Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiėn van 19 juli 1968, nr. D68/4876, directie Wetgeving
Douane en Verbruiksbelastingen;
Gelet op de artikel 8, zesde
lid, 9, tweede lid, letter b, 10, 11, eerste lid, aanhef en
letters f, o, 2°, en u, 12, derde lid, 20, tweede lid,
letter b, 29, derde lid,
39, 41b, eerste lid,
50, achtste en elfde
lid, alsmede 50a, vierde lid, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 (Stb. 329);
De Raad van State gehoord (advies van 31 juli
1968, nr. 45);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiėn van 7 augustus 1968, nr. D68/4944, directie
Wetgeving Douane en Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Begripsbepalingen
Artikel 1
{Reikwijdte}
1.
Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 8, vijfde
lid, 9, tweede lid, onderdeel b, 11, eerste lid, aanhef en onderdelen f, g, onder 3°, o, onder 2°, en u, 12,
vijfde lid,
17c, tweede lid, 17d, 20, tweede lid, onderdeel
b, 29, negende lid,
29a, tweede lid,
33g, tweede, vierde en zesde
lid, en 39 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en aan artikel 10a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
2.
Dit besluit verstaat onder:
a.wet: Wet op de omzetbelasting
1968;
b.belasting: omzetbelasting.
Hoofdstuk I Vergoeding
Artikel 2
{Korting contante betaling}
1.
Met kortingen wegens contante betaling wordt voor de
bepaling van de vergoeding terstond rekening gehouden, mits
op de factuur - ingeval deze wordt uitgereikt - de korting
in mindering wordt gebracht op het in rekening te brengen
bedrag.
2.
In gevallen waarin het eerste lid toepassing heeft gevonden
en de korting wegens contante betaling uiteindelijk geheel
of ten dele niet wordt genoten, wordt de belasting alsnog
verschuldigd over het bedrag van de niet genoten korting. De artikelen 13, 17g en 34c tot en met 35 van de wet zijn
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het
tijdstip waarop het niet-genieten van de korting komt vast
te staan, geacht wordt te zijn het tijdstip waarop de
levering, de intracommunautaire verwerving of de dienst is
verricht.
Artikel 3
{Aanvullende factuur}
Artikel 29, eerste tot en met het vijfde, zevende en achtste lid, en artikel 29a, eerste lid, van de
wet zijn niet van toepassing op bedragen welke niet zijn
ontvangen onderscheidenlijk betaald ten gevolge van een korting
voor contante betaling, indien niet ter zake van die korting een
aanvullende factuur is uitgereikt.
Artikel 4
{Niet tot vergoeding behorende bedragen}
1.
Tot de vergoeding behoren niet:
a. vervallen;
b.de assurantiekosten welke de ondernemer die de prestatie verricht,
aan een andere ondernemer moet voldoen, mits zij afzonderlijk in rekening
worden gebracht;
c.de voor degene aan wie de dienst wordt bewezen, aan rechten bij
invoer als bedoeld in
artikel 7:3 van de Algemene
douanewet en andere belastingen en heffingen gedane
uitschotten, alsmede andere bij ministeriėle regeling aan te wijzen met
doorlopende posten gelijk te stellen bedragen betreffende niet belastbare of
vrijgestelde prestaties.
2.
Voorts behoort bij
levering van gebruikte personenauto’s, gebruikte motorrijwielen
en gebruikte bestelauto’s anders dan met toepassing van artikel
28b of 28d van de wet, niet tot de vergoeding, het bij de personenauto,
het motorrijwiel of de bestelauto nog behorende bedrag aan belasting
bedoeld in en berekend overeenkomstig het bij of krachtens artikel 10, derde en zesde lid, van de Wet
op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
bepaalde. In afwijking hiervan
behoort bij levering van gebruikte motorrijtuigen waarvoor op de voet
van de in de vorige volzin genoemde wet een vrijstelling of een
teruggaaf is verleend, niet tot de vergoeding het bedrag dat ingevolge
die wet bij het afstoten van het motorrijtuig moet worden voldaan door
de ondernemer die het motorrijtuig levert, met dien verstande dat de
eerste volzin van overeenkomstige toepassing is voor zover de belasting
voor het motorrijtuig al op een eerder tijdstip is voldaan omdat niet
langer aan de voorwaarden van de vrijstelling, onderscheidenlijk de
teruggaaf, werd
voldaan.
3.
Het tweede lid is alleen van toepassing indien de ondernemer op de
factuur het bedrag vermeldt dat hij als belasting als bedoeld in de
Wet op de belasting van personenauto's en
motorrijwielen 1992 op de vergoeding in mindering heeft
gebracht.
Artikel 5
{Waarde canon, retributie of huur onderdeel vergoeding}
1.
Bij vestiging, overdracht, afstand en opzegging van de
rechten van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of
beklemming behoort de waarde van de canon, de retributie of
de huur tot de vergoeding, met dien verstande dat de
vergoeding hierdoor niet hoger kan zijn dan de waarde in het
economische verkeer van de zaak waarop het recht betrekking
heeft. De waarde in het economische verkeer bedraagt ten
minste de kostprijs, met inbegrip van de omzetbelasting, van
de onroerende zaak waarop het recht betrekking heeft, zoals
die zou ontstaan bij de voortbrenging door een
onafhankelijke derde op het tijdstip van de handeling.
{Levering bloot eigendom}
2.
Bij levering van onroerende zaken, bezwaard met een recht
van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of beklemming, wordt
de vergoeding verminderd met de waarde van de canon, de
retributie of de huur.
{Wijziging zakelijke rechten}
3.
Bij wijziging van een recht van erfpacht, opstal,
erfdienstbaarheid of beklemming behoort het verschil in
waarde tussen de canon, de retributie of de huur vóór en na
de wijziging tot de vergoeding, met dien verstande dat bij
vermindering van de waarde van de canon, de retributie of de
huur, voor zover daar geen vermindering van de rechten van
de zakelijk gerechtigde tegenover staat, het verschil in
waarde op de vergoeding in mindering wordt gebracht.
4.
Bij levering onder voorbehoud van grondrente of van met
grondrente bezwaarde eigendom behoort de waarde van de
uitkering tot de vergoeding, met dien verstande dat de
vergoeding hierdoor niet hoger kan zijn dan de waarde in het
economische verkeer van de zaak waarop het recht betrekking
heeft.
{Waarde canon}
5.
De waarde van een canon, een retributie, een huur of een
uitkering wordt bepaald met inachtneming van de bij dit
besluit behorende bijlage A.
6.
Het tweede tot en met het vijfde lid is niet van toepassing
voor zover de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en
opzegging van rechten waaraan onroerende zaken zijn
onderworpen niet op grond van artikel 3, tweede
lid, van de wet, met toepassing van de
voorgaande leden, als levering van goederen wordt
aangemerkt.
Artikel 5a
{Afronding}
Bij de berekening van de belasting over de vergoeding en over de douanewaarde
overeenkomstig de artikelen 8, eerste lid, en 17c, eerste lid, respectievelijk
artikel 19, eerste lid, van de wet, wordt het bedrag van de verschuldigde
belasting rekenkundig afgerond op centen. Deze rekenkundige afronding op centen
wordt zodanig toegepast dat bij bedragen waarbij de derde decimaal het cijfer
5 of een hoger cijfer bereikt omhoog wordt afgerond, en dat in geval de derde
decimaal dit cijfer niet bereikt omlaag wordt afgerond.
Hoofdstuk II Vrijstellingen; tarief
Artikel 6
{Boekhouding}
Voor de toepassing van de in artikel 11 van de
wet vervatte vrijstellingen is de ondernemer gehouden een
boekhouding te voeren waarin de voor die toepassing nodige
gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld.
Artikel 7
{Levering en diensten van sociale en culturele aard}
1.
Als leveringen en diensten van sociale of culturele aard als
bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel f
, van de wet, worden aangewezen de
leveringen en diensten, genoemd in de bij dit besluit
behorende bijlage B.
2.
Voor
zover niet vallend onder de bij dit besluit behorende bijlage B worden
voorts als leveringen en diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet
aangewezen:
a.leveringen
en diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de
sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en
jongeren;
en
b.diensten
van culturele aard andere dan die genoemd in de bij de wet behorende
tabel I, onderdeel b, alsmede nauw daarmee samenhangende
leveringen;
voor zover met deze
leveringen en diensten geen winst wordt beoogd en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van
ondernemers die winst beogen en welke worden verricht door een
publiekrechtelijk lichaam of door een andere organisatie die, na een
daartoe gedaan schriftelijk verzoek, door de inspecteur ter zake bij
voor bezwaar vatbare beschikking is erkend als instelling van sociale
of culturele aard. De inspecteur geeft in deze beschikking aan welke
activiteiten van een instelling behoren tot dan wel niet behoren tot de
aangewezen leveringen en diensten.
3.
De
inspecteur trekt de erkenning, bedoeld in het tweede lid, bij voor
bezwaar vatbare beschikking in en vervangt deze al dan niet door een
nieuwe erkenning
bij:
a.wijzigingen
in de aard en samenstelling van de leveringen en diensten van de
instelling;
b.het
beogen van winst door de
instelling;
c.het
optreden van een verstoring van concurrentieverhoudingen ten
opzichte van ondernemers die winst beogen.
{Uitgezonderde leveringen/diensten}
4.
Als
leveringen en diensten van sociale of culturele aard als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet, worden niet
aangemerkt:
a.de
leveringen van goederen welke door de in het tweede lid bedoelde
instellingen in het kader van arbeidstherapie zijn voortgebracht en de
diensten welke door die instellingen in dat kader worden
verricht;
b.diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2° en 3°, van de wet die worden verleend aan anderen dan de daarin bedoelde personen.
{Geen winst beogen}
5.
Onder het
niet beogen van winst, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt
verstaan dat niet systematisch het maken van winst mag worden beoogd
en, zo er wel winst wordt gemaakt, deze niet mag worden uitgekeerd,
maar die winst moet worden aangewend voor de instandhouding of
verbetering van de leveringen en diensten die worden
verleend.
6. Bij wijzigingen in de aard en samenstelling
van de leveringen en diensten van een instelling stelt de instelling de
inspecteur daarvan in
kennis.
Artikel 7a
{Maatschappelijke ondersteuning}
1.
Als diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet worden aangewezen de diensten die verleend worden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, mits deze diensten:
a.worden verricht door de gemeente zelf of ter uitvoering van een overeenkomst die door de gemeente daartoe is gesloten;
b.worden verleend aan personen die op grond van de artikelen 1.2.1. en 2.2.3. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ondersteund worden, en
c.bestaan uit:
1°.het schoonhouden van de woonruimte;
2°.het schoonhouden van kleding en huishoudlinnen behorende tot het huishouden van de cliėnt;
3°.het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van de cliėnt;
4°.ondersteunende activiteiten gericht op de bevordering van participatie en zelfredzaamheid.
2.
Het vereiste, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, geldt niet ten aanzien van diensten verricht voor de cliėnt aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
3.
Tot de diensten, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval niet:
a.het doen van aanpassingen aan, op of in de woonruimte;
b.het verrichten van onderhoud of herstelwerkzaamheden aan, op of in de woonruimte;
c.hovenierswerkzaamheden;
d.vervoersdiensten.
Artikel 8
{Onderwijs}
1.
Als onderwijs als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel o,
2°, van de wet, wordt aangewezen:
a.beroepsopleidingen verzorgd door:
1°.instellingen die opgenomen zijn in het Instellingenregister Beroepsonderwijs;
2°.natuurlijke personen die opgenomen zijn in het Docentenregister Beroepsonderwijs voor zover het betreft het verzorgen van beroepsopleidingen die niet worden uitgevoerd als instelling als bedoeld onder 1o, of
3°.de uit de openbare kassen bekostigde instellingen, genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of bedoeld bij de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b.algemeen vormend onderwijs, ontleend aan het uit de
openbare kassen bekostigde onderwijs dat is
vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid,
onderdeel o,
1°, van de wet, met uitzondering
van het onderwijs dat een vrijetijds-karakter heeft
dan wel dient om vaardigheden in de persoonlijke
levenssfeer te verwerven;
c.onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende
vorming, aan personen jonger dan 21 jaar;
d.bijlessen en tentamen- of examentrainingen die
worden verstrekt in het kader van het onderwijs als
bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel o, van de wet.
2.
Onder onderwijs wordt mede begrepen het afnemen van examens
ter afsluiting van onderwijs als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel o, van de wet, ook indien dat geschiedt door
een ander dan de ondernemer die voor het desbetreffende
examen heeft opgeleid.
Artikel 9
{Diensten aan leden samenwerkingsverband}
1.
Als diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel u, van de wet, worden aangewezen de
diensten, verleend aan hun leden door zelfstandige
groeperingen van:
a.vervallen;
b.instellingen welke zijn toegelaten om op de voet van
de Woningwet
werkzaam te zijn in het belang van de
volkshuisvesting, voor zover de diensten
rechtstreeks nodig zijn voor het beheer of het
onderhoud van woningwet- of premiewoningen;
c.vervallen;
d.verplegings- en verzorgingsinstellingen waarvan de
prestaties zijn vrijgesteld op grond van
artikel 11, eerste lid,
onderdeel c, van de wet, voor zover de
diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten
van die prestaties, met uitzondering van de
diensten, bestaande in de wasverzorging en het
verzorgen van de loon- en salarisadministratie, de
financiėle administratie en de
grootboekadministratie;
e.kruisverenigingen waarvan de prestaties zijn
vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid,
onderdeel f, van de wet, voor zover de
diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten
van die prestaties;
f.andere dan hiervoor genoemde personen of lichamen in
de zin van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, die prestaties
verrichten welke zijn vrijgesteld of waarvoor zij
geen ondernemer zijn, voor zover de diensten
rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van die
prestaties, met uitzondering van de diensten,
bestaande in het verzorgen van de loon- en
salarisadministratie, de financiėle administratie en
de grootboekadministratie.
{Terugbetaling uitgaven}
2.
Het eerste lid is alleen van toepassing, indien de daar
bedoelde zelfstandige groeperingen ter zake van de aan hun
leden verrichte diensten slechts terugbetaling vorderen van
het aandeel van die leden in de gezamenlijke uitgaven.
Artikel 10
Vervallen
Artikel 11
Vervallen
Hoofdstuk III Grensoverschrijdend verkeer van
goederen en diensten
Artikel 12
{Nultarief}
1.
De aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor
leveringen, intracommunautaire verwervingen en invoer van
goederen en voor diensten, genoemd in de bij de wet
behorende tabel II, geldt slechts, indien de
toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden
blijkt.
{Voorwaarden nultarief}
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het tarief
van nihil slechts van toepassing:
a.1°.voor wat betreft de levering, de intracommunautaire
verwerving en de invoer van luchtvaartuigen, alsmede
de diensten welke ten aanzien van luchtvaartuigen
worden verricht, indien de ondernemer kan overleggen
een schriftelijke verklaring van de afnemer van de
luchtvaartuigen, onderscheidenlijk degene aan wie de
diensten ten aanzien van luchtvaartuigen worden
verleend, dat het luchtvaartuigen betreft als
bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post
3;
2°.voor wat
betreft de leveringen van goederen als bedoeld in de bij de wet
behorende tabel II, onderdeel a, post 6, indien de ondernemer beschikt
over het btw-identificatienummer van degene die de goederen
afneemt;
b.1°.voor wat betreft de leveringen van
accijnsgoederen als bedoeld in de bij de wet
behorende tabel II, onderdeel a, post 7, onder a, indien de ondernemer
kan overleggen een schriftelijke verklaring
van de ondernemer die de accijnsgoederen
afneemt dat deze de goederen geleverd krijgt
en in opslag neemt in een
accijnsgoederenplaats als bedoeld in de
Wet op de
accijns die voor die soort
accijnsgoederen als zodanig is aangewezen,
en dat deze de goederen niet aan dat regime
zal onttrekken, anders dan in het kader van
een levering ter zake waarvan gehele aftrek
van belasting op de voet van artikel
15 van de wet door die
ondernemer mogelijk is;
2°.voor wat betreft de leveringen van minerale
oliėn als bedoeld in de bij de wet behorende
tabel II, onderdeel a, post 7, onder b, indien de ondernemer een schriftelijke verklaring kan overleggen van de afnemer van de minerale oliėn dat deze de minerale oliėn niet aan de accijnsschorsingsregeling zal onttrekken,
anders dan in het kader van een levering ter
zake waarvan gehele aftrek van belasting op
de voet van artikel
15 van de wet door die
ondernemer mogelijk is;
c.voor wat betreft de leveringen van goederen als
bedoeld in de bij de wet behorende tabel II,
onderdeel a, post 8,
onder a, indien de
ondernemer kan overleggen een schriftelijke
verklaring van de ondernemer die de goederen afneemt
dat deze die goederen opneemt in zijn
niet-plaatsgebonden entrepot als bedoeld in die
post, onder vermelding van het nummer van zijn
entrepotvergunning, en dat deze de goederen niet aan
dat regime zal onttrekken, anders dan in het kader
van een levering ter zake waarvan gehele aftrek van
belasting op de voet van artikel
15 van de wet door die ondernemer
mogelijk is.
d.voor wat betreft de achtereenvolgende leveringen die
plaatsvinden ingeval door meer dan één persoon
overeenkomsten worden gesloten met de verplichting
tot levering van eenzelfde goed dat vervolgens door
de eerste persoon rechtstreeks aan de laatste
afnemer buiten de Unie of in een douane-entrepot
wordt afgeleverd, indien een door iedere afnemer -
behalve de buitenlandse - aan zijn leverancier uit
te reiken schriftelijke opdracht tot uitvoer uit de
Unie of tot plaatsing onder de regeling douane-entrepot op basis van artikel 237, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie kan worden
overgelegd;
e.voor wat betreft de levering van een motorrijtuig
waarvoor ter zake van de in artikel 36 van de
Wegenverkeerswet 1994 bedoelde
opgaaf van een kenteken een bewijs is afgegeven en
welk motorrijtuig door een ondernemer wordt vervoerd
naar een andere lidstaat of wordt uitgevoerd uit de Unie, indien de ondernemer een afschrift van het ter zake door de Dienst Wegverkeer afgegeven kentekenbewijs deel II, dat hem is uitgereikt op de voet van artikel 17, tweede lid, van het Kentekenreglement, kan overleggen;
f.voor wat betreft de levering door een ondernemer als
bedoeld in artikel 7, zesde
lid, van de wet, van een nieuw
vervoermiddel dat wordt vervoerd naar een andere
lidstaat, indien de ondernemer aan de inspecteur de
naam en het adres meldt van degene aan wie de
levering is verricht.
In geval de leverancier of de afnemer in de gevallen bedoeld
in de onderdelen b en c niet in Nederland woont of is
gevestigd dan wel aldaar geen vaste inrichting heeft, dient
deze voor de toepassing van het tarief van nihil een fiscaal
vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 24c te hebben aangesteld.
3.
In geval een ondernemer die een verklaring als bedoeld in
het tweede lid, onderdeel b of
c, heeft afgegeven, aan de
desbetreffende goederen een andere bestemming geeft, wordt
de belasting ter zake van de aan hem verrichte levering van
die goederen alsnog verschuldigd naar het tarief als bedoeld
in artikel 9, eerste lid, dan wel
tweede lid, onderdeel a, van de wet.
4.
In geval het derde lid toepassing vindt met betrekking tot
accijnsgoederen als bedoeld in de bij de wet behorende tabel
II, onderdeel a, post 7, wordt
de maatstaf van heffing verhoogd met het bedrag van de
accijns dat voor die goederen ingevolge de Wet op de
accijns bij uitslag verschuldigd zou zijn.
5.
Bij ministeriėle regeling kunnen nadere voorschriften
worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop de
aanspraak op toepassing van het tarief van nihil wordt
aangetoond.
Artikel 12a
{Levering minerale oliėn}
1.
Met betrekking tot de leveringen van minerale oliėn als
bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel
a, post 7, onder a, die zich bevinden in een
accijnsgoederenplaats is artikel 12, tweede lid,
onderdeel b, onder
1°, niet van toepassing indien ter zake van
die accijnsgoederenplaats de bijzondere bepaling van tabel
II, onderdeel a, post 7, van
toepassing is.
2.
Met betrekking tot de leveringen bedoeld in het eerste lid
is artikel 12, tweede
lid, slotzin, niet van toepassing.
Artikel 13
{Voorwaarden teruggaaf bij uitvoer}
Bij ministeriėle regeling kunnen aan de teruggaaf op de voet van
artikel 24, eerste
lid, van de wet voorwaarden worden verbonden
welke betrekking kunnen hebben op:
a.het overleggen van bescheiden bij de aangifte ter
verkrijging van de teruggaaf;
b.de wijze waarop wordt aangetoond, dat de goederen
waarvan de belasting wordt teruggevraagd, de Unie
hebben verlaten of zijn geplaatst onder de regeling douane-entrepot op basis van artikel 237, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.
Artikel 14
Vervallen
Hoofdstuk IV Suppletie
Artikel 15
{Suppletie}
1.
Zodra de
belastingplichtige constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in
de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan
waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, is hij gehouden
alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen,
gegevens of aanwijzingen te
verstrekken.
2.
De
suppletie moet gedaan worden voordat de belastingplichtige weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende
onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal
worden.
3.
De
suppletie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt zo spoedig mogelijk op
de door de inspecteur aangegeven
wijze.
4.
Het
niet of niet tijdig doen van de suppletie, bedoeld in het eerste lid,
en het niet doen van de suppletie op de op grond van het derde lid
aangegeven wijze worden aangemerkt als een
overtreding.
5.
De
bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het
vierde lid vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het
kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is
verleend.
Hoofdstuk V Bijzondere regelingen
Afdeling A Ondernemers met verschillende tarieven
Artikel 16
{Verschuldigde belasting bij verschillende tarieven en kasstelsel}
De ondernemer die krachtens artikel 26 van de
wet de belasting kan voldoen naar ontvangsten, kan, indien hij
leveringen verricht zowel van 6%-goederen als van 21%-goederen,
die hij niet zelf heeft vervaardigd, de ter zake verschuldigde
belasting berekenen op een van de hierna omschreven wijzen.
I.a.De ondernemer splitst zijn inkopen van voor
wederverkoop bestemde goederen in 6%-goederen en
21%-goederen;
b.hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de
winkelwaarde, waaronder in deze afdeling wordt
verstaan de prijs waarvoor de goederen door hem
worden verkocht;
c.hij berekent de totale winkelwaarde van de in
het lopende boekjaar tot en met het aan de orde
zijnde belastingtijdvak ingekochte goederen naar
de in onderdeel a
bedoelde splitsing;
d.de totale ontvangsten in het belastingtijdvak
wegens levering van goederen verdeelt hij in
ontvangsten voor 6%-goederen en ontvangsten voor
21%-goederen naar evenredigheid van de in
onderdeel c bedoelde
totale winkelwaarden;
e.over het aldus berekende deel van de ontvangsten
dat betrekking heeft op de 6%-goederen, bedraagt
de belasting 6/106 en over het deel dat
betrekking heeft op de 21%-goederen, 21/121
gedeelte;
f.de som van beide belastingbedragen vormt het
bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak
aan belasting te zijn verschuldigd; op die som
worden vervolgens de overige bepalingen van de
wet toegepast (aftrek van voorbelasting, kleine
ondernemersregeling enz.);
g.na afloop van het boekjaar wordt de belasting
herrekend als volgt:
1°.de ondernemer bepaalt de winkelwaarde
van de ten verkoop in voorraad zijnde
goederen, gesplitst in 6%-goederen en
21%-goederen;
2°.de onder 1° bedoelde winkelwaarde van de
6%-goederen wordt afgetrokken van de
winkelwaarde van de in het boekjaar
ingekochte 6%-goederen en de aldaar
bedoelde winkelwaarde van de
21%-goederen wordt afgetrokken van de
winkelwaarde van de in het boekjaar
ingekochte 21%-goederen;
3°.de totale ontvangsten in het boekjaar
wegens levering van goederen verdeelt de
ondernemer over de 6%- en de
21%-goederen naar evenredigheid van de
uit 2° voortvloeiende saldi aan
winkelwaarden voor die goederen;
4°.van het aldus berekende deel van de
ontvangsten dat betrekking heeft op de
6%-goederen, wordt 6/106 en over het
deel dat betrekking heeft op de
21%-goederen, wordt 21/121 gedeelte
genomen;
5°.de som van de uitkomsten van de
berekeningen onder 4° vormt het bedrag
dat geacht wordt in het boekjaar aan
belasting te zijn verschuldigd; op die
som worden vervolgens de overige
bepalingen van de wet toegepast (aftrek
van voorbelasting, kleine
ondernemersregeling enz.);
6°.indien deze herrekening leidt tot een
hoger bedrag dan over het boekjaar aan
belasting is afgedragen, moet het
verschil worden voldaan op de aangifte
over het eerste belastingtijdvak van het
volgende boekjaar; leidt de herrekening
tot een lager bedrag dan over het
boekjaar aan belasting is afgedragen,
dan wordt het verschil aan de ondernemer
op verzoek teruggegeven;
7°.op die aangifte voldoet de ondernemer
tevens de belasting ter zake van het
beschikken over goederen in de zin van
artikel 3, derde lid, onderdeel
a, van de wet (eigen
gebruik) in het boekjaar, voor zover de
vergoeding voor deze goederen niet in de
onder 3° bedoelde ontvangsten zijn
begrepen;
h.de in onderdeel g -
1° bedoelde in voorraad zijnde goederen worden
beschouwd als goederen die in het eerste
belastingtijdvak van het volgende boekjaar zijn
ingekocht.
II.a.De ondernemer houdt afzonderlijk aantekening van
zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde
21%-goederen;
b.hij bepaalt voor die goederen de winkelwaarde;
c.hij berekent de totale winkelwaarde van de in
het belastingtijdvak ingekochte 21%-goederen en
het verschil tussen de totale ontvangsten in dat
belastingtijdvak wegens leveringen van goederen
en die totale winkelwaarde;
d.de belasting bedraagt 21/121 gedeelte van de in
onderdeel c bedoelde
totale winkelwaarde, benevens 6/106 gedeelte van
het in onderdeel c
bedoelde verschil indien de totale ontvangsten
de totale winkelwaarde overtreffen;
e.de som van beide belastingbedragen vormt het
bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak
aan belasting te zijn verschuldigd; op die som
worden vervolgens de overige bepalingen van de
wet toegepast (aftrek van voorbelasting, kleine
ondernemersregeling, enz.);
f.overtreft de in onderdeel c bedoelde totale
winkelwaarde de aldaar bedoelde totale
ontvangsten, dan wordt het verschil in mindering
gebracht op de totale ontvangsten van het
volgende belastingtijdvak;
g.ter zake van het eigen gebruik vindt, voor zover
de belasting wordt voldaan naar de ontvangsten,
het bepaalde in I-g-7° overeenkomstige
toepassing, en kan de ondernemer, voor zover de
belasting wordt voldaan naar de winkelwaarde, op
de in die bepaling bedoelde aangifte in
mindering brengen de belasting over het verschil
tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de
goederen voor eigen gebruik, terwijl de in die
aangifte te begrijpen ontvangsten met
laatstbedoelde winkelwaarde worden verhoogd;
h.deze regeling is van overeenkomstige toepassing
voor 6%-goederen.
III.a.De ondernemer splitst zijn inkopen van voor
wederverkoop bestemde goederen in 6%-goederen en
21%-goederen;
b.hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de
winkelwaarde;
c.hij berekent de totale winkelwaarde van de in
een belastingtijdvak ingekochte goederen naar de
in onderdeel a
bedoelde splitsing;
d.over de aldus berekende totale winkelwaarde die
betrekking heeft op de 6%-goederen, bedraagt de
belasting 6/106 gedeelte en over de aldus
berekende totale winkelwaarde die betrekking
heeft op de 21%-goederen, bedraagt de belasting
21/121 gedeelte;
e.de som van beide belastingbedragen vormt het
bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak
aan belasting te zijn verschuldigd; op die som
worden vervolgens de overige bepalingen van de
wet toegepast (aftrek van voorbelasting, kleine
ondernemersregeling, enz.);
f.na afloop van het boekjaar kan de ondernemer op
zijn aangifte over het eerste belastingtijdvak
van het volgende boekjaar in mindering brengen
de belasting over het verschil tussen de
winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen
voor eigen gebruik.
Algemene aantekeningen
1. Dit artikel is slechts van toepassing, indien
en voor zover de ondernemer niet op grond van
zijn bedrijfsadministratie kan vaststellen welk
gedeelte van de ontvangsten betrekking heeft op
leveringen van 6%-goederen en welk gedeelte op
leveringen van 21%-goederen.
2. Dit artikel heeft niet betrekking op goederen
die worden geleverd ingevolge een overeenkomst
van huurkoop of een andere overeenkomst van koop
en verkoop op afbetaling.
Artikel 16a
{Tariefwijziging}
Bij een tariefwijziging met ingang van een boekjaar wordt met
betrekking tot het daaraan voorafgaande boekjaar het in
artikel 16 voor
methode I in onderdeel g bepaalde
toegepast met inachtneming van de vóór die wijziging geldende
tarieven.
Artikel 16b
{Tariefwijziging tijdens boekjaar}
1.
Bij een tariefwijziging in de loop van een boekjaar handelt
de ondernemer, in afwijking in zoverre van het in
artikel 16 voor
methode I in de onderdelen a tot
en met h bepaalde, als is
aangegeven in het tweede tot en met het vijfde lid.
2.
Met betrekking tot een in het boekjaar gelegen
belastingtijdvak na het tijdstip van tariefwijziging kan de
ondernemer voor de toepassing van het voor methode I in de
onderdelen c en d bepaalde:
1°.de winkelwaarde van de goederen die zijn ingekocht
in het lopende boekjaar tot en met het aan de orde
zijnde belastingtijdvak, berekenen met inachtneming
van de op het moment van inkoop geldende tarieven;
en
2°.de totale ontvangsten verdelen naar evenredigheid
van de aldus bepaalde totale winkelwaarden.
{Herrekening belasting}
3.
Voor de herrekening van de belasting na afloop van het
boekjaar past de ondernemer het voor methode I in onderdeel
g, aanhef en onder 1° tot en
met 4°, bepaalde afzonderlijk toe zowel op het gedeelte van
het boekjaar vóór de tariefwijziging als op het gedeelte
daarna met inachtneming van de tarieven die gelden voor het
desbetreffende gedeelte van het boekjaar.
{Vóór tariefwijziging}
4.
Bij de in het derde lid bedoelde herrekening kan de
ondernemer met betrekking tot het gedeelte van het boekjaar
vóór de tariefwijziging voor de toepassing van het voor
methode I in onderdeel g, onder
1°, bepaalde de winkelwaarde van de op het tijdstip van
tariefwijziging ten verkoop in voorraad zijnde goederen
stellen op het verschil tussen de totale winkelwaarde van de
in dat gedeelte van het boekjaar ingekochte goederen,
bepaald met inachtneming van en gesplitst naar de vóór die
tariefwijziging geldende tarieven, en de naar evenredigheid
van deze winkelwaarden gesplitste ontvangsten in dat
gedeelte van het boekjaar.
{Na tariefwijziging}
5.
Bij de in het derde lid bedoelde herrekening worden met
betrekking tot het gedeelte van het boekjaar na de
tariefwijziging voor de toepassing van het voor methode I in
onderdeel h bepaalde in
samenhang met het bepaalde in onderdeel g, onder 1°, de op het tijdstip van de
tariefwijziging ten verkoop in voorraad zijnde goederen
beschouwd als goederen die zijn ingekocht in het na dat
tijdstip gelegen gedeelte van het boekjaar en wordt de
winkelwaarde van die goederen bepaald met inachtneming van
de na de tariefwijziging geldende tarieven.
Artikel 16c
{Wijziging hoogte tarief}
1.
Bij een wijziging van de hoogte van het in artikel 16 bij
methode II in onderdeel a
vermelde tarief met ingang van een boekjaar of in de loop
daarvan wordt, in afwijking in zoverre van het voor die
methode in onderdeel f bepaalde,
het op de totale ontvangsten van het volgende
belastingtijdvak in mindering te brengen verschil bepaald
met inachtneming van de tariefwijziging.
{Tariefverlaging}
2.
In geval van tariefverlaging wordt op de verschuldigde
belasting in het in het eerste lid bedoelde belastingtijdvak
in mindering gebracht een bedrag gelijk aan het bedrag
waarmee het voor methode II in onderdeel f bedoelde verschil berekend zonder de
tariefwijziging uitgaat boven dat verschil bepaald met
inachtneming van de tariefwijziging.
{Tariefverhoging}
3.
In geval van tariefverhoging wordt in het in het eerste lid
bedoelde belastingtijdvak aan belasting verschuldigd een
bedrag gelijk aan het bedrag waarmee het voor methode II in
onderdeel f bedoelde verschil
bepaald met inachtneming van de tariefwijziging uitgaat
boven dat verschil berekend zonder de tariefwijziging.
Artikel 16d
{Wijziging hoogte tarief}
Bij een wijziging van de hoogte van het in artikel 16 bij
methode II in onderdeel h vermelde
tarief met ingang van een boekjaar of in de loop daarvan is het
bepaalde in artikel 16c
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
{Berekening verschuldigde belasting bij zelfvervaardigde goederen met verschillende tarieven}
1.
Ingeval de ondernemer goederen levert welke hijzelf heeft
vervaardigd, is daarop artikel 16 van
overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het
volgende:
a.in de plaats van de inkopen van de goederen worden
gesteld de inkopen van de grondstoffen welke voor de
vervaardiging zijn bestemd, gesplitst naar
grondstoffen voor 6%-goederen en grondstoffen voor
21%-goederen;
b.de winkelwaarden van de zelf vervaardigde goederen
worden gesteld op de som van de inkoopprijzen van de
grondstoffen, vermeerderd met een zodanig percentage
van die som, dat de prijs waarvoor de zelf
vervaardigde goederen worden verkocht, zo dicht
mogelijk wordt benaderd;
c.de in onderdeel b
bedoelde winkelwaarden worden gevoegd bij de
winkelwaarden van de voor wederverkoop ingekochte
6%-goederen onderscheidenlijk 21%-goederen;
d.onder de voorraad zelf vervaardigde goederen wordt
begrepen de voorraad grondstoffen en wel voor de
inkoopprijs vermeerderd met het in onderdeel b bedoelde percentage.
{Vaststelling percentage}
2.
Bij ministeriėle regeling kan het in het eerste lid,
onderdeel b, bedoelde percentage
voor de verschillende goederen of groepen van goederen
worden vastgesteld.
3.
Voor de ondernemer bij wie toepassing van het bij
ministeriėle regeling vastgestelde percentage leidt tot een
winkelwaarde welke in betekenende mate afwijkt van de prijs
waarvoor de goederen worden verkocht, kan de inspecteur een
ander percentage vaststellen.
{Vaststelling door inspecteur}
4.
Voor de ondernemer te wiens aanzien bij ministeriėle
regeling geen percentage is vastgesteld, geschiedt zulks
door de inspecteur.
{Beschikking}
5.
De vaststelling door de inspecteur van het percentage
geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het
percentage geldt met ingang van het tijdvak, volgende op dat
waarin een afschrift van de beschikking aan de ondernemer is
verzonden.
Artikel 17a
{Tariefwijziging}
Het bepaalde in de artikelen 16a, 16b, 16c
en 16d is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van een ondernemer als bedoeld in artikel 17, eerste
lid.
Artikel 18
{Beginvoorraad}
1.
Grondstoffen en voor verkoop bestemde goederen, die aanwezig
zijn bij de aanvang van het eerste belastingtijdvak waarover
een in deze afdeling opgenomen regeling wordt toegepast,
worden beschouwd als in dat tijdvak te zijn ingekocht. Voor
zelf vervaardigde goederen treden hierbij in de plaats de
grondstoffen waaruit zij zijn vervaardigd.
{Uitzondering: 6%-goederen}
2.
Het eerste lid vindt bij de in artikel 16
omschreven methode II geen toepassing ten aanzien van
6%-goederen en voor de vervaardiging daarvan bestemde
grondstoffen.
{Vergroting voorraad}
3.
Indien blijkt, dat de voorraad aan goederen als bedoeld in
het tweede lid, op enig tijdstip groter is dan bij de
aanvang van het eerste belastingtijdvak waarover de in
artikel 16
omschreven methode II is toegepast, kan de inspecteur bij
voor bezwaar vatbare beschikking bepalen, dat de inkopen van
die goederen in een door hem aan te wijzen belastingtijdvak
met het verschil in de voorraad worden verminderd.
Artikel 19
{Begin en einde toepasselijkheid regeling}
Een in deze afdeling opgenomen regeling mag slechts worden
toegepast met ingang van het boekjaar, volgende op dat waarin de
ondernemer van zijn voornemen daartoe schriftelijk mededeling
aan de inspecteur heeft gedaan. Zij vindt dan toepassing tot het
boekjaar, volgende op dat waarin de ondernemer aan de inspecteur
schriftelijk heeft medegedeeld, dat hij haar niet langer wenst
toe te passen.
Afdeling B Zegelsystemen, waardebonnen enz.
Artikel 20
{Gratis waardezegels}
1.
In gevallen waarin bij de levering van goederen of het
verrichten van diensten gratis zegels worden verstrekt die
kunnen worden ingewisseld tegen geld of geldswaardige
papieren - al dan niet met bijbetaling - wordt, in afwijking
in zoverre van artikel 29, eerste lid, van de wet, de belasting berekend
overeenkomstig de hierna volgende regels:
a.op de totale vergoeding of ontvangsten wordt niets
in aftrek gebracht voor de verstrekte zegels;
b.op de door een ondernemer in een tijdvak
verschuldigde belasting brengt deze in mindering:
1°.ingeval de geldswaarde van de zegels pas te
zijnen laste komt bij inwisseling van de
zegels: de belasting over het bedrag van de
in dat tijdvak bij hem ingewisselde zegels;
2°.ingeval de geldswaarde van de zegels reeds
te zijnen laste komt vóór de verstrekking
van de zegels: de belasting over het bedrag
van de in dat tijdvak door hem verstrekte
zegels.
2.
Onder zegels worden begrepen andere voorwerpen welke een
soortgelijke functie vervullen.
Artikel 21
{Waardebonnen}
1.
In gevallen waarin de ondernemer aan zijn afnemers bij de
levering van goederen zegels (waardebonnen) verstrekt, welke
bij hem of bij een andere ondernemer kunnen worden
ingewisseld tegen goederen - al dan niet met bijbetaling -
wordt de belasting berekend overeenkomstig de hierna
volgende regels:
a.op de totale vergoeding of ontvangsten voor de
goederen waarbij de waardebonnen zijn verstrekt,
wordt niets in aftrek gebracht voor de verstrekte
waardebonnen;
b.ter zake van de levering van goederen tegen
inwisseling van de waardebonnen bedraagt de
belasting:
1°.indien die goederen aan hetzelfde tarief
zijn onderworpen als die waarbij de
waardebonnen zijn verstrekt: dat tarief over
de vergoeding zonder inbegrip van de waarde
van de waardebonnen;
2°.indien die goederen aan 21% zijn onderworpen
en de goederen waarbij de waardebonnen zijn
verstrekt, aan 6%: 21/121 van het bedrag van
de bijbetaling en (21/121–6/106) van de
resterende winkelwaarde;
3°.indien die goederen aan 6% zijn onderworpen
en de goederen waarbij de waardebonnen zijn
verstrekt, aan 21%: 6/106 van het bedrag van
de bijbetaling, terwijl over de resterende
winkelwaarde (21/121–6/106) aan belasting
wordt teruggegeven.
2.
Onder waardebonnen worden begrepen andere voorwerpen welke
een soortgelijke functie vervullen.
Afdeling C Aftrek van voorbelasting
Artikel 22
Vervallen
Artikel 23
Vervallen
Artikel 24
Vervallen
Afdeling D Bevoorrading van vervoermiddelen
Artikel 24a
{Bevoorrading vervoermiddelen}
1.
Van niet in het vrije verkeer zijnde goederen waarmee in
Nederland een vervoermiddel wordt bevoorraad, moet degene
voor wie de goederen zijn bestemd, niet zijnde een
ondernemer of lichaam in de zin van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, aangifte doen. Op de
aangifte en de goederen zijn de wettelijke bepalingen,
bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van
de Algemene douanewet, van toepassing als ware sprake
van een aangifte voor het vrije verkeer en van voor de
douaneregeling vrij verkeer aangegeven goederen.
2.
De in
het eerste lid bedoelde goederen worden slechts vrijgegeven als bedoeld
in artikel 194, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie indien
wordt aangetoond dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde
aangifte is
gedaan.
Afdeling E Verlegging
Artikel 24b
1.
Dit artikel
verstaat onder:
a.werknemer, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: hetgeen
daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de
Wet op de loonbelasting
1964;
b.aannemer: degene, die zich jegens een ander, de opdrachtgever,
verbindt om buiten dienstbetrekking tegen een te betalen prijs een werk van
stoffelijke aard uit te voeren dat betrekking heeft op onroerende zaken of
schepen als bedoeld in Bijlage I, deel II, hoofdstuk 89, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256),
c.onderaannemer: degene, die zich jegens een aannemer verbindt om
buiten dienstbetrekking tegen een te betalen prijs het in onderdeel
b bedoelde werk geheel of gedeeltelijk uit te
voeren.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de onderaannemer ten opzichte
van zijn onderaannemer als aannemer beschouwd.
{Eigenbouwer}
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt met een aannemer
gelijkgesteld degene, die zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht te
hebben gekregen buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn
bedrijf een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld
werk uitvoert.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt ten opzichte van de aannemer
als onderaannemer beschouwd de verkoper van een toekomstige zaak, indien en
voor zover de koop en verkoop voortvloeit uit of verband houdt met het in het
eerste lid, onderdeel b, bedoelde werk.
5.
Als gevallen als zijn bedoeld in
artikel 12, vijfde lid, van de wet worden aangewezen de gevallen waarin:
a.een onderaannemer een in het eerste lid, onderdeel
b, bedoeld werk geheel of gedeeltelijk uitvoert;
b.een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn
inhoudingsplichtige ter beschikking is gesteld van een derde om werkzaam te
zijn bij de uitvoering van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld werk.
{Vermelding factuur
}
6.
Indien het vijfde lid van toepassing is, dient op de uit te reiken
factuur te worden vermeld: btw verlegd.
{Uitgezonderd van
verleggingsregeling}
7.
De voorgaande leden zijn niet van toepassing:
1°.indien een werk dat betrekking heeft op onroerende zaken of schepen
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, tot de
uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden,
geheel of grotendeels wordt verricht op de plaats, waar de onderneming van de
onderaannemer is gevestigd, of
2°.indien de uitvoering van een werk waartoe een onderaannemer zich
jegens de aannemer heeft verbonden ondergeschikt is aan een tussen hen gesloten
overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.
8.
Bij ministeriėle regeling kunnen nadere regels worden gegeven inzake
de toepassing van dit artikel.
Artikel 24ba
{Verlegging bij optie belaste levering en beleggingsgoud}
1.
Als gevallen als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet, worden mede aangewezen de
gevallen waarin:
a.een onroerende zaak of een recht waaraan deze is
onderworpen, wordt geleverd met toepassing van
artikel 11, eerste lid,
onderdeel a, 2°, van de wet;
b.goud of een halffabrikaat met een zuiverheid van ten
minste 325/1000 wordt geleverd aan een ondernemer;
c.beleggingsgoud wordt geleverd met toepassing van het
in artikel
28l van de wet opgenomen keuzerecht;
d.een in zekerheid gegeven roerende of onroerende
zaak dan wel een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen,
wordt geleverd aan een ondernemer tot executie van die
zekerheid;
e.een onroerende zaak of een
recht waaraan deze is onderworpen, wordt geleverd aan een ondernemer op
grond van een executoriale titel door de
executieschuldenaar;
f.een overdracht aan een ondernemer plaatsvindt van broeikasgasemissierechten, als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van en regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275), die overdraagbaar zijn overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn alsmede de overdracht aan een ondernemer van andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om aan de betreffende richtlijn te voldoen;
g.een van de volgende goederensoorten wordt geleverd aan een ondernemer voor een totaalbedrag van € 10 000 of meer per levering per soort goed, de omzetbelasting niet daaronder begrepen:
1°.mobiele telefoons, zoals toestellen die zijn vervaardigd of aangepast voor gebruik in een netwerk waarvoor een vergunning is afgegeven en die op gespecificeerde frequenties werken, ongeacht of zij nog een ander gebruik hebben;
2°.geļntegreerde schakelingen, zoals microprocessoren en centrale verwerkingseenheden, voordat deze in een eindproduct zijn ingebouwd;
3°.spelcomputers, zoals computers waarvan de objectieve kenmerken en voornaamste functies van dien aard zijn dat zij bedoeld zijn voor het spelen van videogames of andere computerspellen, ongeacht of zij nog een ander gebruik hebben;
4°.tablet pc’s;
5°.laptops;
h.een telecommunicatiedienst wordt verricht als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel r, van de wet, voor zover de dienst plaatsvindt in Nederland tussen ondernemers die deze diensten verrichten.
2.
Artikel 24b, zesde en achtste
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24bb
{Lompenregeling}
1. Als
gevallen als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet, worden
tevens aangewezen de gevallen waarin sprake is van de levering aan een
ondernemer van oude materialen, oude materialen ongeschikt voor
hergebruik in dezelfde staat, industrieel en niet-industrieel afval,
afval voor hergebruik, gedeeltelijk verwerkt afval, schroot, en van
bepaalde goederen en diensten, voorzover het
betreft:
a.de levering van resten en afval van ferro- en
non-ferroproducten en oude materialen, halffabrikaten daaronder
begrepen, die het resultaat zijn van het verwerken, vervaardigen of
smelten van ferro- en non-ferrometalen of legeringen
daarvan;
b.de levering van ferro- en
non-ferrohalffabrikaten en daarmee samenhangende
verwerkingsdiensten;
c.de levering van
residuen en andere materialen voor hergebruik bestaande uit ferro- en
non-ferrometalen, legeringen daarvan, slakken, assen, bladders en
industriėle residuen die metalen of legeringen daarvan bevatten,
alsmede de diensten bestaande in het scheiden, snijden, fragmenteren en
samenpersen van deze producten;
d.de
levering van en verwerkingsdiensten met betrekking tot afval van ferro-
en non-ferroproducten alsmede snippers, schroot, resten en afval, en
oud materiaal en materiaal voor hergebruik bestaande uit glasscherven
en glas, papier en karton, lompen, beenderen, leder, kunstleder,
perkament, huiden en vellen, pezen en zenen, bindgaren, touw en kabel,
rubber en kunststof;
e.de levering van
de in dit lid genoemde materialen na bewerking in de vorm van reinigen,
polijsten, scheiden, snijden, fragmenteren, samenpersen of gieten tot
ingots;
f.de levering van resten en
afval dat ontstaat bij de bewerking van
grondstoffen.
2. Artikel
24b, zesde en achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
3.
Dit
artikel is niet van toepassing bij levering van de in het eerste lid
genoemde goederen door een wederverkoper met toepassing van artikel 28b
van de wet.
Afdeling F Fiscaal vertegenwoordiger
Artikel 24c
{Verzoek om vergunning}
1.
Het verzoek om een vergunning voor een fiscaal
vertegenwoordiger dient de volgende gegevens te bevatten:
a.naam, adres en woonplaats van de verzoeker;
b.het beoogde tijdstip van aanvang van het fiscaal
vertegenwoordigerschap;
c.de vermoedelijke aard en omvang van de belastbare
handelingen per kalenderjaar.
2.
Het verzoek om een algemene vergunning voor een fiscaal
vertegenwoordiger dient voorts de volgende gegevens te
bevatten:
a.naam, adres en woonplaats van de ondernemer die niet
in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen
vaste inrichting heeft (in dit hoofdstuk:
buitenlandse ondernemer) alsmede, indien de
ondernemer is gevestigd in een lidstaat het
btw-identificatienummer dat is toegekend door die
lidstaat;
b.de aard van het bedrijf van de buitenlandse
ondernemer.
{Voorwaarden aan de persoon}
3.
Tenzij de inspecteur anders bepaalt wordt een vergunning
voor een fiscaal vertegenwoordiger slechts verleend indien
de verzoeker:
a.in Nederland woont of is gevestigd;
b.in de afgelopen vijf jaren niet wegens overtreding
van de wettelijke bepalingen inzake rijksbelastingen
dan wel douane onherroepelijk is veroordeeld;
c.een administratie voert die voldoet aan bij
ministeriėle regeling te stellen voorwaarden;
d.onder de in het zevende lid genoemde voorwaarden
zekerheid stelt tot het beloop van een door de
inspecteur vastgesteld bedrag;
e.op verzoek aan de inspecteur de inlichtingen
verstrekt die noodzakelijk zijn om het beloop van de
zekerheid vast te stellen.
{Voorwaarden algemene vergunning}
4.
De verlening van een algemene vergunning voor een fiscaal
vertegenwoordiger is tevens gebonden aan de volgende
voorwaarden:
a.de verzoeker treedt op namens de buitenlandse
ondernemer voor alle leveringen en diensten waarvoor
belasting is verschuldigd en de intracommunautaire
verwervingen en invoer behoudens in de gevallen dat
een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte
vergunning is aangesteld;
b.de verzoeker is per kalenderjaar mede aansprakelijk
voor de verschuldigde belasting en de daarmee
samenhangende verschuldigde renten en bestuurlijke boeten tot een maximum van de
gestelde zekerheid.
{Voorwaarden beperkte vergunning}
5.
De verlening van een beperkte vergunning voor een fiscaal
vertegenwoordiger is tevens gebonden aan de volgende
voorwaarden:
a.de verzoeker kan namens de buitenlandse ondernemer
waarvoor hij als fiscaal vertegenwoordiger met een
beperkte vergunning is aangesteld, optreden voor:
1°.de invoer van goederen;
2°.de op de invoer volgende levering van
goederen andere dan bedoeld in
artikel 5a, eerste
lid, van de wet;
3°.de levering van goederen met toepassing van
het tarief van nihil op de voet van tabel
II, onderdeel a,
post 7 of 8, van de wet;
4°.de intracommunautaire verwerving van
goederen die voorafgaat aan een levering als
bedoeld onder 3°;
5°.de levering van goederen met toepassing van
het tarief van nihil op de voet van tabel
II, onderdeel a,
post 2 of 6, van de wet die volgt op een
levering als bedoeld onder
3°;
6°.de levering bedoeld in de bij de wet
behorende tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere
bepaling, dan wel post 8, Bijzondere
bepaling, voor de buitenlandse ondernemer
indien de levering aan hem is verricht,
alsmede voor de door die ondernemer te
verrichten volgende levering.
b.de verzoeker is mede aansprakelijk voor de belasting
die is verschuldigd ter zake van de in onderdeel
a genoemde
belastbare handelingen en de daarmee samenhangende
verschuldigde renten en bestuurlijke boeten.
{Aansprakelijkheid}
6.
De aansprakelijkstelling op grond van het vierde en het
vijfde lid vindt plaats met toepassing van hoofdstuk VI, afdeling 2, van de
Invorderingswet 1990.
{Zekerheid}
7.
Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur
zodanig vastgesteld dat de te verhalen bedragen voldoende
verzekerd kunnen worden geacht. De ontvanger beslist of de
door de verzoeker aangeboden vorm van zekerheid wordt
aanvaard. Het bedrag van de zekerheid kan door de inspecteur
worden gewijzigd.
{Intrekking of wijziging vergunning}
8.
De inspecteur kan de vergunning intrekken of wijzigen:
a.op verzoek van de fiscaal vertegenwoordiger met
schriftelijke instemming van de buitenlandse
ondernemer;
b.op verzoek van de buitenlandse ondernemer;
c.indien de fiscaal vertegenwoordiger niet meer
voldoet aan de aan de vergunning gebonden
voorwaarden.
De buitenlandse ondernemer wordt van de intrekking van de
vergunning in kennis gesteld, alsmede van de gronden waarop
deze berust.
Artikel 24d
{Verplichte fiscaal vertegenwoordiger}
1.
De buitenlandse ondernemer die in Nederland belasting
verschuldigd is ingevolge artikel 5a, eerste
lid, van de wet, stelt een fiscaal
vertegenwoordiger met een algemene vergunning aan wanneer
het hoofdkantoor of de vestiging van de ondernemer is
gelegen in een derde-land waarmee geen rechtsinstrument inzake
wederzijdse bijstand bestaat als bedoeld in artikel 204, lid 1, tweede
alinea, van de BTW-richtlijn
2006.
2.
De buitenlandse ondernemer is gehouden een fiscaal
vertegenwoordiger aan te stellen voor de levering die aan
hem wordt verricht en waarvoor van hem de belasting wordt
geheven ingevolge de bij de wet behorende tabel II,
onderdeel a, post 7, Bijzondere
bepaling, dan wel post 8, Bijzondere bepaling. De eerste
volzin is eveneens van toepassing op de door de buitenlandse
ondernemer verrichte levering die volgt op de aldaar
bedoelde levering.
Hoofdstuk VI
Artikel 25
Vervallen
Hoofdstuk VII
Artikel 25a
Vervallen
Slotbepaling
Artikel 26
{Inwerkingtreding}
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1969.
{Citeertitel}
2.
Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit
omzetbelasting 1968.
Onze Minister van Financiėn is belast met de uitvoering van
dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en
waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Porto Ercole
12 augustus 1968
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiėn,
F. H. M. GRAPPERHAUS.
de tweeėntwintigste augustus 1968.
De Minister van Justitie,
C. H. F. POLAK.
Bijlage A
a.De waarde van een canon, een retributie, een huur of een
uitkering van het leven van één persoon afhankelijk,
wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd
met:
b.De waarde van een canon, een retributie, een huur of een
uitkering die na een bepaalde tijd vervalt, wordt
gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met
het aantal jaren gedurende welke zij moet plaatshebben,
iedere euro berekend tegen de volgende bedragen:
c.De waarde van een canon, een retributie, een huur of een
uitkering voor onbepaalde tijd, die niet van het leven
afhankelijk is, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de zaak waarop het recht betrekking heeft.
d.De overeenkomstig onderdeel b berekende waarde kan, indien de
schuldplichtigheid:
1.van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn
dan de waarde die verkregen zou zijn, wanneer de
schuldplichtigheid niet tevens na een bepaalde
tijd zou vervallen;
2.niet van het leven afhankelijk is, niet hoger
zijn dan het zeventienvoud van het jaarlijkse
bedrag.
e.Een canon, een retributie, een huur of een uitkering die
vervalt bij het overlijden:
1.van de langstlevende van twee of meer personen,
wordt gelijkgesteld met een canon, een
retributie, een huur of een uitkering,
afhankelijk van het leven van iemand die vijf
jaren jonger is dan de jongste van de
vorenbedoelde personen;
2.van de eerststervende van twee of meer personen,
wordt gelijkgesteld met een canon, een
retributie, een huur of een uitkering,
afhankelijk van het leven van iemand die vijf
jaren ouder is dan de oudste van de
vorenbedoelde personen.
f.Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot
een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld met een
canon, een retributie, een huur of een uitkering tot het
geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag.
g.De waarde van een schuldplichtigheid, niet vallende
onder een van de vorige leden, wordt gesteld op het
bedrag waarvoor zodanige schuldplichtigheid zou kunnen
worden verkocht.
h.Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot
andere zaken dan geld, wordt gelijkgesteld met een
canon, een retributie, een huur of een uitkering tot een
jaarlijks bedrag gelijk aan de waarde welke aan die
zaken in het economische verkeer kan worden toegekend.
Bijlage B
a.Vervallen;
b.De leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7
van het besluit, die als zodanig worden verricht door de
hierna genoemde instellingen:
1.kruisverenigingen;
2.instellingen tot bestrijding van de tuberculose;
3.instellingen voor reumatiekbestrijding;
4.instellingen werkzaam op het gebied van de
Eerste Hulp Bij Ongevallen;
5.instellingen werkzaam op het gebied van
adoptiebemiddeling;
6.scholen voor langdurig zieke kinderen;
7.consultatiebureaus voor alcohol en drugs;
8.bureaus voor seksuele en huwelijksvoorlichting,
alleen voor diensten;
9.instellingen van verpleging, wijkverpleging, kraam- en
gezinsverzorging, voor zover de diensten niet
reeds kunnen worden gerangschikt onder
artikel 11, eerste
lid, onderdelen c of g
, van de wet;
10.speeltuinverenigingen;
11.
vervallen;
12.dagverblijven voor gehandicapten;
13.ziekenhuizen, poliklinieken, psychiatrische
inrichtingen en dergelijke inrichtingen, voor
zover de diensten niet reeds kunnen worden
gerangschikt onder artikel 11, eerste
lid, onderdeel c
, van de wet;
14.instellingen van zeemanszorg, mede voor het
verstrekken van spijzen en dranken;
15.a.aanbieders van preventie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
b.instellingen die werkzaam zijn op het terrein van het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, voor zover werkzaam op het gebied van club- en buurthuiswerk;
16.instellingen die zich bezighouden met
vormingswerk in internaatsverband, mede voor het
verstrekken van spijzen en dranken;
17.Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van die wet;
18.Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 17a, achtste lid, van die wet;
19.instellingen die zich ten doel stellen de
bestrijding van bos- en heidebranden;
20.Samenwerkingsverbanden op het gebied van multidisciplinaire eerstelijns- en geboortezorg die kosten voor zorgprestaties declareren voor zover deze diensten worden bekostigd op grond van de Zorgverzekeringswet en nader staan beschreven in de door de Nederlandse Zorgautoriteit voor deze vormen van zorg vastgestelde beleidsregels ingevolge de Wet marktordening gezondheidszorg;
21.
vervallen;
22.militaire tehuizen, mede voor het verstrekken
van spijzen en dranken;
23.instellingen op het gebied van bejaardenzorg voor prestaties die in het bijzonder zijn gericht op het handhaven of bevorderen van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken, maar met uitzondering van leveringen en diensten in het kader van personenalarmering;
24.
vervallen;
25.gemeenten
of door gemeenten aangewezen rechtspersonen voor prestaties verricht op
grond van artikel 7 van de Participatiewet;
26.
vervallen;
27.instellingen die
schoolbegeleiding verzorgen als bedoeld in artikel 180 van de Wet op
het primair onderwijs, artikel 166 van de Wet op de expertisecentra en
artikel 18 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
28.vervallen;
29.instellingen
voor algemeen maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk
werk;
30.jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken;
31.natuurijsbanen, alleen voor het geven van
gelegenheid tot sportbeoefening;
32.instellingen ter bestrijding van hart- en vaatziekten
voorzover het reanimatieonderwijs betreft, die daarvoor via convenanten
nauw samenwerken met de Nederlandse Hartstichting;
33.
instellingen die werkzaam zijn op het gebied van
schuldhulpverlening, met uitzondering van bewindvoering in
het kader van de wettelijke schuldregeling, voorzover de diensten niet
reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid,
onderdeel j, van de wet;
34.amateurtoneelverenigingen;
35.amateurmuziekverenigingen;
36.carnavalsverenigingen;
37.kleindierverenigingen.
Algemene aantekening
Als leveringen en diensten van sociale of culturele aard worden
niet aangemerkt de leveringen van goederen welke door de in onderdeel b
bedoelde instellingen in het kader van
arbeidstherapie zijn voortgebracht en de diensten welke door die
instellingen in dat kader worden verricht.
Als diensten van sociale of culturele aard worden voorts niet aangemerkt diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2° en 3°, van de wet die worden verleend aan anderen dan de personen, bedoeld in dat onderdeel, onder 2° en 3°.
De in
onderdeel b bedoelde
instellingen, behoudens die bedoeld in de posten 9, voor zover betrekking hebbend op wijkverpleging, 12, voor zover
betrekking hebbend op gehandicapten die beschikken over een
indicatiebesluit waaruit blijkt dat zij recht hebben op de daar bedoelde diensten, 15, onder a, 20,
29,
30 en 33 van onderdeel b, mogen niet systematisch het
maken van winst beogen en, zo er wel winst wordt gemaakt, mogen zij
deze niet uitkeren, maar moet die winst worden aangewend voor de
instandhouding of verbetering van de leveringen en diensten die worden
verleend.
Bijlage C
Vervallen.