Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Gelet op de artikelen 5,
31, 35, vijfde lid,
43, 53, derde lid,
en 62, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 (Stb. 221),
alsmede artikel 26 van de
Invorderingswet 1990 j° artikel 300 van de
gemeentewet (Stb. 1931, 89), artikel 29 van
de Bevoegdhedenwet waterschappen (Stb. 1978, 285),
artikel 13, veertiende lid,
onderdeel a, van de Meststoffenwet
(Stb. 1986, 598), artikel 61s, derde lid,
onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen
milieuhygiëne (Stb. 1988, 133) en
artikel 23, vierde lid,
onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging
rijkswateren (Stb. 1985, 377),
Besluit:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1
{Reikwijdte}
1.
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 7a, 18, 19,
22bis, 25,
25a, 26, 31, 35, 42c, 44a, 44b, 53, 70b, 70ba, 70ca en 70cb van de Invorderingswet
1990 alsmede aan artikel 232e van de
Provinciewet, artikel 255 van de
Gemeentewet, artikel 144 van de
Waterschapswet, artikel 8a.40 van de Wet
luchtvaart en artikel 93a van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren in samenhang
met artikel 26 van de
Invorderingswet 1990.
2.
Deze regeling verstaat hierna onder wet: de Invorderingswet 1990.
Artikel 1a
{Beroep tegen beschikking}
Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger’.
Artikel 1b
1.
Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of
tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze
regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor
de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde
gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door
de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.
{Afwijzing verzoek tot uitstel betaling}
2.
Een ingevolge de
hoofdstukken 1B, 1C en 1D te nemen besluit
tot afwijzing, verlening of herziening van uitstel van
betaling of van kwijtschelding of een ingevolge die
hoofdstukken of het derde lid te nemen besluit tot gehele of
gedeeltelijke beëindiging van uitstel van betaling,
geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3.
Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag
waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen
1d, 1e, 2, 3, 3a, 4a, 5, 5a,
6a,
6b, 6c, 6d en 40g uitstel van
betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de
ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde
artikelen, het uitstel dienovereenkomstig.
Artikel 1c
{Bekendmaking beschikking}
De ontvanger maakt een ingevolge deze regeling ten aanzien van
een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door
uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.
Hoofdstuk Ibis Gerechtelijke bewaring van roerende zaken
Artikel 1cbis
{Drempel}
Het
bedrag, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de wet, wordt gesteld op
€ 1500.
Hoofdstuk IA Overheidsvordering
Afdeling 1 Algemene
bepalingen
Artikel 1ca
{Definities}
In
dit hoofdstuk wordt verstaan
onder:
a.overheidsvordering: vordering
als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de
wet;
b.Onze
Minister: Onze Minister van
Financiën;
c.betaaldienstverlener: betaaldienstverlener
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht;
d.betaalrekening: rekening
bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot
automatische afschrijving kunnen worden
gedaan;
e.deelvordering: vordering
als bedoeld in artikel 1ce, derde
lid;
f.uitvoeringsdatum: datum,
waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de betaaldienstverlener, waar de
belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de
ontvanger bij het doen van de
overheidsvordering;
g.bestedingsruimte: saldo
op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening
dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die
tussen de betaaldienstverlener en de belastingschuldige is
gesloten.
Afdeling 2 Overeenkomst
Artikel 1cb
{Overeenkomst}
Onze
Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de
bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op
grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De
overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in
de bijlage bij deze
regeling.
Afdeling 3 Uitvoering
Artikel 1cc
{Betaalrekening}
De
overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of
mede op naam staat van de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk
persoon.
Artikel 1cd
{Elektronische bekendmaking}
De
beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, wordt
elektronisch bekend gemaakt aan de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een
betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend
uitgevoerd volgens de Europese systematiek van automatische afschrijving.
Artikel 1ce
{Hoogte overheidsvordering}
1. De
overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt
gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten
hoogste € 1000, voor ten hoogste tweemaal in een
kalendermaand per
belastingaanslag.
2. De
overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een
aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden
gedaan.
3. De
overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende
deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip
bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel
1cb.
4. De
overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt
uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de
uitvoeringsdatum toereikend
is.
Artikel 1cf
{Terugboeking door betaaldienstverlener}
1. De
betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd
tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien
deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de
bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de
uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf
werkdagen volgend op de
uitvoeringsdatum.
2. Werkdagen,
in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering
van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de
tweede Paasdag, 1 mei en de beide
Kerstdagen.
Afdeling 4 Informatievoorziening
aan
belastingschuldige
Artikel 1cg
{Doorgeven gegevens}
De
betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op
het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op
de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij
het doen van de overheidsvordering geleverde
gegevens.
Artikel 1ch
{Informatieplicht}
De
ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn
betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is
gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd
in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin, is
verstreken.
Hoofdstuk IAa Mededelingsplicht bodemzaken
Artikel 1ci
{Mededeling via modelformulier}
De mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede en derde lid, van de wet, geschiedt door het invullen van het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het per post aan de ontvanger toezenden van het ingevulde modelformulier.
Artikel 1cj
{Drempel}
De drempel, bedoeld in artikel 22bis, achttiende lid, van de wet, bedraagt € 10 000.
Hoofdstuk IB Uitstel van betaling, gespreide
betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting
Afdeling 1 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake
van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere
onderneming
Artikel 1d
{Uitstel van betaling}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting,
bedoeld in artikel 25, vierde lid, eerste
volzin, van de wet, mits wordt
ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2.
Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn 12 maanden zijn verstreken, dan
wel, ingeval de uitsteltermijn is verlengd, die verlengde
termijn is verstreken.
3.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25, vierde lid, tweede
volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
Afdeling 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding
van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken
Artikel 1e
{Uitstel van betaling}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2.
Voor het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid is geen schriftelijk verzoek nodig en blijft zekerheidstelling achterwege voorzover de verschuldigde belasting betrekking heeft op:
a.aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigde verzekeraar die bevoegd is het directe verzekeringsbedrijf, bedoeld in de Wet op het financieel
toezicht, uit te oefenen en die de lijfrente of pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen, dan wel zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigd lichaam dat ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting;
b.aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een verzekeraar die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese
Unie, in Noorwegen, in IJsland of in
Liechtenstein en die in die
staat bevoegd is tot het uitoefenen van het directe verzekeringsbedrijf.
3.
Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
4.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
5.
De ontvanger beëindigt het uitstel voorzover zich met
betrekking tot aanspraken uit een overeenkomst van
levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in
artikel 1.7 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 waarop de
verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste
volzin, van de wet betrekking heeft, een
omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet.
Artikel 1f
{Kwijtschelding}
1.
Indien de ontvanger het op de voet van artikel 1e verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als in genoemd derde lid bedoeld.
2.
In de gevallen waarin op de voet van artikel 1e, derde lid, het uitstel van betaling is geëindigd, verleent de ontvanger de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van belasting tot een bedrag gelijk aan het dan nog openstaande bedrag.
3.
In
afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in
artikel 26, derde lid, eerste volzin, onderdeel a, van de wet geen
schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment
dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde
lid, vierde volzin, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese
Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein
woont.
Afdeling 3 Vervallen
Artikel 1g
Vervallen
Artikel 1h
Vervallen
Afdeling 4 Uitstel van betaling, gespreide
betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake
winst uit aanmerkelijk belang
Artikel 2
{Uitstel van betaling IB}
1.
De
ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek
uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting
in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van
de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld. Het schriftelijk verzoek en de
zekerheidstelling blijven
achterwege:
a.in
geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat
van de Europese Unie;
b.in geval van
geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde
of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij de
verkrijger van de aandelen of winstbewijzen een natuurlijk persoon is
die woont in een andere lidstaat van de Europese
Unie;
c.ingeval de belastingschuldige
woont in een andere lidstaat van de Europese Unie en de
inkomstenbelasting is verschuldigd door de toepassing van artikel 7.5,
vierde, vijfde, onderscheidenlijk zevende lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 waarbij de verwervende of verkrijgende
vennootschap in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd,
onderscheidenlijk de verplaatsing van de werkelijke leiding geschiedt
naar een andere lidstaat van de Europese
Unie.
2.
In
afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor belastingaanslagen
opgelegd met toepassing van artikel 2.8, zevende lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 uitstel van betaling verleend op schriftelijk
verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger
gezamenlijk.
3.
De ontvanger kan voorwaarden stellen aan het verlenen van uitstel van betaling of aan het voortzetten daarvan in situaties als bedoeld in het zevende tot en met tiende lid, waaronder begrepen voorwaarden die betrekking hebben op het door de belastingschuldige:
a.gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;
b.jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.
4.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige stemt de ontvanger in met aanpassing van de gestelde zekerheid voor zover het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, is verminderd. Indien de belastingschuldige zijn woonplaats verplaatst van een staat buiten de Europese Unie naar een lidstaat van de Europese Unie, stemt de ontvanger in met intrekking van de gestelde zekerheid.
5.
Het uitstel wordt verleend voor onbepaalde tijd.
6.
De ontvanger beëindigt het uitstel:
a.ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j of k, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
b.ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld: voor het bedrag, bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de wet;
c.in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd: voor zover het uitstel aan deze teruggaaf kan worden toegerekend.
{Vervreemding}
7.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van
een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in
artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als
bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in
artikel 3.57 van die wet, het uitstel worden voortgezet, in welk
geval de aandelen in of de winstbewijzen van de verkrijgende
vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten
grondslag te
liggen.
8.
Op
schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan in geval van een
vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e of f,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een
nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het
overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de
huwelijksgemeenschap het uitstel worden voortgezet. Ingeval de
belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd
inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter
niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend
aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a van de Wet
inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer
zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zouden
hebben gewoond ten tijde van de
overgang.
9.
Op
schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een
vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 het uitstel worden voortgezet voor het
gedeelte dat betrekking heeft op de nog tot het vermogen van de
belastingschuldige behorende aandelen of
winstbewijzen.
{Schenking aandelen, winstbewijzen}
10.
Ingeval
aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen
worden geschonken kan op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de
belastingschuldige en de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen,
het uitstel van betaling worden voortgezet voor het gedeelte dat
betrekking heeft op die aandelen of winstbewijzen, mits de verkrijger
reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het
tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap
waarop de aandelen of winstbewijzen direct of indirect betrekking
hebben. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake
van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste
lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel
van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan
worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel
4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn
genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in
Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de
schenking.
11.
Ingeval
zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid,
onderdelen a, b of c, van de wet stelt de belastingschuldige de
ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in
kennis.
12.
Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan het verlenen of voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, of aan de overige verplichtingen van dit artikel, kan de ontvanger het uitstel van betaling intrekken.
13.
Voor de
toepassing van dit artikel wordt onder een lidstaat van de Europese
Unie mede verstaan: Noorwegen, IJsland en
Liechtenstein.
14.
Voor de toepassing van dit artikel worden onder aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen mede verstaan: aandelen of winstbewijzen waarop rechten zijn overgegaan die besloten lagen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen.
Artikel 3
{Vervreemding}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem
verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in
artikel 25, negende lid, van de
wet en tot een omvang als bij dat
artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden
is bepaald, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader
te stellen voorwaarden.
2.
Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat
kan worden toegerekend aan het voordeel wegens de
vervreemding, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de
wet, mits dat bedrag € 2269 te boven gaat.
3.
Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan
worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan
de eerste termijn zes
weken na de dagtekening van het
aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen
telkens een jaar later.
4.
De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van
betaling is verleend:
a.ingeval in een kalenderjaar aflossingen op de
schuldig gebleven
tegenprestatie plaatsvinden
welke gezamenlijk uitgaan boven het dubbele van de
belasting die in dat jaar op de voet van het derde
lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen
er boven uitgaat;
b.ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het
uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de
zin van artikel 25, tiende lid,
van de wet: voor zover het
uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan
worden toegerekend;
c.ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of
winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag
liggen reguliere voordelen - als bedoeld in de
Wet inkomstenbelasting
2001 - worden genoten welke uitgaan
boven het dubbele van de belasting die in dat jaar
op de voet van het derde lid moet worden voldaan:
voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.
5.
Voor
zover een vervreemdingsvoordeel of een regulier voordeel binnen zes
maanden wordt aangewend voor een aflossing op de schuldig gebleven
tegenprestatie, wordt alleen de aflossing in aanmerking genomen voor de
toepassing van het vierde
lid.
6.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het
vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan
onverwijld schriftelijk in kennis.
7.
Voor
de toepassing van artikel 25, negende lid, van de wet worden van de
staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte aangewezen: IJsland, Noorwegen
en
Liechtenstein.
Artikel 3a
{Uitstel van betaling ex art 25, lid 11, IW 1990}
1.
De
ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek
uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting
in gevallen als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de wet en tot een
omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de
navolgende leden is
bepaald.
2.
Het
uitstel wordt verleend voor het bedrag aan inkomstenbelasting, bedoeld
in artikel 25, elfde lid, eerste volzin, mits dat bedrag
€ 2269 te boven
gaat.
3.
Het
uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in
tien gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste termijn zes weken
na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende
termijnen telkens een jaar
later.
4.
De
ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is
verleend:
a.ingeval
aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen
worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor
zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden
toegerekend;
b.ingeval in een
kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten
grondslag liggen reguliere voordelen als bedoeld in de Wet
inkomstenbelasting 2001 worden genoten welke uitgaan boven het dubbele
van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet
worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven
uitgaat.
5.
Ingeval
zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in
kennis.
Artikel 4
{Kwijtschelding}
1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.
2.
In
afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in
artikel 26, vijfde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de wet geen
schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment
dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste
lid, onderdeel a, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese
Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein
woont.
Afdeling 5 Gespreide betaling van
inkomstenbelasting wegens beëindiging van een
terbeschikkingstelling van een zaak
Artikel 4a
{Gespreide betaling ex art. 25, lid 14 IW 1990}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen
inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, veertiende lid,
eerste volzin, van de wet, mits wordt
ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2.
Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.
3.
In
geval van een vervreemding waarbij de koper de overdrachtsprijs
schuldig is gebleven als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste
volzin, onderdeel b, van de wet en er een aflossing plaatsvindt,
vermindert de ontvanger het bedrag waarvoor uitstel van betaling is
verleend met de helft van die
aflossing.
4.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25, veertiende lid, tweede
volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
Afdeling 6 Gespreide betaling van
inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de
ondernemingswoning naar het privé vermogen
Artikel 5
{Gespreide betaling ex art. 25, lid 16 IW 1990}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen
inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, zestiende lid,
eerste volzin, van de wet, mits wordt
ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2.
Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.
3.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25,
zestiende lid, tweede
volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
Afdeling 7 Uitstel van betaling van
inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden
Artikel 5a
{Uitstel van betaling ex art. 25, lid 17 IW 1990}
1.
De ontvanger verleent de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting,
bedoeld in artikel 25, zeventiende lid, van
de wet, mits wordt ingestemd met door
de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2.
Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.
Afdeling 8 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven
Artikel 5b
{Schuldig blijven overdrachtsprijs}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting in de gevallen bedoeld in artikel 25, achttiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden en een afschrift is overgelegd van de overeenkomst waarbij de onderneming of een gedeelte van de onderneming is overgedragen aan de natuurlijk persoon die de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Uit deze overeenkomst moet blijken welk deel van de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, wat de duur van de overeengekomen aflossingsperiode is en in welke termijnen de overdrachtsprijs wordt voldaan.
2.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, negentiende lid, tweede volzin, onderdelen a of b, of derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.
Ingeval de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk versneld wordt afgelost, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis alsmede van het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs.
Hoofdstuk IC Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting
Afdeling 1 Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij
bedrijfsopvolging
Artikel 6
Vervallen
Artikel 6a
{Uitstel van betaling ex art. 25, lid 12 IW 1990}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen betreffende de schenk-
of
erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, eerste
volzin, van de wet, mits wordt
ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2. De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, twaalfde lid, van de wet, vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.
3.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25, twaalfde lid, tweede
volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
Artikel 6b
{Uitstel van betaling ex art. 25, lid 13 IW 1990}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor
belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen schenk- of
erfbelasting als bedoeld in artikel 25, dertiende lid,
eerste volzin, van de wet, mits wordt
ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2. De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, dertiende lid, van de wet, vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.
3.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in
artikel 25, dertiende lid,
tweede volzin, van de wet stelt de
belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld
schriftelijk in kennis.
Afdeling 2 Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van
de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35 g van de
Succesiewet
1956
Artikel 6c
{Bloot eigendom geërfde woning}
1. De
ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek
uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de
erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twintigste lid, eerste
volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te
stellen
voorwaarden.
2. Ingeval
zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25,
twintigste lid, derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de
ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in
kennis.
Hoofdstuk ID Uitstel van betaling van exitheffingen
Artikel 6d
1.
{Uitstel exitheffingen}
De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, vierde lid, van de wet, uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet. Het uitstel wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om uitstel van betaling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet.
2.
Gedurende de looptijd van het uitstel dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet, in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de belastingschuldige een verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de wet.
4.
Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Hoofdstuk IE Treedt inwerking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 6e
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 6f
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Hoofdstuk II Kwijtschelding in andere gevallen en
ontslag van betalingsverplichting
Afdeling 1 Algemeen
Artikel 7
{Verzoek om kwijtschelding}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens
schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare
beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde
rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de
hoofdstukken IB en
IC, op de voet van
deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van
dit hoofdstuk.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de
belastingrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die
de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit
hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de
belastingen waarmee zij samenhangen.
Artikel 8
{Geen kwijtschelding}
1.
Geen kwijtschelding wordt verleend:
a.voor zover het feit dat een belastingaanslag niet
kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe
te rekenen;
b.indien de belastingschuldige heeft nagelaten de
vereiste aangifte in te dienen;
c.indien de belastingschuldige in surseance van
betaling of in staat van faillissement verkeert,
tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in de
artikelen
138, en 252 van de Faillissementswet;
d.indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 van de Faillissementswet, dan wel van een belastingaanslag voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als boedelschuld;
e.indien de belastingschuldige een bedrijf of
zelfstandig een beroep uitoefent en ook na
totstandkoming van een akkoord, bedoeld in
artikel
21, geen reële vooruitzichten
zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf
of beroep;
f.voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd
door de aanslag;
g.indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde
voorwaarden is voldaan.
{Motorrijtuigenbelasting}
2.
Geen kwijtschelding wordt verleend voor belastingaanslagen
motorrijtuigenbelasting, voor belastingaanslagen belasting
van personenauto’s en motorrijwielen, voor
belastingaanslagen belasting zware motorrijtuigen,
voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens
verschuldigde rente ingevolge de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet
Midden-Delfland of de Herinrichtingswet Oost-Groningen en
Gronings-Drentse
Veenkoloniën, alsmede voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde kosten ingevolge de Wet inrichting landelijk gebied of de Reconstructiewet concentratiegebieden.
Artikel 9
{Conservatoire maatregelen}
1.
Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding
worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan
kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen
genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd
voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet
aangevangen of voortgezet.
2.
Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees
bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden
dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan
kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen
worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om
kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale
maatregelen nemen. Voor zover deze maatregelen een
onherroepelijk karakter dragen is toestemming nodig van de directeur.
Afdeling 2 Kwijtschelding van rijksbelastingen in
de privé-sfeer
Artikel 10
{Reikwijdte}
Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van
inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die
geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen, van
loonbelasting verschuldigd door werknemers alsmede van
erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van
rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke
personen.
Artikel 11
{Materiële vereisten}
Kwijtschelding wordt verleend voor:
a.het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag
indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit
aanwezig is;
b.het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat
resteert nadat:
1°.het aanwezige vermogen is aangewend ter
voldoening van de belastingaanslag;
2°.ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit
is aangewend;
een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18.
Artikel 12
{Vermogen}
1.
Onder vermogen als bedoeld in artikel 11
wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de
bezittingen van de belastingschuldige en van zijn
echtgenoot, bedoeld
in artikel 3 van de Participatiewet, verminderd met de schulden van de
belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht
zijn dan de rijksbelastingen.
{Geen bezittingen}
2.
Onder bezittingen wordt niet begrepen:
a.de inboedel voor zover de waarde hiervan niet meer
bedraagt dan € 2269;
b.rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit
levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een
kapitaaluitkering bij overlijden van de
belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze
kapitaaluitkering is bestemd voor de verzorging van
de uitvaart van de belastingschuldige of zijn
echtgenoot, dan wel op prestaties in natura ter zake
van de verzorging van een uitvaart van de
belastingschuldige of zijn echtgenoot;
c.een auto die op het moment van het verzoek een
waarde heeft van € 2269 of minder; een auto met een
waarde van meer dan € 2269 wordt niet als vermogen
beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan
worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is
voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut
onmisbaar is in verband met invaliditeit;
d.het totale bedrag aan financiële middelen, andere
dan de onder f bedoelde, voor zover dat bedrag de
ingevolge artikel
16 in aanmerking te nemen kosten
van bestaan vermeerderd met een bedrag ter grootte
van het per maand gemiddelde bedrag van de uitgaven
bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c en g, niet te boven gaat, met dien verstande dat geen
rekening wordt gehouden met de in die onderdelen bedoelde vermindering
met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget;
e.het bedrag op een bank- of girorekening dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is verkregen in de vorm van leningen;
f.een bedrag van € 2269 aan financiële middelen per
persoon voor personen die op 31 december 1999 de
leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;
g.de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening.
{Waarde auto}
3.
Onder waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt
verstaan de prijs die de autohandel bereid is te betalen bij
inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.
{Bepaling vaste lasten}
4.
Indien de uitgaven, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, verschuldigd zijn over een termijn van
langer dan een maand wordt in plaats van het per maand
gemiddelde bedrag in aanmerking genomen het deel van het
termijnbedrag voor zover dat, gelet op de vervaldatum van de
termijnbetaling, op het moment van het verzoek om
kwijtschelding redelijkerwijs kan worden aangemerkt als
reservering voor die termijnbetaling.
Artikel 13
{Betalingscapaciteit}
1.
Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11,
wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12
maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding
is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten
netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die
periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van
bestaan in die periode.
{Netto-besteedbaar inkomen partner}
2.
Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige,
bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met het
gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen
in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het
verzoek om kwijtschelding is ingediend van zijn echtgenoot, bedoeld
in artikel 3 van de Participatiewet.
Artikel 14
{Netto-besteedbaar inkomen}
1.
Onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in
artikel 13,
wordt verstaan het met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven verminderde gezamenlijke bedrag van:
a.de aan inhouding van loonbelasting/premie voor de
volksverzekeringen onderworpen inkomsten verminderd
met de wettelijke inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de ingehouden pensioenpremies, bijdragen ingevolge een levensloopregeling en premies ziektekostenverzekering;
b.uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de
artikelen
157, 158 of
404 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek;
c.overige inkomsten met uitzondering van:
1°.de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;
2°.vervallen;
3°.de kinderopvangtoeslag, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de
tegemoetkomingen ingevolge de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen;
4°.de premie, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van
de Participatiewet, alsmede een daarmee naar aard, strekking en
omvang overeenkomende
premie;
5°.de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;
6°. de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de Jeugdwet;
7°.het kindgebonden budget, bedoeld in de Wet op het kindgebonden budget;
8°.de
huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de
huurtoeslag, de krachtens de Participatiewet ontvangen
woonkostentoeslag en de zorgtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e,
van de Wet op de
zorgtoeslag;
9°.de
inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n
en r, van de Participatiewet;
10°.een kostenvergoeding
voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot ten hoogste de bedragen,
genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting
1964.
2.
Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ook gerekend de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf.
Artikel 15
{Uitgaven ex art. 14}
1. Als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste
lid, worden in aanmerking genomen:
a.betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen;
b.het bedrag van de voor rekening van de
belastingschuldige komende nettowoonlasten tot maximaal
het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid,
onderdeel a, van de
Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is
dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van
die wet;
c.de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie voor verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
d.betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de
artikelen
157, 158 of
404 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek;
e.aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend
voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering
van die genoemd in artikel 8, tweede lid;
f.de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 10,35 per dag, met dien verstande dat bij de bepaling van het aantal dagen een volle maand op 30 dagen wordt gesteld;
g.uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen, vastgesteld op het verschil tussen het maximale bedrag waarop de belastingschuldige, zijn toetsingsinkomen buiten beschouwing latend, op grond van artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget aanspraak zou kunnen maken en het bedrag van de krachtens die wet te ontvangen kindgebonden budget.
{Nettowoonlasten}
2.
Onder betalingen op belastingschulden wordt mede begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.
3.
Onder nettowoonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voor zover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de te ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van die wet, of met de te ontvangen woonkostentoeslag.
4.
Indien de belastingschuldige zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet, van toepassing is, worden de nettowoonlasten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht gelijkelijk over ieder van deze personen te zijn verdeeld.
Artikel 16
{Kosten van bestaan}
1.
De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:
a.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet: 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
b.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet: 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel a, van die wet.
{Afwijkende kosten van bestaan}
2.
De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen, in afwijking van het eerste lid, voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:
a.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, die, afgezien van zijn echtgenoot, niet met een of meer andere personen op wie de kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en:
1°.die tezamen met zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van de Participatiewet;
2°.die alleen of waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel c, van de Participatiewet;
b.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, die zijn woning deelt met zijn echtgenoot en met een of meer andere personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is: 90 percent van de som van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet, die voor ieder van de echtgenoten afzonderlijk geldt;
c.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet, die niet met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van de Participatiewet;
d.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet, die zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet.
3.
De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, worden verhoogd:
a.als de belastingschuldige en zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt: met € 20,14;
b.als de belastingschuldige of zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: met € 10,07.
4. De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen, in afwijking van de vorige leden, voor de belastingschuldige die ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen: de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met twee derden van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 23 van de Participatiewet.
Artikel 17
Vervallen
Artikel 18
{Geen kwijtschelding}
Geen kwijtschelding wordt verleend ten belope van het bedrag van
de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft
waarvan aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
a.binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk
wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten; of
b.binnen een jaar na het verzoek een verbetering in de
financiële omstandigheden is te verwachten; of
c.binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf,
anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in
artikel 14, tweede
lid, kan worden verwacht.
Artikel 19
{Belastingschulden van voor aanvang gezamenlijke huishouding}
Het vermogen en de betalingscapaciteit van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel
3 van de Participatiewet, wordt buiten beschouwing gelaten
voor zover een door de belastingschuldige gedaan verzoek om
kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn
ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding.
Artikel 19a
{Schuldsaneringsregeling in privé-sfeer}
1.
Indien ten aanzien van de belastingschuldige de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing
is verklaard en deze overeenkomstig artikel 329 van de
Faillissementswet een akkoord aanbiedt,
verleent de ontvanger, de artikelen 8, eerste lid,
onderdelen a, b, e, f en g, en tweede
lid, en 10 tot en met
19 buiten toepassing latend, zijn
medewerking aan de totstandkoming van dat akkoord, mits:
1°.het te ontvangen deel van de belastingschuld of
belastingschulden ten minste het dubbele percentage
bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op
hun vorderingen zal worden uitgekeerd en van ten
minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen
indien de schuldsaneringsregeling zou worden voortgezet;
2°.reële vooruitzichten aanwezig zijn dat de
belastingschuldige in staat is de fiscale
verplichtingen die opkomen na het tijdstip waarop de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten
aanzien van hem van toepassing is verklaard, tijdig
en volledig na te komen;
3°.de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in
tempo van betaling wordt achtergesteld bij
gelijkbevoorrechte schuldeisers, een en ander onder
de voorwaarde dat het vonnis van homologatie van het
akkoord in kracht van gewijsde zal gaan.
2.
Het eerste lid is, uitgezonderd hetgeen daarin met
betrekking tot homologatie is vermeld, van overeenkomstige
toepassing op een buitengerechtelijk akkoord dat wordt
aangeboden in gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag
worden aangenomen, de belastingschuldige, afgezien van de
daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen
voor de toepassing van een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet.
Afdeling 3 Kwijtschelding van rijksbelastingen in
de zakelijke sfeer
Artikel 20
{Reikwijdte}
Deze afdeling heeft
betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd
door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een
beroep uitoefenen, van vennootschapsbelasting, van loonbelasting
verschuldigd door werkgevers, van omzetbelasting,
dividendbelasting, kansspelbelasting, accijnzen,
verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak
en snuiftabak, van de in artikel 1 van de Wet belastingen op
milieugrondslag genoemde belastingen en
van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen
van rechtsverkeer verschuldigd door
rechtspersonen.
Artikel 21
{Akkoord met alle schuldeisers}
Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt
in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen
redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te
stellen.
Artikel 22
{Medewerking ontvanger aan akkoord}
Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts indien:
a.het te ontvangen deel van de belastingschuld:
1°.ten minste het dubbele percentage bedraagt van
hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun
vorderingen zal worden uitgekeerd;
2°.een substantiële omvang heeft, zowel absoluut
als in relatie tot de totale belastingschuld;
3°.van ten minste dezelfde omvang is als kan worden
verkregen door middel van executiemaatregelen;
b.de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo
van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers;
c.fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de
behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en
volledig worden nagekomen;
d.bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep
van de belastingschuldige na de totstandkoming van het
akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de
voortzetting van de onderneming.
Artikel 22a
{Schuldsaneringsregeling in zakelijke sfeer}
Artikel 19a is van
overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van
,,de artikelen 10 tot en met
19” wordt gelezen: de artikelen 20 tot en met 22.
Afdeling 4 Kwijtschelding na staking bedrijf of
zelfstandige beroepsuitoefening
Artikel 23
{Staking onderneming}
Indien een natuurlijk persoon zijn bedrijf of zelfstandige
beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die
belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet
zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen, wordt kwijtschelding
van de belastingen, bedoeld in artikel 20,
verleend overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2.
Afdeling 5 Beroep
Artikel 24
{Beroepschrift}
Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de
beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste
lid, kan hij binnen tien dagen na dagtekening
van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een
beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de
gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger.
Artikel 25
{Beslissing op beroep}
1.
De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.
2.
Indien de directeur geheel of gedeeltelijk aan het beroep
van de belastingschuldige tegemoetkomt, stelt hij bij die
uitspraak het bedrag van de kwijtschelding vast.
3.
De directeur maakt de uitspraak aan de belastingschuldige
bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende
kennisgeving terzake.
Afdeling 6 Ontslag betalingsverplichting
Artikel 26
{Ontslag betalingsverplichting}
1.
De ontvanger verleent op schriftelijk verzoek van de
aansprakelijk gestelde ontslag van de verplichting tot
betaling van rijksbelastingen op de voet van deze afdeling.
{Schuld blijft}
2.
Ontslag van de verplichting tot betaling van een
belastingaanslag doet niet de belastingschuld zelve teniet
gaan. Het ontslag werkt uitsluitend ten aanzien van de
aansprakelijk gestelde aan wie dat ontslag is verleend.
3.
De bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 5 van
dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat een verzoek om ontslag
van betalingsverplichting van een natuurlijk persoon die
geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent wordt
beoordeeld met overeenkomstige toepassing van
afdeling 2
ongeacht de belasting waarop het verzoek betrekking heeft.
Afdeling 7 Kwijtschelding van enige andere
belastingen en heffingen
Artikel 27
{Reikwijdte}
Deze afdeling heeft
betrekking op:
a.provinciale belastingen als bedoeld in hoofdstuk XV, paragraaf 2,
van de Provinciewet alsmede
belastingen waarvan de heffing krachtens andere wetten
door de provincie geschiedt;
b.gemeentelijke belastingen als bedoeld in hoofdstuk XV, paragraaf
2 en 3, van de
Gemeentewet alsmede belastingen waarvan
de heffing krachtens andere wetten door de gemeente geschiedt;
c.waterschapsbelastingen als bedoeld in hoofdstuk XVI van de
Waterschapswet alsmede
belastingen waarvan de heffing krachtens bijzondere
wetten door het waterschap geschiedt;
d.de geluidsheffing burgerluchtvaart ingevolge
artikel
8a.38 van de Wet
luchtvaart;
e.de heffing ingevolge artikel 91a van de
Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren, alsmede bij algemene maatregel
van bestuur ingevolge artikel 91h
of artikel 92 van die
wet ingevoerde heffingen;
f.de
verontreinigingsheffing ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de
Waterwet;
alsmede op de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten.
Artikel 28
{Kwijtschelding van belastingen ex art. 27}
1.
Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in
artikel 27
genoemde belastingen en heffingen verschuldigd door:
a.een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet
zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de
afdelingen
1, 2 en
5 van
overeenkomstige toepassing;
b.een natuurlijk persoon die een bedrijf of
zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de
afdelingen
1, 3,
4 en
5 van
overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat indien door de provinciale staten, de gemeenteraad
of het algemeen bestuur van het waterschap
daartoe is besloten, met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding
van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk
onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen die geen verband houden
met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de afdelingen 1, 2
en 5 van overeenkomstige toepassing
zijn;
c.een rechtspersoon zijn de afdelingen
1, 3 en
5 van
overeenkomstige toepassing.
{Begripsbepalingen}
2.
Waar in artikel 9, tweede
lid, en in afdeling 5
sprake is van directeur wordt voor:
a.provinciale belastingen gelezen: gedeputeerde staten;
b.gemeentelijke belastingen gelezen: het college van
burgemeester en wethouders;
c.waterschapsbelastingen gelezen: het dagelijks bestuur;
d.de geluidsheffing burgerluchtvaart gelezen: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
e.de heffing ingevolge artikel 91a van de
Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren, alsmede bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel
91h of artikel 92 van die
wet ingevoerde heffingen gelezen: de directeur Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken.
3.
Indien
door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van
het waterschap daartoe is besloten, worden met betrekking tot een
verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel
b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen in
afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, als uitgaven als
bedoeld in artikel 15, eerste lid, mede in aanmerking genomen de
overeenkomstig artikel 1.7, eerste en tweede lid, van de Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalde kosten van
kinderopvang verminderd met de kinderopvangtoeslag of met de
tegemoetkoming van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen in de te betalen kosten van kinderopvang,
bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van die
wet.
Artikel 28a
{Verzoek om ontslag van betalingsverplichting}
Met betrekking tot een verzoek om ontslag van de verplichting
tot betaling van de in artikel 27 genoemde
belastingen en heffingen zijn afdeling 6 en
artikel 28, tweede
lid, van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk III Betalingskorting, invorderingsrente, kredietrente, en vertragingsrente
Artikel 28b
{Betalingskorting}
1.
Voor de berekening van de te verlenen betalingskorting wordt gebruik
gemaakt van de volgende formule:
(A x P) x bedrag van de belastingaanslag / 72
000 = de te verlenen
betalingskorting.
2.
Voor de berekening van de terug te nemen betalingskorting wordt gebruik
gemaakt van de volgende formule:
(B x P) x bedrag van de vermindering / 72
000 = de terug te nemen
betalingskorting.
3.
In
de formules wordt met A aangegeven het aantal dagen van het tijdvak dat
aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag
geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de vervaldag van de voor
de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn, met B het aantal
dagen van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van het
afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving
waarmee de vermindering of de herziening tot een lager bedrag van de
belastingaanslag, wordt bekendgemaakt en eindigt op de vervaldag van de
voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn en met P het
rentepercentage voor de te verlenen of de terug te nemen
betalingskorting.
Artikel 28c
{Dagen en te verlenen betalingskorting}
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de te verlenen
betalingskorting wordt berekend, wordt:
a.de maand waarin de eerste betalingstermijn van de
belastingaanslag vervalt, tot het werkelijke aantal
dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de
maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
b.een volle maand gesteld op 30 dagen.
Artikel 28d
{Dagen en te nemen betalingskorting}
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de terug te nemen
betalingskorting wordt berekend, wordt:
a.de maand waarin de dag na de dagtekening van het
afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de
kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt
valt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking
genomen met dien verstande dat de maand februari altijd
op 28 dagen wordt gesteld;
b.een volle maand gesteld op 30 dagen.
Artikel 28e
{Afronding}
1.
Het bedrag van de te verlenen betalingskorting wordt naar
boven afgerond op gehele euro’s.
2.
Het bedrag van de terug te nemen betalingskorting wordt naar
beneden afgerond op gehele euro’s.
Artikel 29
{Berekening per betaling}
De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over
iedere betaling afzonderlijk.
Artikel 30
{Formules voor berekening}
1.
Voor de berekening van de in rekening te brengen
invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik
gemaakt van de volgende formule:
= invorderingsrente
2.
Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in
hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de
volgende formules:
= hoofdsom
betaling - hoofdsom = invorderingsrente.
3.
In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven
waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de
onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende
periodes zijn verschuldigd.
{Afronding}
4.
Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op
gehele euro’s.
Artikel 31
{Termijnbepaling}
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente
wordt berekend, wordt:
a.de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van
de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in
aanmerking genomen met dien verstande dat de maand
februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
b.een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.
Artikel 32
{Afronding bedrag}
1.
Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente
wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
2.
Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar
boven afgerond op gehele euro’s.
Artikel 33
{Drempel}
Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan
invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht.
Artikel 34
{Uitstel van betaling}
Bij uitstel van betaling voor een periode van drie jaren of
langer kan de ontvanger bedingen dat de in rekening te brengen
invorderingsrente in afwijking van artikel 29
jaarlijks wordt betaald.
Artikel 34a
{Berekening voor krediet-/vertragingsrente}
De artikelen 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kredietrente en de vertragingsrente.
Hoofdstuk IV Aansprakelijkheid
Artikel 35
Vervallen
Artikel 36
Vervallen
Artikel 37
Vervallen
Artikel 38
Vervallen
Artikel 39
Vervallen
Artikel 40
Vervallen
Artikel 40a
{Goederen ex art. 42c IW 1990}
Als goederen als bedoeld in artikel 42c van de
wet worden de volgende goederen aangewezen, de
toebehoren en onderdelen van die goederen daaronder begrepen:
a.telecommunicatie- en computerapparatuur en -programmatuur;
b.foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld-
en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en
compactdiscs en digitale videodiscs;
c.landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer
dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer
dan 7,2 kW.
Artikel 40b
{Overdracht aansprakelijkheid}
1.
Ingeval een lijfrenteverplichting in een situatie als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 overgaat of, beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar, is overgegaan op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.
2.
De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de lijfrenteverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44a, eerste lid, van de wet bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.
3.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.
Artikel 40c
{Beëindiging aansprakelijkheid verzekeraar}
1.
Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling in een situatie als bedoeld in artikel 19b, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.
2.
De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de pensioenverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44b, eerste lid, van de wet bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.
3.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.
Hoofdstuk IVA Uitbetaling aan belastingschuldige
Artikel 40ca
{Toepassing (minnelijke) schuldhulpverlening}
1.
Als gevallen als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet worden aangewezen uitbetalingen van inkomstenbelasting door de ontvanger op een bankrekening:
a.van een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van die organisatie of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van die gedragscode;
b.van een gemeente op grond van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;
c.van een derde die:
voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;
1°.een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente dan wel een overeenkomst heeft met een Wlz-uitvoerder voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Wet langdurige zorg; en
2°.voldoet aan de norm NEN-ISO 9001;
d.van een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien een belastingschuldige niet beschikt over een bankrekening die op zijn naam staat, deze naar het oordeel van de ontvanger niet in staat is een bankrekening op zijn naam te openen door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en deze om uitbetaling op een bankrekening van een derde verzoekt.
2.
Bij gevallen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen is artikel 7a, eerste
lid, tweede volzin, van de wet niet van toepassing.
3.
Indien op grond van artikel 7a, vierde lid, van de wet de uitbetaling plaatsvindt op een andere bankrekening dan die van de belastingschuldige, vindt het gegevensverkeer met betrekking tot die uitbetaling tussen de Belastingdienst en die rekeninghouder plaats met gebruikmaking van het burgerservicenummer van de belastingschuldige.
4.
Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wijst het aldaar bedoelde lid, de aldaar bedoelde gemeente of de aldaar bedoelde derde aan op welke bankrekening wordt uitbetaald, ten behoeve van welke belastingschuldige en voor welke uitbetaling. Voorts wordt melding gemaakt van de beëindiging van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde overeenkomst.
Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 40d
{Wet WIK}
Op natuurlijke personen die een uitkering genieten ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars, zoals deze op 31 december 2011 luidde, blijven de artikelen 10, tweede lid, 14, derde en vierde lid, en 28, eerste lid, onderdeel d, zoals die artikelen luidden op 30 juni 2013, van toepassing.
Artikel 40e
Vervallen
Artikel 40f
Vervallen
Artikel 40g
{Uitstel van betaling}
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 70b, eerste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.
2.
De ontvanger beëindigt het uitstel indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet.
3.
Ingeval zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 40h
{Kwijtschelding}
1.
Indien de ontvanger het op de voet van artikel 40g verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als bedoeld in artikel 70ba van de wet.
2.
In afwijking van het eerste lid is voor het verlenen van kwijtschelding geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.
Artikel 40i
{Intrekking kwijtscheldingsbeschikking gelijkgestelde}
De ontvanger kan een op grond van de artikelen 70ca of 70cb van de wet gegeven kwijtscheldingsbeschikking intrekken indien de gegevens die op grond van artikel 12c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 aan de Belastingdienst zijn verstrekt, onjuist of onvolledig blijken te zijn.
Artikel 41
{Inwerkingtreding}
1.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.
{Citeertitel}
2.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling
Invorderingswet 1990.
's-Gravenhage
30 mei 1990
De staatssecretaris van Financiën,
M.J.J. van
Amelsvoort
Bijlage ,
behorend bij artikel 1cb
Overeenkomst inzake de
overheidsvordering
De
ondergetekenden:
–(naam),
(adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het
Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te (plaats)
onder nummer (nummer), verder te noemen de
bank;
–Onze Minister, voor wie
optreedt (naam).
Zijn overeengekomen als
volgt:
1.Onze
Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer)
waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van
de wet worden overgemaakt.
2.De
gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in
digitale vorm en overeenkomstig de Europese systematiek van automatische afschrijving geleverd aan de
bank.
3.Onze Minister is
verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het
rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden
geleverd bij het doen van de
overheidsvordering.
4.Onze Minister is
verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor
belastingschuldigen op een gratis
nummer.
5.De bank informeert Onze
Minister over de op de rekening betrekking hebbende
gegevens.
6.De bepalingen in deze
overeenkomst strekken mede ten behoeve van de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die
betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben
dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als
bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek.
Aldus overeengekomen en
getekend,
te (plaats) op (datum)
Onze
Minister,
voor deze:
De
bank,