Uitvoeringsbesluit belasting van
personenauto's en motorrijwielen 1992
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën van 13 november 1992, nr. WV 92/543,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Gelet op de artikelen 14, 15,
16 en 20 van de Wet op de belasting van personenauto's
en motorrijwielen 1992 (Stb.
709), de artikelen 13,
eerste lid, 15a
en 15b van de
Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554), artikel 66b, tweede lid, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103) en artikel 8, zesde lid, van de Wet
op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);
De Raad van State gehoord (advies van 18
december 1992, nr. W06.92.0554);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiën van 23 december 1992, nr. WV92/685,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
{Reikwijdte}
1.
Dit
besluit geeft uitvoering aan de artikelen 13a, 14, 14a, 14b, 15, 15a,
16 en 20 van de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen
1992.
{Definitie}
2.
Dit besluit verstaat hierna onder:
a.wet: Wet op de belasting van personenauto's en
motorrijwielen 1992;
b.belasting: belasting van personenauto's en motorrijwielen;
c.rechten bij invoer: rechten bij invoer als bedoeld
in artikel 7:3 van de Algemene
douanewet.
Artikel 1a
{Toepassing art. 13a bij wijziging tenaamstelling}
Bij
wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto blijft artikel 13a,
derde lid, van de wet buiten toepassing
indien:
a.de bestelauto waarvoor ingevolge
artikel 13a van de wet vrijstelling van belasting is verleend, binnen
vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven en te naam gesteld in het kentekenregister, op naam wordt
gesteld van een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 13a, eerste en tweede lid, van de wet, en
b.in de administratie van de ondernemer op wiens
naam de bestelauto daarvoor in het kentekenregister te naam was gesteld een verklaring is opgenomen
waarin deze ondernemer en de in onderdeel a bedoelde ondernemer ten
aanzien van de bestelauto verklaren, dat de in onderdeel a bedoelde
ondernemer voor de toepassing van artikel 13a in de plaats treedt van
de ondernemer op wiens naam de bestelauto daarvoor in het kentekenregister te naam was gesteld.
Artikel 2
{Buitenlandse auto; buitenlandse werkgever t.b.v. inwoner Nederland}
1.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor
personenauto’s, motorrijwielen en
bestelauto’s die zijn geregistreerd
in het buitenland en door een in dat land gevestigde
werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer
bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon,
indien:
a.met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend
gebruik wordt gemaakt van de weg door de werknemer of zijn inwonende
gezinsleden;
b.de werkgever blijkens
een schriftelijke verklaring te kennen heeft gegeven dat het
motorrijtuig aan belanghebbende ter beschikking is gesteld en
hoofdzakelijk is bestemd voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten
Nederland; en
c.de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding
tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen
invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land
de personenauto, het motorrijwiel
of de
bestelauto wordt geregistreerd.
2.
De vrijstelling wordt door de inspecteur op verzoek bij
voor bezwaar vatbare beschikking verleend.
3.
Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de
aanvang van het gebruik van de weg in Nederland met de
personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich
niet langer voordoen, trekt de inspecteur de vrijstelling in bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
5.
Degene aan wie de vrijstelling is verleend stelt de
inspecteur ervan in kennis indien de in het eerste lid
bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.
6.
Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend niet
voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt
de vrijstelling geacht te zijn vervallen op het tijdstip
waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich
niet langer voordoen.
Artikel 3
{Buitenlandse auto; eenmansbedrijf, maatschap, vennoot, aandeelhouder, bestuurder}
1.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor
personenauto’s, motorrijwielen en
bestelauto’s die zijn geregistreerd
in het buitenland en die worden gebruikt door Nederlands
ingezetenen die elders dan in Nederland:
-hoofd zijn van een éénmansbedrijf, of
-lid zijn van een maatschap, of
-bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een
onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap,
een en ander mits de eigenaar of houder niet een werknemer
is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.
{Voorwaarden}
2. De
vrijstelling wordt slechts verleend
indien:
a.met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend
gebruik wordt gemaakt van de weg door de in het eerste lid bedoelde
Nederlands ingezetene of zijn inwonende gezinsleden; en
b.het motorrijtuig blijkens een kilometerregistratie
voor ten minste 50% zakelijk buiten Nederland wordt gebruikt; het
zakelijk gebruik buiten Nederland wordt per kalenderjaar bepaald,
waarbij de afstand die wordt overbrugd van de woonplaats naar de in het
buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd buiten beschouwing
blijft.
3.
Artikel 2, tweede tot en met zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a
{Tijdelijk gebruik binnen Nederland}
1. Vrijstelling
van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen
en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die
vanuit dat land voor een periode van ten hoogste twee weken in
Nederland ter beschikking staan van een in Nederland wonende
natuurlijke persoon en zijn inwonende gezinsleden, of van een in
Nederland gevestigd lichaam.
{Voorwaarden}
2. De
vrijstelling wordt slechts verleend
indien:
a.de in het eerste lid bedoelde persoon en zijn
inwonende gezinsleden, onderscheidenlijk het in het eerste lid bedoelde
lichaam, in Nederland met het motorrijtuig geen gebruik hebben,
onderscheidenlijk heeft, gemaakt van de weg in de twaalf maanden
voorafgaand aan de periode van terbeschikkingstelling in
Nederland; en
b.een beroep op de
vrijstelling wordt gedaan vóór aanvang van het gebruik
van de weg met het motorrijtuig in Nederland, door middel van een
elektronische melding.
3. De
vrijstelling wordt verleend aan de in het eerste lid bedoelde
natuurlijke persoon onderscheidenlijk het in het eerste lid bedoelde
lichaam.
4. Indien voor een
motorrijtuig waarvoor een beroep op de vrijstelling is gedaan niet of
niet langer wordt voldaan aan een in het eerste of tweede lid genoemde
voorwaarde, stelt degene aan wie de vrijstelling is verleend de
inspecteur daarvan onverwijld in kennis.
{Vervallen van vrijstelling}
5.
Indien de in Nederland wonende natuurlijke persoon of een inwonend gezinslid van deze persoon, onderscheidenlijk het in Nederland gevestigde lichaam, met het motorrijtuig opnieuw gebruikmaakt van de weg in Nederland in de vijftig weken volgend op de periode van twee weken, bedoeld in het eerste lid, wordt de hernieuwde aanvang van het gebruik van de weg aangemerkt als de aanvang van het gebruik van de weg, bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de wet.
6. Indien het
beroep op de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b,
elektronisch wordt ingetrokken vóór de dag waarop volgens
het elektronische beroep op de vrijstelling het gebruik in Nederland
van de weg aanvangt, geldt het beroep als niet
gedaan.
Artikel 4
{Buitenlandse auto; vrijstelling van belasting in andere gevallen}
1.
Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan
bedoeld in de artikelen
2, 3 en 3a verleend voor uit een ander
land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en
bestelauto’s indien
ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan
aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat, of
zou bestaan indien de vervoermiddelen uit een ander land dan
een lidstaat van de Europese Unie in het vrije verkeer
zouden zijn gebracht, onder de daarbij gestelde voorwaarden
en beperkingen.
2.
Indien aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer
bestaat of zou bestaan ter zake van de wederinvoer van een
personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto, wordt de vrijstelling
slechts verleend indien wordt aangetoond dat de belasting
vóór de overbrenging naar het buitenland daadwerkelijk is
betaald en niet ter zake van de overbrenging naar het
buitenland is teruggegeven.
3.
Indien voor de in het eerste lid bedoelde
personenauto’s, motorrijwielen en
bestelauto’s vrijstelling van
rechten bij invoer wordt gevraagd overeenkomstig de daarvoor
geldende bepalingen, dient de desbetreffende aanvraag tevens
het verzoek om vrijstelling van belasting te bevatten. In
andere gevallen is artikel 2, tweede en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
4.
In de gevallen waarin vrijstelling van belasting is
verleend op de voet van het eerste lid, wordt, indien
ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van
rechten bij invoer is verleend of zou worden verleend de
rechten bij invoer verschuldigd is of zou worden, tevens de
belasting verschuldigd.
Artikel 4a
{Voorwaarden voor teruggaaf binnenlands geregistreerde voertuigen}
1. De
in artikel 14a, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts
verleend
indien:
a.het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht
en op het moment van het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister
blijkens dit register niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd
voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring;
b.het
motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de
definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en
degene op wiens naam het motorrijtuig te naam was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van die tenaamstelling in het kentekenregister dit bij het
verzoek, bedoeld in onderdeel c,
verklaart;
c.het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen
dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister;
en
d.bij het verzoek bescheiden worden
overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een
andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte.
2. De teruggaaf
wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking
verleend.
Artikel 4b
{Voorwaarden voor teruggaaf in buitenland geregistreerde voertuigen}
1. De
in artikel 14a, tweede lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts
verleend indien gedurende de periode van het gebruik van de weg met het
motorrijtuig in Nederland de opneming in het register, bedoeld in
artikel 1, tweede lid, van de wet niet was voorgeschreven,
en:
a.het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht
en blijkens de registratie in het buitenlandse kentekenregister niet
wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig
dat wacht op keuring;
b.het
motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de
definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en
degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet
is geheven dit bij het verzoek, bedoeld in onderdeel c,
verklaart;
c.het verzoek om
teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het tijdstip waarop het
motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat
van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam;
en
d.bij het verzoek bescheiden worden
overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een
andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede
bescheiden waaruit blijkt vanaf welk tijdstip het motorrijtuig niet
langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland
wonende natuurlijke persoon of gevestigd
lichaam.
2. Artikel 4a, tweede lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 4c
{Verrekening ter beschikking gestelde buitenlandse auto}
1.
De verrekening, bedoeld in artikel 14b van de wet, kan slechts worden toegepast indien het verzoek daartoe gelijktijdig met de aangifte wordt gedaan en bij het verzoek gegevens worden overgelegd waaruit de voor het motorrijtuig in totaal overeengekomen periode van terbeschikkingstelling ondubbelzinnig blijkt. Wanneer de in de eerste volzin bedoelde gegevens niet zijn opgemaakt in de Nederlandse of Engelse taal, wordt een vertaling in één van deze talen bijgevoegd.
2.
In het verzoek vermeldt degene aan wie het motorrijtuig ter beschikking wordt gesteld de in totaal overeengekomen periode van terbeschikkingstelling, en verklaart hij dat overigens geen andere afspraken zijn gemaakt met degene die het motorrijtuig aan hem ter beschikking stelt over de periode waarin het motorrijtuig tot zijn beschikking zal staan.
3.
Op verzoek van de inspecteur worden aanvullende gegevens verstrekt die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn voor een juiste toepassing van artikel 14b van de wet.
Artikel 5
{Teruggaaf}
De in artikel 15 van de wet bedoelde teruggaven worden slechts
verleend indien de belastingplichtige binnen dertien weken na de
registratie van de personenauto, het
motorrijwiel of de
bestelauto daartoe verzoekt.
Artikel 6
{Politie}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
verleend, indien:
a.de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op
naam van een politie-instantie dan wel, indien de
personenauto, het
motorrijwiel of de
bestelauto op lease-basis aan de
politie ter beschikking staat, afschriften van het
kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;
b.de personenauto, het
motorrijwiel of de
bestelauto is voorzien van:
-een tweetonige hoorn;
-een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of
knipperlicht; en
-ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk
zichtbare afbeeldingen van het politielogo,
bedoeld in de Regeling politielogo; en
c.de personenauto, het
motorrijwiel of de
bestelauto uitsluitend wordt
gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van
hun politietaak.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 7
{Brandweer}
1.
De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend, indien:
a.de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto is geregistreerd
op naam van een brandweer-instantie dan wel, indien
de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto op lease-basis
aan de brandweer ter beschikking staat, afschriften
van het kentekenbewijs en het lease-contract worden
overgelegd;
b.de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto is voorzien van:
-een tweetonige hoorn;
-een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of
knipperlicht; en
-ten minste aan weerszijden één of meer
duidelijk zichtbare afbeeldingen van een
brandweerembleem dan wel in voorkomend geval
een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle
een oppervlakte hebben van ten minste 314
cm2; en
c.de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto uitsluitend
wordt gebruikt door brandweerlieden voor de
uitoefening van hun brandweertaak.
2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde
aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden
en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen
drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan,
wordt
afgestoten.
3.
Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een
aangewezen inrichting als bedoeld in artikel 31 van de Wet
veiligheidsregio’s.
Artikel 8
{Ambulances}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend, indien:
a.de personenauto ingericht is voor het vervoeren van zieken of gewonden en uiterlijk herkenbaar is als ambulance;
b.de personenauto wordt gebruikt door de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg, of bij de ambulancezorg waarvoor op grond van artikel 11 van de Tijdelijke wet ambulancezorg vrijstelling is verleend; en
c.de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken of gewonden of het verlenen van spoedeisende medische hulp.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen vijf jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 9
{Lijkauto’s}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien:
a.direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand is
aangebracht over de gehele breedte van de personenauto
of de bestelauto;
b.de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels; en
c.de personenauto
of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het
vervoer van stoffelijke overschotten.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 10
{Vervoer van gevangenen}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien:
a.direct achter de bestuurdersplaats een vaste wand, een
traliewerk of een soortgelijke afscheiding is
aangebracht over de gehele breedte van de personenauto;
b.de achterruimte uitsluitend van buitenaf te openen is;
c.de ramen en luiken in de achterruimte niet kunnen worden
geopend, dan wel zijn voorzien van tralies of een
metalen rooster;
d.de personenauto is voorzien van een mobilofooninstallatie; en
e.de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het
vervoer door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren van
personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 11
{Groepsvervoer van rolstoelgebruikers}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien:
a.de personenauto beschikt over voorzieningen waardoor
deze gemakkelijk toegankelijk is voor rolstoelen;
b.in de personenauto bevestigingspunten zijn aangebracht
voor de rolstoelen, waarmee zij kunnen worden vastgezet,
opdat de veiligheid van de rolstoelgebruiker is gewaarborgd; en
c.het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het
bedrijfsmatig vervoer van rolstoelgebruikers en hun
begeleiders van en naar instellingen die zich de zorg
voor gehandicapte personen ten doel stellen.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen zes jaren na het tijdstip
waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 12
{Dierenambulance}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien:
a.de personenauto
of de bestelauto is voorzien van:
-een duidelijk zichtbaar geel zwaai- of
knipperlicht;
-ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk
zichtbare aanduidingen waaruit blijkt dat het
een dierenambulance is, welke aanduidingen alle
een oppervlakte hebben van ten minste 1960 cm2
op een wit veld van ten minste 4500 cm2;
-een mobilofooninstallatie of daarmee
vergelijkbare installatie; en
-voorzieningen voor vervoer en verzorging van zieke of gewonde
dieren; en
b.de personenauto
of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het
bedrijfsmatig vervoer van zieke of gewonde dieren.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 13
{Geldtransportauto’s}
1. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien:
a.direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand van
kogelvrij materiaal is aangebracht over de gehele
breedte van de personenauto
of de bestelauto;
b.de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en
veiligheidsgordels, met uitzondering van een zitplaats
voor een bewaker;
c.de vloer van de achterruimte uit één stuk bestaat;
d.de kluizen in de achterruimte onverbrekelijk met de
bodem zijn verbonden;
e.de personenauto
of de bestelauto voor de beveiliging van de inzittenden
voldoende is gepantserd; en
f.de personenauto
of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het
bedrijfsmatig vervoer van geld of waarden.
2. De
in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan
indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het
eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het
tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt
afgestoten.
Artikel 13a
{Vervoer van rolstoelgebruiker}
1. Ten
behoeve van eenzelfde gehandicapte bestaat aanspraak op de in artikel
15a van de wet bedoelde teruggaaf voor één
bestelauto.
2. De teruggaaf wordt
slechts verleend indien het verzoek daartoe wordt ingediend binnen
dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan,
en
a. bij het verzoek worden
overgelegd:
– bescheiden waaruit blijkt dat de
gehandicapte beschikt over een rolstoel als bedoeld in artikel 15a,
eerste lid, van de wet die is verstrekt in het kader van een
beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of een beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, dan wel
waarvoor hij beschikt over een verklaring van een arts die is afgegeven
ten hoogste zes weken voorafgaand aan de datum van indiening van het
verzoek, dat hij voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een
dergelijke rolstoel;
– een afschrift van de kentekencard of van de delen I en II,
de delen I en I B of deel I A en B van het kentekenbewijs dat ingevolge artikel
36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de
bestelauto; en
– een
verklaring van een ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd
inzake de douane, dat de bestelauto is ingericht voor het in artikel
15a van de wet bedoelde vervoer; en
b. de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt
voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer,
alsmede voor het persoonlijk gebruik, gebruik door inwonende
gezinsleden daaronder begrepen, van de gehandicapte en, ingeval dit een
ander is, van degene op wiens naam de bestelauto te naam is gesteld in het kentekenregister.
3. Indien
eerder voor een andere bestelauto ten behoeve van de gehandicapte
teruggaaf werd verleend op de voet van artikel 15a van de wet, wordt in
het verzoek vermeld vanaf welke datum die andere bestelauto niet langer
wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde
vervoer.
Artikel 14
{Taxi’s}
De in artikel 16, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt
slechts verleend indien degene op wiens naam de personenauto te naam is gesteld in het kentekenregister
daartoe verzoekt binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is
ontstaan en bij het verzoek worden
overgelegd:
a.een afschrift van de vergunning ingevolge de Wet
personenvervoer 2000 voor het verrichten van openbaar vervoer of
taxivervoer als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de
wet;
b.een afschrift van de kentekencard of van de delen I en
II, de delen I en I B of deel I A en B van het kentekenbewijs dat ingevolge
artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor
de personenauto; en
c.een afschrift
van het kentekenbewijs, bedoeld in artikel 3.15 van de Regeling voertuigen, dat is afgegeven voor de personenauto; alsmede, indien degene
op wiens naam de personenauto te naam is gesteld in het kentekenregister en de houder van de in onderdeel
a bedoelde vergunning niet dezelfde persoon zijn,
d.een gezamenlijke verklaring waaruit blijkt dat het
voertuig wordt gebruikt in het kader van de onderneming van degene op
wiens naam de vergunning, bedoeld in onderdeel a, is
afgegeven.
Artikel 15
Vervallen
Artikel 16
Vervallen
Artikel 17
Vervallen
Artikel 18
Vervallen
Artikel 19
Vervallen
Artikel 20
Vervallen
Artikel 21
{Inwerkingtreding}
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.
Artikel 22
{Citeertitel}
Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit
belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Het Oude Loo
24 december 1992
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
M. J. J. van Amelsvoort
de dertigste december 1992
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin