepaling van het opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, de
verkrijgingsprijs niet hoger gesteld dan het bedrag
hetwelk de belastingplichtige voor de in het kader van
de aandelenfusie, de juridische splitsing of de
juridische fusie vervreemde aandelen of winstbewijzen
heeft opgeofferd.
Artikel 13i
{Aandeelhoudersbegeleiding aandelenfusie}
1.
Indien de belastingplichtige aandelen of winstbewijzen die
een deelneming vormen, in het kader van een aandelenfusie
als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 vervreemdt,
a.wordt het voor de aandelen of winstbewijzen die in
het kader van de fusie worden verkregen, opgeofferde
bedrag, bedoeld in artikel 13d, niet
hoger gesteld dan het bedrag dat voor de vervreemde
aandelen of winstbewijzen is opgeofferd;
b.wordt een geldlening waarop artikel 10a,
eerste
lid, van toepassing is die verband
houdt met de vervreemde aandelen, geacht verband te
houden met de aandelen of winstbewijzen die in het
kader van de fusie worden verkregen.
2.
Indien het voordeel uit de vervreemding van aandelen of
winstbewijzen ingevolge artikel 3.55 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 niet in
aanmerking wordt genomen:
a.treden de aandelen of winstbewijzen die in het kader
van de fusie worden verkregen, ingeval deze een
deelneming vormen, in de plaats van de aandelen of
winstbewijzen die in het kader van de fusie worden vervreemd;
b.worden de verkregen aandelen of winstbewijzen,
ingeval deze geen deelneming vormen, in afwijking in
zoverre van het genoemde artikel, te boek gesteld op
de waarde in het economische verkeer verminderd met
het bedrag dat ingevolge het tweede lid van dat
artikel, buiten aanmerking is gebleven.
Artikel 13j
{Aandeelhouders begeleiding juridische splitsing}
1.
Indien vermogen van een rechtspersoon waarin de
belastingplichtige een deelneming heeft, in het kader van
een splitsing onder algemene titel overgaat, wordt de in
artikel 3.56, eerste lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde
vervreemding van aandelen en schuldvorderingen geacht te
hebben plaatsgevonden aan een met de belastingplichtige en
de splitsende rechtspersoon verbonden lichaam.
{Opgeofferd bedrag}
2.
Het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon
opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, tweede
lid, wordt voor een evenredig gedeelte
toegerekend aan de door de verkrijgende rechtspersonen
uitgereikte aandelen. Indien de splitsende rechtspersoon na
de splitsing blijft bestaan, wordt het voor de aandelen in
de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag in dezelfde
mate verminderd.
{10a-lening}
3.
Een geldlening waarop artikel 10a,
eerste lid, van toepassing is en die verband houdt
met de aandelen die de belastingplichtige in de splitsende
rechtspersoon heeft, wordt geacht verband te houden met de
aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing
heeft op de bij de splitsing betrokken rechtspersonen.
4.
Indien het voordeel bij de splitsing ingevolge
artikel 3.56, tweede lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 niet in
aanmerking wordt genomen:
a.treden de aandelen die de belastingplichtige direct
na de splitsing in de splitsende en verkrijgende
rechtspersonen heeft, ingeval deze een deelneming
vormen, in de plaats van de aandelen die de
belastingplichtige ten tijde van de splitsing in de
splitsende rechtspersoon heeft;
b.worden de aandelen die de belastingplichtige direct
na de splitsing in de splitsende- en de verkrijgende
rechtspersonen heeft, voorzover deze geen deelneming
vormen, in afwijking in zoverre van het derde lid
van het genoemde artikel, te boek gesteld voor de
waarde in het economische verkeer verminderd met het
voordeel dat niet in aanmerking is genomen.
5.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien
in het kader van de splitsing aandelen worden uitgereikt:
a.aan een ander lichaam dan de belastingplichtige of
b.door een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon
op wie de vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.
Artikel 13k
{Deelnemingsvrijstelling en juridische fusie}
1.
Indien het vermogen van een rechtspersoon waarin de
belastingplichtige een deelneming heeft, in het kader van
een fusie onder algemene titel overgaat, wordt de in
artikel 3.57, eerste lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde
vervreemding van aandelen en schuldvorderingen geacht te
hebben plaatsgevonden aan een met de belastingplichtige en
de verdwijnende rechtspersoon verbonden lichaam.
{Opgeofferd bedrag}
2.
Het voor de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon
opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, wordt niet
hoger gesteld dan het bedrag dat is opgeofferd voor de
aandelen in de verdwijnende rechtspersoon.
{10a-lening}
3.
Een geldlening waarop artikel 10a,
eerste lid, van toepassing is en die verband houdt
met de aandelen die de belastingplichtige in de verdwijnende
rechtspersoon heeft, wordt geacht verband te houden met de
aandelen die de belastingplichtige direct na de fusie in de
verkrijgende rechtspersoon heeft.
4.
Indien het voordeel bij de fusie ingevolge artikel 3.57, tweede lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001, niet in
aanmerking wordt genomen:
a.treden de in het kader van de fusie verkregen
aandelen ingeval deze een deelneming vormen, in de
plaats van de aandelen die de belastingplichtige ten
tijde van de fusie in de verdwijnende rechtspersoon heeft;
b.worden de in het kader van de fusie verkregen
aandelen, ingeval deze geen deelneming vormen, in
afwijking in zoverre van het derde lid van het
genoemde artikel, te boek gesteld voor de waarde in
het economische verkeer verminderd met het voordeel
dat niet in aanmerking is genomen.
5.
Indien de belastingplichtige tevens de verkrijgende
rechtspersoon is, vindt artikel 3.57, tweede lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 geen
toepassing. Onze Minister kan, op een voor de fusie gedaan
verzoek van de belastingplichtige, onder door hem te stellen
voorwaarden, de inspecteur toestaan het voordeel dat als
gevolg van de in het eerste lid bedoelde vervreemding tot
uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te
laten. De in de tweede volzin bedoelde voorwaarden mogen
slechts strekken ter verzekering van de heffing en de
invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou
worden indien die volzin buiten toepassing zou blijven. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien
in het kader van de fusie aandelen worden uitgereikt door
een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon op wie de
vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.
Artikel 13l
{Bovenmatige deelnemingsrente}
1.
Bij het bepalen van de in een jaar genoten winst komt niet in aftrek het op de voet van dit artikel bepaalde bedrag aan renten en kosten ter zake van geldleningen dat geacht wordt verband te houden met de financiering van deelnemingen (bovenmatige deelnemingsrente), voor zover het bedrag aan bovenmatige deelnemingsrente € 750 000 te boven gaat.
2.
De bovenmatige deelnemingsrente van een jaar wordt gesteld op het gedeelte van het totale bedrag aan renten en kosten ter zake van geldleningen van het jaar, dat evenredig is aan de verhouding tussen het gemiddelde bedrag aan deelnemingsschulden in het jaar en het gemiddelde totale bedrag aan geldleningen in het jaar. De in de eerste volzin bedoelde gemiddelden worden bepaald naar de stand bij het begin en het einde van het jaar, waarbij tijdelijke mutaties rond die tijdstippen worden genegeerd voor zover deze plaatsvinden met het oog op de toepassing van dit artikel.
{Deelnemingsschuld}
3.
Van een deelnemingsschuld als bedoeld in het tweede lid is sprake voor zover het gezamenlijke bedrag van de verkrijgingsprijs van de deelnemingen uitgaat boven het eigen vermogen, met dien verstande dat een deelnemingsschuld nooit meer bedraagt dan het gezamenlijke bedrag van de geldleningen en nooit meer bedraagt dan het gezamenlijke bedrag van de verkrijgingsprijs van de deelnemingen. Een op de voet van de eerste volzin bepaalde deelnemingsschuld wordt verminderd met het bedrag van de schulden waarop artikel 10a, eerste lid, of artikel 10b van toepassing is, doch niet verder dan tot nihil, voor zover de rechtshandelingen waarmee die schulden rechtens dan wel in feite direct of indirect verband houden de deelnemingsschuld zoals berekend volgens de eerste volzin vergroten.
4.
Voor zover de belastingplichtige een deelneming anders waardeert dan op verkrijgingsprijs, wordt voor de bepaling van de deelnemingsschuld ingevolge het derde lid de boekwaarde van het eigen vermogen verminderd met het bedrag van de boekwaarde van die deelneming verminderd met de verkrijgingsprijs van die deelneming. Verder wordt, indien de belastingplichtige een deelneming houdt in een tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van een fiscale eenheid waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt, voor de bepaling van de deelnemingsschuld ingevolge het derde lid de boekwaarde van het eigen vermogen verminderd met het laagste van de volgende twee bedragen:
a.het bedrag van het eigen vermogen van elke vennootschap die deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, naar rato van het door de tussenmaatschappij onmiddellijk, of via een andere tussenmaatschappij, gehouden aandelenbezit in die vennootschap, rekening houdend met eventueel aan dat aandelenbezit verbonden bijzondere rechten, waarbij dit bedrag ten minste op nihil wordt gesteld;
b.het bedrag van de verkrijgingsprijs van de deelneming in de tussenmaatschappij dat ingevolge het vijfde of tiende lid buiten aanmerking blijft. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing op een deelneming in een lichaam dat op grond van artikel 15, achtste lid, als dochtermaatschappij deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, waarbij onder het eigen vermogen, bedoeld in de tweede volzin, onderdeel a, mede wordt begrepen het vermogen van de in Nederland aanwezige vaste inrichting van dat lichaam, behoudens voor zover dit vermogen reeds ingevolge de overeenkomstige toepassing van de tweede volzin, onderdeel a, in aanmerking wordt genomen.
5.
Voor de toepassing van het derde lid blijft de verkrijgingsprijs van een deelneming buiten aanmerking voor zover het belang in het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden is verworven of uitgebreid of daarin eigen vermogen is gebracht in verband met een uitbreiding op dat moment dan wel in de daaraan voorafgaande of daarop volgende periode van twaalf maanden van de operationele activiteiten van de groep bestaande uit de belastingplichtige tezamen met de met hem verbonden lichamen en de verkrijgingsprijs is toe te rekenen aan de hiervoor bedoelde uitbreiding van operationele activiteiten.
{Geen toepassing aftrekbeperking}
6.
De toepassing van het vijfde en tiende lid met betrekking tot een deelneming blijft in een jaar achterwege voor zover:
a.de in het jaar in verband met de financiering van die deelneming verschuldigde renten en kosten naast de belastingplichtige door een met de belastingplichtige verbonden lichaam rechtens dan wel in feite in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting;
b.de in het jaar in verband met de financiering van die deelneming verschuldigde renten en kosten rechtens dan wel in feite direct of indirect staan tegenover een vergoeding voor verstrekking van vermogen aan het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden of aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam, waarbij de voldoening van de vergoeding rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kan worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting terwijl over de ontvangst van de vergoeding per saldo geen belasting naar de winst wordt geheven of geen belasting naar de winst wordt geheven welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is als bedoeld in artikel 10a, derde lid, onderdeel b, of
c.de verwerving of de uitbreiding van de deelneming, dan wel de inbreng van eigen vermogen in het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden, niet door de belastingplichtige zou hebben plaatsgevonden, of de deelneming niet door de belastingplichtige zou zijn gehouden, ingeval de aftrek van rente buiten beschouwing zou worden gelaten.
De eerste volzin, onderdeel b, vindt geen toepassing indien over de vergoeding een belasting naar de winst wordt geheven en de wijze waarop de financiering is vormgegeven in overwegende mate is ingegeven door zakelijke overwegingen.
7.
Dit artikel is slechts van toepassing op bestanddelen van de winst die geen deel uitmaken van winst uit een andere staat als bedoeld in artikel 15e waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is en op bestanddelen van het vermogen welke niet dienstbaar zijn aan het behalen van dergelijke winst uit een andere staat.
{Definities}
8.
Voor de toepassing van dit artikel:
a.wordt onder geldlening verstaan een schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij zonder toepassing van dit artikel rente in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de winst;
b.wordt onder een deelneming verstaan een bezit waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is;
c.worden onder renten en kosten ter zake van geldleningen mede begrepen kosten en resultaten ter zake van rechtshandelingen die strekken tot het afdekken van renterisico’s op geldleningen of van valutarisico’s op de rente ter zake van geldleningen.
{Actieve financieringsactiviteiten}
9.
Indien de belastingplichtige actieve financieringsactiviteiten binnen het concern verricht, blijven voor de toepassing van het tweede en derde lid buiten aanmerking geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen welke in het kader van die actieve financieringsactiviteiten binnen het concern worden aangehouden, evenals de renten en kosten ter zake van dergelijke geldleningen. Onder actieve financieringsactiviteiten binnen het concern als bedoeld in de eerste volzin worden verstaan werkzaamheden die door de belastingplichtige anders dan incidenteel worden verricht in verband met het arrangeren en uitvoeren van financiële transacties via eigen bankrekeningen ten behoeve van de belastingplichtige tezamen met de met hem verbonden lichamen, waarbij het aantal personen in dienstbetrekking bij de belastingplichtige, hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden in overeenstemming zijn met de aard en functie van de belastingplichtige en de belastingplichtige voorts beschikt over een kantoor dat is voorzien van in de financiële sector gebruikelijke faciliteiten. Onder geldvordering als bedoeld in de eerste volzin wordt verstaan een vordering die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst.
10.
In afwijking van het vijfde lid kan de belastingplichtige voor de toepassing van het derde lid 90% van de verkrijgingsprijs van een deelneming buiten aanmerking laten voor zover het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden is verworven of uitgebreid of in dat lichaam eigen vermogen is ingebracht in een boekjaar dat is aangevangen voor of op 1 januari 2006.
{Delegatie}
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel ingeval de belastingplichtige, de deelneming of het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden onmiddellijk of middellijk is betrokken bij een reorganisatie of deel gaat uitmaken van een fiscale eenheid. Onder die regels kunnen mede regels worden begrepen met betrekking tot de verkrijgingprijs van de deelneming en de aan de deelneming toe te rekenen financiering. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de eerste volzin wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Afdeling 2.6 Bedrijfsfusie
Artikel 14
{Bedrijfsfusie}
1.
De belastingplichtige die zijn gehele onderneming of een
zelfstandig onderdeel van een onderneming overdraagt
(overdrager) aan een ander lichaam dat reeds
belastingplichtig is of door de overname belastingplichtig
wordt (overnemer), tegen uitreiking van aandelen in de
overnemer (bedrijfsfusie), behoeft de winst behaald met of
bij de overdracht niet in aanmerking te nemen, mits voor het
bepalen van de winst bij de overdrager en de overnemer
dezelfde bepalingen van toepassing zijn, de overnemer niet aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20, op
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van
buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op
toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten, de overdrager niet aanspraak kan maken op toepassing van de innovatiebox
en latere heffing is verzekerd. Indien de winst niet in
aanmerking wordt genomen, treedt de overnemer ten aanzien
van alle vermogensbestanddelen die in het kader van de
bedrijfsfusie zijn verkregen in de plaats van de overdrager.
{Standaardvoorwaarden}
2.
Bestaat voor de overnemer aanspraak op voorwaartse
verrekening van verliezen, op
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van
buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op
toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten, bestaat voor de overdrager aanspraak op toepassing van de innovatiebox, zijn voor het bepalen van de
winst niet dezelfde bepalingen van toepassing of kan de
belastingheffing uit anderen hoofde alleen met behulp van
nadere voorwaarden worden verzekerd, dan kan Onze Minister
op gezamenlijk verzoek van de overdrager en de overnemer
onder te stellen nadere voorwaarden, de inspecteur belast
met de aanslagregeling van de overdrager toestaan de winst
behaald met of bij de overdracht geheel of ten dele buiten
aanmerking te laten. Daarbij treedt de overnemer ten aanzien
van al hetgeen in het kader van de overdracht is verkregen,
voorzover daaraan geen nadere voorwaarden zijn gesteld, in
de plaats van de overdrager. Het verzoek wordt voor de
overdracht gedaan bij de in de vorige volzin bedoelde
inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
{Opgeofferd bedrag}
3.
Indien de winst op de voet van het eerste of het tweede lid
buiten aanmerking blijft en de in het kader van de
bedrijfsfusie verkregen aandelen een deelneming vormen,
wordt het voor die aandelen opgeofferde bedrag gesteld op de
fiscale boekwaarde van het overgedragen vermogen verminderd
met de daarin begrepen reserves bedoeld in de
artikelen 3.53
en 3.54 van de Wet
inkomstenbelasting 2001.
{Ontgaan of uitstellen belastingheffing}
4.
In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt de
winst wel in aanmerking genomen, indien de bedrijfsfusie in
overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing. De bedrijfsfusie wordt, tenzij het
tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende
mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing indien deze niet plaatsvindt op grond van
zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of
rationalisering van de actieve werkzaamheden van de
overdrager en de overnemer. Indien aandelen in de overdrager
dan wel in de overnemer binnen drie jaar na de overdracht
geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan
een lichaam dat niet met de overdrager en de overnemer is
verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig
geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
{Fonds voor gemene rekening}
5.
Ten aanzien van een fonds voor gemene rekening zijn de
voorgaande leden van overeenkomstige toepassing in geval van
overgang van bezittingen van dat fonds.
6.
Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen
gelijkgesteld winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid
of lidmaatschapsrechten.
{Begrenzing SVW}
7.
De in het tweede lid bedoelde voorwaarden mogen slechts
strekken ter verzekering van de heffing en de invordering
van belasting die verschuldigd zou zijn of zou worden indien
het tweede of het vijfde lid buiten toepassing zou blijven.
Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking
hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de
toelaatbare reserves, de
verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting
ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de
innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de
toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten en kunnen
voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het
economische verkeer van de overgedragen
vermogensbestanddelen op het tijdstip van de bedrijfsfusie
lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
8.
De overdrager die zekerheid wenst omtrent de vraag of de
bedrijfsfusie niet wordt geacht in overwegende mate te zijn
gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing,
kan voor de overdracht een verzoek indienen bij de
inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
{Zekerheid vooraf}
9.
De overdrager of de overnemer die voorafgaande aan een
voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in de
laatste volzin van het vierde lid, zekerheid wil hebben
omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding,
aannemelijk is dat de overdracht niet in overwegende mate is
gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing,
kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij
voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
Afdeling 2.7 Splitsing, juridische fusie en bestuurlijke herindeling of herschikking
Artikel 14a
{Juridische splitsing}
1.
Indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het
kader van een splitsing overgaat (de splitsende rechtspersoon), wordt:
a.indien de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan: de
splitsende rechtspersoon geacht zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de
splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersonen waarop deze
vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende
rechtspersonen) en ten tijde van de splitsing te zijn opgehouden uit zijn
onderneming in Nederland belastbare winst te genieten;
b.indien de splitsende rechtspersoon blijft bestaan: de splitsende
rechtspersoon geacht de vermogensbestanddelen die in het kader van de splitsing
overgaan, ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de
rechtspersoon of rechtspersonen waarop deze vermogensbestanddelen onder
algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersoon respectievelijk
verkrijgende rechtspersonen).
2.
De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in
aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de
splitsende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersonen dezelfde bepalingen
van toepassing zijn, noch bij de splitsende rechtspersoon indien deze ophoudt
te bestaan noch bij de verkrijgende rechtspersoon aanspraak bestaat op
voorwaartse verrekening van verliezen op de voet
van artikel 20, op
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van
buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op
toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten, bij de splitsende rechtspersoon indien deze blijft bestaan geen aanspraak bestaat op toepassing van de innovatiebox en latere heffing is
verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende
rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de splitsing is
verkregen in de plaats van de splitsende rechtspersoon.
{Standaardvoorwaarden}
3.
Ingeval niet is voldaan aan de in het tweede lid, eerste volzin,
bedoelde vereisten, kan onze Minister, op een gezamenlijk voor de splitsing
gedaan verzoek van de splitsende rechtspersoon en de verkrijgende
rechtspersonen, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur belast met
de aanslagregeling van de splitsende rechtspersoon toestaan de winst behaald
als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten.
Daarbij treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in
het kader van de splitsing is verkregen, voorzover daaraan geen voorwaarden
zijn gesteld, in de plaats van de splitsende rechtspersoon. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de
eerste volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.
{Opgeofferd bedrag}
4.
Indien de winst niet in aanmerking wordt genomen en de verkrijgende
rechtspersoon aandelen uitreikt aan de splitsende rechtspersoon wordt, indien
de uitgereikte aandelen een deelneming vormen, het voor die aandelen
opgeofferde bedrag gesteld op de fiscale boekwaarde van het vermogen dat in het
kader van de splitsing overgaat verminderd met de daarin begrepen reserves als
bedoeld in de
artikelen 3.53 en
3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001.
{Begrenzing SVW}
5.
De in het derde lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter
verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd
zou zijn of zou worden indien de eerste volzin van het derde lid buiten
toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking
hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende
rechtspersoon, de toelaatbare reserves, de
verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting
ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de
innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de
toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten en kunnen voorwaarden worden gesteld
indien de waarde in het economisch verkeer van de vermogensbestanddelen die
onder algemene titel overgaan op het tijdstip van de overgang lager is dan de
boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
{Ontgaan of uitstellen belastingheffing}
6.
Het tweede lid, respectievelijk het derde lid, eerste volzin, is niet
van toepassing indien de splitsing in overwegende mate is gericht op het
ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het
tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht
op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet
plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of
rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende- en de
verkrijgende rechtspersonen. Indien aandelen in de gesplitste rechtspersoon,
dan wel in een verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing
geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat
niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersonen is
verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het
tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
7.
De verkrijgende rechtspersoon wordt ten tijde van de splitsing als een
met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt.
{Verzoek}
8.
De splitsende rechtspersoon die zekerheid wil hebben omtrent de vraag
of de splitsing niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het
ontgaan of uitstellen van belastingheffing kan voor de splitsing een verzoek
indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking
beslist.
{Zekerheid vooraf}
9.
De gesplitste rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon die
voorafgaande aan een voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in het
zesde lid, laatste volzin, zekerheid wil hebben omtrent de vraag of,
niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de splitsing niet in
overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing,
kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare
beschikking beslist.
{Gelijkstelling}
10.
Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen gelijk gesteld
winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid en lidmaatschapsrechten.
{Vestiging in NL of EU}
11.
Het tweede tot en met het tiende
lid vinden slechts toepassing indien
de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen in Nederland zijn gevestigd, of
in de zin van
artikel 3.55, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 zijn gevestigd in een lidstaat van de
Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte.
{Maximering rente overnameschulden}
12.
Renten en kosten ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening
of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking
wordt genomen bij het bepalen van de winst en die verband houden met de
verwerving van een belang in een lichaam (overnameschulden), komen in
gevallen waarbij na de splitsing zowel de overnameschuld als het
vermogen van het lichaam waarin een belang is verworven deel zijn gaan
uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, slechts in aftrek tot
het bedrag dat de winst van het lichaam dat de schuld heeft opgenomen
zou hebben belopen indien de splitsing niet zou hebben
plaatsgevonden.
13.
Voor de
toepassing van het twaalfde lid is artikel 15ad, tweede tot en met elfde lid, van overeenkomstige toepassing.
14.
Het
twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
renten van schulden welke verband houden met de verwerving van aandelen
die in het kader van de splitsing zijn uitgegeven dan wel met
terugbetaling op aandelen in het kader van de
splitsing.
Artikel 14b
{Juridische fusie}
1.
Indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het
kader van een fusie overgaat (de verdwijnende rechtspersoon), wordt de
verdwijnende rechtspersoon geacht zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de
fusie te hebben overgedragen aan de rechtspersoon waarop deze
vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende
rechtspersoon) en ten tijde van de fusie te zijn opgehouden uit de onderneming
in Nederland belastbare winst te genieten.
2.
De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in
aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de
verdwijnende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersoon dezelfde bepalingen
van toepassing zijn, bij geen van deze rechtspersonen aanspraak bestaat op
voorwaartse verrekening van verliezen op de voet
van artikel 20, op
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van
buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op
toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten en latere heffing is
verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende
rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de fusie is
verkregen in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon.
{Standaardvoorwaarden}
3.
Ingeval niet is voldaan aan de in het tweede lid, eerste volzin,
bedoelde vereisten, kan onze Minister, op een gezamenlijk voor de fusie gedaan
verzoek van de verdwijnende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersoon,
onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur belast met de
aanslagregeling van de verdwijnende rechtspersoon toestaan de winst behaald als
gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten.
Daarbij treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in
het kader van de fusie is verkregen, voorzover daaraan geen voorwaarden zijn
gesteld, in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon. De inspecteur beslist
op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de eerste
volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.
{Begrenzing SVW}
4.
De in het derde lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter
verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd
zou zijn of zou worden indien de eerste volzin van het derde lid buiten
toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking
hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende
rechtspersoon, de toelaatbare reserves, de
verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting
ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de
innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de
toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten en kunnen voorwaarden worden gesteld
indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die
onder algemene titel overgaan op het tijdstip van de overgang lager is dan de
boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
{Ontgaan of uitstellen belastingheffing}
5.
Het tweede lid, respectievelijk het derde lid, eerste volzin, is niet
van toepassing indien de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of
uitstellen van belastingheffing. De fusie wordt, tenzij het tegendeel
aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het
ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de fusie niet plaatsvindt op
grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van
de actieve werkzaamheden van de verdwijnende en de verkrijgende
rechtspersoon.
{Verbondenheidsfictie}
6.
De verkrijgende rechtspersoon wordt ten tijde van de fusie als een met
de belastingplichtige verbonden lichaam, aangemerkt.
{Zekerheid vooraf}
7.
De verdwijnende rechtspersoon die zekerheid wil hebben omtrent de vraag
of de fusie niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het
ontgaan of uitstellen van belastingheffing kan voor de fusie een verzoek
indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking
beslist.
{Gevestigd in NL of EU}
8.
Het tweede tot en met het zevende
lid vinden slechts toepassing indien
de verdwijnende en de verkrijgende rechtspersoon in Nederland zijn gevestigd,
of in de zin van
artikel 3.55, vijfde lid, Wet inkomstenbelasting
2001 zijn gevestigd in een lidstaat van de
Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte.
{Maximering rente overnameschulden}
9.
Renten en kosten ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening
of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking
wordt genomen bij het bepalen van de winst en die verband houden met de
verwerving van een belang in een lichaam (overnameschulden), komen in
gevallen waarbij na de fusie zowel de overnameschuld als het vermogen
van het lichaam waarin een belang is verworven deel zijn gaan uitmaken
van het vermogen van eenzelfde lichaam, slechts in aftrek tot het
bedrag dat de winst van het lichaam dat de schuld heeft opgenomen zou
hebben belopen indien de fusie niet zou hebben
plaatsgevonden.
10.
Voor de
toepassing van het negende lid is artikel 15ad, tweede tot en met elfde lid, van overeenkomstige toepassing.
11.
Het
negende lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot renten
van schulden welke verband houden met de verwerving van aandelen die in
het kader van de fusie zijn uitgegeven dan wel met terugbetaling op
aandelen in het kader van de
fusie.
Artikel 14ba
{Samenvoegen/splitsing t.g.v. bestuurlijke herindeling}
1.
Indien vermogen van een onderneming van een gemeente, provincie of waterschap of behorende tot een ministerie (overdragende partij) in het kader van een bestuurlijke herindeling of herschikking overgaat naar een andere gemeente of provincie, een ander waterschap of een ander ministerie (verkrijgende partij), wordt de overdragende partij geacht de vermogensbestanddelen van de onderneming die in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking overgaan ten tijde van die bestuurlijke herindeling of herschikking te hebben overgedragen aan de verkrijgende partij.
{Fiscale doorschuiving}
2.
De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdragende partij en de verkrijgende partij dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij de overdragende partij, indien deze door de bestuurlijke herindeling of herschikking ophoudt te bestaan, noch bij de verkrijgende partij aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20, op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen in de plaats van de overdragende partij.
{Doorschuif zonder afrekening}
3.
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, kan Onze Minister op een gezamenlijk voor de bestuurlijke herindeling of herschikking gedaan verzoek van de overdragende en de verkrijgende partij, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdragende partij toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen, voor zover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdragende partij. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, zijn opgenomen.
4.
De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien het derde lid, eerste volzin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende partij, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen waarop het verzoek, bedoeld in het derde lid, ziet op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
Afdeling 2.8 Geruisloze terugkeer uit BV
Artikel 14c
{Doorschuifregeling bij ontbinding, geruisloze terugkeer uit nv/bv}
1.
Indien een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid die uitsluitend natuurlijke
personen als aandeelhouder heeft, wordt ontbonden en de door
de vennootschap gedreven onderneming door de aandeelhouders
wordt voortgezet, kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek
van de belastingplichtige en de voortzettende aandeelhouders
onder door hem nader te stellen voorwaarden toestaan dat de
winst die bij of als gevolg van de ontbinding tot
uitdrukking komt, niet in aanmerking wordt genomen. De
aandeelhouders treden met betrekking tot de
vermogensbestanddelen waarmee zij de onderneming voortzetten
en die zij in het kader van de ontbinding verkrijgen, ieder
voor zijn gedeelte, in de plaats van de belastingplichtige,
behalve voorzover bij de te stellen voorwaarden anders is bepaald.
{Voorwaartse verliesverrekening}
2.
Indien:
a.bij
de belastingplichtige de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, van toepassing is en de
ontbinding zonder toepassing van het eerste lid zou leiden tot een
stakingsverlies op de voet van artikel 15i, kan de belastingplichtige,
in afwijking in zoverre van het eerste lid, dit verlies onder nader te
stellen voorwaarden in aanmerking
nemen;
b.de
belastingplichtige aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van
verliezen, blijft de in het eerste lid bedoelde winst slechts buiten
aanmerking voor zover deze uitgaat boven die
verliezen.
Voor zover de winst,
bedoeld in het eerste lid, wel in aanmerking wordt genomen, vindt een
verhoging van boekwaarden van bezittingen of opheffing van fiscale
reserves plaats.
{Ondernemingsverliezen}
3.
Voorzover na toepassing van het tweede lid verliezen nog
niet zijn verrekend, worden deze voor 20/45 deel aangemerkt
als ondernemingsverlies in de zin van artikel 3.148, tweede lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 van de
aandeelhouders die de onderneming voortzetten. Een en ander
voorzover aannemelijk is dat dit verlies is geleden in de
uitoefening van de onderneming die wordt voortgezet. Het
verlies wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
{Uitsluiting geruisloze terugkeer}
4.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a.voorzover de vermogensbestanddelen en fiscale
reserves van de belastingplichtige niet kunnen gaan
behoren tot het vermogen waarmee de onderneming door
de aandeelhouders wordt voortgezet;
b.indien de naamloze vennootschap of besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid niet in
Nederland is gevestigd, behoudens indien de
vennootschap een onderneming drijft met behulp van
een in Nederland aanwezige vaste inrichting, en:
1°.het heffingsrecht over de uit die
onderneming genoten winst ingevolge de
Belastingregeling voor het
Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land
Nederland dan
wel een verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting aan Nederland is toegewezen, en
2°.de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap is gelegen op de BES
eilanden of in een in het
achtste lid bedoeld land of bedoelde staat.
{Aandeelhouder}
5.
Voor de toepassing van dit artikel:
a.wordt onder een aandeelhouder die voortzet verstaan
een aandeelhouder bij wie de in het eerste lid
bedoelde vermogensbestanddelen, vanaf het tijdstip
dat deze vermogensbestanddelen hem aangaan, behoren
tot het vermogen van een onderneming met betrekking
waartoe hij ondernemer als bedoeld in
artikel 3.4 van de Wet
Inkomstenbelasting 2001 of
medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid,
onderdeel a, van die wet, is;
b.worden met aandeelhouders gelijkgesteld houders van
winstbewijzen die medegerechtigd zijn tot het
vermogen van de vennootschap.
{Begrenzing SVW}
6.
De in het eerste lid bedoelde voorwaarden mogen slechts
strekken ter verzekering van de heffing en de invordering
van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die
verschuldigd zouden zijn of zouden worden indien het eerste
lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen aan de
voortzettende aandeelhouder voorwaarden worden gesteld die
betrekking hebben op de in een jaar genoten winst, de
toelaatbare reserves, en kunnen voorwaarden worden gesteld
indien de waarde in het economische verkeer van de
vermogensbestanddelen op het tijdstip dat onmiddellijk
voorafgaat aan het voortzetten van de onderneming voor
rekening van de aandeelhouders lager is dan de boekwaarde
van deze vermogensbestanddelen. Indien de onderneming door
meerdere aandeelhouders wordt voortgezet, wordt in de
voorwaarden bepaald dat de verliezen, bedoeld in het derde
lid, naar rato van het belang van een ieder in de
belastingplichtige worden toegerekend. Tevens kunnen
voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op de
verdeling van de in het eerste lid bedoelde
vermogensbestanddelen over de voortzettende aandeelhouders
en de voortgang van de vereffening van het vermogen van de
belastingplichtige. Tenslotte kunnen voorwaarden worden
gesteld met betrekking tot de financiering van de
onderneming bij aanvang van het voortzetten door de
aandeelhouder indien de vennootschap voor de overdracht van
vermogensbestanddelen waarmee de aandeelhouder de
onderneming wil voortzetten, een tegenprestatie ontvangt.
{Verzoek}
7.
Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt voor de
ontbinding van belastingplichtige gedaan bij de inspecteur
belast met de aanslagregeling van de belastingplichtige. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking waarin de in het eerste lid bedoelde voorwaarden
zijn opgenomen.
{Gelijkstelling buitenlandse lichamen}
8.
Voor de toepassing van dit artikel wordt met een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid gelijkgesteld een rechtspersoon met een in
aandelen verdeeld kapitaal die:
a.is opgericht naar het op de BES eilanden geldende recht dan
wel het recht van Aruba, Curaçao, Sint
Maarten, een lidstaat van de Europese Unie
of een staat in de relatie waarmee een met Nederland
gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting van toepassing is waarin een bepaling is
opgenomen die discriminatie naar nationaliteit
verbiedt voor rechtspersonen die overigens in
dezelfde omstandigheden verkeren als een naar
Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of
besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid, en
b.naar aard en inrichting vergelijkbaar is met de
naamloze vennootschap of besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
nadere regels worden gegeven voor de beoordeling of een naar
buitenlands recht opgerichte rechtspersoon naar aard en
inrichting vergelijkbaar is met een naamloze vennootschap of
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Afdeling 2.9 Fiscale eenheid
Artikel 15
{Totstandkoming en beëindiging van een fiscale eenheid}
1.
Ingeval een belastingplichtige (moedermaatschappij) de gehele juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van een andere belastingplichtige (dochtermaatschappij) en dit bezit ten minste 95% van de statutaire stemrechten in de dochtermaatschappij vertegenwoordigt en in alle gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van de dochtermaatschappij, wordt op verzoek van beide belastingplichtigen de
belasting van hen geheven alsof er één belastingplichtige is, in die zin dat de
werkzaamheden en het vermogen van de dochtermaatschappij deel uitmaken van de
werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij. De belasting wordt
geheven bij de moedermaatschappij. De belastingplichtigen tezamen worden in dat
geval aangemerkt als fiscale eenheid. Van een fiscale eenheid kan meer dan één
dochtermaatschappij deel uitmaken.
2.
Ingeval een topmaatschappij de gehele juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van twee belastingplichtigen en dit bezit ten minste 95% van de statutaire stemrechten in elk van die belastingplichtigen vertegenwoordigt en in alle gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van elk van die belastingplichtigen, wordt op verzoek van beide belastingplichtigen de belasting van hen geheven alsof er één belastingplichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen van de ene belastingplichtige deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de andere belastingplichtige. De laatstgenoemde belastingplichtige wordt aangemerkt als moedermaatschappij en de andere belastingplichtige als dochtermaatschappij. Bij het verzoek wordt aangegeven welke belastingplichtige als moedermaatschappij wordt aangemerkt. Een belastingplichtige waarvan aandelen worden gehouden door een andere maatschappij die deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid, kan niet als moedermaatschappij optreden. Het eerste lid, tweede, derde en vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing. De vanaf de totstandkoming van de fiscale eenheid als moedermaatschappij aangemerkte belastingplichtige sluit op het tijdstip direct voorafgaande aan de totstandkoming van de fiscale eenheid haar boekjaar af.
{Middellijk bezit}
3.
Onder een bezit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mede verstaan een middellijk bezit van aandelen, mits deze aandelen onmiddellijk worden gehouden door:
a.een of meer belastingplichtigen die van de fiscale eenheid deel uitmaken, of
b.een of meer tussenmaatschappijen.
{Voorwaarden FE}
4.
Het eerste of tweede lid vindt slechts toepassing indien:
a.de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor beide
belastingplichtigen samenvallen, met dien verstande dat een gedeelte van een
boekjaar dat ingevolge
artikel 7, vierde lid, als
afzonderlijk jaar wordt aangemerkt voor de toepassing van dit onderdeel niet
als afzonderlijk tijdvak wordt aangemerkt;
b.voor het bepalen van de winst bij beide belastingplichtigen
dezelfde bepalingen van toepassing zijn of is voldaan aan de krachtens het zevende lid, tweede volzin, gegeven regels;
c.beide belastingplichtigen in Nederland zijn gevestigd en ingeval op
een belastingplichtige de Belastingregeling voor het Koninkrijk,
de Belastingregeling voor het land
Nederland dan wel een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, die
belastingplichtige tevens volgens die regeling onderscheidenlijk dat verdrag
geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd of is voldaan aan de in en krachtens het
achtste lid gestelde voorwaarden;
d.de moedermaatschappij, bedoeld in het eerste lid, een naamloze vennootschap, een besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie, een onderlinge
waarborgmaatschappij of een belastingplichtige als bedoeld in artikel
2, eerste lid, onderdeel d,
is, dan wel een lichaam dat is opgericht naar het op de BES
eilanden geldende recht dan wel het recht
van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een
staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming
van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die
discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in
dezelfde omstandigheden verkeren als naar Nederlands recht opgerichte lichamen,
welk lichaam voorts naar aard en inrichting vergelijkbaar is met de hiervoor
genoemde naar Nederlands recht opgerichte lichamen;
e.de moedermaatschappij, bedoeld in het tweede lid, en iedere dochtermaatschappij een naamloze vennootschap of een besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een daarmee naar aard
en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht naar het recht van een in
onderdeel d bedoeld land, bedoeld heffingsgebied binnen het
Rijk of bedoelde staat;
f.de moedermaatschappij de aandelen in de dochtermaatschappij, dan wel de topmaatschappij de aandelen in de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij, niet,
middellijk of onmiddellijk, als voorraad houdt.
{Tussenmaatschappij}
5.
Onder een tussenmaatschappij wordt verstaan: een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid dan wel een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht naar het recht van een in het vierde lid, onderdeel d, bedoeld land, bedoeld heffingsgebied binnen het Rijk of bedoelde staat:
a.die, onderscheidenlijk dat, volgens de fiscale wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aldaar is gevestigd en niet, volgens een door die lidstaat of staat met een derde staat gesloten verdrag op het gebied van dubbele belastingheffing, geacht wordt te zijn gevestigd in een staat die geen lid is van de Europese Unie en geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
b.die, onderscheidenlijk dat, in Nederland aan de heffing van de belasting zou zijn onderworpen indien die, onderscheidenlijk dat, in Nederland zou zijn gevestigd;
c.die, onderscheidenlijk dat, geen onderneming drijft met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting als bedoeld in het achtste lid; en
d.waarvan de gehele juridische en economische eigendom van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal wordt gehouden door belastingplichtigen die van de fiscale eenheid deel uitmaken, door een topmaatschappij of door andere maatschappijen die als tussenmaatschappij kunnen worden aangemerkt, en dat bezit ten minste 95% van de statutaire stemrechten in de vennootschap of het lichaam vertegenwoordigt en in alle gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van de vennootschap of het lichaam.
{Topmaatschappij}
6.
Onder een topmaatschappij wordt verstaan: een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij, dan wel een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht naar het recht van een in het vierde lid, onderdeel d, bedoeld land, bedoeld heffingsgebied binnen het Rijk of bedoelde staat, die, onderscheidenlijk dat, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c.
{Nadere voorwaarden}
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor de beoordeling of een naar buitenlands recht opgericht lichaam naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een naar Nederlands recht opgericht lichaam als bedoeld in het vierde lid, onderdelen d en e, vijfde lid, aanhef, en zesde lid. Tevens kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven volgens welke belastingplichtigen bij wie voor het bepalen van de winst niet dezelfde bepalingen van toepassing zijn tezamen een fiscale eenheid kunnen vormen.
{FE met vaste inrichting}
8.
Een belastingplichtige die niet in Nederland is gevestigd en een onderneming drijft met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting, kan, in afwijking van het vierde lid, onderdeel c, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden deel uitmaken van een fiscale eenheid voor zover het heffingsrecht over de uit die onderneming genoten winst met inachtneming van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan Nederland toekomt, indien de plaats van de werkelijke leiding van de belastingplichtige is gelegen:
a.in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of
b.op de BES eilanden dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een andere staat dan bedoeld in onderdeel a in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie van vaste inrichtingen verbiedt, waarbij:
1°.indien deze belastingplichtige als moedermaatschappij deel uitmaakt van de fiscale eenheid, het aandelenbezit in de dochtermaatschappij behoort tot het vermogen van de in Nederland aanwezige vaste inrichting van deze belastingplichtige, en,
2°.indien deze belastingplichtige als dochtermaatschappij deel uitmaakt van de fiscale eenheid, een dochtermaatschappij van de belastingplichtige alleen tot de fiscale eenheid kan behoren ingeval de aandelen in die dochtermaatschappij aan het vermogen van de in Nederland aanwezige vaste inrichting van deze belastingplichtige zijn toe te rekenen.
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, mede betrekking hebben op de vraag voor welk deel de werkzaamheden en het vermogen van de dochtermaatschappij deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij.
{Aanvang fiscale eenheid}
9.
De fiscale eenheid komt tot stand op een door de belastingplichtigen in
het verzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, aan te geven tijdstip, doch niet eerder
dan drie maanden voor het tijdstip waarop het verzoek is gedaan.
{Beëindiging fiscale eenheid}
10.
De fiscale eenheid eindigt:
a.indien niet langer aan de bij of krachtens dit artikel gestelde
vereisten wordt voldaan;
b.indien de belastingplichtige, bedoeld in het achtste lid, de plaats van werkelijke leiding verplaatst naar Nederland;
c.indien de belastingplichtige de plaats van werkelijke leiding
verplaatst naar het buitenland met achterlating van een vaste inrichting in
Nederland;
d.indien de moedermaatschappij, bedoeld in het tweede lid, niet langer als moedermaatschappij van de fiscale eenheid wordt aangemerkt, tenzij de maatschappij die direct daaropvolgend als moedermaatschappij wordt aangemerkt pas vanaf dat moment deel is gaan uitmaken van de fiscale eenheid;
e.indien bij een fiscale eenheid met een topmaatschappij een andere topmaatschappij in de plaats komt van die topmaatschappij of de topmaatschappij belastingplichtig wordt;
f.indien bij een fiscale eenheid zonder topmaatschappij de fiscale eenheid met betrekking tot een belastingplichtige niet langer kan voortbestaan zonder een topmaatschappij;
g.indien bij een fiscale eenheid met een topmaatschappij een topmaatschappij met betrekking tot een belastingplichtige niet langer nodig is voor het bestaan van de fiscale eenheid;
h.op gezamenlijk verzoek van de moedermaatschappij en de
dochtermaatschappij met ingang van het in het verzoek genoemde tijdstip doch
niet eerder dan met ingang van de datum van indiening van het verzoek; met dien
verstande dat indien de fiscale eenheid ten aanzien van één of meer
dochtermaatschappijen wordt beëindigd, de fiscale eenheid daardoor niet
eveneens ten aanzien van de andere belastingplichtigen wordt beëindigd.
{Aangaan en verbreking FE in hetzelfde boekjaar}
11.
Indien een moedermaatschappij als bedoeld in het tweede lid of een dochtermaatschappij in de loop van haar boekjaar deel gaat
uitmaken van een fiscale eenheid en deze eenheid ten aanzien van die maatschappij nog in hetzelfde boekjaar eindigt, wordt voor de
tussenliggende periode ten aanzien van die maatschappij geacht geen
fiscale eenheid tot stand te zijn gekomen. De vorige volzin is van
overeenkomstige toepassing op een bestaande fiscale eenheid die in de loop van
haar boekjaar deel gaat uitmaken van een andere fiscale eenheid en nog in
hetzelfde boekjaar uit laatstgenoemde eenheid wordt ontvoegd.
{Verzoek}
12.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, tweede lid en tiende lid, onderdeel h, wordt
gedaan bij de inspecteur belast met de aanslagregeling van de
moedermaatschappij. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
13.
Ingeval de belastingplichtige bij het doen van het in het eerste of tweede lid
bedoelde verzoek reeds als moedermaatschappij deel uitmaakt van een fiscale
eenheid wordt dit verzoek geacht mede te zijn gedaan namens de andere
belastingplichtigen die van die fiscale eenheid deel uitmaken.
{Begrenzing SVW}
14.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gegeven tot verzekering van de heffing en invordering van de belasting
met het oog op de omstandigheid dat de in het eerste of tweede lid bedoelde
belastingplichtigen voor de toepassing van deze wet een fiscale eenheid vormen.
Onder die regels worden mede begrepen regels voor:
a.de omstandigheid dat de moedermaatschappij niet alle aandelen in de
dochtermaatschappij bezit;
b.de voortzetting van een fiscale eenheid ten aanzien van een
belastingplichtige ingeval sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het
tiende lid, onderdelen b, c, d, e, f of g;
c.de toepassing van de
artikelen 13d, achtste en negende lid, en
15ab tot en met
15af;
d.de berekening van de verminderingen ter voorkoming van dubbele
belasting ter zake van buitenlandse resultaten;
e.de
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten;
f.de
toepassing van de innovatiebox;
g.de
toepassing van de
deelnemingsverrekening;
h.de
toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten;
i.de omstandigheid dat een maatschappij waarvan de aandelen door een topmaatschappij of een tussenmaatschappij worden gehouden, deel uitmaakt van een fiscale eenheid;
j.de omstandigheid dat een belastingplichtige als bedoeld in het achtste lid deel uitmaakt van een fiscale eenheid.
{Voorhangprocedure}
15.
Een krachtens het zevende, achtste en veertiende lid vastgestelde
algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na
de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de
plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der
Staten-Generaal.
Artikel 15aa
{Definities}
1.
Voor de toepassing van de
artikelen 15ab tot en met 15aj wordt
verstaan onder:
a.maatschappij: een belastingplichtige die deel uitmaakt van een
fiscale eenheid;
b.het voegingstijdstip: het tijdstip met ingang waarvan een
belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid;
c.het ontvoegingstijdstip: het tijdstip waarop een fiscale eenheid
ten aanzien van een belastingplichtige anders dan door ontbinding en
vereffening van een dochtermaatschappij wordt beëindigd.
2.
Indien zonder toepassing van
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001 bij de vervreemding van een goed de boekwinst die daarbij
tot uitdrukking komt ingevolge goed koopmansgebruik is doorgeschoven naar een
ander goed, wordt voor de toepassing van de
artikelen 15ab tot en met 15aj het
reserveren van deze winst, alsmede de afboeking daarvan op de
aanschaffingskosten of voortbrengingskosten van het andere goed, geacht te
hebben plaatsgevonden met toepassing van
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 15ab
{Waardering dochtermaatschappij(en)}
1.
Op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van voeging
van een dochtermaatschappij stelt de moedermaatschappij haar belang, dan wel
indien gelijktijdig ook andere dochtermaatschappijen worden gevoegd, stellen de
moedermaatschappij en de gelijktijdig gevoegde dochtermaatschappijen hun belang
in die dochtermaatschappij te boek op de waarde in het economische
verkeer.
{Latent liquidatieverlies}
2.
Indien op het tijdstip van voeging van een maatschappij tot het
vermogen van die maatschappij een deelneming behoort waarvan de onderneming
geheel of nagenoeg geheel is gestaakt, dan wel daartoe is besloten, of indien
op het tijdstip van voeging van een maatschappij tot het vermogen van die
maatschappij een onderneming behoort waarop het bepaalde in
artikel 13e van toepassing is, komt,
onverminderd het bepaalde in de
artikelen 13d en
13e, een liquidatieverlies uit hoofde van de
deelneming slechts in aftrek voorzover de winst van de fiscale eenheid, zonder
rekening te houden met dat liquidatieverlies, aan die maatschappij is toe te
rekenen.
3.
Voorzover een liquidatieverlies in een jaar ingevolge het tweede lid
niet in aanmerking is genomen, wordt het achtereenvolgens in mindering gebracht
op en ten hoogste tot de positieve belastbare bedragen van het daaraan voorafgaande jaar en de
negen volgende jaren, van:
a.de desbetreffende maatschappij, in de jaren waarin deze geen deel
uitmaakte of uitmaakt van de fiscale eenheid; onderscheidenlijk
b.van de fiscale eenheid, voorzover de winst van de fiscale eenheid
aan die maatschappij is toe te rekenen.
4.
Het in mindering brengen van liquidatieverliezen vindt plaats in de
volgorde waarin deze zijn ontstaan en de positieve belastbare bedragen zijn
ontstaan.
5.
Voorzover een liquidatieverlies ingevolge het derde lid in het voorafgaande
jaar als bedoeld in dat lid op het belastbare bedrag in mindering
wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag
van de herziening wordt geen belastingrente
vergoed.
{Waardering onderlinge vorderingen en schulden}
6.
De tot het vermogen van een maatschappij behorende schuldvorderingen op
een andere maatschappij worden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het
tijdstip waarop de fiscale eenheid ten aanzien van deze maatschappijen tot
stand komt door die maatschappij gesteld op de bedrijfswaarde of, indien dat
lager is, de nominale waarde. Tevens worden op het eerstgenoemde tijdstip de
schulden van de andere maatschappij waarop de schuldvorderingen betrekking
hebben, gesteld op dezelfde waarde als waarop die schuldvorderingen ingevolge
de vorige volzin worden gesteld.
7. Het zesde lid is
niet van toepassing voor zover met betrekking tot de schuldvordering
reeds een bedrag op de voet van de artikelen 13b of
13ba in
aanmerking is genomen bij de maatschappij die de schuldvordering houdt
of bij een met hem verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde
lid.
Artikel 15ac
{Specifieke bepalingen winstberekening}
1.
Bij het bepalen van de winst van een fiscale eenheid worden voor de
toepassing van
artikel 11 tantièmes en salarissen,
door een dochtermaatschappij toegekend aan anderen dan de moedermaatschappij,
geacht als zodanig te zijn toegekend door de moedermaatschappij.
{Kwijtscheldingswinstvrijstelling}
2.
Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 vindt bij het bepalen van de winst van
een fiscale eenheid geen toepassing, behoudens voorzover aannemelijk wordt
gemaakt dat de in dat onderdeel bedoelde voordelen niet tot de winst van de
schuldenaar zouden hebben behoord indien deze geen deel zou hebben uitgemaakt
van de fiscale eenheid. Voor zover verliezen van de schuldenaar, via een voorafgaande waardedaling van de prijsgegeven rechten, bij een andere maatschappij hebben geleid tot een bedrag aan negatieve voordelen op een schuldvordering, of een soortgelijk vermogensbestanddeel, dat op grond van het zevende lid niet in aanmerking is genomen, wordt het bedrag aan voordelen dat op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet tot de winst behoort, na toepassing van de eerste volzin, verhoogd met het hiervoor bedoelde bedrag aan negatieve voordelen, doch ten hoogste tot het bedrag van de voordelen uit het prijsgeven van de rechten.
3.
Ten aanzien van een coöperatie die als moedermaatschappij van een
fiscale eenheid deel uitmaakt vindt
artikel 9, eerste lid, onderdeel g,
geen toepassing.
{Voorkoming dubbele belasting}
4.
De vermindering van belasting ingevolge voorschriften ter voorkoming
van dubbele belasting wordt berekend alsof de maatschappijen van de fiscale
eenheid één belastingplichtige zijn.
5.
Indien tot de winst van de fiscale eenheid winst uit een buitenlandse onderneming of uit een in het buitenland gelegen onroerende zaak behoort en die winst voor de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten tot een ander bedrag in aanmerking zou worden genomen dan het gezamenlijke bedrag dat in aanmerking zou zijn genomen bij afwezigheid van de fiscale eenheid, wordt de winst uit een andere staat tot het bedrag in aanmerking genomen dat die winst zou hebben belopen bij afwezigheid van de fiscale eenheid. Voor zover bij afwezigheid van de fiscale eenheid artikel 10, eerste lid, onderdeel d, op financieringskosten, toerekenbaar aan de buitenlandse onderneming of de in het buitenland gelegen onroerende zaak, van toepassing zou zijn, wordt de eerste volzin toegepast alsof artikel 10, eerste lid, onderdeel d, daarop niet van toepassing zou zijn.
{Earn-out-regeling}
6.
Ingeval een dochtermaatschappij geheel of ten dele is verkregen tegen
een verplichting als bedoeld in
artikel 13, zesde lid, eerste volzin,
blijven de waardeveranderingen van die verplichting bij het bepalen van de
winst van de fiscale eenheid buiten aanmerking. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing bij aanpassingen van de prijs waartegen een dochtermaatschappij
is verkregen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, tweede
volzin.
{Negatieve voordelen verbonden maatschappij}
7.
Negatieve voordelen op een schuldvordering, of een soortgelijk vermogensbestanddeel, van een belastingplichtige op:
a.een lichaam dat op enig tijdstip is aangemerkt als een tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, of een topmaatschappij als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van een fiscale eenheid waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt;
b.een lichaam als bedoeld in artikel 15, achtste lid, dat deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt van eenzelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige;
c.een lichaam dat met de belastingplichtige verbonden is of op enig tijdstip is geweest;
worden slechts in aanmerking genomen voor zover deze niet rechtens dan wel in feite, direct of indirect verband houden met aan een andere maatschappij, die tot dezelfde fiscale eenheid behoort of heeft behoord als de belastingplichtige, toe te rekenen negatieve bedragen aan winst van de fiscale eenheid. Voor zover een waardevermindering van een schuldvordering, of een soortgelijk vermogensbestanddeel, op grond van de eerste volzin niet in aanmerking is genomen bij het bepalen van de winst en met die waardevermindering geen rekening is gehouden bij de toepassing van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij een ander lichaam, wordt een latere waardestijging van die schuldvordering of dat vermogensbestanddeel eveneens niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de winst.
Artikel 15ad
{Maximering rente overnameschulden}
1.
Renten en kosten ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening
of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking
wordt genomen bij het bepalen van de winst en die rechtens dan wel in
feite direct of indirect verband houden met de verwerving of
uitbreiding door een maatschappij, of door een topmaatschappij als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van een belang in een of meer andere
maatschappijen (overnameschulden), komen bij het bepalen van de in een
jaar genoten winst slechts in aftrek tot een bedrag gelijk aan de winst
van de fiscale eenheid van het jaar berekend zonder toepassing van dit
artikel maar met inachtneming van het zevende lid, verminderd met het
deel van die winst dat toerekenbaar is aan die andere maatschappijen en
vermeerderd met de hiervoor bedoelde renten. Ingeval een in de eerste
volzin bedoelde andere maatschappij tijdens het bestaan van de fiscale
eenheid is geliquideerd, vindt dit artikel toepassing alsof die
liquidatie niet heeft plaatsgevonden.
2.
De
aftrekbeperking van het eerste lid is slechts van toepassing indien het
bedrag aan renten dat ingevolge dat lid niet in aftrek zou komen meer
bedraagt dan € 1 000 000 en er bij de fiscale eenheid
sprake is van een teveel aan overnamerenten.
{MKB-drempel}
3.
De
aftrekbeperking van het eerste lid is slechts van toepassing tot het
laagste van de volgende twee
bedragen:
a.het
bedrag aan renten dat ingevolge het eerste lid niet in aftrek zou
komen, verminderd met € 1
000 000;
b.het
volgens het vierde lid berekende bedrag van het teveel aan
overnamerenten.
{Begrenzing}
4.
Het
bedrag van het teveel aan overnamerenten, bedoeld in het derde lid,
onderdeel b, wordt gesteld op het gezamenlijke bedrag aan in het eerste
lid bedoelde renten die in het jaar zijn verschuldigd over het
bovenmatige deel van de overnameschulden met betrekking tot de in het
jaar gevoegde maatschappijen en over het bovenmatige deel van de
overnameschulden met betrekking tot de in elk van de voorgaande jaren
gevoegde maatschappijen.
{Bovenmatige overnameschulden}
5.
Van een
bovenmatig deel aan overnameschulden met betrekking tot de in een
bepaald jaar gevoegde maatschappijen is sprake voor zover het
gezamenlijke bedrag van de overnameschulden die verband houden met de
verwerving of uitbreiding van een belang in een of meer in datzelfde
jaar gevoegde maatschappijen bij het einde van het jaar meer bedraagt
dan een in het zesde lid aangegeven percentage van de verkrijgingsprijs
van die belangen. Daarbij worden tijdelijke mutaties van die schulden
rond het einde van het jaar genegeerd voor zover deze plaatsvinden met
het oog op de toepassing van dit artikel.
6.
Het in
het vijfde lid bedoelde percentage van de verkrijgingsprijs van een
belang bedraagt in het jaar van voeging 60% en neemt vervolgens met
5%-punt per jaar af tot 25%. Indien een maatschappij of een topmaatschappij het belang in de andere maatschappij, bedoeld in het eerste lid, heeft verkregen van een verbonden lichaam en die andere maatschappij ook al vóór deze verkrijging was gevoegd met een of meer maatschappijen als bedoeld in het eerste lid waarbij sprake was van een overnameschuld, wordt voor de toepassing van de eerste volzin, het vierde lid en het vijfde lid als jaar van voeging van eerstgenoemde maatschappij en de andere maatschappij of van de andere maatschappij en een zustermaatschappij aangemerkt het eerdere jaar van voeging van die andere maatschappij met de genoemde maatschappij of maatschappijen, bedoeld in het eerste lid. Indien een gevoegde maatschappij waarin een belang is verworven of uitgebreid reeds eerder deel heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid waarvan ook de maatschappij die het belang heeft verworven of uitgebreid deel uitmaakte, wordt voor de toepassing van de eerste volzin, het vierde lid en het vijfde lid als jaar van voeging aangemerkt het jaar van voeging in die eerdere fiscale eenheid.
{Samenloop met art. 15e}
7.
Dit
artikel is slechts van toepassing op bestanddelen van de winst die geen
deel uitmaken van winst uit een andere staat als bedoeld in artikel 15e
waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van
toepassing is en op bestanddelen van het vermogen welke niet dienstbaar
zijn aan het behalen van dergelijke winst uit een andere
staat.
{Overbrenging naar volgend jaar}
8.
Het
bedrag aan renten dat ingevolge dit artikel niet in aftrek komt, wordt
overgebracht naar het volgende jaar en wordt in dat jaar onderworpen
aan de aftrekbeperking van dit artikel, met dien verstande dat het
tweede tot en met zesde lid daarbij buiten toepassing
blijven.
9.
De ingevolge de voorgaande leden berekende aftrekbeperking blijft buiten aanmerking voor zover deze volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels samenvalt met de bij de fiscale eenheid ingevolge artikel 13l berekende aftrekbeperking van bovenmatige deelnemingsrente.
10.
Voor de toepassing van dit artikel worden onder renten en kosten ter zake van schulden mede begrepen kosten en resultaten ter zake van rechtshandelingen die strekken tot het afdekken van renterisico’s op geldleningen of van valutarisico’s op de rente ter zake van geldleningen.
11.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het deel van de winst van de fiscale eenheid dat toerekenbaar is aan de andere maatschappijen, bedoeld in dat lid, verhoogd met het bedrag aan renten en kosten ter zake van overnameschulden dat bij het bepalen van dat deel van de winst in aanmerking is genomen.
Artikel 15ae
{Verrekening van verliezen over het voegingstijdstip heen}
1.
Voor de toepassing van
artikel 20, tweede lid, vindt:
a.de verrekening van door een maatschappij voor haar voegingstijdstip
geleden verliezen (voorvoegingsverliezen) met de belastbare winst van de
fiscale eenheid plaats voorzover deze winst aan die maatschappij is toe te
rekenen;
b.de verrekening van een verlies van de fiscale eenheid met de voor
het voegingstijdstip van een maatschappij genoten belastbare winst van die
maatschappij plaats voorzover het verlies aan die maatschappij is toe te
rekenen;
c.indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of indien een
bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid – de
verrekening van een voor dat voegingstijdstip geleden verlies van die bestaande
fiscale eenheid met de belastbare winst van de fiscale eenheid plaats voorzover
deze winst is toe te rekenen aan de maatschappijen die direct voorafgaande aan
dat voegingstijdstip tot de bestaande fiscale eenheid behoorden;
d.indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of indien een
bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid – de
verrekening van een na dat voegingstijdstip geleden verlies van de fiscale
eenheid met de belastbare winst van de bestaande fiscale eenheid plaats
voorzover dit verlies is toe te rekenen aan de maatschappijen die direct
voorafgaande aan dat voegingstijdstip tot de bestaande fiscale eenheid
behoorden.
{Schuiven vermogensbestanddelen}
2.
Het eerste lid, onderdeel a, vindt geen toepassing voorzover de winst
van de fiscale eenheid betrekking heeft op vermogensbestanddelen die door een
maatschappij zijn verkregen van een andere maatschappij die ten tijde van die
verkrijging van de fiscale eenheid deel uitmaakte en die winst op de voet van
artikel 15ah, tweede lid, aan die andere
maatschappij zou zijn toegerekend indien de fiscale eenheid niet ten aanzien
van die andere maatschappij zou zijn beëindigd, behoudens indien met betrekking
tot die vermogensbestanddelen
artikel 15ai, eerste of tweede lid,
toepassing heeft gevonden.
{Werking art. 20a}
3.
Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verrekening wordt in
de artikelen 20, vierde en zesde lid, en 20a voor «de belastingplichtige» gelezen: de maatschappij,
onderscheidenlijk de bestaande fiscale eenheid die wordt uitgebreid, of de
bestaande fiscale eenheid die wordt opgenomen in een nieuwe fiscale
eenheid.
{Samenloop met art. 20a}
4.
Bij de voorwaartse verrekening van verliezen van een fiscale eenheid of
voorvoegingsverliezen van de moedermaatschappij worden voorvoegingsverliezen
van dochtermaatschappijen buiten beschouwing gelaten bij de vraag welk jaar
voor de toepassing van
artikel 20a, eerste lid, als oudste
jaar kwalificeert.
5.
Voor de toepassing van
artikel 20a, vierde lid, worden de
werkzaamheden die na het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid
van dat artikel, binnen een fiscale eenheid van de ene maatschappij zijn
overgedragen aan een andere maatschappij, gedurende het bestaan van de fiscale
eenheid tussen die maatschappijen nog in aanmerking genomen bij de overdragende
maatschappij.
Artikel 15af
{Verrekening verliezen dochter na ontvoegingstijdstip}
1.
Vanaf het tijdstip van ontvoeging van een dochtermaatschappij worden
voor de toepassing van
artikel 20, tweede lid, de volgende verliezen
verrekend met de door die dochtermaatschappij na dat tijdstip genoten
belastbare winst:
a.de voorvoegingsverliezen van die maatschappij; en
b.de verliezen van de fiscale eenheid die aan die dochtermaatschappij
zijn toe te rekenen.
{Verzoek}
2.
Het eerste lid, onderdeel b, vindt slechts toepassing indien die
maatschappij en de moedermaatschappij daarom verzoeken en voorzover aannemelijk
wordt gemaakt dat deze verliezen aan die dochtermaatschappij zijn toe te
rekenen.
3.
Het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt gedaan bij de aangifte van
de moedermaatschappij over het laatste jaar waarin de dochtermaatschappij nog
deel uitmaakt van de fiscale eenheid. De inspecteur stelt het aan de
dochtermaatschappij toe te rekenen verlies van de fiscale eenheid vast bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 20b, derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
{Overgedragen vermogensbestanddelen}
4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid vindt geen verrekening
plaats met de belastbare winst van de ontvoegde dochtermaatschappij voorzover
die winst betrekking heeft op vermogensbestanddelen die door die maatschappij
zijn verkregen van een andere maatschappij waarmee het ten tijde van die
verkrijging van de fiscale eenheid deel uitmaakte en die winst op de voet van
artikel 15ah, tweede lid, niet aan de
ontvoegde dochtermaatschappij zou zijn toegerekend indien de fiscale eenheid
niet ten aanzien van die maatschappij zou zijn beëindigd.
5.
Het vierde lid vindt geen toepassing indien met betrekking tot de daar
bedoelde vermogensbestanddelen
artikel 15ai, eerste of tweede lid,
toepassing heeft gevonden.
6.
Vanaf het in het eerste lid bedoelde ontvoegingstijdstip vindt met de
winst van de fiscale eenheid onderscheidenlijk de moedermaatschappij geen
verrekening plaats van de verliezen die ingevolge dat lid worden verrekend met
de belastbare winst van de ontvoegde dochtermaatschappij.
7.
Ten aanzien van een ontvoegde dochtermaatschappij die op de voet van
het eerste lid, onderdeel b, verliezen van de fiscale eenheid mag verrekenen,
wordt in artikelen 20, vierde en zesde lid, en 20a voor «de belastingplichtige»
gelezen: de maatschappij.
Artikel 15ag
{Verrekening verliezen moeder na ontvoegingstijdstip}
1.
Vanaf de beëindiging van de fiscale eenheid ten aanzien van de moedermaatschappij worden voor de
toepassing van
artikel 20, tweede lid,
voorvoegingsverliezen van die moedermaatschappij niet verrekend met de door
haar na dat tijdstip genoten belastbare winst voor zover die winst betrekking
heeft op vermogensbestanddelen die door haar tijdens het bestaan van de fiscale
eenheid zijn verkregen van een dochtermaatschappij en die winst op de voet van
artikel 15ah, tweede lid, niet aan de
moedermaatschappij zou zijn toegerekend indien de fiscale eenheid met die
dochtermaatschappij niet zou zijn beëindigd.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien met betrekking tot de
vermogensbestanddelen
artikel 15ai, eerste of tweede lid,
toepassing heeft gevonden.
Artikel 15ah
{Winstsplitsingsregels}
1.
Voor de toepassing van de artikelen 13d, negende en tiende lid, 15ab, tweede lid, 15ac, zevende lid, 15ad en
15ae wordt onder de aan een maatschappij toe
te rekenen winst van de fiscale eenheid verstaan de winst van die maatschappij
berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid, voorzover
deze winst bij de fiscale eenheid tot uitdrukking
komt en met inachtneming van het
tweede en derde lid.
{Overdracht vermogensbestanddelen binnen FE}
2.
Ingeval in enig jaar door een maatschappij (overnemer) een
vermogensbestanddeel is verkregen van een andere maatschappij (overdrager) die
tot de fiscale eenheid behoort:
a.wordt bij het bepalen van de aan de overnemer toe te rekenen winst,
de afschrijving op het overgedragen vermogensbestanddeel berekend op basis van
de waarde in het economische verkeer ten tijde van de overdracht;
b.wordt bij het bepalen van de aan de overdrager toe te rekenen
winst, het verschil tussen het bedrag van de afschrijving dat met betrekking
tot het overgedragen vermogensbestanddeel ingevolge onderdeel a bij de
overnemer in aanmerking wordt genomen en het bedrag van de afschrijving dat met
betrekking tot dat overgedragen vermogensbestanddeel bij de fiscale eenheid tot
uitdrukking komt, gerekend tot de winst van de overdrager;
c.blijven bij het bepalen van de aan de overnemer toe te rekenen
winst, buiten aanmerking de met betrekking tot het overgedragen
vermogensbestanddeel gerealiseerde stille reserves voor zover deze ten tijde
van de verkrijging reeds aanwezig waren, en niet reeds op grond van onderdeel b
aan de overdrager zijn toegerekend;
d.wordt het bedrag dat ingevolge onderdeel c buiten aanmerking blijft
bij de bepaling van de aan de overnemer toe te rekenen winst, toegerekend aan
de overdrager.
{Onderlinge rechtsverhoudingen}
3.
Voorts worden bij het bepalen van de aan een maatschappij toe te
rekenen winst, positieve onderscheidenlijk negatieve voordelen ter zake van
rechtsverhoudingen tussen maatschappijen die van de fiscale eenheid deel
uitmaken en die niet in de winst van de fiscale eenheid tot uitdrukking komen,
in aanmerking genomen voorzover bij de berekening van de aan de ene
maatschappij toe te rekenen winst positieve voordelen tot uitdrukking komen en
ten belope van hetzelfde bedrag bij de berekening van de aan de andere
maatschappij toe te rekenen winst negatieve voordelen staan.
{Herinvesteringsreserve}
4.
Indien aan het voornemen tot herinvestering bedoeld in
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001, gevolg is gegeven door een andere maatschappij van de
fiscale eenheid dan de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd ter
zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd, wordt het bedrijfsmiddel
waarin is geherinvesteerd voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn
verworven door de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd en
onmiddellijk daarna te zijn overgedragen aan die andere maatschappij.
Artikel 15ai
{Sanctie bij verbreking na overdracht van een vermogensbestanddeel}
1.
Indien in enig jaar door een maatschappij (overdrager) een
vermogensbestanddeel is overgedragen aan een andere maatschappij (overnemer)
waarvan de waarde in het economische verkeer op het moment van de overdracht
hoger was dan de boekwaarde, wordt op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
het ontvoegingstijdstip van die overdrager of overnemer, dat
vermogensbestanddeel te boek gesteld op de waarde in het economische verkeer.
Indien met betrekking tot een in de vorige volzin bedoeld vermogensbestanddeel
door de overnemer een reserve is gevormd als bedoeld in
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001, wordt deze reserve op het tijdstip onmiddellijk
voorafgaande aan het in de eerste volzin bedoelde ontvoegingstijdstip opgenomen
in de winst van de fiscale eenheid. Indien de reserve, bedoeld in de tweede
volzin, reeds is afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een
vervangend bedrijfsmiddel, wordt dat bedrijfsmiddel op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan het in de eerste volzin bedoelde
ontvoegingstijdstip te boek gesteld op de waarde in het economische
verkeer.
{Waarderen op waarde in economisch verkeer}
2.
In afwijking van het eerste lid wordt het overgedragen
vermogensbestanddeel op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de ontvoeging
te boek gesteld op een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer
van het vermogensbestanddeel ten tijde van de overdracht, verminderd met de
afschrijving tussen het tijdstip van de overdracht en het ontvoegingstijdstip
berekend overeenkomstig
artikel 15ah, tweede lid, onderdeel a, mits
de belastingplichtige de hoogte van dit bedrag aannemelijk maakt.
{Uitzonderingen}
3.
Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval:
a.de overdracht heeft plaatsgevonden in het kader van een bij de aard
en omvang van de overdrager en de overnemer passende normale
bedrijfsuitoefening;
b.sprake was van een overdracht van een onderneming of een
zelfstandig onderdeel van een onderneming, tegen uitreiking door de overnemer
van eigen aandelen, en na het tijdstip waarop de overdracht heeft
plaatsgevonden ten minste drie kalenderjaren zijn verstreken; of
c.na het tijdstip waarop de overdracht heeft plaatsgevonden ten
minste zes kalenderjaren zijn verstreken.
{Herinvesteringsreserve}
4.
Indien aan het voornemen tot herinvestering als bedoeld in
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001 gevolg is gegeven door een andere maatschappij van de
fiscale eenheid dan de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd ter
zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd, wordt het bedrijfsmiddel
waarin is geherinvesteerd voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn
verworven door de maatschappij die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd en
onmiddellijk daarna te zijn overgedragen aan de andere maatschappij.
5.
Voor de toepassing van
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001 mag de bij de fiscale eenheid aanwezige
herinvesteringsreserve worden afgeboekt op de aanschaffings- of
voortbrengingskosten van de eerstvolgende herinvestering door de maatschappij
die het bedrijfsmiddel heeft vervreemd terzake waarvan de reserve is gevormd,
in plaats van op die kosten van de eerstvolgende herinvestering door een
maatschappij van de fiscale eenheid.
{Samenloop art. 15c}
6.
Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing met betrekking tot een
overgedragen vermogensbestanddeel waarop
artikel 15c van toepassing is.
Artikel 15aj
{Maximum herinvesteringsreserve}
1.
Herinvesteringsreserves als bedoeld in
artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting
2001 bedragen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het
ontvoegingstijdstip van een dochtermaatschappij niet meer dan hetgeen deze
volgens het genoemde
artikel 3.54 bij de moedermaatschappij
en de ontvoegde dochtermaatschappij gezamenlijk zouden hebben belopen als de
dochtermaatschappij geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale
eenheid.
{Onderlinge vorderingen en schulden}
2.
De tot het vermogen van een maatschappij behorende schuldvorderingen op
een andere maatschappij worden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het
ontvoegingstijdstip gesteld op de nominale waarde of, indien dat lager is, de
bedrijfswaarde. Tevens worden op het eerstgenoemde tijdstip de schulden van de
andere maatschappij waarop de schuldvorderingen betrekking hebben, gesteld op
de nominale waarde. Indien de schuldvordering op een lagere waarde dan de
nominale waarde is gesteld, blijft de toekomstige waarde-aangroei van deze
vordering bij de bepaling van de winst van de schuldeiser buiten aanmerking,
voorzover deze aantoont dat de waardedaling van de vordering beneden de
nominale waarde heeft plaatsgevonden tijdens de periode dat beide
maatschappijen deel uitmaakten van dezelfde fiscale eenheid, of reeds eerder is
teruggenomen door de werking van de artikelen 13b, 13ba of
15ab, zesde
lid.
{Ontvoeging in zicht van liquidatie}
3.
Indien een dochtermaatschappij in het zicht van haar liquidatie wordt
ontvoegd, worden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het
ontvoegingstijdstip achtereenvolgens:
a.de schulden van die dochtermaatschappij gesteld op de
bedrijfswaarde als deze waarde lager is dan de nominale waarde van de schuld,
en
b.de aan de dochtermaatschappij toe te rekenen egalisatiereserves als
bedoeld in
artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 en herinvesteringsreserves als bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel aan de winst toegevoegd.
{Fiscale reserves}
4.
De op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het ontvoegingstijdstip
bij de fiscale eenheid aanwezige reserves als bedoeld in
artikel 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 worden op het ontvoegingstijdstip als
volgt over de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij verdeeld:
a.een egalisatiereserve wordt toegedeeld aan de verschillende
maatschappijen naar de mate waarin de kosten waarop de reserve betrekking
heeft, ten laste van die maatschappijen zullen komen;
b.een herinvesteringsreserve wordt toegedeeld aan de maatschappij die
het vermogensbestanddeel heeft vervreemd ter zake waarvan de reserve is
gevormd.
{Indeplaatstreding}
5.
Vanaf het ontvoegingstijdstip van een maatschappij treedt deze met
betrekking tot hetgeen zij na de ontvoeging voortzet in de plaats van de
fiscale eenheid, behoudens voorzover bij of krachtens deze wet anders is
bepaald.
6.
De aandelen in een dochtermaatschappij worden op het
ontvoegingstijdstip teboekgesteld op het in
artikel 13d, achtste lid, vastgestelde
opgeofferde bedrag.
{Latent liquidatieverlies}
7.
Indien op het ontvoegingstijdstip van een maatschappij tot het vermogen
van die maatschappij een deelneming behoort waarvan de onderneming geheel of
nagenoeg geheel is gestaakt, dan wel daartoe is besloten, en die deelneming
tijdens het bestaan van de fiscale eenheid van een andere maatschappij is
verkregen, wordt op het ontvoegingstijdstip het door die maatschappij voor de
deelneming opgeofferde bedrag niet hoger gesteld dan de waarde in het
economische verkeer van de deelneming op het tijdstip van verkrijging van de
deelneming door die maatschappij.
Artikel 15a
{Fiscale eenheid bij coöperaties / onderlinge waarborgmaatschappijen}
1.
Van een centrale maatschappij en haar ledenmaatschappijen wordt, op
verzoek van al deze belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar
waarin het verzoek is ingediend, de belasting van hen geheven alsof er één
belastingplichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen van de
ledenmaatschappijen deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de
centrale maatschappij. De belasting wordt geheven bij de centrale maatschappij.
De belastingplichtigen tezamen worden in dat geval aangemerkt als fiscale
eenheid.
{Uitzondering}
2.
Het eerste lid vindt slechts toepassing zo lang:
a.de werkzaamheden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden onder
leiding van de centrale maatschappij;
b.de werkzaamheden van de maatschappijen elkaar over en weer aangaan,
met dien verstande dat de maatschappijen in ieder geval onderling instaan voor
elkaars schulden;
c.winstuitdelingen aan de leden van de ledenmaatschappijen
plaatsvinden naar een gelijke maatstaf;
d.de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor de
maatschappijen samenvallen;
e.de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld.
{Voorwaarden}
3.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking, waarin de in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden
zijn opgenomen.
4.
Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de
winst niet bij de maatschappijen dezelfde bepalingen – uitgezonderd
artikel 9, eerste lid, onderdeel g –
van toepassing zijn, tenzij Onze Minister anders bepaalt.
{Begrenzing SVW}
5.
De in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden kunnen strekken
tot de verzekering van de heffing en invordering van de belasting met het oog
op de omstandigheid dat de in het eerste lid bedoelde belastingplichtigen voor
de toepassing van deze wet een fiscale eenheid vormen alsmede met het oog op de
totstandkoming en beëindiging van de fiscale eenheid. Onder die voorwaarden
worden mede begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen
van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van
verliezen, de verminderingen ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van
buitenlandse resultaten en de inhoud en wijziging van de statuten van de
maatschappijen alsmede de overdracht en beëindiging van lidmaatschapsrechten in
de centrale maatschappij.
6.
Indien de ledenmaatschappijen deel uitmaken van een fiscale eenheid met
een centrale maatschappij vindt met betrekking tot die centrale maatschappij
artikel 9, eerste lid, onderdeel g,
geen toepassing.
7.
Artikel 15, veertiende lid, is van
overeenkomstige toepassing.
{Definities}
8.
Dit artikel verstaat onder:
a.centrale maatschappij: een in Nederland gevestigde coöperatie
waarvan de leden uitsluitend zijn in Nederland gevestigde coöperaties;
b.ledenmaatschappijen: de leden van een centrale maatschappij.
{Onderlinge waarborgmaatschappijen}
9.
Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing op onderlinge
waarborgmaatschappijen.
10.
Het bepaalde in artikel 15ac, vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 15b
Vervallen
Afdeling 2.10 Eindafrekening
Artikel 15c
{Eindafrekening bij emigratie}
1.
Indien een belastingplichtige voor de toepassing van deze wet of een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk,
de Belastingregeling voor het land
Nederland niet meer wordt aangemerkt als inwoner van Nederland, worden de
bestanddelen van zijn vermogen waarvan de voordelen dientengevolge niet meer
begrepen worden in de belastbare winst, op het tijdstip onmiddellijk
voorafgaande aan het ophouden van het hiervoor bedoelde inwonerschap geacht te
zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de
vermogensbestanddelen die bij een fiscale eenheid afkomstig zijn van een
dochtermaatschappij indien zich ten aanzien van die dochtermaatschappij een
omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 15d
{Eindafrekening bij staking}
Voordelen die niet reeds uit anderen hoofde in aanmerking zijn
genomen, worden gerekend tot de winst van het jaar waarin de
belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te
genieten. In dat geval worden de bestanddelen van zijn vermogen
voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling geacht te
zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
Afdeling 2.10a Objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten
Artikel 15e
{Objectvrijstelling buitenlandse ondernemingswinsten}
1.
Bij de
belastingplichtige met winst uit een andere staat wordt de winst
verminderd met de positieve en de negatieve bedragen van de winst uit
die staat (objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten).
{Winst}
2.
Onder
winst uit een andere staat wordt
verstaan:
a.voor
zover in de relatie tot de andere staat een verdrag van kracht is dat,
of een regeling is getroffen die, voorziet in een regeling voor de
heffing over de bestanddelen van de winst van de belastingplichtige:
het gezamenlijke bedrag
van:
voor zover Nederland
op grond van dat verdrag, onderscheidenlijk die regeling, voor de winst
uit een dergelijke onderneming, voor de opbrengsten uit dergelijke
onroerende zaken en voor dergelijke overige voordelen, zo deze winsten,
opbrengsten en voordelen positief zouden zijn, een vrijstelling ter
voorkoming van dubbele belasting dient te
verlenen;
1°.de winst die toerekenbaar is aan een buitenlandse onderneming in die staat, zijnde een
onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat, wordt
gedreven met behulp van een vaste inrichting binnen het gebied van die
staat;
2°.de in
de winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband
houdende kosten, uit de in die staat gelegen onroerende zaken,
en
3°.de in de
winst begrepen overige voordelen, verminderd met de daarmee verband
houdende kosten, uit die staat die op grond van dat verdrag,
onderscheidenlijk die regeling, ter heffing aan die staat zijn
toegewezen;
b.voor zover
in de relatie tot de andere staat niet een verdrag als bedoeld in
onderdeel a van kracht is en niet een regeling als bedoeld in onderdeel
a is getroffen: het gezamenlijke bedrag
van:
1°.de
in die staat behaalde winst uit buitenlandse onderneming, zijnde een
onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat, wordt
gedreven met behulp van een vaste inrichting als bedoeld in artikel 15f
binnen het gebied van die
staat;
2°.de in
de winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband
houdende kosten, uit binnen het gebied van de andere staat gelegen
onroerende zaken, daaronder begrepen rechten die direct of indirect
betrekking hebben op dergelijke onroerende zaken,
en
3°.de in de
winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband houdende
kosten, uit rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan
de leiding in de andere staat is gevestigd voor zover deze rechten niet
opkomen uit effectenbezit.
{Uitbreiding buitenlandse onderneming}
3.
Voor de
toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden mede als
buitenlandse onderneming beschouwd werkzaamheden die gedurende een
aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het
winningsgebied van de andere staat worden verricht. Het winningsgebied
van een andere staat bestaat uit de territoriale zee van die staat
alsmede het buiten de territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en
de ondergrond daarvan, voor zover de andere staat daar op grond van het
internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.
4.
Voor de
toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt onder het gebied van
een andere staat verstaan: het grondgebied van die staat, daaronder
begrepen het gebied buiten de territoriale zee van die staat voor zover
deze daar in overeenstemming met het internationale recht soevereine
rechten kan uitoefenen.
{Exploitatie schepen en luchtvaartuigen}
5.
Inkomen
uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in het internationale
verkeer wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b,
alleen als winst uit buitenlandse onderneming in aanmerking genomen
voor zover dat inkomen in de staat waar de vaste inrichting is gelegen
in een belastingheffing naar de winst wordt betrokken.
{Zelfstandigheidsfictie}
6.
Voor de
toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden bij het bepalen van
de winst uit een buitenlandse onderneming aan die buitenlandse
onderneming de voordelen toegerekend die deze geacht zou worden te
behalen – in het bijzonder bij haar handelen met andere
onderdelen van de onderneming – indien zij een zelfstandige en
onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke
werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke
omstandigheden, hierbij in aanmerking nemende de door de
belastingplichtige door middel van de buitenlandse onderneming en
andere delen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte activa
en gelopen risico’s.
7.
De
objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten vindt geen
toepassing op de winst uit een laagbelaste buitenlandse
beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, tenzij zodanige winst
op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting in
Nederland voor een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting in
aanmerking komt.
{Fiscale beleggingsinstelling}
8.
De
objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten vindt geen
toepassing ten aanzien van een belastingplichtige die als
beleggingsinstelling is aangemerkt.
9.
Voor de
toepassing van de artikelen 8, 10 en 13b wordt onder regeling ter
voorkoming van dubbele belasting mede verstaan de objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in dit
artikel.
Artikel 15f
{Vaste inrichting}
1.
Voor de
toepassing van artikel 15e, tweede lid, onderdeel b, wordt onder vaste
inrichting verstaan een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de
werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden
uitgeoefend. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van
constructie- of installatiewerkzaamheden is slechts dan een vaste
inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
{Uitsluitingen}
2.
In
afwijking in zoverre van het eerste lid wordt niet als een vaste
inrichting
beschouwd:
a.het
gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of
aflevering van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of
koopwaar;
b.het
aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende
goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of
aflevering;
c.het
aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende
goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een
ander;
d.het aanhouden
van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te
winnen;
e.het
aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de
onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van
voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid
heeft;
f.het aanhouden
van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van
de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het
totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit
deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter
van hulpwerkzaamheid heeft.
{Vaste vertegenwoordiger}
3.
Indien
een persoon of lichaam – niet zijnde een onafhankelijke
vertegenwoordiger in de zin van het vierde lid – voor een
belastingplichtige werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de
belastingplichtige overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een
andere staat gewoonlijk uitoefent, heeft die belastingplichtige voor de
toepassing van artikel 15e, tweede lid, onderdeel b, een vaste
inrichting in die andere staat met betrekking tot de werkzaamheden die
de persoon of het lichaam voor die belastingplichtige verricht. De
vorige volzin is niet van toepassing indien de werkzaamheden van de
persoon of het lichaam beperkt blijven tot werkzaamheden als bedoeld in
het tweede lid die, indien zij zouden worden uitgeoefend met behulp van
een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond
van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden
maken.
4.
Een
belastingplichtige heeft geen vaste inrichting in een andere staat
alleen op grond van de omstandigheid dat hij in die staat zaken doet
door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere
onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze vertegenwoordiger in de
normale uitoefening van zijn bedrijf handelt.
Artikel 15g
{Laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming}
1.
Voor de
toepassing van artikel 15e, zevende lid, is een buitenlandse
onderneming een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
indien:
a.de
werkzaamheden van de buitenlandse onderneming tezamen met de
werkzaamheden van de lichamen waarin de belastingplichtige,
onmiddellijk dan wel middellijk, een belang van 5% of meer heeft dat
toerekenbaar is aan de buitenlandse onderneming, grotendeels bestaan
uit beleggen of het direct of indirect financieren van de
belastingplichtige of met de belastingplichtige verbonden lichamen, dan
wel van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige of met de
belastingplichtige verbonden lichamen worden gebruikt, daaronder
begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het
gebruiksrecht daarvan,
en
b.de winst uit de
buitenlandse onderneming in de staat waarin deze is behaald niet is
onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar
Nederlandse begrippen reële heffing.
2.
Van
werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is geen
sprake voor
zover:
a.de
werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen
regels kunnen worden aangemerkt als actieve financierings- of
terbeschikkingstellingswerkzaamheden,
of
b.de werkzaamheden
bestaan uit het houden van onroerende zaken – daaronder mede
begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op onroerende
zaken – die niet in het bezit zijn van een lichaam dat is
aangemerkt als beleggingsinstelling of vrijgestelde
beleggingsinstelling.
Artikel 15h
{Verrekening buitenlandse winstbelasting}
1.
Ingeval
in een jaar het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse
onderneming waarop ingevolge artikel 15e, zevende lid, de
objectvrijstelling voor buitenlandse-ondernemingswinsten geen
toepassing vindt, positief is, wordt, ter verrekening van op die winst
drukkende buitenlandse winstbelasting, op de door de belastingplichtige
verschuldigde vennootschapsbelasting van dat jaar een vermindering
verleend volgens artikel 23d (verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten).
2.
Ingeval
in een jaar het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse
onderneming waarop ingevolge artikel 15e, zevende lid, de
objectvrijstelling voor buitenlandse-ondernemingswinsten geen
toepassing vindt, negatief is, wordt de winst van dat jaar verminderd
met een bedrag ter grootte van 5/H deel van dat bedrag. Daarbij staat H
voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22,
geldend aan het einde van het jaar.
3.
Dit
artikel vindt geen toepassing ingeval de belastingplichtige voor de
winst uit de laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming in het
buitenland is vrijgesteld van een belasting naar de winst, of aldaar is
onderworpen aan een belasting naar de winst die niet resulteert in een
daadwerkelijke heffing.
4.
Dit
artikel vindt geen toepassing ten aanzien van een belastingplichtige
die als beleggingsinstelling is aangemerkt.
Artikel 15i
{Stakingsverlies}
1.
Ingeval
de belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten,
vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geen
toepassing met betrekking tot het op de voet van dit artikel berekende
verlies uit die staat (stakingsverlies).
{Definitie}
2.
Van een
stakingsverlies uit een staat is sprake ingeval de op de voet van
artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat per
saldo hebben geleid tot een negatief bedrag, doch voor zover ter zake
van dit negatieve saldo in die andere staat generlei tegemoetkoming bij
de belastingheffing is verleend.
3.
Het
stakingsverlies wordt niet in aanmerking genomen voor zover een ander
dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam in die
andere staat recht heeft op enigerlei tegemoetkoming bij de
belastingheffing ter zake van verliezen die deel uitmaken van het
stakingsverlies.
{Tijdstip}
4.
Het
stakingverlies komt in aftrek op het tijdstip waarop de
belastingplichtige ophoudt winst uit de andere staat te
genieten:
a.mits
de activiteiten van de belastingplichtige in de andere staat niet in
belangrijke mate reeds zijn of worden voortgezet door een met de
belastingplichtige verbonden lichaam,
en
b.voor zover de
hoogte van het in aanmerking te nemen stakingsverlies is
gebleken.
5.
Ingeval
de belastingplichtige binnen drie jaren na het tijdstip waarop het
stakingsverlies in aftrek is gekomen weer winst uit die andere staat
gaat genieten, wordt een bedrag ter grootte van het in aftrek gekomen
verlies aan de winst toegevoegd.
6.
De
objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten is niet van
toepassing op de toevoeging aan de winst, bedoeld in het vijfde lid.
Het bedrag dat aan de winst is toegevoegd, wordt voor de toepassing van
het tweede lid aangemerkt als een negatief bedrag aan winst uit de
andere staat dat op de voet van artikel 15e in aanmerking is
genomen.
{Beschikking}
7.
Het saldo
van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een andere staat
wordt op verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking vastgesteld, mits de belastingplichtige een berekening
heeft overgelegd waarop naar zijn oordeel het saldo zou moeten worden
vastgesteld. Indien het saldo op een onjuist bedrag is vastgesteld, kan
de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking
herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf
jaren na de vaststelling van de beschikking.
Artikel 15j
{Voortzetting door verbonden lichaam}
1.
Indien de
belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten en de
activiteiten die tot die winst hebben geleid in belangrijke mate reeds
zijn of worden voortgezet door een met de belastingplichtige verbonden
lichaam, wordt het saldo van de positieve en de negatieve bedragen aan
winst uit die andere staat dat bij de belastingplichtige in aanmerking
is genomen op de voet van artikel 15e, doorgeschoven naar het verbonden
lichaam dat de activiteiten voortzet en bij dat lichaam aangemerkt als
bestanddelen die door dat lichaam op de voet van artikel 15e in
aanmerking zijn genomen. Ingeval de activiteiten door meer dan een met
de belastingplichtige verbonden lichaam zijn of worden voortgezet,
vindt de eerste volzin naar evenredigheid toepassing.
{Voortzetting in het zicht van staking}
2.
Een
voortzetting wordt niet aanwezig geacht in geval van een voortzetting
in het zicht van staking. De doorschuiving op de voet van het eerste
lid vindt dan geen toepassing. Van voortzetting in het zicht van
staking is sprake ingeval de voortgezette activiteiten binnen drie jaar
na de aanvang van de voortzetting worden gestaakt, tenzij het verbonden
lichaam aannemelijk maakt dat de staking plaatsvindt op grond van
zakelijke overwegingen die zijn opgekomen na de aanvang van de
voortzetting.
3.
Op een
door de belastingplichtige en het voortzettende lichaam gezamenlijk
gedaan verzoek wordt door de inspecteur belast met de aanslagregeling
van de belastingplichtige het doorgeschoven saldo bij voor bezwaar
vatbare beschikking vastgesteld. Indien het saldo op een onjuist bedrag
is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar
vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door
verloop van vijf jaren na de vaststelling van de
beschikking.
Afdeling 2.11 Aftrekbare giften
Artikel 16
{Aftrekbare giften}
1.
Aftrekbare giften zijn de in het jaar gedane en met
schriftelijke bescheiden gestaafde giften aan
algemeen nut beogende instellingen en steunstichtingen
SBBI.
De aftrek bedraagt ten hoogste 50 percent van de winst met
een maximum van € 100 000.
{Gift}
2.
Als giften worden aangemerkt bevoordelingen uit
vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor
zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken
ontstaan.
3.
De
aftrek, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met 50 percent van
het bedrag van de giften die zijn gedaan aan een culturele instelling,
doch ten hoogste met
€ 2500.
Hoofdstuk III Voorwerp van de belasting bij
buitenlandse belastingplichtigen
Artikel 17
{Objectieve belastingplicht}
1.
Ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen wordt de
belasting geheven naar het belastbare Nederlandse bedrag;
artikel 7, vijfde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
{Belastbaar Nederlands bedrag}
2.
Het belastbare Nederlandse bedrag is het in een
jaar genoten Nederlandse inkomen verminderd met de
op de voet van Hoofdstuk IV te
verrekenen verliezen uit Nederlands inkomen; artikel
7, vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
{Onderdelen Nederlands inkomen}
3.
Het Nederlandse inkomen is het gezamenlijke bedrag van:
a.de belastbare winst uit een in Nederland gedreven
onderneming, zijnde het bedrag van de gezamenlijke
voordelen die worden verkregen uit een onderneming
die, of een gedeelte van een onderneming dat wordt
gedreven met behulp van een vaste inrichting in
Nederland of van een vaste vertegenwoordiger in
Nederland (Nederlandse onderneming);
b.het belastbare inkomen uit een aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een in Nederland gevestigde vennootschap, niet zijnde een vrijgestelde beleggingsinstelling, indien de belastingplichtige het aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties waarbij:
1°.een constructie of transactie uit verscheidene stappen of onderdelen kan bestaan;
2°.een constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties als kunstmatig wordt beschouwd voor zover zij, onderscheidenlijk het, niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen;
c.de
belastbare winst van een op Aruba, Curaçao of Sint Maarten
gevestigd lichaam voor zover die wordt behaald uit een op de BES
eilanden gedreven onderneming met behulp van een vaste inrichting of
een vaste vertegenwoordiger op de BES eilanden en die vaste inrichting
of vaste vertegenwoordiger op basis van artikel 5.2 van de Belastingwet
BES voor de toepassing van de opbrengstbelasting als bedoeld in
hoofdstuk V van de Belastingwet BES niet op de BES eilanden maar in
Nederland zou zijn gevestigd indien de vaste inrichting een lichaam zou
zijn geweest of de activiteiten van de vaste vertegenwoordiger in een
lichaam zouden zijn
ondergebracht.
4. Voor
de toepassing van het derde lid, onderdeel b, is afdeling 4.2 van de
Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige
toepassing.
{Delegatie}
5.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de bepaling van hetgeen wordt verstaan onder geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen als bedoeld in het derde lid, onderdeel b.
Artikel 17a
{Nederlandse onderneming}
Tot een Nederlandse onderneming worden gerekend:
a.in Nederland gelegen onroerende zaken, daaronder begrepen:
1°.rechten die direct of indirect betrekking hebben
op in Nederland gelegen onroerende zaken en
2°.rechten die samenhangen met de exploratie en de
exploitatie van in Nederland aanwezige
natuurlijke rijkdommen waaronder ook wordt gerekend de opwekking van energie uit het water, de
stromen en de winden, of rechten waaraan deze
zijn onderworpen;
b.rechten op aandelen in de winst of de medegerechtigdheid
tot het vermogen van een onderneming waarvan de leiding
in Nederland is gevestigd voorzover zij niet opkomen uit effectenbezit;
c.schuldvorderingen op een in Nederland gevestigde
vennootschap indien de gerechtigde tot de
schuldvordering een aanmerkelijk belang als bedoeld in
artikel 17, derde lid,
onderdeel b, in de vennootschap heeft;
d.werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede leidende werkzaamheden en functies die worden verricht voor een zodanig lichaam, ook indien de
bevoegdheid is beperkt tot buiten Nederland gelegen
gedeelten van de onderneming van dat lichaam;
e.werkzaamheden die gedurende een aaneengesloten periode
van tenminste 30 dagen in, op of boven het
Noordzeewinningsgebied worden verricht. Het
Noordzeewinningsgebied bestaat uit de territoriale zee
van Nederland alsmede het buiten de territoriale zee
onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de
ondergrond daarvan, voorzover het Koninkrijk der
Nederlanden daar op grond van het internationale recht
rechten mag uitoefenen, en
f.werkzaamheden als bedoeld in onderdeel e, indien deze na
een onderbreking worden voortgezet door het lichaam dat
deze werkzaamheden heeft verricht, of onmiddellijk of na
een onderbreking worden voortgezet door een met dat
lichaam verbonden lichaam en de duur van deze
werkzaamheden in een tijdvak van 12 maanden een periode
van ten minste 30 dagen bedraagt. In dat geval wordt
ieder van deze lichamen geacht te hebben voldaan aan de
in dat onderdeel gestelde voorwaarde van 30 dagen.
Artikel 18
{Winstbepaling voor buitenlands belastingplichtingen}
1.
De belastbare winst uit onderneming wordt opgevat en bepaald op de voet
van artikel 8, eerste tot en met het achtste,
elfde en dertiende lid, alsmede de
artikelen 8b tot en met 15aj en artikel
15d.
2.
Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang wordt opgevat en
berekend volgens de regels van
hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 19
{Internationale vervoersvrijstelling}
Indien in het land waar de onderneming is gevestigd een
overeenkomstig standpunt wordt ingenomen, wordt niet als het
drijven van een binnenlandse onderneming door een niet in
Nederland gevestigd lichaam aangemerkt:
a.het vervoer te water of door de lucht van personen en
zaken tussen plaatsen buiten Nederland en plaatsen in
Nederland, dan wel tussen plaatsen buiten Nederland
onderling, tenzij de leiding van de onderneming in
Nederland gevestigd is;
b.het exploiteren van baanvakken van spoor- en tramlijnen
tussen de grens en het naastbij de grens gelegen
station.
Hoofdstuk IV Verrekening van verliezen
Artikel 20
{Verlies}
1.
Indien de berekening van de belastbare winst of van het
Nederlandse inkomen leidt tot een negatief bedrag, wordt dit
aangemerkt als een verlies.
{Verrekening}
2.
Een verlies wordt verrekend met de belastbare winsten,
onderscheidenlijk de Nederlandse inkomens, van het voorafgaande jaar en de negen volgende
jaren, mits het verlies
door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Beleggingsinstelling}
3.
In afwijking van het tweede lid zijn de verliezen geleden
in een periode waarin een belastingplichtige als
beleggingsinstelling is aangemerkt (statusperiode), niet
verrekenbaar met de belastbare winsten, onderscheidenlijk
Nederlandse inkomens, die buiten de statusperiode zijn
genoten, en zijn verliezen die buiten de statusperiode zijn
geleden niet verrekenbaar met de winsten, onderscheidenlijk
Nederlandse inkomens, die binnen de statusperiode zijn
genoten.
{Houdster-, financieringsmaatschappij}
4.
Indien de feitelijke werkzaamheid van een belastingplichtige gedurende
het gehele of nagenoeg het gehele jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren
van met hem verbonden lichamen, is in afwijking van het tweede lid het verlies
van dat jaar slechts verrekenbaar met de belastbare winsten, onderscheidenlijk
de Nederlandse inkomens, van jaren waarin:
a.de feitelijke werkzaamheid van de belastingplichtige eveneens gedurende
het gehele of nagenoeg het gehele jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren
van met hem verbonden lichamen, en
b.de boekwaarde van de vorderingen op met de belastingplichtige verbonden
lichamen verminderd met de boekwaarde van de schulden aan zodanige lichamen
gedurende het gehele of nagenoeg het gehele jaar niet uitgaat boven de boekwaarde
van soortgelijke vorderingen verminderd met de boekwaarde van soortgelijke
schulden aan het einde van het jaar waarin het verlies is geleden.
5.
De in het vierde lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarde blijft buiten
toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de wijziging
van het in dat onderdeel bedoelde saldo niet in overwegende mate is gericht
op verruiming van verliesverrekening.
6.
Indien de feitelijke werkzaamheid van een belastingplichtige gedurende een deel van het jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met hem verbonden lichamen en de belastingplichtige gedurende een ander deel van het jaar geen of nagenoeg geen werkzaamheden verricht of uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verricht in het kader van de voorbereiding of de beëindiging van werkzaamheden bestaande uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van verbonden lichamen, wordt ook dat andere deel van het jaar voor de toepassing van het vierde lid aangemerkt als een deel van het jaar waarin de feitelijke werkzaamheid van de belastingplichtige uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met hem verbonden lichamen. De feitelijke werkzaamheid van de belastingplichtige, bedoeld in het vierde
lid, wordt in ieder geval geacht niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
te bestaan uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren
van met hem verbonden lichamen indien ten minste 25 werknemers, berekend op
basis van volledige werktijd, andere dan de genoemde werkzaamheden uitoefenen.
{Volgorde verrekening}
7.
De verrekening geschiedt in de volgorde waarin de verliezen
zijn ontstaan en de belastbare winsten zijn gemaakt of de
Nederlandse inkomens zijn genoten.
8.
De in het tweede lid genoemde termijn voor de
achterwaartse verliesverrekening wordt
voor een belastingplichtige aan wie wegens
gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen
ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 64, eerste lid, aanhef en
onderdeel b, van de Wet financiering sociale
verzekeringen, en hij daarvoor bij de
aangifte kiest, voor in het negende lid bedoelde verliezen
vervangen door drie
jaar.
9.
Het achtste lid is van toepassing op verliezen die zijn toe
te rekenen aan kosten en lasten van schade als gevolg van
risico's die andere belastingplichtigen die wat betreft
aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in een
vergelijkbare positie verkeren als de belastingplichtige,
plegen te verzekeren.
Artikel 20a
{Belang in belangrijke mate gewijzigd}
1.
Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van het oudste
jaar waarvan een verlies nog niet volledig is verrekend, het uiteindelijke
belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, zijn de verliezen geleden
voor het tijdstip waarop de wijziging heeft plaatsgevonden, in afwijking in zoverre van
artikel 20, niet meer voorwaarts
verrekenbaar. Daarbij worden de
vóór het tijdstip van de in de eerste volzin bedoelde
wijziging genoten winst na giftenaftrek van het jaar waarin die
wijziging heeft plaatsgevonden en de na dat tijdstip in dat jaar
genoten winst na giftenaftrek afzonderlijk berekend. Bij een negatieve
uitkomst wordt het bedrag toegerekend aan de belastbare winst van het
voorafgaande respectievelijk het volgende jaar. Indien toerekening aan
een ander jaar niet mogelijk is omdat de belastingplicht is aangevangen
met het jaar waarin zich de wijziging heeft voorgedaan of is
geëindigd bij het einde van dat jaar, wordt het negatieve bedrag
niet in aanmerking genomen.
{Uitzonderingen}
2.
Voor de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking een
wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige voorzover:
a.de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of
huwelijksvermogensrecht, of
b.de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het
uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het
begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, reeds ten minste een
derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige
niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de
belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet
uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
{Beleggingstoets, inkrimpingstoets}
4.
Het eerste lid is voorts niet van toepassing op een verlies dat is
geleden in een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende
ten minste negen maanden niet grotendeels uit beleggingen bestonden, mits:
a.direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid, de
gezamenlijke omvang van de werkzaamheden van de belastingplichtige niet is
afgenomen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de
werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid,
en
b.ten tijde van de wijziging niet het voornemen bestaat de
gezamenlijke omvang van de op dat tijdstip aanwezige werkzaamheden binnen een
periode van drie jaar alsnog te laten afnemen tot minder dan 30 percent van de
gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar,
bedoeld in het eerste lid.
5.
Voor de toepassing van het vierde lid blijven
werkzaamheden die in samenhang met de in het eerste lid bedoelde wijziging zijn
aangevangen, buiten beschouwing.
6.
Een verlies waarop het vierde lid van toepassing is, is slechts
verrekenbaar met de belastbare winst onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen
van een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende ten
minste negen maanden niet grotendeels bestaan uit beleggingen.
7.
Indien de omvangrijkste werkzaamheid van de belastingplichtige van het
oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, in dat jaar of in één van de drie
daaraan voorafgaande jaren is aangevangen of verworven, wordt voor de
toepassing van het vierde lid voor het oudste jaar gelezen
het jaar waarvan het verlies ten tijde van de wijziging nog niet volledig is
verrekend en de omvang van de werkzaamheden het grootst was.
{Definities}
8.
Voor de toepassing van dit artikel:
a.worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede
onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te
worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als
bedoeld in
artikel 10a, vierde lid;
b.worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft
waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd
die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd door lichamen of
natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in
artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde
lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die
gelden niet als belegging aangemerkt.
{Achterwaartse verliesverrekening}
9.
Met betrekking tot de verrekening van een verlies met de belastbare winsten,
onderscheidenlijk binnenlandse inkomens uit voorafgaande
jaren vinden
het eerste, tweede en derde lid overeenkomstige toepassing, tenzij:
a.in de tussenliggende periode de werkzaamheden van de
belastingplichtige niet zijn gestaakt, noch nagenoeg geheel zijn gestaakt,
en
b.gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies
is geleden en in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het
binnenlandse inkomen is behaald waarmee het verlies achterwaarts zou worden
verrekend, de bezittingen van de belastingplichtige niet grotendeels bestaan
uit beleggingen. Daarbij wordt voor het in het eerste lid bedoelde oudste jaar,
gelezen het oudste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin die wijziging heeft
plaatsgevonden en valt binnen de voor de belastingplichtige geldende
termijn voor de achterwaartse verliesverrekening, bedoeld in artikel
20.
{Zekerheid vooraf}
10.
De belastingplichtige die zekerheid wenst over het antwoord op de
volgende vragen, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij
voor bezwaar vatbare beschikking beslist. De vragen betreffen:
a.is sprake van een situatie waarin het uiteindelijke belang in de
belastingplichtige in belangrijke mate wijzigt of is gewijzigd;
b.bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het
jaar waarin het verlies is geleden niet grotendeels uit beleggingen;
c.is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid,
onderdelen a of b;
d.zijn de werkzaamheden van het lichaam gestaakt of nagenoeg geheel
gestaakt als bedoeld in het negende lid, of
e.bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het
jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is
behaald waarmee een verlies achterwaarts zou worden verrekend, niet grotendeels
uit beleggingen.
11.
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid,
onderdelen a of b, maar wel aan de voorwaarde in de aanhef van dat lid, kunnen
op verzoek van de belastingplichtige verliezen toch nog voorwaarts worden
verrekend met belastbare winsten onderscheidenlijk binnenlandse inkomens
voorzover die winsten en inkomens zijn toe te rekenen aan werkzaamheden die
reeds aanwezig waren direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het
eerste lid.
{Herwaarderingsmogelijkheid}
12.
Indien een belastingplichtige vanaf enig tijdstip als gevolg van de
toepassing van dit artikel verliezen niet meer kan verrekenen met winsten na
dat tijdstip, kan hij op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip een
herinvesteringsreserve in de winst opnemen en de boekwaarde van zijn
bezittingen verhogen tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer,
behoudens voorzover die verhoging gepaard zou moeten gaan met een verhoging van
de boekwaarde van een verplichting.
Artikel 20b
{Vaststelling verlies}
1.
De inspecteur stelt het bedrag van een verlies van een jaar vast bij
voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de
aanslag over dat jaar.
2.
Het bedrag van het verlies wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk
vermeld.
3.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het verlies te
hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in het eerste lid bedoelde
beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de
inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond
voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de
belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Artikel 16, tweede lid, aanhef
en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
{Samenhang met art. 15af}
4.
De in het eerste lid bedoelde beschikking wordt herzien voorzover de
verrekening van het verlies ingevolge
artikel 15af toekomt aan een andere
belastingplichtige.
5.
De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
de vaststelling dat artikel 20, vierde lid, op het verlies van een jaar van
toepassing is en de vaststelling van het in onderdeel b van dat lid bedoelde
saldo aan het einde van het jaar waarin het verlies is geleden.
Artikel 21
{Verliesverrekening door vermindering van de aanslag}
1.
De verrekening van een verlies met de belastbare winst,
onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van een
voorafgaand jaar geschiedt door vermindering van de aanslag
bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De
beschikking wordt gegeven gelijktijdig met het vaststellen
van de aanslag over het jaar waarin het verlies is ontstaan.
{Rechtsmiddelen}
2.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking bedoeld in het eerste
lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing
van de artikelen 20 en 20a.
{Voorlopige verliesverrekening}
3.
Voorafgaand aan de vermoedelijke vaststelling van de in het
eerste lid bedoelde beschikking kan de inspecteur bij voor
bezwaar vatbare beschikking volgens door Onze Minister te
stellen regelen een voorlopige verliesverrekening verlenen tot ten
hoogste het bedrag waarop de vermindering vermoedelijk zal
worden vastgesteld. Een voorlopige verliesverrekening kan door één of
meer voorlopige verliesverrekeningen worden aangevuld. Voorlopige verliesverrekeningen worden verrekend bij de in het eerste lid
bedoelde beschikking dan wel, indien een dergelijke
beschikking niet wordt vastgesteld, met de aanslag over het
jaar waarover het verlies dat tot een voorlopige verliesverrekening
heeft geleid, is aangegeven.
Artikel 21a
{Beschikking verliesverrekening}
1.
Het bedrag van een met de belastbare winst,
onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van een volgend
jaar verrekend verlies wordt door de inspecteur,
gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat
jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Het bedrag van het verrekende verlies wordt op het
aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
3.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking bedoeld in het eerste
lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing
van de artikelen 20 en 20a,
alsmede, indien geen belasting is verschuldigd, tegen de
grootte van het verrekende bedrag.
Hoofdstuk V Tarief
Artikel 22
{Tarief}
De belasting wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Bij
een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer
dan
|
maar
niet meer
dan
|
bedraagt
de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het
bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te
nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van
het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven
gaat
|
I
|
II
|
III
|
IV
|
–
|
€ 200
000
|
–
|
20%
|
€ 200
000
|
–
|
€ 40
000
|
25%
|
Artikel 23
Vervallen
Artikel 23a
Vervallen
Artikel 23b
{Strafheffing bij niet meer voldoen aan aangewezen krediet- of beleggingsinstelling}
1. Bij een
aangewezen bank of beleggingsinstelling als bedoeld in
artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt in de ingroeiperiode, bedoeld in dat artikel, voor elke maand van die periode de volgens
artikel 22 of krachtens artikel 28 verschuldigde belasting vermeerderd
met een lumpsumheffing. De lumpsumheffing wordt berekend naar de
situatie aan het eind van de maand en bedraagt 0,2 % van het verschil
tussen het van beleggers aangetrokken vermogen en 100/70 van hetgeen
daarvan is aangewend ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
{Niet meer voldoen aan voorwaarden}
2. Indien in enig jaar een aangewezen
bank of beleggingsinstelling als bedoeld in
artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet langer voldoet
aan de voorwaarden gesteld voor die aanwijzing, wordt bij die
instelling de volgens artikel 22 of krachtens
artikel 28
verschuldigde belasting over dat jaar vermeerderd met een bedrag
ter grootte van een in de volgende volzin aangegeven percentage
van de waarde in het economische verkeer van het vermogen van
die instelling op het tijdstip dat niet meer aan
de voorwaarden wordt voldaan. Het in de eerste volzin bedoelde
percentage bedraagt voor elke maand vanaf het niet meer voldoen
aan de voorwaarden tot de intrekking van de aanwijzing 0,2.
Hoofdstuk Va Deelnemingsverrekening en verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten
Artikel 23c
{Deelnemingsverrekening}
1. De op de voet van hoofdstuk V berekende
belasting wordt verminderd wegens deelnemingsverrekening, bedoeld in
artikel 13aa.
{Limiet}
2. Het bedrag van de
deelnemingsverrekening is het laagste van de volgende
bedragen:
a.5% van het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde
voordelen, bedoeld in artikel 13aa, vijfde lid;
b.het bedrag dat tot de volgens hoofdstuk V
berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de
gezamenlijke gebruteerde voordelen nadat het is verminderd met de bij
de winstbepaling van het jaar in aftrek gekomen kosten ter zake van de
beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende
beleggingsdeelnemingen, staat tot het belastbare
bedrag.
{Werkelijk bedrag drukkende winstbelasting EU-lichamen}
3. Voor zover
het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen bestaat uit een
winstuitkering, wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel
a, ter zake van die winstuitkering op verzoek van de belastingplichtige
geen 5% in aanmerking genomen maar het werkelijke bedrag aan
winstbelasting dat daarop drukt, ingeval aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
1°.het lichaam waarin de belastingplichtige
een beleggingsdeelneming
niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, is gevestigd in een
lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling
aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte en is zonder keuzemogelijkheid en zonder
er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan de aldaar geheven belasting
naar de winst, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder iii, van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2011, L 345/8) of aan een andere aldaar
geheven belasting naar de winst;
2°.de
belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een
beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming heeft, hebben één van de
in bijlage I, deel A, bij die richtlijn opgenomen rechtsvormen of een rechtsvorm die vergelijkbaar
is met een van de rechtsvormen die voor Nederland zijn opgenomen in
deze bijlage;
3°.de belastingplichtige en het lichaam
waarin de belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een
kwalificerende beleggingsdeelneming
heeft, worden in de staat van vestiging niet geacht volgens een met
een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting
buiten de lidstaten van de Europese Unie
en de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte te zijn
gevestigd.
{Toerekening onderliggende winstbelasting aan winstuitdeling EU-lichamen}
4. Het
werkelijke bedrag aan winstbelasting dat drukt op een winstuitkering
als bedoeld in het derde lid, betreft belasting naar de winst waarvan
de belastingplichtige aantoont dat die is toe te rekenen aan die
winstuitkering en dat die is betaald door het lichaam waarin de
belastingplichtige een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming heeft, of door
lichamen waarin het lichaam waarin de belastingplichtige een
beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming heeft, een belang heeft waarbij aan de
volgende voorwaarden wordt
voldaan:
1°.het lichaam waarin de belastingplichtige
een beleggingsdeelneming niet
zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming heeft, heeft een onmiddellijk of
middellijk belang in het lichaam waarbij het belang in elke schakel ten
minste 5% bedraagt;
2°.het
lichaam is gevestigd in een
lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling
aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte en is zonder
keuzemogelijkheid en zonder er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan
de aldaar geheven belasting naar de winst, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder iii, van Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2011, L 345/8) of aan een andere aldaar
geheven belasting naar de winst;
3°.het lichaam heeft
één van de in bijlage I, deel A, bij die richtlijn opgenomen
rechtsvormen of een
rechtsvorm die vergelijkbaar is met een van de rechtsvormen die voor
Nederland zijn opgenomen in deze bijlage;
4°.het
lichaam wordt in de staat van vestiging niet geacht volgens een met een
derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting te
zijn gevestigd buiten de Europese Unie en de bij ministeriële
regeling aangewezen staten die partij zijn bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische
Ruimte.
{Voordeel vorig jaar belast}
5. Ingeval de
bedragen aan winstuitkeringen die in een jaar zijn genoten uit hoofde
van een beleggingsdeelneming niet
zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming die voldoet aan de
voorwaarden, bedoeld in het derde lid, in dat jaar niet of niet geheel
in aanmerking zijn genomen voor de bepaling van het bedrag van de
gezamenlijke gebruteerde voordelen van dat jaar maar in materieel
opzicht in dat van een voorafgaand jaar (voordeel is in een voorafgaand
jaar reeds belast), wordt het bedrag, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, op verzoek van belastingplichtige verhoogd met (100-H)/100
deel van het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat op dat eerder
belaste voordeel drukt voor zover dat bedrag uitgaat boven 5% van het
eerder belaste gebruteerde voordeel. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in
artikel 22, geldend aan het einde van het
jaar.
{Maximum: verschuldigde VpB}
6.
De
vermindering ingevolge dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag van
de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, verminderd met de
verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele
belasting.
{Overbrenging restant naar volgend jaar; beschikking}
7. Voor zover in een jaar het volgens het tweede lid,
onderdeel a, of het derde lid berekende bedrag door de toepassing van
het tweede lid, onderdeel b, of het zesde lid niet leidt tot een
vermindering van de volgens hoofdstuk V over dat jaar berekende
belasting, wordt het overgebracht naar het volgende jaar en in dat jaar
bij de berekening van de deelnemingsverrekening in aanmerking genomen
door het toe te voegen aan het bedrag van het tweede lid, onderdeel a.
Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar
over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
{Herziening beschikking}
8. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden
dat het volgens het zevende lid over te brengen bedrag te hoog is
vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking
herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de
inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan
geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin
de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef
en onderdeel c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is
van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 23d
{Vermindering verrekening buitenlandse ondernemingswinsten}
1.
De op de
voet van hoofdstuk V berekende belasting wordt verminderd wegens de
verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel
15h.
2.
De
vermindering wegens de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten
is het laagste van de volgende
bedragen:
a.5%
van het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming
waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geen
toepassing vindt, bedoeld in artikel 15h, eerste
lid;
b.het bedrag dat
tot de volgens hoofdstuk V berekende belasting in dezelfde verhouding
staat als het in onderdeel a bedoelde gezamenlijke bedrag aan winst uit
buitenlandse onderneming, staat tot het belastbare
bedrag.
{Daadwerkelijke buitenlandse belasting}
3.
Op
verzoek van de belastingplichtige wordt voor de toepassing van het
tweede lid, onderdeel a, geen 5% van het aldaar bedoelde bedrag aan
winst uit buitenlandse onderneming in aanmerking genomen, maar het door
de belastingplichtige aan te tonen werkelijke bedrag aan buitenlandse
winstbelasting dat ter zake van die winst is betaald.
4.
De
vermindering ingevolge dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag van
de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, verminderd met de
verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele belasting
en de deelnemingsverrekening.
{Overbrenging naar volgend jaar}
5.
Voor
zover in een jaar het volgens het tweede lid, onderdeel a, of het derde
lid berekende bedrag door de toepassing van het tweede lid, onderdeel
b, of het vierde lid niet leidt tot een vermindering van de volgens
hoofdstuk V over dat jaar berekende belasting, wordt het overgebracht
naar het volgende jaar en in dat jaar bij de berekening van de
verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten in aanmerking genomen
door het toe te voegen aan het bedrag van het tweede lid, onderdeel a.
Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar
over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
{Herziening beschikking}
6.
Indien
enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het volgens het vijfde
lid over te brengen bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de
in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs
bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren,
behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit
feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c,
derde lid en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is
van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk VI Wijze van heffing
Artikel 24
{Aanslagheffing}
1.
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
2.
Ingeval
artikel 15 of
artikel 15a toepassing vindt, wordt de aanslag
gesteld ten name van de moedermaatschappij onderscheidenlijk de centrale
maatschappij.
Artikel 25
{Voorheffingen}
1. Als voorheffingen worden aangewezen de geheven
dividendbelasting, uitgezonderd de belasting die op de voet van
artikel 12, eerste lid, van de Wet
op de dividendbelasting 1965 is geheven, en
naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting,
betrekking hebbende op bestanddelen van de
winst en van het Nederlandse
inkomen. Ten aanzien van een belastingplichtige die is
aangemerkt als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28,
wordt de dividendbelasting niet als een voorheffing
aangewezen.
{Uitzonderingen verrekening dividendbelasting, uiteindelijk gerechtigden}
2. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten laste van wie de dividendbelasting is ingehouden niet tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden. Niet als uiteindelijk gerechtigde wordt beschouwd degene die in samenhang met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij aannemelijk is dat:
a.de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en
b.deze natuurlijk persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid:
a.kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde
markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht
of een met een
gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het
financieel toezicht vergelijkbaar systeem dat gelegen of werkzaam is in
een staat die niet een lidstaat is van de Europese
Unie;
b.wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op aandelen.
{Dividendbelasting als voorheffing}
4. De
dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt
genomen, wordt als voorheffing
aangewezen:
a.van de bank of beleggingsonderneming, bedoeld in artikel 3.126a van de Wet
inkomstenbelasting 2001, indien die bank, onderscheidenlijk die beleggingsonderneming, een bedrag ter grootte
van die dividendbelasting overmaakt naar de lijfrenterekening van degene bij wie de
dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt
genomen;
b.van de beheerder van de
beleggingsinstelling, bedoeld in
artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder
een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter
verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die
instelling ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als
voorheffing in aanmerking wordt
genomen.
Artikel 25a
{Nihil-aanslag}
1.
Geen aanslag wordt vastgesteld, dan wel een aanslag wordt
vastgesteld op nihil, en verrekening van voorheffingen
blijft achterwege indien de berekening van de belasting niet
leidt tot een positief bedrag.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de
belastingplichtige die binnen een door Onze Minister te
bepalen termijn aangifte heeft gedaan. Alsdan wordt een
aanslag vastgesteld en worden de voorheffingen verrekend,
ook indien de berekening van de belasting leidt tot nihil.
Artikel 26
{Aangifte vennootschapsbelasting fiscale eenheid}
Ingeval
artikel 15 of
artikel 15a toepassing vindt, kan de
inspecteur in afwijking in zoverre van
artikel 6, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen uitsluitend de moedermaatschappij
onderscheidenlijk de centrale maatschappij uitnodigen tot het doen van aangifte
voor de vennootschapsbelasting.
Artikel 27
{Herziening voorlopige aanslag}
1.
De
inspecteur herziet een voorlopige aanslag op verzoek voor zover die
voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag
waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde
voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
2.
Ingeval
een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen,
beslist de inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij
de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de
dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt
verrekend.
3.
In
afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet
voor bezwaar vatbaar.
4.
In
afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht beslist de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van
een bezwaarschrift als bedoeld in het tweede lid.
5.
De
voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de voorlopige
aanslag zijn vermeld, waarbij voor de toepassing van dit artikel de
betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990,
alsmede de belastingrente, bedoeld in Hoofdstuk VA van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, geacht worden onderdeel uit te maken van de
voorlopige
aanslag.
Hoofdstuk VII Aanvullende regelingen
Artikel 28
{Fiscale beleggingsinstelling}
1.
Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur nadere, van de bepalingen van deze wet afwijkende,
regelen te geven met betrekking tot de heffing van
de belasting van beleggingsinstellingen.
{Voorwaarden aangewezen beleggingsinstellingen}
2.
Als beleggingsinstellingen worden aangemerkt
naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid en fondsen voor gemene rekening, danwel lichamen die
zijn opgericht of aangegaan naar
het op de BES eilanden geldende recht alsmede het recht van Aruba,
Curaçao, Sint
Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie
waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die
discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens
in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands recht opgerichte of
aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met
de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane
lichamen, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het
beleggen van vermogen en welke lichamen voldoen aan de volgende
voorwaarden:
a.de te beleggen middelen, voor zover zij het vermogen
van het lichaam te boven gaan, zijn slechts
verkregen door het aangaan van schulden op aan het
lichaam toebehorende onroerende zaken of op rechten
waaraan deze zijn onderworpen tot ten hoogste zestig
percent van de boekwaarde van de onroerende zaken of
van de rechten waaraan deze zijn onderworpen en van
andere schulden tot ten hoogste twintig percent van
de boekwaarde van de overige beleggingen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder onroerende zaken mede
verstaan belangen in met de beleggingsinstelling verbonden lichamen
waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste
nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan
deze zijn onderworpen;
b.het door Ons bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen gedeelte van de winst wordt niet later dan
in de achtste maand na afloop van het jaar ter
beschikking gesteld van aandeelhouders en houders
van bewijzen van deelgerechtigdheid; de ter
beschikking te stellen winst wordt gelijkelijk over
alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid
verdeeld;
c.indien de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid in dat lichaam zijn toegelaten tot de handel op een
markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van
de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn
beheerder beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid
dat:
1°.het belang bij het lichaam niet voor een
vierde gedeelte of meer berust bij een enkele natuurlijke
persoon;
2°.zowel van het
totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als
van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding
van het lichaam delen in de reserves van het lichaam niet vijfenveertig
percent of meer bij een lichaam berust – niet zijnde een
beleggingsinstelling als bedoeld in de aanhef van dit onderdeel of een
instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in
artikel 4, vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen – dat is onderworpen aan een in enige vorm naar
de winst geheven belasting of waarvan de winst in een zodanige
belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot
de winst van het lichaam, dan wel bij twee of meer zodanige lichamen
welke met elkaar zijn verbonden, waarbij mede in aanmerking worden
genomen de aandelen of de bewijzen van deelgerechtigdheid op grond
waarvan vorenbedoelde lichamen al dan niet krachtens overeenkomst met
andere stemgerechtigden in de algemene vergadering van aandeelhouders
stemrechten kunnen uitoefenen;
d.indien de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid in dat lichaam niet zijn toegelaten tot de handel op
een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1
van de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn
beheerder niet beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of niet daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen
van deelgerechtigdheid
dat:
1°.er geen natuurlijke personen zijn die een
aanmerkelijk belang hebben in het lichaam in de zin van afdeling 4.3
van de Wet inkomstenbelasting 2001;
2°.zowel van het totaal aantal aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of
bewijzen van deelgerechtigheid die bij ontbinding van het lichaam delen
in de reserves van het lichaam drie vierde gedeelte of meer bij
natuurlijke personen berust, bij lichamen die niet zijn onderworpen aan
een in enige vorm naar de winst geheven belasting of daarvan zijn
vrijgesteld en waarvan de winst niet in een zodanige belasting wordt
betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het
lichaam, dan wel direct of indirect bij beleggingsinstellingen waarvan
de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voldoen aan de
voorwaarden, bedoeld in onderdeel c;
e.het belang bij het lichaam berust niet door
tussenkomst van niet in Nederland gevestigde fondsen voor gemene
rekening en vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in
aandelen is verdeeld, voor een vierde gedeelte of meer bij in Nederland
gevestigde lichamen;
f.in de in
onderdeel c, aanhef, bedoelde situatie zijn bestuurders van het lichaam
alsmede meer dan de helft van de leden van de raad van commissarissen
van het lichaam niet tevens bestuurder of commissaris van een ander
lichaam bij wie al dan niet tezamen met een verbonden lichaam ten
minste één vierde gedeelte of meer berust van de aandelen
of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam en staan evenmin in
dienstbetrekking tot dat andere lichaam, met dien verstande dat deze
voorwaarde niet geldt ingeval dat andere lichaam een
beleggingsinstelling is als bedoeld in onderdeel
c.
{Uitbreiding begrip beleggen}
3. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop
berustende bepalingen wordt bij een lichaam onder het beleggen van
vermogen mede
verstaan:
a.het houden van aandelen in alsmede het besturen
van een ander lichaam waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien
van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het ontwikkelen
van vastgoed ten behoeve van zichzelf of ten behoeve
van:
1°.het lichaam;
2°.met het lichaam verbonden lichamen die als
beleggingsinstelling zijn aangemerkt, of
3°.lichamen waarin het lichaam of een onder
2° bedoeld lichaam een belang heeft van ten minste een derde
gedeelte;
b.het
investeren in een verbetering of uitbreiding van vastgoed, ingeval de
investering minder bedraagt dan 30% van de WOZ-waarde van dat vastgoed,
bedoeld in artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001,
voorafgaande aan de aanvang van de
werkzaamheden;
c.het
verstrekken van garanties ten behoeve van met de beleggingsinstelling
verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd,
doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken
of rechten waaraan deze zijn
onderworpen;
d.het
uitlenen van gelden die van derden zijn ingeleend aan met de
beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen,
geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend
bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn
onderworpen;
e.het houden van aandelen in alsmede het besturen van een of meer andere lichamen waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het verrichten van bijkomstige werkzaamheden die een rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed van het lichaam of van de lichamen, genoemd in onderdeel a, onder 2° en 3°, mits:
1°.de waarde van de aandelen in de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 15% van het eigen vermogen van het lichaam;
2°.de omzet uit bijkomstige werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 25% van de behaalde omzet uit de beleggingen, bedoeld in de aanhef, in het vastgoed waarvoor de werkzaamheden worden verricht; en
3°.de bezittingen van de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, geheel met eigen vermogen zijn gefinancierd.
4.
In de in
het derde lid, onderdeel d, bedoelde situatie worden voor de toepassing
van het tweede lid, onderdeel a, bij de beleggingsinstelling de van
derden ingeleende gelden en de daarmee verband houdende
vorderingen op verbonden lichamen buiten beschouwing
gelaten.
5.
Onze Minister kan in bijzondere gevallen onder door hem te
stellen voorwaarden afwijkingen toestaan van het bepaalde in
het tweede lid.
6. Met ingang van
het jaar dat een lichaam wordt aangemerkt als een vrijgestelde
beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a vindt dit artikel geen
toepassing meer.
Artikel 28a
{Omzetting rechtspersoon ex art. 2:18 BW}
1.
Bij een omzetting op de voet van artikel 18 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek van een
rechtspersoon in een andere rechtsvorm, anders dan van een
naamloze vennootschap in een besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid of omgekeerd dan wel van een
vereniging in een stichting of omgekeerd, wordt:
a.de rechtspersoon geacht te zijn geliquideerd;
b.het vermogen van de rechtspersoon geacht te zijn
uitgekeerd aan de deelgerechtigden tot dat vermogen
naar de mate van hun gerechtigdheid, en
c.het vermogen van de andere rechtsvorm geacht daarin
te zijn ingebracht.
2.
Het eerste lid is mede van toepassing voor de heffing van
de inkomstenbelasting en de dividendbelasting.
3.
Onze Minister kan op verzoek, onder door hem te stellen
voorwaarden, de inspecteur toestaan afwijkingen toe te staan
van het eerste en het tweede lid. De inspecteur beslist op
het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de
in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen. De
voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de
heffing en de invordering van de belastingen.
Artikel 28b
{Tussenregeling valutaresultaat deelneming}
1.
Indien de
belastingplichtige een negatief valutaresultaat uit hoofde van een
deelneming ten laste van de winst brengt, of heeft gebracht, en dit
negatieve valutaresultaat daadwerkelijk in het jaar of enig voorafgaand
jaar ten laste van de winst komt, of is gekomen, vindt in het jaar, in
afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, de
deelnemingsvrijstelling geen toepassing op opgekomen positieve
valutaresultaten uit hoofde van deelnemingen.
2.
Het
eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een positief
valutaresultaat uit hoofde van een deelneming die direct of indirect is
verkregen van een verbonden lichaam voor zover bij dat lichaam de
deelnemingsvrijstelling geen toepassing zou hebben gevonden.
3.
Ingeval
met betrekking tot een deelneming een valutaresultaat ten laste van de
winst is gekomen, wordt een nadien op de voet van artikel 13d berekend
liquidatieverlies met betrekking tot die deelneming slechts in
aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van de per saldo
ten laste van de winst gekomen valutaresultaten uit hoofde van die
deelneming te boven gaat.
4.
Het
eerste lid is niet van toepassing op een positief valutaresultaat als
dit resultaat indien het negatief was geweest niet ten laste van de
winst gebracht zou kunnen
worden.
Artikel 28c
1.
Indien de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop de deelnemingsvrijstelling:
a.op enig moment van toepassing wordt terwijl de deelnemingsvrijstelling tot dat moment niet van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan (sfeerovergang), wordt door de belastingplichtige een belaste compartimenteringsreserve gevormd;
b.op enig moment niet meer van toepassing is terwijl de deelnemingsvrijstelling tot dat moment wel van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan (sfeerovergang), wordt door de belastingplichtige een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd.
2.
De belaste of onbelaste compartimenteringsreserve, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk in het eerste lid, onderdeel b, wordt gesteld op het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het belang op het tijdstip direct voorafgaande aan een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid en de boekwaarde daarvan. De boekwaarde van het belang wordt op het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, vermeerderd met het bedrag waarvoor een compartimenteringsreserve wordt gevormd.
3.
Ingeval de belastingplichtige na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid een voordeel, een ontvangen winstuitkering daaronder begrepen, uit hoofde van het belang verkrijgt dat toerekenbaar is aan de periode voorafgaande aan de sfeerovergang:
a.wordt de boekwaarde van het belang verminderd met het bedrag van dat voordeel, dan wel, indien dit lager is, met het bedrag van de belaste of onbelaste compartimenteringsreserve op het tijdstip direct voorafgaande aan het verkrijgen van het voordeel, en
b.wordt de belaste compartimenteringsreserve tot het bedrag van dat voordeel toegevoegd aan de winst, onderscheidenlijk wordt de onbelaste compartimenteringsreserve verminderd met het bedrag van dat voordeel zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst leidt.
Ingeval de toevoeging aan de winst van een belaste compartimenteringsreserve, bedoeld in de eerste volzin, onderdeel b, niet daadwerkelijk in de heffing wordt betrokken, worden die compartimenteringsreserve en de boekwaarde van het belang waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, vermeerderd met het bedrag van die toevoeging.
4.
Op het tijdstip waarop het belang in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, geheel of voor een deel niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort, wordt, na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de belaste compartimenteringsreserve geheel of voor het deel dat betrekking heeft op dat deel van dat belang toegevoegd aan de winst en wordt, na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de onbelaste compartimenteringsreserve geheel of voor het deel dat betrekking heeft op dat deel van dat belang verminderd zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst leidt. De eerste volzin vindt mede toepassing bij:
a.de overgang van vermogen onder algemene titel in het kader van een fusie of een splitsing van het lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, de inbreng van aandelen in dat lichaam tegen uitreiking van aandelen dan wel een aandelenruil;
b.een fusie of splitsing waarbij de belastingplichtige ophoudt te bestaan, dan wel de ontbinding van de belastingplichtige en vereffening van het vermogen van de belastingplichtige, of
c.het aangaan van een fiscale eenheid tussen de belastingplichtige en het lichaam waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft.
Ingeval onderdeel a van toepassing is, kan de toevoeging van een belaste compartimenteringsreserve aan de winst achterwege blijven voor zover het bij de fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil verkregen belang in de plaats treedt van het belang waarop die fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil betrekking heeft. Na toepassing van de derde volzin valt de belaste compartimenteringsreserve mede geheel of naar evenredigheid vrij op het tijdstip waarop het belang waarop die fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil betrekking had, dan wel het belang in de verkrijgende rechtspersoon ingeval het lichaam, bedoeld in het eerste lid, in het kader van de fusie of splitsing is opgehouden te bestaan, geheel of voor een deel, niet meer middellijk of onmiddellijk behoort tot het vermogen van de belastingplichtige.
5.
In afwijking van het vierde lid wordt bij ontbinding van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, op het tijdstip direct voorafgaande aan het tijdstip waarop de vereffening van dat lichaam is voltooid:
1°.na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de belaste compartimenteringsreserve voor het deel dat betrekking heeft op dat lichaam toegevoegd aan de winst, en wordt het voor de aandelen in dat lichaam opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, tweede lid, vermeerderd met het bedrag dat aan de winst wordt toegevoegd, en
2°.na een sfeerovergang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de onbelaste compartimenteringsreserve met het deel dat betrekking heeft op dat lichaam verminderd.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor het geval waarin de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop artikel 13aa:
a.op enig moment van toepassing wordt terwijl dat artikel tot dat moment niet van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan, of
b.op enig moment niet meer van toepassing is terwijl dat artikel tot dat moment wel van toepassing was op dit belang of een gedeelte daarvan.
7.
Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op voordelen als bedoeld in artikel 13, zeventiende lid.
Artikel 29
{Besluit reserve verzekeraars}
Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur:
a.nadere regelen te geven met betrekking tot het bepalen
van de winst van verzekeringsondernemingen, waaronder
regelen met betrekking tot bij deze ondernemingen
toelaatbaar te achten reserves, alsmede
b.andere in het kader van de wet passende nadere regelen
te geven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.
Artikel 29a
{Aftrekbeperking Tier-1 vermogen}
Bij het bepalen van de winst worden:
a.een kapitaalinstrument als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176), waarbij geen sprake is van de uitgifte van aandelen of certificaten dan wel de verkrijging van een lidmaatschap van een coöperatie in de zin van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en
b.een vermogensbestanddeel dat bij de uitgever als een volgestorte, achtergestelde verplichting onderdeel is van het tier 1-vermogen, bedoeld in artikel 94, eerste lid, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335) en dat bij de uitgever geen deel uitmaakt van het aandelenkapitaal, het agio, het waarborgkapitaal, de ledenbijdragen, de surplusfondsen of de aansluitingsreserve;
bij de uitgever behandeld als een geldlening en bij de houder als een schuldvordering, niet zijnde een lening, onderscheidenlijk een schuldvordering, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d.
Hoofdstuk VIIa Aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen
Artikel 29b
{Definities}
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
groep: een eenheid waarin lichamen door bezit, eigendom of zeggenschap zodanig zijn verbonden dat ze ofwel op grond van de van toepassing zijnde regels een geconsolideerde jaarrekening moeten opmaken voor de financiële verslaggeving, ofwel dit zouden moeten doen indien aandelenbelangen in een van de lichamen worden verhandeld op een openbare effectenbeurs;
b.
multinationale groep: een groep die:
1°.twee of meer lichamen omvat die hun fiscale vestigingsplaats in een verschillende staat hebben; of
2°.een lichaam omvat dat fiscaal inwoner is van de ene staat en in een andere staat aan belasting onderworpen is met betrekking tot voordelen verkregen uit een onderneming die of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in die staat;
c.groepsentiteit:
1°.een lichaam van een multinationale groep dat is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep voor de financiële verslaggeving, of dat daarin zou worden opgenomen indien aandelenbelangen in een lichaam van de multinationale groep op een openbare effectenbeurs worden verhandeld;
2°.een lichaam van een multinationale groep dat enkel op grond van omvang of materieel belang niet is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep; of
3°.een vaste inrichting van een lichaam van een multinationale groep als bedoeld onder 1° of 2°, indien het lichaam voor de vaste inrichting een afzonderlijke jaarrekening opmaakt met het oog op de financiële verslaggeving, het naleven van regelgeving, het voldoen aan fiscale verplichtingen of de interne beheerscontrole;
d.
rapporterende entiteit: de groepsentiteit die, in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, gehouden is namens de multinationale groep een landenrapport in te dienen dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 29e, zijnde:
1°.de uiteindelijkemoederentiteit;
2°.de surrogaatmoederentiteit; of
3°.enige andere groepsentiteit als bedoeld in artikel 29c, tweede of derde lid;
e.
uiteindelijkemoederentiteit: een groepsentiteit van een multinationale groep:
1°.die middellijk of onmiddellijk een belang bezit in een of meer andere groepsentiteiten van die multinationale groep dat voldoende is om verplicht te zijn een geconsolideerde jaarrekening op te maken op grond van de verslagleggingsregels die algemeen van toepassing zijn in de staat waar de entiteit haar fiscale vestigingsplaats heeft, of om dit verplicht te zijn indien haar aandelenbelangen in de staat waar ze haar fiscale vestigingsplaats heeft, worden verhandeld op een openbare effectenbeurs; en
2°.waarin geen andere groepsentiteit van die multinationale groep middellijk of onmiddellijk een belang bezit dat aan de voorwaarde, bedoeld onder 1°, voldoet;
f.
surrogaatmoederentiteit: een groepsentiteit van een multinationale groep die door die multinationale groep wordt aangewezen als enige plaatsvervanger voor de uiteindelijkemoederentiteit om namens die multinationale groep het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, in te dienen in de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, indien aan een of meer van de voorwaarden, bedoeld in artikel 29c, tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan;
g.
verslagjaar: een jaarlijkse verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep haar jaarrekening opmaakt;
h.
geconsolideerde jaarrekening: de jaarrekening van een multinationale groep waarin de activa, de passiva, de inkomsten, de uitgaven en de kasstromen van de uiteindelijkemoederentiteit en van de groepsentiteiten zijn weergegeven als die van een enkele economische entiteit;
i.
systematische nalatigheid in relatie tot een staat: het door een staat die een in werking zijnde overeenkomst met Nederland heeft die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten, om andere redenen dan die welke in overeenstemming zijn met de bepalingen van die overeenkomst, opschorten van die automatische uitwisseling, dan wel het anderszins stelselmatig nalaten door die staat om aan Nederland automatisch de landenrapporten te verstrekken die die staat in zijn bezit heeft en die multinationale groepen betreffen met groepsentiteiten in Nederland.
Artikel 29c
{Landenrapport}
1.
Een uiteindelijkemoederentiteit die haar fiscale vestigingsplaats in Nederland heeft, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar.
{Nederlandse groepsentiteit moet aanleveren}
2.
Een fiscaal in Nederland gevestigde groepsentiteit die niet de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar, indien:
a.de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep niet verplicht is een landenrapport in te dienen in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is;
b.uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar met de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is wel een overeenkomst van kracht is die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, waaronder de automatische uitwisseling van inlichtingen, maar er geen in werking zijnde overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van die staat en Nederland is die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten; of
c.de inspecteur de groepsentiteit heeft bericht dat er sprake is van een systematische nalatigheid van de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is.
{Aangewezen groepsentiteit}
3.
Indien meerdere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep fiscaal inwoner zijn van een lidstaat van de Europese Unie en aan een of meer van de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan, mag de multinationale groep een van die groepsentiteiten aanwijzen om uiterlijk binnen twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep te voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar. Een groepsentiteit kan niet worden aangewezen als groepsentiteit als bedoeld in de eerste volzin indien deze niet alle nodige informatie heeft ontvangen of verkregen om aan de verplichting, bedoeld in artikel 29d, derde lid, eerste volzin, te kunnen voldoen. De aangewezen groepsentiteit die fiscaal inwoner is van Nederland bericht de inspecteur dat de verstrekking van het landenrapport geschiedt om te voldoen aan de verplichtingen die gelden voor alle groepsentiteiten van die multinationale groep die fiscaal inwoner van een lidstaat van de Europese Unie zijn.
{Surrogaatmoederentiteit}
4.
Een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid is niet verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport beschikbaar stelt via een surrogaatmoederentiteit die dit rapport verstrekt aan de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is. Indien de surrogaatmoederentiteit haar fiscale vestigingsplaats buiten de Europese Unie heeft, vindt de eerste volzin slechts toepassing indien:
a.de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
b.de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;
c.de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
d.de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, op basis van een regeling vergelijkbaar met artikel 29d, eerste lid, door die groepsentiteit in kennis is gesteld van het feit dat die groepsentiteit surrogaatmoederentiteit is; en
e.de inspecteur hierover is bericht op basis van artikel 29d, tweede lid.
5.
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op groepsentiteiten van een multinationale groep die in het verslagjaar onmiddellijk voorafgaande aan het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking zou hebben minder dan € 750.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft behaald.
6.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het bericht, bedoeld in het derde lid.
Artikel 29d
{Notificatieplicht}
1.
Een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van Nederland, bericht de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van die multinationale groep of zij de uiteindelijkemoederentiteit, de surrogaatmoederentiteit of de aangewezen groepsentiteit, bedoeld in artikel 29c, derde lid, is.
2.
Indien een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van Nederland noch de uiteindelijkemoederentiteit, noch de surrogaatmoederentiteit, noch de aangewezen groepsentiteit, bedoeld in artikel 29c, derde lid, is, bericht deze de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van die multinationale groep over de identiteit en de fiscale vestigingsplaats van de rapporterende entiteit.
{Groepsentiteit moet gegevens uiteindelijkemoederentiteit verstrekken}
3.
Een groepsentiteit die fiscaal inwoner is van Nederland en op basis van artikel 29c, tweede lid, verplicht is de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken dat betrekking heeft op dat verslagjaar, verzoekt haar uiteindelijkemoederentiteit om haar alle nodige informatie te verstrekken om te kunnen voldoen aan deze verplichting. Indien die groepsentiteit niet alle nodige informatie heeft ontvangen of verkregen om aan de in de vorige volzin bedoelde verplichting te kunnen voldoen, bericht die groepsentiteit de inspecteur hierover en verstrekt deze de inspecteur een landenrapport met alle informatie in haar bezit uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar ten aanzien waarvan de uiteindelijkemoederentiteit niet alle nodige informatie ter beschikking heeft gesteld.
4.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het bericht, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
Artikel 29e
{Algemene inhoud landenrapport}
1.
Het landenrapport is een rapport over de multinationale groep met:
a.voor elke staat waarin de multinationale groep actief is, geaggregeerde informatie over de omvang van de inkomsten, de winst vóór winstbelasting, de betaalde winstbelasting, de in de jaarrekening opgenomen winstbelasting, het gestorte kapitaal, de gecumuleerde winst, het aantal personeelsleden en de materiële activa andere dan geldmiddelen of kasequivalenten;
b.een omschrijving van elke groepsentiteit van de multinationale groep met vermelding van de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, en indien afwijkend, de staat op grond van wiens recht die groepsentiteit is opgericht, alsmede van de aard van de voornaamste bedrijfsactiviteit of bedrijfsactiviteiten van die groepsentiteit.
{Delegatie}
2.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het landenrapport, waaronder regels over de bij het opmaken van het landenrapport te gebruiken definities en richtlijnen.
Artikel 29f
{Gebruik van landenrapport door inspecteur}
De inspecteur gebruikt het landenrapport voor het beoordelen van substantiële verrekenprijsrisico’s en van andere risico’s voor Nederland die verband houden met uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuivingen, daaronder begrepen het risico van het niet naleven van de van toepassing zijnde verrekenprijsregels door leden van de multinationale groep, en, waar nodig, voor het maken van economische en statistische analyses. Een aanpassing van verrekenprijzen door de inspecteur wordt niet gebaseerd op het landenrapport.
Artikel 29g
{Groepsdossier en lokaal dossier}
1.
Een groepsentiteit die belastingplichtig is in Nederland neemt, binnen de termijn gesteld voor het indienen van haar aangifte voor de heffing van vennootschapsbelasting, een groepsdossier en een lokaal dossier inzake het jaar waarop de aangifte betrekking heeft in haar administratie op. Het groepsdossier en het lokale dossier worden in de Nederlandse of in de Engelse taal opgesteld.
2.
In het groepsdossier wordt een overzicht gegeven van de onderneming van de multinationale groep, inclusief de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar algehele verrekenprijsgedragslijn en haar wereldwijde allocatie van inkomen en economische activiteiten om belastingadministraties te ondersteunen bij de beoordeling van de aanwezigheid van een substantieel verrekenprijsrisico.
3.
In het lokale dossier wordt informatie opgenomen die relevant is voor de verrekenprijsanalyse met betrekking tot transacties tussen een belastingplichtige en een gelieerde groepsentiteit in een andere staat en die helpt te onderbouwen dat aan artikel 8b wordt voldaan, alsmede informatie die een zakelijke winstallocatie aan vaste inrichtingen onderbouwt.
4.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor groepsentiteiten van een multinationale groep die, in het verslagjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarop de aangifte betrekking heeft, ten minste € 50.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft behaald.
5.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het groepsdossier en het lokale dossier.
Artikel 29h
{Strafbepaling}
1.
Indien het aan opzet of grove schuld is te wijten dat niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist is of wordt nagekomen:
a.de verplichting, bedoeld in artikel 29c of artikel 29d, door de rapporterende entiteit;
b.de verplichting, bedoeld in artikel 29d, tweede lid, door de groepsentiteit, bedoeld in artikel 29d, tweede lid;
vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister de rapporterende entiteit, onderscheidenlijk de groepsentiteit, bedoeld in artikel 29d, tweede lid, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.
2.
In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.
3.
Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van het in artikel 69 van die wet genoemde vereiste dat het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c of artikel 29d.
Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 30
{Liquidatieverlies}
Voor de berekening van het in
artikel 13d bedoelde liquidatieverlies wordt bij het begin van het eerste
jaar waarover de winst volgens deze wet wordt bepaald het bedrag dat voor de
verkrijging van een deelneming is opgeofferd niet hoger gesteld dan de
boekwaarde aan het einde van het laatste jaar waarover de winst volgens het
Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 is bepaald.
Artikel 31
{Tarief bij gebroken boekjaar}
Indien de belasting wordt geheven over een jaar
dat aanvangt voor de datum van inwerkingtreding van een wijziging van
artikel 22 en op of na die datum eindigt, wordt deze in afwijking in
zoverre van dat artikel berekend volgens de formule:
belasting = (X/B x To) + (Y/B x Tn), waarin:
X voorstelt: het aantal voor de datum van
inwerkingtreding van de wijziging vallende dagen van dat jaar;
Y voorstelt: het aantal na de datum onmiddellijk
voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de wijziging
vallende dagen van dat jaar;
B voorstelt: het
totale aantal dagen van dat jaar;
To
voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals
dat luidt op de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van
inwerkingtreding van de wijziging;
Tn
voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals
dat luidt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
wijziging.
Artikel 31a
{Bestemmingswijzigingswinst}
Artikel I, onderdeel E, van
hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vindt overeenkomstige toepassing.
Artikel 31b
{Waarde pensioenen}
Artikel I, onderdelen H en G, van
hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 31c
{Afneming reserve assurantie-eigen risico}
Artikel I, onderdeel J, vierde lid,
van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31d
Vervallen
Artikel 32
{Bedrijfsfusie en investeringsaftrek}
Indien in het kader van een bedrijfsfusie artikel VII van de Wet
van 28 december 1989, Stb. 601, tot
invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting
van een investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte
omvang en intrekking van de Wet investeringsrekening toepassing
vindt, vindt artikel 14, vierde
lid, overeenkomstige toepassing.
Artikel 33
{Immateriële activa bij indirecte overheidsbedrijven}
1.
Indien immateriële activa die bij een publiekrechtelijke
rechtspersoon of een privaatrechtelijk overheidslichaam deel uitmaken van vermogen
waarmee geen belastbare winst wordt behaald, op enig tijdstip bij dezelfde
rechtspersoon of hetzelfde lichaam of bij een verbonden
lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee belastbare
winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te boek
gesteld voor de in het derde tot en met vijfde
lid bedoelde waarde.
2. Indien immateriële activa die bij een
vereniging of stichting die op de voet van de Woningwet bij koninklijk
besluit is toegelaten als instelling die in het belang van de
volkshuisvesting werkzaam is, deel uitmaken van vermogen waarmee geen
belastbare winst wordt behaald, op enig tijdstip bij hetzelfde lichaam
of bij een verbonden lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee
belastbare winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te boek
gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde
waarde.
3.
Ingeval de activa bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde
lichaam gaan behoren tot vermogen waarmee belastbare winst
wordt behaald, vindt de teboekstelling plaats voor de waarde
die zou gelden als de activa bij de rechtspersoon of het
lichaam altijd hadden behoord tot vermogen waarmee
belastbare winst wordt behaald en op die activa was
afgeschreven volgens artikel 3.30 van de Wet
inkomstenbelasting 2001.
4.
Ingeval de activa bij een verbonden lichaam gaan behoren tot
vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de
teboekstelling bij dat verbonden lichaam plaats voor nihil.
5.
In afwijking van het derde lid vindt de teboekstelling
plaats voor nihil indien de activa door de rechtspersoon of
het lichaam zijn verkregen van een ten tijde van de
verkrijging verbonden lichaam en de vervreemding bij dat
verbonden lichaam niet heeft geleid tot belastbare winst.
Artikel 33a
{Stamrechtvrijstelling}
1.
Voor een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen
oplevert (stamrecht) waarop het met ingang van 1 januari
1992 vervallen artikel 19 van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964, dan wel het
met ingang van die datum vervallen artikel 44j, derde lid, van
die wet is toegepast, blijft het met ingang van die datum
vervallen artikel 23a van kracht.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het stamrecht
is bedongen vóór 1 januari 1973.
Artikel 33b
{Overgangsregeling buitenlandse ondernemingswinst}
1.
Bij de
aanwezigheid van een op basis van een regeling ter voorkoming van
dubbele belasting naar een jaar dat aanvangt op of na
1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve
buitenlandse winst uit een staat, vindt de objectvrijstelling voor
buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, met
betrekking tot de positieve buitenlandse winst uit die staat van dat
jaar en van de daaropvolgende jaren, geen toepassing tot in totaal een
bedrag gelijk aan dat van het over te brengen bedrag aan negatieve
buitenlandse winst.
2.
Het
eerste lid vindt geen toepassing voor
zover:
a.met
het bedrag aan negatieve buitenlandse winst al rekening is gehouden bij
de toepassing van artikel 13c, zoals dat luidde op
31 december 2011;
b.de
belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag aan negatieve
buitenlandse winst heeft geleid tot een verlies dat vanwege de in
artikel 20, tweede lid, opgenomen termijnen niet meer verrekenbaar
is.
3.
Het
eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige is
opgehouden winst uit de in dat lid bedoelde andere staat te genieten,
de belastingplichtige niet binnen drie jaren na het tijdstip waarop hij
is opgehouden winst uit die andere staat te genieten weer winst uit die
andere staat is gaan genieten en voldaan is aan de voorwaarden van
artikel 15i, tweede, derde en vierde lid, voor het in aftrek kunnen
brengen van een stakingsverlies.
4.
Op
verzoek van de belastingplichtige wordt, bij toepassing van het eerste
lid in enig jaar, het daarna nog resterende bedrag aan negatieve
buitenlandse winst uit een staat door de inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking vastgesteld. Rechtsmiddelen tegen een dergelijke
beschikking kunnen alleen betrekking hebben op de mutaties in het nog
resterende bedrag ten opzichte van de daaraan voorafgaande vaststelling
van het bedrag. Een bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld
resterend bedrag aan negatieve buitenlandse winst kan worden herzien
indien dit wijziging ondergaat als gevolg van de verrekening van
verliezen of het opleggen van een navorderingsaanslag over enig jaar,
dan wel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
bedrag te laag is vastgesteld.
5.
Artikel
13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van
toepassing:
a.met
betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft
die voordien als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de
belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam, indien verliezen
uit die buitenlandse onderneming voorafgaand aan het eerste jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen op
de in Nederland belastbare
winst;
b.met
betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze
deelneming een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam
als bedoeld in onderdeel a.
In
afwijking van de eerste volzin vindt artikel 13c, zoals dat luidde op
31 december 2011, geen toepassing voor zover met de verliezen
uit de buitenlandse onderneming op basis van het eerste lid al rekening
is gehouden bij de toepassing van de objectvrijstelling voor
buitenlandse ondernemingswinsten.
6.
Bij de
toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a,
vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18,
eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van
toepassing.
Artikel 33c
{Overgangsregeling laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming}
1.
Een bij
een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse
beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, op basis van een
regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan
te verrekenen belasting, wordt voor de toepassing van artikel 23d
aangemerkt als een naar dat jaar over te brengen bedrag als bedoeld in
het vijfde lid van dat artikel.
2.
Een bij
een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse
beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, op basis van een
regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan
negatieve buitenlandse winst, wordt voor de toepassing van artikel 23d,
tweede lid, onderdeel a, en derde lid, in dat jaar en de daaropvolgende
jaren, in mindering gebracht op het gezamenlijke bedrag aan winst uit
buitenlandse onderneming van die jaren, doch niet verder dan tot nihil,
tot in totaal het over te brengen bedrag.
3.
Het
tweede lid vindt geen toepassing voor
zover:
a.met
het bedrag aan negatieve buitenlandse winst al rekening is gehouden bij
de toepassing van artikel 13c, zoals dat luidde op
31 december 2011;
b.de
belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag aan negatieve
buitenlandse winst heeft geleid tot een verlies dat vanwege de in
artikel 20, tweede lid, opgenomen termijnen niet meer verrekenbaar
is.
4.
Artikel
33b, vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 33d
{Stakingsverlies}
1.
Voor de
bepaling van het stakingsverlies uit een staat, bedoeld in artikel 15i,
tweede lid, worden mede als op de voet van artikel 15e in aanmerking
genomen bedragen aan winst uit die staat beschouwd de positieve
bedragen aan buitenlandse winst uit die staat die de belastingplichtige
in de vijf jaren voorgaande aan het eerste jaar dat aanvangt op of na
1 januari 2012 heeft genoten. De eerste volzin vindt geen
toepassing voor zover een positief bedrag aan buitenlandse winst uit
een staat is verrekend met een negatief bedrag aan winst uit die staat
van een ander jaar.
2.
Voor
zover als gevolg van artikel 33b, eerste lid, de objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, niet van
toepassing is op positieve buitenlandse winst uit een staat, wordt deze
winst niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het
stakingsverlies uit die staat, bedoeld in artikel 15i, tweede
lid.
Artikel 34
Vervallen
Artikel 34a
{Dividendbelasting als voorheffing}
De dividendbelasting die op grond van artikel 10bis.5, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt mede als voorheffing als bedoeld in artikel 25 aangewezen:
a.van de bank, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die bank een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar de spaarrekening eigen woning van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen;
b.van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.
Artikel 34b
{Schakelbepaling}
1.
Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, blijft artikel 23a, tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
2.
Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31 december 2013 luidde, blijft artikel 25, vierde lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
Artikel 34c
{Sfeerovergang vóór 14 juni 2013}
1.
Indien de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop vóór 14 juni 2013 een sfeerovergang als bedoeld in artikel 28c heeft plaatsgevonden, wordt een in dat artikel bedoelde reserve gevormd op het tijdstip direct voorafgaande aan het moment waarop:
a.de belastingplichtige na 13 juni 2013 voor het eerst een voordeel als bedoeld in artikel 28c, derde lid, verkrijgt;
b.het belang geheel of gedeeltelijk niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort als bedoeld in artikel 28c, vierde lid, of
c.artikel 28c, vijfde lid, toepassing vindt.
2.
Bij toepassing van het eerste lid wordt:
a.een belaste compartimenteringsreserve als bedoeld artikel 28c, eerste lid, onderdeel a, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor zover die voordelen daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken;
b.een onbelaste compartimenteringsreserve als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, onderdeel b, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor zover die voordelen betrekking hebben op de periode voorafgaand aan de sfeerovergang.
Op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt de boekwaarde van het belang vermeerderd met het bedrag waarvoor de reserve wordt gevormd.
Artikel 34d
{Overgangsrecht innovatiebox}
1.
Indien de belastingplichtige vóór 1 juli 2016 een immaterieel activum heeft voortgebracht en met betrekking tot dat activum uiterlijk in de aangifte over het jaar waar 1 juli 2016 deel van uitmaakt heeft gekozen voor toepassing van artikel 12b, blijft artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing op dat activum.
2.
Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december 2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.
3.
Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren in aanmerking genomen die daaraan direct voorafgaan, en wordt voor die boekjaren:
a.onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum door de belastingplichtige zelf verrichte speur- en ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of indirect uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de belastingplichtige verbonden lichamen;
b.onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum verstaan: alle in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.
4.
Bij de toepassing van het derde lid is artikel 12bb, zesde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor uitgaven wordt gelezen: kosten.
5.
Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of na 1 januari 2017 artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing is gebleven, worden, indien artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van toepassing is en dat activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de bepaling van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017 niet in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel 12bb, zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de toepassing van de eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld in artikel 12bb, gesteld op 1.
6.
Artikel 12bg vindt geen toepassing voor zover de in de administratie op te nemen gegevens betrekking hebben op boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017.
Artikel 34e
{Overgangsrecht pensioen in eigen beheer}
1.
Voor de waardering van pensioenverplichtingen bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, blijven de artikelen 8, zesde lid, en 31d, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, van toepassing.
2.
Met betrekking tot een bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, verzekerde aanspraak ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding, blijft artikel 23a, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, van toepassing.
3.
Toepassing van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt niet tot:
a.een bij de bepaling van de winst in aanmerking te nemen voordeel;
b.een verhoging van het opgeofferde bedrag in de zin van artikel 13d.
4.
In afwijking van het derde lid worden kosten en lasten die samenhangen met een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en die als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen:
a.op het tijdstip waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegepast bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen;
b.na het tijdstip waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegepast in gelijke jaarlijkse delen bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen, waarbij het aantal jaarlijkse delen wordt gesteld op het aantal gehele jaren dat de werknemer of gewezen werknemer op dat tijdstip was verwijderd van de leeftijd van 87 jaar.
De eerste volzin is uitsluitend van toepassing indien in een aangifte die uiterlijk op 20 september 2016 is gedaan reeds een transitorische actiefpost is opgenomen ter zake van de kosten en lasten die op dat moment als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen.
Artikel 34f
{Beschikbaarstelling landenrapport moederentiteit}
In afwijking van artikel 29c is een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid van dat artikel niet verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport beschikbaar stelt via een uiteindelijkemoederentiteit die dat rapport verstrekt aan de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:
a.de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
b.de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;
c.de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
d.de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, dat rapport heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten; en
e.de inspecteur op basis van artikel 29d, tweede lid, is bericht dat die groepsentiteit uiteindelijkemoederentiteit is.
Artikel 34g
{Uitwisseling landenrapport moederentiteit}
In afwijking van artikel 34f, onderdeel d, hoeft een groepsentiteit als bedoeld in dat artikel met betrekking tot het eerste verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is dat begint op of na 1 januari 2016 niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c, te voldoen indien de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is uiterlijk achttien maanden na de laatste dag van dat verslagjaar het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, dat betrekking heeft op dat verslagjaar heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten.
Artikel 35
Vervallen
Artikel 36
Vervallen
Artikel 37
{Vervallen en ingetrokken bepalingen}
1.
Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Verord.bl. 51), het Invoeringsbesluit
Vennootschapsbelasting 1942 (Stcrt. 85, verbeterd
bij publikatie in Stcrt. 90 en 94), het besluit van
de secretaris-generaal van het Departement van Financiën van 3 juni 1942
(Stcrt. 113) tot wijziging van het
Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942, de verordening van de
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied van 26 juni 1943 (Verord.bl. 60), houdende wijziging van het Besluit op de
Vennootschapsbelasting 1942 en van de Zegelwet, en het Besluit op de
Winstbelasting 1940 (Verord.bl. 83), vervallen.
2.
De Wet op de Dividend- en Tantièmebelasting 1917 (Stb. 1918, 4) wordt ingetrokken.
3.
Het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 (Verord.bl. 106) en het besluit van de secretaris-generaal
van het Departement van Financiën van 10 augustus 1942 (Verord.bl. 97) tot wijziging van het Besluit op de
Commissarissenbelasting 1941 vervallen.
4.
De in het eerste en het tweede lid bedoelde regelingen blijven van
toepassing met betrekking tot jaren voorafgaande aan die waarop deze wet van
toepassing is. De in het derde lid bedoelde regeling blijft van toepassing met
betrekking tot commissarisloon dat voor de toepassing van het Besluit op de
Vennootschapsbelasting 1942 als bedrijfskosten wordt beschouwd.
5.
Hoofdstuk IV is voor zoveel nodig mede
van toepassing op naar de bepalingen van het Besluit op de
Vennootschapsbelasting 1942 te berekenen verliezen, winsten en binnenlandse
inkomens.
Artikel 38
Vervallen
Artikel 39
{Inwerkingtreding}
1.
Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na
de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.
2.
Vervallen.
{Citeertitel}
3.
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
8 oktober 1969
JULIANA.
De Minister van Financiën,
H. J. WITTEVEEN.
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. M. GRAPPERHAUS.
de achtentwintigste oktober 1969.
De Minister van Justitie,
C. H. F. POLAK.