Wet belastingen op milieugrondslag
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en
uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de
Wet
milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen
van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1
{Grondslag voor verschillende belastingen}
Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:
a.een belasting op leidingwater;
b.een afvalstoffenbelasting;
c.een
belasting op
kolen;
d.een energiebelasting.
Artikel 2
{Definities}
1.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
b.
Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
c.
GN-code: de code, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256), zoals deze luidde op 1 januari 2002.
2.
Bij regeling van Onze Minister kunnen de GN-codes, genoemd in deze wet en de daarop berustende bepalingen worden aangepast indien de overeenkomstige GN-codes zoals opgenomen in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU 2003, L 283), in overeenstemming met artikel 2, vijfde lid, van die richtlijn zijn aangepast. In dat geval kan bij regeling van Onze Minister eveneens de laatstgenoemde datum in het eerste lid, onderdeel c, worden vervangen door de datum van de versie van de in dat onderdeel bedoelde verordening die aan de wijziging van de GN-codes ten grondslag heeft gelegen.
Hoofdstuk II Vervallen
Afdeling 1 Vervallen
Artikel 3
Vervallen
Afdeling 2 Vervallen
Artikel 4
Vervallen
Artikel 5
Vervallen
Afdeling 3 Vervallen
Artikel 6
Vervallen
Artikel 7
Vervallen
Afdeling 4 Vervallen
Artikel 8
Vervallen
Artikel 9
Vervallen
Afdeling 5 Vervallen
Artikel 10
Vervallen
Afdeling 6 Vervallen
Artikel 11
Vervallen
Hoofdstuk III Belasting op leidingwater
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 12
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:
a.leidingwater: water dat door een drinkwaterbedrijf of
een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter
beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;
b.drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet;
c.afzonderlijke watervoorziening: landgebonden
voorziening, niet zijnde een drinkwaterbedrijf, voor
de winning of behandeling van water dat met behulp van een distributienet als leidingwater ter
beschikking wordt gesteld;
d.aansluiting: een aansluiting van een in Nederland
gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot
en met e, van de Wet waardering onroerende
zaken, op het distributienet van een
drinkwaterbedrijf of van een afzonderlijke
watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker
wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of
meer leveringspunten;
e.particuliere installatie voor centrale watervoorziening: installatie
voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld
in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering
onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het
distributienet van een drinkwaterbedrijf of van een afzonderlijke
watervoorziening;
f.verbruiksperiode:
1°.in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen: tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft;
2°.in overige gevallen: kalenderjaar;
g.
eindfactuur: definitieve factuur waarin verrekening plaatsvindt met de voorschotnota’s of voorschotbedragen die betrekking hebben op het tijdvak waarop de factuur ziet;
h.
verbruiker: degene die, anders dan in de hoedanigheid van drinkwaterbedrijf of afzonderlijke watervoorziening, leidingwater verkrijgt van een drinkwaterbedrijf of afzonderlijke watervoorziening.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, onder 2°, is de verbruiksperiode in de aldaar bedoelde gevallen:
a.ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar aanvangt: het gedeelte van het kalenderjaar vanaf het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering aanvangt;
b.ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar wordt beëindigd: het gedeelte van het kalenderjaar tot het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering eindigt.
Afdeling 2 Grondslag en belastingplicht
Artikel 13
{Belasting op leidingwater}
Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting
geheven op leidingwater.
Artikel 14
{Object van heffing}
1.
De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de hoeveelheidsgrens, genoemd in de eerste volzin, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
2.
Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt de levering van leidingwater via een aansluiting op het distributienet van een afzonderlijke watervoorziening, tenzij degene die de levering verricht leidingwater levert via in totaal ten minste 1000 aansluitingen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor vaststelling van het aantal aansluitingen dat bij toepassing van de eerste volzin in aanmerking wordt genomen, in het geval dat het water wordt geleverd aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening.
3.
Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.
4.
Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 15
{Subject van heffing}
De belasting wordt geheven van degene die de levering verricht.
Afdeling 3 Maatstaf van heffing en
verschuldigdheid
Artikel 16
{Heffingsmaatstaf}
1.
De belasting wordt geheven per eenheid leidingwater, gemeten
in kubieke meter.
2.
Ingeval de hoeveelheid geleverd leidingwater niet in kubieke meter bekend is, wordt de belasting geheven over een
hoeveelheid die wordt berekend door het bedrag dat ter zake
van de levering van water in rekening wordt gebracht, te
verminderen met het vastrecht dat door de leverancier aan
huishoudelijke verbruikers in rekening wordt gebracht indien
wel een meter aanwezig is, en de uitkomst te delen door de
prijs per kubieke meter die de leverancier in rekening
brengt aan die verbruikers.
Artikel 17
{Verschuldigdheid}
1. De belasting wordt
verschuldigd:
a.in gevallen waarin een voorschotnota wordt
uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een
voorschotbedrag wordt
ontvangen:
1°.op het tijdstip waarop een voorschotnota
wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen;
alsmede
2°.op het tijdstip van
de uitreiking van de eindfactuur over een
verbruiksperiode;
b.in
gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt en geen
voorschotbedrag wordt ontvangen, op het tijdstip van de uitreiking van
de factuur;
c.in overige gevallen op
het tijdstip waarop de levering
plaatsvindt.
2. Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 14, eerste lid, wordt de hoeveelheid
leidingwater, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is
gebaseerd, aangemerkt als geleverde
hoeveelheid.
3.
In gevallen waarin per verbruiksperiode van twaalf maanden meer dan 300 kubieke meter leidingwater via een aansluiting aan een verbruiker wordt geleverd en ter zake van die levering voorschotnota’s worden uitgereikt of voorschotbedragen worden ontvangen, wordt bij de berekening van de op de verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen naar evenredigheid rekening gehouden met de belasting die overeenkomstig artikel 14, eerste lid, ter zake van de hoeveelheid van 300 kubieke meter is verschuldigd.
4. Indien de verrekening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel g, leidt tot een lager bedrag dan over de
verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in
mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de
eindfactuur is uitgereikt.
Afdeling 4 Tarief
Artikel 18
{Tarief}
Het tarief bedraagt € 0,339 per kubieke meter leidingwater.
Artikel 18a
{Herrekening bij einde levering zonder voorschotnota}
In de gevallen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, wordt de belasting ter zake van de leveringen die vanaf het begin van het kalenderjaar zijn verricht, herrekend met inachtneming van artikel 14, eerste lid, tweede volzin. Indien deze herrekening leidt tot een hoger of lager belastingbedrag dan de belasting die zonder de herrekening over de gehele verbruiksperiode verschuldigd zou zijn, wordt de belasting die moet worden voldaan over het tijdvak waarin de overeenkomst tot levering wordt beëindigd dienovereenkomstig verhoogd onderscheidenlijk verlaagd. Bij de bepaling van de belasting die op de laatste factuur aan de verbruiker wordt vermeld, wordt de verhoging of verlaging, bedoeld in de tweede volzin, in aanmerking genomen.
Afdeling 5 Vrijstellingen
Artikel 19
{Noodvoorzieningen}
Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de
levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen,
waaronder worden verstaan brandkranen, sprinklerinstallaties
en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in
buitengewone omstandigheden.
Afdeling 6 Teruggaaf
Artikel 20
{Teruggave op verzoek}
1.
Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor
zover de belasting over de hoeveelheden leidingwater die door een verbruiker gedurende dezelfde periode binnen een kalenderjaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan
de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van
één leverancier.
2.
De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan
de verbruiker.
3. Bij
op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de indiening van het
verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden
voor teruggaaf wordt voldaan.
4. Bij
regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van
de uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 7 Verplichtingen ten dienste van de
belastingheffing
Artikel 21
{Verplichtingen}
1. De in artikel 15 bedoelde belastingplichtige
voert een administratie waaruit duidelijk alle gegevens blijken die
voor de heffing van de belasting van belang kunnen
zijn.
2. Bij regeling van Onze
Minister worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de in
het eerste lid bedoelde verplichting wordt
voldaan.
Hoofdstuk IV Afvalstoffenbelasting
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 22
{Definities}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer, en zeer laag radioactief afval;
b.
zeer laag radioactief afval: radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin de activiteit van de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde, en de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan tien maal die waarde;
c.
verwijderen: storten of verbranden van afvalstoffen;
d.
nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;
e.
storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;
f.inrichting:
1°.inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden gestort;
2°.inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen, onderscheidenlijk mag, worden verbrand;
g.baggerspecie:
1°.materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter;
2°.sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;
h.
stoffen: stoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;
i.
preparaat: een mengsel als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;
j.
percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;
k.
stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties;
l.
EVOA: Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190);
m.
overbrenging: overbrenging in de zin van de EVOA;
n.zuiveringsslib:
bezinksel dat overblijft na het biologisch zuiveren van afvalwater van huishoudens en bedrijven in een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en voorwerpen, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en voorwerpen buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.
Afdeling 2 Grondslag en belastingplicht
Artikel 23
{Object van heffing}
1.
Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:
a.de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting, met uitzondering van afvalstoffen waarvan uit boeken en bescheiden blijkt dat zij naar Nederland zijn overgebracht in de zin van de EVOA;
b.de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan;
c.het verkrijgen van toestemming tot overbrenging van afvalstoffen uit Nederland om deze buiten Nederland te laten verbranden.
2.
De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter verwijdering.
3.
Een ingevolge de EVOA bij beschikking verleende toestemming tot overbrenging van afvalstoffen uit Nederland wordt geacht een toestemming te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor het totale gewicht van de afvalstoffen waarop die toestemming betrekking heeft, tenzij uit de beschikking anders blijkt.
4.
De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitzondering voor afvalstoffen die naar Nederland zijn overgebracht geldt niet voor afvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan of zijn vermengd met afvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan.
5.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 23a
{Delegatie vrijstelling}
1.
Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt voor bepaalde afvalstoffen vastgesteld dat geen afvalstoffenbelasting wordt geheven ter zake van het verkrijgen van toestemming tot overbrenging van die afvalstoffen uit Nederland om deze buiten Nederland te laten verbranden.
2.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, heeft alleen betrekking op afvalstoffen waarvan ter zake van de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting in Nederland geen afvalstoffenbelasting wordt geheven.
Artikel 24
{Subject van heffing}
De belasting wordt geheven:
a.bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b: van de houder van de inrichting;
b.bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c: van degene aan wie ingevolge de EVOA toestemming is verleend de afvalstoffen uit Nederland over te brengen.
Afdeling 3 Maatstaf van heffing en verschuldigdheid
Artikel 25
{Maatstaf van heffing}
1.
De belasting wordt berekend:
a.bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdelen a en b: over het gewicht van de afvalstoffen die ter verwijdering worden afgegeven, onderscheidenlijk worden verwijderd binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan, gemeten in kilogrammen;
b.bij toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c: over het gewicht van de afvalstoffen waarvoor toestemming wordt verkregen tot overbrenging uit Nederland om deze buiten Nederland te laten verbranden, gemeten in kilogrammen.
2.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.
Artikel 26
{Tijdstip verschuldigdheid}
De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:
a.de afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven; dan wel
b.de afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze afvalstoffen zijn ontstaan, worden verwijderd; dan wel
c.de geldigheidsduur van de beschikking, houdende toestemming tot overbrenging, is verlopen.
Artikel 27
{Vermindering}
1.
Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of voorwerpen die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, hebben verlaten, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover uit boeken en bescheiden blijkt:
a.dat de stoffen, preparaten en voorwerpen niet op enig moment in het voor stort bestemde gedeelte van de inrichting op of in de bodem zijn gebracht en zich niet langer dan drie jaar binnen de inrichting hebben bevonden;
b.hoeveel belasting ter zake van de stoffen, preparaten en voorwerpen geheven is.
{Verhoudingsgetal}
3.
Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat voor de berekening van de verschuldigde belasting met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.
4.
Het in het derde lid bedoelde verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste en tweede lid.
5.
Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting en het in het derde lid bedoelde verhoudingsgetal worden toegepast.
6.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 27a
{Vermindering voor alsnog ontstane niet-afvalstoffen}
1.
Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of voorwerpen die in de inrichting in een zodanige staat zijn gebracht, dat deze op grond van artikel 22, tweede lid, niet langer tot afvalstoffen worden gerekend.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover uit boeken en bescheiden blijkt dat ten aanzien van de stoffen, preparaten en voorwerpen wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, gesteld bij of krachtens artikel 22, tweede lid.
3.
Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering wordt toegepast.
5.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Afdeling 4 Tarief
Artikel 28
{Tarief}
1.
Het tarief bedraagt in geval van:
a.het storten van afvalstoffen: € 13,21 per 1.000 kilogram;
b.het verbranden van afvalstoffen in andere gevallen dan als bedoeld onder c: € 13,21 per 1.000 kilogram;
c.het verbranden van afvalstoffen in een installatie waarin op grond van bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde voorschriften, dan wel een op grond van laatstgenoemde wet afgegeven omgevingsvergunning, geen huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen en gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand: nihil;
d.het verkrijgen van toestemming tot overbrenging van afvalstoffen uit Nederland: nihil.
2.
Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het tarief voor het storten van afvalstoffen die ter verwijdering worden afgegeven in partijen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit door bij die regeling vast te stellen categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, wordt vastgesteld tot een verlaagd percentage van het tarief, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel tot nihil.
Afdeling 5* Vrijstelling
Artikel 29
{Vrijstellingen}
1.
Vrijgesteld is de afgifte ter verwijdering of het verkrijgen van toestemming tot overbrenging uit Nederland van baggerspecie.
2.
Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
3.
De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
Artikel 29a
{Delegatie}
Onder bij of krachtens op de voordracht van Onze Minister bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen is vrijgesteld de afgifte ter verwijdering aan een inrichting van zuiveringsslib dat is bestemd om binnen die inrichting te worden verbrand.
Afdeling 6* Teruggaaf
Artikel 30
{Teruggaaf}
1.
Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, indien:
a.de afvalstoffen ter verwijdering aan een inrichting zijn afgegeven door of vanwege het bevoegd gezag van een provincie of van een gemeente;
b.de afvalstoffenbelasting door de houder van de inrichting bij de provincie of de gemeente in rekening is gebracht;
c.de afvalstoffen gescheiden van andere afvalstoffen zijn afgegeven aan de inrichting; en
d.de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, hieronder begrepen de stortkosten, de verschuldigde afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de verwijdering van de afvalstoffen verband houden, niet of niet geheel verhaald kunnen worden op de overtreder.
2.
De teruggaaf wordt verleend aan de provincie of de gemeente, die de afvalstoffen ter verwijdering heeft afgegeven.
3.
De teruggaaf bedraagt maximaal de betaalde afvalstoffenbelasting die naar evenredigheid is toe te rekenen aan het deel van de totale kosten van de toepassing van bestuursdwang dat niet verhaald kan worden op de overtreder.
Afdeling 7* Verplichting ten dienste van de belastingheffing
Artikel 31
{Administratieplicht}
1.
De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.
2.
De belastingplichtige, bedoeld in artikel 24, onderdeel a, is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen, preparaten of voorwerpen als bedoeld in artikel 22, tweede lid, in welke hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan wel hebben verlaten.
3.
De belastingplichtige, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin per overbrenging op overzichtelijke wijze is opgenomen:
a.op basis van welke beschikking, houdende toestemming tot overbrenging, de afvalstoffen zijn overgebracht uit Nederland;
b.welke stoffen, preparaten en voorwerpen in welke hoeveelheden uit Nederland zijn overgebracht en op welk tijdstip het vervoer van de afvalstoffen in het kader van de overbrenging is aangevangen.
Afdeling 8 Vervallen
Artikel 31a
Vervallen
Artikel 31b
Vervallen
Hoofdstuk V Kolenbelasting
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 32
{Definities}
Voor de
toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan
onder:
a.kolen: producten van de GN-codes 2701, 2702 en
2704;
b.brandstof: stof – met
inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor de
verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te
benutten;
c.duaal gebruik: aanwenden
van kolen zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan
als motor- of verwarmingsbrandstof;
d.vervaardigen van kolen: elk handelen waarbij of
waardoor kolen ontstaan;
e.inrichting:
iedere plaats waar op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk kolen
onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, mogen worden
verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden
verzonden;
f.een plaats voor tijdelijke opslag: een ruimte voor tijdelijke opslag of een andere plaats die is aangewezen of goedgekeurd voor de opslag van goederen in tijdelijke opslag als bedoeld in artikel 147, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;
g.lidstaat: lidstaat van de Europese
Unie;
h.derde
land: elke staat of elk
grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing
is;
i.EU-douaneregeling: de bijzondere regelingen douanevervoer, douane-entrepot, tijdelijke invoer en actieve veredeling, bedoeld in artikel 210 van het Douanewetboek van de Unie, uitvoer als bedoeld in artikel 269 van dat wetboek en wederuitvoer als bedoeld in artikel 270 van dat wetboek;
j.schorsing van
belasting: stelsel waarin van kolen die worden vervaardigd, worden
verwerkt, voorhanden zijn of worden vervoerd, op grond van de
bepalingen van deze wet de belasting nog niet is geheven;
k.ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7 van
de Wet op de omzetbelasting 1968;
l.uitslag: brengen van kolen buiten een plaats die
voor kolen als inrichting is aangewezen;
m.invoer: vanuit een derde land brengen van kolen in
Nederland.
Artikel 33
{Uitslag}
1. Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik
van kolen als brandstof binnen een
inrichting.
2. Als uitslag wordt mede
aangemerkt het voorhanden hebben van kolen waarvan de belasting niet is
geheven,
door:
a.een ondernemer in het kader van zijn onderneming,
anders dan in een inrichting;
b.een
publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer;
c.een natuurlijk persoon voor andere doeleinden dan
voor persoonlijk gebruik.
3. Het tweede lid is, onder bij op voordracht van
Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen
voorwaarden, niet van toepassing met betrekking tot kolen die worden
vervoerd
naar:
a.een inrichting;
b.een andere lidstaat via Nederland;
c.een derde land.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te
stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de verplichtingen waaraan de in het tweede lid bedoelde
personen of lichamen voor de toepassing van dit hoofdstuk moeten
voldoen.
5. Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de
uitvoering van dit artikel.
Artikel 34
{Geen uitslag}
1. Als uitslag wordt niet aangemerkt het brengen
van kolen vanuit een inrichting
naar:
a.een andere inrichting;
b.een ondernemer dan wel een publiekrechtelijk
lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere
lidstaat;
c.een derde
land.
2. Als uitslag
wordt niet aangemerkt het gebruik van kolen voor het vervaardigen van
kolen, aardgas als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel m,
producten die op grond van artikel 48, tweede lid, als aardgas worden
aangemerkt, of minerale oliën als bedoeld in artikel 25 van de
Wet op de accijns.
3. Bij op
voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder het eerste en
tweede lid toepassing vinden.
4. Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 35
{Invoer}
1. Als invoer wordt mede
aangemerkt:
a.het in Nederland beëindigen van een
EU-douaneregeling waaronder kolen zijn geplaatst, anders dan
door plaatsing onder een andere EU-douaneregeling;
b.het in Nederland
onttrekken van kolen aan een EU-douaneregeling;
c.het eigen gebruik
als brandstof in Nederland van kolen die onder een EU-douaneregeling zijn geplaatst of binnen een plaats voor tijdelijke
opslag.
2. Als invoer
wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij op voordracht van
Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen
voorwaarden:
a.brengen van kolen vanuit een derde land naar een
inrichting of naar een plaats voor tijdelijke opslag;
b.in Nederland plaatsen onder een EU-douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte
kolen;
c.brengen van kolen die zijn
geplaatst onder een EU-douaneregeling naar een
inrichting;
d.brengen van kolen vanuit
een plaats voor tijdelijke opslag naar een inrichting;
e.onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die
onder een EU-douaneregeling zijn
geplaatst.
3. Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 2 Grondslag, belastingplicht en verschuldigdheid
Artikel 36
{Kolenbelasting}
Onder de
naam kolenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van de uitslag
en de invoer van kolen.
Artikel 37
{Subject}
1. Ter zake van uitslag wordt de belasting
geheven van de vergunninghouder van de
inrichting.
2. In afwijking van het
eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 33, tweede
lid, geheven van degene die de kolen voorhanden
heeft.
Artikel 38
{Inrichting}
1. Een plaats kan alleen als inrichting worden
gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de
inspecteur.
2. Als inrichting kan
worden
aangemerkt:
a.een plaats waar kolen worden
vervaardigd;
b.een plaats waar geen
kolen worden vervaardigd maar die dient voor de opslag van kolen,
indien de hoeveelheid kolen die gemiddeld over een jaar voorhanden is
meer bedraagt dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen
hoeveelheid.
Artikel 39
{Vergunning}
1. Degene die een vergunning voor een inrichting
wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de
inspecteur.
2. Bij regeling van Onze
Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens
die het verzoek dient te
bevatten.
3. In afwijking van artikel
38, tweede lid, kan, indien degene die een vergunning voor een
inrichting wil verkrijgen niet beschikt over een plaats waar kolen
worden vervaardigd dan wel opgeslagen, een verzoek om een vergunning
voor een inrichting door de inspecteur worden toegewezen, indien deze
persoon in Nederland is gevestigd en in de uitoefening van zijn
onderneming optreedt
als:
a.handelaar in kolen, maar de door hem gekochte
kolen niet zelf in opslag neemt, of
b.tussenpersoon die de kolen niet zelf in opslag
neemt.
4. De
artikelen 43 tot en met 50 van de Wet op de accijns zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 40
{Tijdstip verschuldigdheid}
1. Ter zake van uitslag wordt de belasting
verschuldigd op het tijdstip van de
uitslag.
2. In afwijking van het
eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 33, tweede
lid, verschuldigd op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden
hebben van de kolen.
Artikel 41
{Invoer}
Ter zake
van de belasting bij invoer zijn de wettelijke bepalingen, bedoeld in
artikel 1:1,
eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, met uitzondering
van artikel 88 van de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie, van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 3 Maatstaf van heffing
Artikel 42
{Heffingsgrondslag}
De
belasting wordt berekend over het gewicht van de kolen, uitgedrukt in
kilogram.
Afdeling 4 Tarief
Artikel 43
{Tarief}
Het tarief
bedraagt per 1000 kilogram kolen
€ 14,63.
Afdeling 5 Vrijstellingen
Artikel 44
{Vrijstelling}
1. Vrijstelling van de belasting wordt verleend
ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt
anders dan als
brandstof.
2.
Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit.
3. Vrijstelling van de belasting
wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die duaal
worden gebruikt.
4. Bij op voordracht
van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld
in het eerste tot en met derde lid, worden
verleend.
5. Bij regeling van Onze
Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit
artikel.
Afdeling 6 Teruggaaf
Artikel 45
{Teruggaaf}
1. Op
verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot
kolen die worden gebruikt op een in artikel 44, eerste tot en met derde lid, bedoelde wijze.
2. Op verzoek wordt teruggaaf van de
belasting verleend met betrekking tot kolen die – anders dan
vanuit een inrichting – zijn gebracht naar een andere lidstaat
dan wel een derde land.
3. Bij op voordracht van Onze Minister
vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze
waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf
wordt voldaan.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere
regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 6a Overige bepalingen
Artikel 45a
{Toepassing art Wet op de Accijns}
De artikelen 2, vijfde, zesde, zevende en tiende
lid, en 83 van de Wet op de accijns zijn van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 7 Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing
Artikel 46
{Verplichtingen}
1. De belastingplichtige voert een administratie
waaruit, voor zover dat voor de heffing van belang kan zijn, de
gegevens betreffende het vervaardigen, invoeren, uitslaan en gebruik
van kolen duidelijk blijken.
2. Bij op
voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur kunnen, ter verzekering van de heffing van de belasting, regels
worden gesteld met betrekking
tot:
a.het vervoer van kolen;
b.het leveren van kolen;
c.het voorhanden hebben van kolen buiten een
inrichting.
3. Het
tweede lid is niet van toepassing op kolen die zijn geplaatst onder een
EU-douaneregeling.
4. Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Hoofdstuk VI Energiebelasting
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 47
{Definities}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen
wordt verstaan onder:
a.motorrijtuig:
hetgeen ingevolge artikel 1a, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op de accijns
onder dit begrip wordt
verstaan;
b.elektriciteitsbeurs:
beurs als bedoeld in artikel 86e van de Elektriciteitswet
1998;
c.gasbeurs: beurs als bedoeld in
artikel 66b van de Gaswet;
d.verbruiksperiode:
1°.in gevallen waarin een voorschotnota wordt
uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een
voorschotbedrag wordt ontvangen: tijdvak waarop de eindfactuur
betrekking heeft;
2°.in overige
gevallen: kalenderjaar;
e.eindfactuur: definitieve factuur waarin
verrekening plaatsvindt met de voorschotnota’s of
voorschotbedragen die betrekking hebben op het tijdvak waarop de
factuur ziet;
f.aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen
onroerende zaak als bedoeld in
artikel 16, onderdelen a
tot en met e, van de Wet waardering onroerende
zaken op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit
of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit
een of meer leveringspunten;
g.installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin
aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht
met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de
calorische onderwaarde van het gas. Onder het totaal energetisch rendement
wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en
tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden
warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas;
h.installatie voor blokverwarming: een gemeenschappelijke
voorziening voor de verwarming van meer dan een
onroerende zaak als bedoeld in
artikel 16,
onderdelen a tot en met
e,
van de Wet waardering onroerende zaken;
i.hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, aardwarmte,
golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas en biogas;
j.biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten,
afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en
dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de
biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
k.zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de
landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en
aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede
industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;
l.Nm3: een normaalkubiekemeter;
m.aardgas: producten van de GN-codes 2711 11 00 en 2711 21 00;
n.elektriciteit: elektrische energie van de GN-code 2716;
o.brandstof: stof – met
inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor
verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te
benutten;
p.energie-intensief bedrijf: een zakelijke eenheid
als bedoeld in onderdeel
t, waar de kosten van de aankoop
van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de
productiewaarde uitmaken, of waar de verschuldigde energiebelasting en
accijns op minerale oliën ten minste 0,5% van de toegevoegde
waarde bedraagt;
q.kosten van de aankoop van
energieproducten en elektriciteit, productiewaarde en toegevoegde
waarde: hetgeen ingevolge artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27
oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de
belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU 2003, L 283) onder deze
begrippen wordt
verstaan;
r.CNG: aardgas dat na
compressie geschikt is voor de aanwending in
motorrijtuigen;
s.CNG-vulstation: een
rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting
waar uitsluitend aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt
afgeleverd aan
motorrijtuigen;
t.zakelijk verbruik: verbruik door een zakelijke
eenheid die zelfstandig, op ongeacht welke plaats, leveringen van
goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat
van die economische activiteiten. Economische activiteiten omvatten
alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of verrichter van
diensten, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en
de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen. Rijks-,
regionale en lokale overheden, alsmede andere publiekrechtelijke
lichamen worden als zakelijke eenheid aangemerkt voor zover zij
werkzaamheden of transacties verrichten die bij een behandeling als
niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoring van enige betekenis
zouden leiden;
u.niet-zakelijk
verbruik: verbruik anders dan het zakelijk verbruik, bedoeld in
onderdeel t;
v.
coöperatie: een coöperatie als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
w.
vereniging van eigenaars: een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;
x.
productie-installatie: een productie-installatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ah, van de Elektriciteitswet 1998, waarvan de aansluiting zich bevindt in een postcodegebied;
y.
postcodesysteem: het postcodesysteem, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Postwet 2009, dat wordt gebruikt door de verlener van de universele postdienst, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Postwet 2009;
z.
postcodegebied: een gebied waarbinnen de postcodes in het postcodesysteem beginnen met eenzelfde getal van vier cijfers, alsmede de direct aangrenzende gebieden waarbinnen de postcodes in het postcodesysteem eveneens beginnen met eenzelfde getal van vier cijfers.
2.
Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en
Milieu worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de inhoud van het begrip zuivere
biomassa.
3.
Onder levering van aardgas, onderscheidenlijk elektriciteit, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968.
{Distributienet}
4.
Met betrekking tot elektriciteit wordt onder distributienet verstaan een
net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet
1998, met uitzondering van een net met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar, indien een ander dan een leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 of een netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998, een recht van gebruik heeft van dat net.
5.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, onderdeel p.
6.
Met betrekking tot aardgas wordt onder distributienet verstaan een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.
7.
Indien in een tijdvak van 18 maanden een of meerdere voorschotnota’s worden uitgereikt dan wel een of meerdere voorschotbedragen worden ontvangen en uiterlijk binnen 13 weken na afloop van dat tijdvak geen eindfactuur wordt uitgereikt, wordt dat tijdvak van 18 maanden aangemerkt als verbruiksperiode.
8.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, is de verbruiksperiode in de aldaar bedoelde gevallen:
a.ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar aanvangt: het gedeelte van het kalenderjaar vanaf het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering aanvangt;
b.ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar wordt beëindigd: het gedeelte van het kalenderjaar tot het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering eindigt.
Afdeling 2 Grondslag en belastingplicht
Artikel 48
{Object energiebelasting}
1.
Onder de
naam energiebelasting wordt een belasting geheven op aardgas en
elektriciteit.
{Gelijkstelling aardgas}
2.
Voor de
toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt
als aardgas mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is
bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt
als aardgas.
Artikel 49
Vervallen
Artikel 50
{Aardgas/elektriciteit}
1. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting
aan de verbruiker, alsmede ter zake van de levering van aardgas via een
aansluiting aan een
CNG-vulstation.
2. Indien de verbruiker, bedoeld
in het eerste lid, via een aansluiting elektriciteit op het
distributienet heeft ingevoed ter zake waarvan artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt
toegepast, is het eerste lid van toepassing op het positieve saldo van
de via de aansluiting geleverde elektriciteit minus de via de
aansluiting ingevoede
elektriciteit.
3.
De belasting wordt voorts geheven ter zake van:
a.de levering, anders dan via een aansluiting, van aardgas of elektriciteit aan de verbruiker, of van aardgas aan een CNG-vulstation;
b.het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs;
c.het verbruik van aardgas of elektriciteit door degene die leveringen aan de verbruiker verricht;
d.het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien het aardgas of de elektriciteit is verkregen op andere wijze dan door een levering.
{Doorlevering}
4. Indien een levering van aardgas of elektriciteit wordt verricht aan een
organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van
aardgas of elektriciteit dan wel aan een verbruiker die op zijn beurt
het geleverde aardgas of de geleverde elektriciteit levert
aan een verbruiker, wordt eerstgenoemde levering niet aangemerkt als
een levering als bedoeld in het eerste lid of het derde lid, onderdeel a.
5.
Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing met betrekking tot de levering van elektriciteit aan een huurder van een woning, voor zover die elektriciteit door de verhuurder van die woning is opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen, waarbij de productie-installatie is aangebracht op of aan het gebouw met toebehoren waarvan de woning onderdeel uitmaakt, dan wel op of aan de bij dat gebouw behorende grond met toebehoren.
6. Het derde lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing met betrekking tot het verbruik van:
a.elektriciteit die de verbruiker heeft opgewekt door middel van
hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van elektriciteit uit
biomassa die niet als zuivere biomassa wordt aangemerkt;
b.elektriciteit die de verbruiker heeft opgewekt door middel van een
noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het
distributienet;
c.stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas of biogas dat de verbruiker heeft gewonnen;
d.elektriciteit die de verbruiker heeft opgewekt door middel van een
installatie voor warmtekrachtkoppeling.
7. Bij regeling van Onze Minister worden nadere
regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 51
{Interne levering aardgas}
1.
Onder bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen
wordt als verbruik in de zin van artikel 50, derde lid, onderdeel d, niet aangemerkt het verbruik van aardgas voor de
vervaardiging van aardgas en minerale oliën als bedoeld in artikel
25, eerste lid, van de Wet op de accijns, in dezelfde inrichting waarin
dat aardgas is ontstaan.
2.
Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 52
Vervallen
Artikel 53
{Subject van heffing}
1.
De belasting wordt geheven van degene die de levering verricht.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt bij toepassing van artikel 50, derde lid, onderdelen b, c en d, de belasting geheven van de verbruiker.
Artikel 54
{Fiscaal vertegenwoordiger}
1. Voor de
toepassing van artikel 53, eerste lid, stelt degene die de levering aan de verbruiker verricht, indien
hij niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting
heeft, een fiscaal vertegenwoordiger aan. De fiscaal vertegenwoordiger
treedt namens hem op en treedt in zijn plaats met betrekking tot alle
rechten en verplichtingen die hij heeft inzake de
belasting.
2. De fiscaal
vertegenwoordiger is in het bezit van een daartoe door de inspecteur
verstrekte vergunning.
3. Degene die
een vergunning als fiscaal vertegenwoordiger wil verkrijgen, dient
daartoe een verzoek in bij de
inspecteur.
4. Bij het verzoek,
bedoeld in het derde lid, wordt een verklaring overgelegd van degene
die de levering aan de verbruiker verricht waaruit blijkt dat deze
degene die het verzoek indient, machtigt op te treden als zijn fiscaal
vertegenwoordiger.
5. Bij op
voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die
het verzoek, bedoeld in het derde lid, moet bevatten alsmede met
betrekking tot voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend,
gewijzigd en ingetrokken.
6. Bij
regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van
de uitvoering van dit artikel.
Afdeling 3 Maatstaf van heffing en verschuldigdheid
Artikel 55
{Heffingsmaatstaf}
De belasting wordt berekend:
a.voor aardgas: per eenheid brandstof, uitgedrukt in kubieke meter, met inachtneming van de krachtens de Gaswet gestelde regels ter bepaling van de geleverde hoeveelheid;
b.voor elektriciteit: per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.
Artikel 56
{Voorschot}
1. De belasting
met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van
elektriciteit wordt
verschuldigd:
a.in gevallen waarin een voorschotnota wordt
uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een
voorschotbedrag wordt
ontvangen:
1°.op het tijdstip waarop een voorschotnota
wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen;
alsmede
2°.op het tijdstip van
de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode, dan wel,
bij toepassing van artikel 47, zevende lid, op de laatste dag van het
aldaar bedoelde tijdvak van 18
maanden;
b.in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt of voorschotbedrag wordt ontvangen, maar wel een factuur wordt uitgereikt: op het tijdstip van de uitreiking van de factuur;
c.in overige gevallen: op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt.
2.
Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, worden de hoeveelheden aardgas en
elektriciteit, waarop de voorschotnota dan wel het
voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheden.
3.
In afwijking van het
eerste lid wordt de belasting bij
toepassing van artikel 50, derde lid, onderdelen b, c en d,
verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt.
4. Indien de
verrekening, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel
e, leidt tot
een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan,
wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het
tijdvak waarin de eindfactuur is
uitgereikt.
Artikel 57
{Samenloop}
Indien in
een verbruiksperiode ten aanzien van degene van wie op grond van
artikel 53, tweede lid, de belasting wordt geheven zowel
sprake is van door hem op grond van artikel 53, tweede lid, verschuldigde belasting als van aan hem
in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde
hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer
belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de
totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van
één leverancier, met dien verstande dat de belasting
primair wordt geheven van degene, bedoeld in artikel
53, eerste lid.
Afdeling 4 Tarief
Artikel 58
Vervallen
Artikel 59
{Tarieven}
1.
Het tarief bedraagt
voor:
a.aardgas, met uitzondering van aardgas als bedoeld in onderdeel b, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3 voor dat gedeelte van de geleverde dan wel verbruikte hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
–niet hoger is dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,26001;
–hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,06464;
–hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02355;
–hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01265;
b.aardgas, met
een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per
Nm3, dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation € 0,16257 per kubieke meter;
c.elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde dan wel verbruikte hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting
dat:
–niet hoger is dan 10
000 kWh, per kWh € 0,10458;
–hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan
50 000 kWh, per kWh
€ 0,05274;
–hoger is dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan
10 000 000 kWh, per kWh
€ 0,01404;
–hoger is dan 10 000 000 kWh, per kWh
€ 0,00116 voor niet-zakelijk verbruik en per kWh € 0,00057
voor zakelijk verbruik.
2.
Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde
die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de
in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde tarieven naar
evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de
hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk
verlaagd.
{Blokverwarming}
3.
In afwijking van het
eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,26001 per kubieke meter voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt
geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie
voor blokverwarming niet zijnde een installatie voor stadsverwarming
waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van
restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa.
4.
In
afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedragen de tarieven nihil
voor in artikel 48, tweede lid, als aardgas aangemerkte producten voor
zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij
zijn ontstaan.
{Gemengd gebruik}
5.
Indien bij een
aansluiting sprake is van zowel zakelijk verbruik als niet-zakelijk
verbruik, worden de tarieven, genoemd in het eerste lid, voor verbruik
boven 10 000 000 kWh toegepast
naar evenredigheid van elk type verbruik. Indien het verbruik nagenoeg
geheel bestaat uit zakelijk verbruik of niet-zakelijk verbruik, wordt
het volledige verbruik als zodanig
aangemerkt.
6.
Bij
op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur worden nadere regels gesteld ten behoeve van de toepassing van
het eerste en derde
lid.
7.
Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de
toepassing van het eerste lid.
Artikel 59a
{Levering aan leden coöperatie}
1.
Het tarief voor elektriciteit, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid dat niet hoger is dan 10.000 kWh verlaagd tot nihil voor zover de elektriciteit in het kader van een daartoe met een aangewezen coöperatie gesloten overeenkomst wordt geleverd aan een lid van die coöperatie via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3x80A.
{Voorwaarden}
2.
De verlaging, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor de via de aansluiting geleverde elektriciteit, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.de coöperatie heeft in de voor het lid van de coöperatie geldende verbruiksperiode ten minste eenzelfde hoeveelheid door haar opgewekte elektriciteit toegerekend aan dat lid van de coöperatie als de hoeveelheid in die verbruiksperiode geleverde elektriciteit waarvoor de verlaging wordt toegepast;
b.de door de coöperatie opgewekte elektriciteit, bedoeld in onderdeel a, is opgewekt met behulp van een productie-installatie die juridisch en economisch eigendom is van de coöperatie;
c.de productie-installatie, bedoeld in onderdeel b, wordt uitsluitend gebruikt voor de opwekking van elektriciteit door middel van hernieuwbare energiebronnen;
d.zowel de aansluiting via welke de elektriciteit aan het lid wordt geleverd als de aansluiting van de productie-installatie, bedoeld in onderdeel b, bevindt zich in een op verzoek van de coöperatie bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen postcodegebied; en
e.noch ter zake van de opwekking van de elektriciteit door de coöperatie, noch ter zake van de daartoe gebruikte productie-installatie, is of wordt van rijkswege een financiële tegemoetkoming of subsidie verstrekt.
3.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing en de wijziging of intrekking van de aanwijzing van een coöperatie als bedoeld in het eerste lid. Coöperaties waarvan een of meer leden ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, komen niet voor aanwijzing in aanmerking indien een dergelijk lid middellijk of onmiddellijk voor meer dan 20% in de coöperatie deelneemt.
4.
Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast.
5.
Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 59b
{Gelijkstelling Vereniging van Eigenaars}
Voor de toepassing van het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, wordt onder een coöperatie mede verstaan een vereniging van eigenaars, met dien verstande dat in geval van levering van de elektriciteit aan een lid van een vereniging van eigenaars de productie-installatie moet zijn aangebracht op of aan het gebouw met toebehoren of de daarbij behorende grond met toebehoren, ter zake waarvan de vereniging van eigenaars is opgericht.
Artikel 59c
{Maximale overgangstermijn}
Indien de verlaging van het tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, wordt verminderd of komt te vervallen, blijven de artikelen 59a en 59b, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de dag met ingang waarvan de verlaging van het tarief wordt verminderd of komt te vervallen, gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen als bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van toepassing ten aanzien van de levering van elektriciteit aan personen ten aanzien van wie op de eerst genoemde dag artikel 59a en, indien het een vereniging van eigenaars betreft, artikel 59b, van toepassing waren.
Artikel 60
{Tuinbouw}
1. In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de geleverde dan wel verbruikte hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
–niet hoger is dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,04175;
–hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0244;
–hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02355;
–hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01265.
2.
De tarieven, genoemd in het eerste lid, zijn niet van toepassing als de verbruiker een onderneming in moeilijkheden is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter vaststelling wanneer de verbruiker moet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden.
3. Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde
doel mede aardgas wordt toegepast in één of meerdere
woonhuizen, wordt per verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis
een geleverde hoeveelheid van 5000 kubieke meter in de heffing
betrokken naar het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid,
onderdeel a, tenzij de geleverde hoeveelheden voor de verschillende
toepassingen en de verschillende woonhuizen afzonderlijk worden
gemeten.
4. Bij aardgas met een
bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule
per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde tarieven naar
evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de
hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk
verlaagd.
5. Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de
uitvoering van dit artikel.
Artikel 60a
{Elektriciteit via laadpalen}
1.
In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel c, eerste aandachtstreepje, is het tarief voor elektriciteit die wordt geleverd aan een oplaadinstallatie voor elektrische voertuigen die beschikt over een zelfstandige aansluiting, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat niet hoger is dan 10.000 kWh, gelijk aan het in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, tweede aandachtsstreepje, opgenomen tarief.
2.
Het tarief, genoemd in het eerste lid, is niet van toepassing als de verbruiker een onderneming in moeilijkheden is.
3.
Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast en worden nadere regels gesteld ter vaststelling wanneer de verbruiker moet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden.
4.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 61
{Tijdsevenredig}
Bij een
verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden worden de
hoeveelheidsgrenzen, genoemd in artikel 59, eerste lid, artikel 60, eerste en derde lid, 67, eerste lid, en 68, tweede lid, naar
evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk
verhoogd.
Artikel 61a
{Herrekening}
In de gevallen, bedoeld in artikel 47, achtste lid, onderdeel b, wordt de belasting ter zake van de leveringen die vanaf het begin van het kalenderjaar zijn verricht, herrekend met inachtneming van artikel 61. Indien deze herrekening leidt tot een hoger of lager belastingbedrag dan de belasting die zonder de herrekening over de gehele verbruiksperiode verschuldigd zou zijn, wordt de belasting die moet worden voldaan over het tijdvak waarin de overeenkomst tot levering wordt beëindigd dienovereenkomstig verhoogd onderscheidenlijk verlaagd. Bij de bepaling van de belasting die op de laatste factuur aan de verbruiker wordt vermeld, wordt de verhoging of verlaging, bedoeld in de tweede volzin, in aanmerking genomen.
Artikel 62
{Tarief bij Nm3}
Indien op
basis van een contract tussen de belastingplichtige en de verbruiker de
geleverde hoeveelheid aardgas gemeten wordt in Nm3, worden
de tarieven toegepast, zoals die met betrekking tot aardgas in artikel
59, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, en artikel 60, eerste
lid, worden toegepast per kubieke meter.
Afdeling 5 Belastingvermindering en vrijstellingen
Artikel 63
{Vermindering}
1.
Op de ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast met betrekking tot onroerende zaken die op zich als gebouwde eigendommen zijn aan te merken en die kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben. De vermindering bedraagt € 308,54 per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting.
2.
Indien
het bedrag van de over de verbruiksperiode verschuldigde belasting
lager is dan het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid,
wordt het verschil aan de verbruiker
terugbetaald.
3. In de
gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen
voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen,
wordt bij de berekening van het voorschotbedrag naar evenredigheid
rekening gehouden met de belastingvermindering, bedoeld in het eerste
lid.
4.
Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden worden de
in het eerste lid genoemde bedragen naar evenredigheid verlaagd,
onderscheidenlijk verhoogd.
5.
Bij toepassing van
artikel 50, derde lid, zijn het eerste en vierde lid van overeenkomstige
toepassing.
6.
Bij op
voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de
belastingvermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
verleend.
7.
Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels
gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 64
{Vrijstelling bij energie-opwekking}
1.
Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering of het verbruik
van aardgas en
elektriciteit die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie
met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent dan wel in een installatie met behulp waarvan
elektriciteit wordt opgewekt uitsluitend door middel van hernieuwbare
energiebronnen en
elektriciteit.
2.
Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekte kWh. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, wordt de in de eerste volzin genoemde maximale hoeveelheid naar evenredigheid verhoogd, onderscheidenlijk verlaagd.
3.
Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering of het verbruik van:
–elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procedés; en
–aardgas dat wordt gebruikt voor metallurgische procedés.
Als metallurgische procedés worden
aangemerkt:
a.de
vervaardiging van metalen in primaire
vorm;
b.smeden,
persen, stampen en profielwalsen van
metaal;
c.oppervlaktebehandeling
bestaande uit harden of warmtebehandeling van
metalen.
De vrijstelling voor
metallurgische procedés geldt alleen voor bedrijven die volgens de
Standaard Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 van het Centraal
Bureau voor de Statistiek behoren tot code 24 of
25.
4.
Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering of het verbruik van aardgas dat wordt gebruikt voor mineralogische procedés.
Als mineralogische procedés worden aangemerkt de vervaardiging van glas en glaswerk, de vervaardiging van keramische producten, de vervaardiging van cement, kalk of gips, de vervaardiging van kalkzandsteen of cellenbeton en de vervaardiging van steenwol.
De vrijstelling voor mineralogische procedés geldt alleen voor de bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 23.
5.
Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering of het verbruik van
aardgas dat
wordt gebruikt anders dan als brandstof dan
wel aardgas dat wordt gebruikt als additief of als vulstof in producten die
direct of indirect zijn bestemd voor verbruik, worden aangeboden voor verkoop
of worden verbruikt als aardgas.
6.
Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel
van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen,
bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid, worden verleend.
7.
Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels
gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 65
Vervallen
Afdeling 6 Teruggaven
Artikel 66
1.
{Teruggaaf van belasting aan energie-intensieve bedrijven}
Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot elektriciteit die geleverd is ten behoeve van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond van artikel 64, eerste of derde lid, hoger is dan 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. De teruggaaf wordt slechts verleend indien de verbruiker in het kader van met Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie en hij als energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt, met dien verstande dat voor verbruikers die deelnemer zijn in de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen die afspraak van toepassing is zoals die luidde op 2 oktober 2009.
2.
De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op een kalenderjaar en bedraagt het positieve verschil tussen:
a.de belasting die ter zake van de in het kalenderjaar ten behoeve van zakelijk verbruik geleverde elektriciteit verschuldigd is en aan de verbruiker in rekening is gebracht; en
b.de belasting die op de voet van artikel 59, eerste lid, onderdeel c, verschuldigd is over een geleverde hoeveelheid van 10 000 000 kWh, dan wel, indien dat meer is, de belasting die verschuldigd zou zijn als het gehele zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk verbruik dat is vrijgesteld op grond van artikel 64, eerste of derde lid, belast zou zijn naar een tarief gelijk aan het minimumbelastingniveau per kWh, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU 2003, L 283).
3.
De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, valt binnen de bepalingen van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187). De teruggaaf wordt slechts verleend als de verbruiker blijkens een door hem verstrekte verklaring niet in moeilijkheden verkeert.
4.
{Verklaringen voor teruggaaf}
De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de verbruiker met het verzoek om teruggaaf de volgende verklaringen aan de inspecteur overlegt:
a.de verklaring dat hij deelnemer in een convenant is doordat hij afspraken als bedoeld in het eerste lid heeft gemaakt;
b.de verklaring dat het verbruik van de elektriciteit waarvoor hij om de teruggaaf verzoekt, zakelijk verbruik betreft als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel t, en
c.de verklaring dat hij een energie-intensief bedrijf is als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel p.
5.
Indien de verbruiker niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarover hij een teruggaaf van energiebelasting heeft gekregen, een voortgangsverklaring als bedoeld in het zesde lid met betrekking tot dat kalenderjaar heeft overgelegd aan de inspecteur, wordt hij geacht in dat kalenderjaar geen deelnemer in een convenant te zijn geweest, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
{Voortgangsverklaring}
6.
Een voortgangsverklaring is een verklaring van een onafhankelijke instantie waaruit blijkt dat de verbruiker in het voorafgaande kalenderjaar de gemaakte afspraken, bedoeld in het eerste lid, in voldoende mate heeft nageleefd. Een onafhankelijke instantie als bedoeld in de eerste volzin is een door Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instantie die de resultaten van de afspraken, bedoeld in het eerste lid, verifieert. De voortgangsverklaring wordt jaarlijks door de onafhankelijke instantie aan de verbruiker verstrekt.
7.
Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de hoeveelheidsgrens, bedoeld in het eerste en tweede lid, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
8.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
9.
Voor de toepassing van dit artikel wordt elektriciteit waarvoor de belasting wordt geheven ingevolge artikel 50, derde lid, onderdeel b, c of d, mede aangemerkt als elektriciteit die aan de verbruiker is geleverd, en wordt de op aangifte ter zake van het verbruik van die elektriciteit voldane belasting mede in aanmerking genomen als belasting die aan de verbruiker in rekening is gebracht.
Artikel 67
{Teruggaaf bij blokverwarming}
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting
verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief, bedoeld in artikel
59, eerste lid, onderdeel a, voor het verbruik niet hoger dan 170 000 kubieke meter, voor zover het verbruik van warmte in een onroerende
zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet
waardering onroerende zaken die door een installatie voor
blokverwarming wordt verwarmd, hoger is dan 5 372 000 megajoule per
verbruiksperiode van twaalf
maanden.
2. De teruggaaf, bedoeld in
het eerste lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het eerste
lid bedoelde onroerende zaak. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen
het bedrag van de belasting dat volgt uit toepassing van het tarief,
bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, voor het verbruik
niet hoger dan 170 000 kubieke meter en het bedrag van de belasting dat
volgt uit toepassing van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, als aan
de gebruiker een hoeveelheid aardgas geleverd zou zijn die
correspondeert met de verbruikte
warmte.
3. Bij op voordracht van Onze
Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in
het eerste lid, wordt verleend.
4. Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 68
{Meerdere leveranciers}
1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf
van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit,
voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door een verbruiker gedurende dezelfde periode binnen een kalenderjaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn
verschuldigd indien sprake was van één
leverancier.
2. Op verzoek wordt aan
de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend voor zover met
betrekking tot zakelijk verbruik van elektriciteit boven de 10 000 000 kWh per
verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting het tarief voor
niet-zakelijk verbruik in rekening is
gebracht.
3. Bij op voordracht van
Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in
het eerste en tweede lid, worden
verleend.
4. Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de
uitvoering van dit artikel.
Artikel 69
{Eredienst}
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting
verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een
onroerende zaak die in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van
levensbeschouwelijke aard.
2.
{Algemeen Nut Beogende Instelling}
Op
verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en
elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in
gebruik is bij een algemeen nut beogende instelling of bij een
instelling die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5c,
onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
mits:
a.de
in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte mate
werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of
onderwijs;
b.de in de
aanhef bedoelde instellingen geen publiekrechtelijk lichaam
zijn;
c.de in de
aanhef bedoelde instellingen beschikken over een eigen
aansluiting;
d.de in de aanhef bedoelde algemeen nut beogende instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;
e.de
werkzaamheden van de in de aanhef bedoelde instelling die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5c, onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geheel of
nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of
naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het
economische verkeer gebruikelijk is.
{Gezamenlijk gebruik}
3.
Op
verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en
elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in
gebruik is bij meer dan één instelling die een algemeen nut
beogende instelling is of die een instelling is die voldoet aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 5c, onderdelen a en b, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, en het tweede lid, onderdeel e,
mits:
a.de
in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte mate
werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of
onderwijs;
b.de in de aanhef bedoelde instelling die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5c, onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, beschikt over notarieel verleden statuten
waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt, dan
wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26 van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel
verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen
waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling
blijkt;
c.de
instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en
exploiteert, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt
dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en
exploiteren ten nutte van instellingen als bedoeld in de
aanhef;
d.de
feitelijke werkzaamheden van de instelling, bedoeld in onderdeel c,
overeenkomen met de
doelstelling;
e.de in de aanhef bedoelde algemeen nut beogende instelling en de instelling, bedoeld in onderdeel c, niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen dan wel daarvan zijn vrijgesteld;
f.de in
de aanhef bedoelde instellingen en de instelling, bedoeld in onderdeel
c, geen publiekrechtelijk lichaam zijn,
en
g.de instelling,
bedoeld in onderdeel c, beschikt over een eigen
aansluiting.
4. Voor de toepassing van dit artikel en de op dit
artikel berustende bepalingen wordt een statuut als bedoeld in artikel
2, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelijkgesteld met
notarieel verleden statuten indien dit statuut schriftelijk is
vastgelegd.
{Teruggaafgerechtigden}
5. De teruggaven, bedoeld
in het eerste en tweede lid, worden verleend aan de gebruiker van de
desbetreffende onroerende zaak en bedragen 50 percent van de aan hem in
rekening gebrachte belasting.
6. De
teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de instelling
die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert en
bedraagt 50 percent van de aan haar in rekening gebrachte
belasting.
7. Bij op voordracht van Onze
Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in
dit artikel, worden verleend.
8. Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 70
{Teruggaaf bij energie-opwekking}
1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf
van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit
die worden gebruikt op een in artikel 64, eerste lid, bedoelde
wijze.
2. Op verzoek wordt aan de
verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot
elektriciteit die wordt gebruikt op een in artikel 64, derde lid, eerste volzin, eerste aandachtsstreepje,
bedoelde wijze.
3. Op verzoek wordt
aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking
tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 64, derde lid, eerste volzin, tweede aandachtsstreepje, vierde en vijfde lid,
bedoelde wijze.
4. Bij op voordracht
van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in
het eerste tot en met derde lid, worden
verleend.
5. Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de
uitvoering van dit artikel.
Artikel 70a
{Teruggaaf bij gebruik in vaartuigen op communautaire wateren}
1.
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor vaartuigen op communautaire wateren, met inbegrip van de visserij.
2.
De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor particuliere pleziervaartuigen.
3.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een particulier pleziervaartuig verstaan een vaartuig dat wordt gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Afdeling 7 Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing
Artikel 71
{Verplichtingen}
1. De belastingplichtigen, bedoeld in artikel 53, eerste en tweede lid, voeren een administratie waaruit
duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting
van belang kunnen zijn.
2. Bij
regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de wijze
waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt
voldaan.
3. Bij regeling van Onze
Minister worden voorwaarden gesteld aan de administratie van een
installatie waarin zuivere biomassa zodanig wordt verwerkt dat daaruit
elektriciteit wordt opgewekt of waarin stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas of biogas wordt
gewonnen.
Hoofdstuk VII Vervallen
Afdeling 1 Vervallen
Artikel 72
Vervallen
Afdeling 2 Vervallen
Artikel 73
Vervallen
Artikel 74
Vervallen
Afdeling 3 Vervallen
Artikel 75
Vervallen
Artikel 76
Vervallen
Afdeling 4 Vervallen
Artikel 77
Vervallen
Afdeling 5 Vervallen
Artikel 78
Vervallen
Afdeling 6 Vervallen
Artikel 79
Vervallen
Hoofdstuk VIII Vervallen
Afdeling 1 Vervallen
Artikel 80
Vervallen
Afdeling 2 Vervallen
Artikel 81
Vervallen
Artikel 82
Vervallen
Artikel 83
Vervallen
Afdeling 3 Vervallen
Artikel 84
Vervallen
Artikel 84a
Vervallen
Artikel 85
Vervallen
Afdeling 4 Vervallen
Artikel 86
Vervallen
Afdeling 5 Vervallen
Artikel 87
Vervallen
Afdeling 5a Vervallen
Artikel 87a
Vervallen
Artikel 87b
Vervallen
Artikel 87c
Vervallen
Artikel 87d
Vervallen
Afdeling 6 Vervallen
Artikel 88
Vervallen
Afdeling 7 Vervallen
Artikel 88a
Vervallen
Artikel 88b
Vervallen
Hoofdstuk IX Algemene bepalingen
Afdeling 1 Wijze van heffing
Artikel 89
{Heffing door voldoening}
1.
De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op
aangifte worden voldaan.
{Teruggaaf}
2.
Indien de berekening van de verschuldigde belasting leidt
tot een negatief bedrag verleent de inspecteur op verzoek
van de belastingplichtige teruggaaf van dit bedrag. Het verzoek om teruggaaf geschiedt bij de aangifte over het tijdvak waarover de belasting berekend is.
Afdeling 2 Aanvullende regelingen
Artikel 90
{Inflatiecorrectie}
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 18, 28, 43, 59, eerste en derde lid, en 60, eerste lid, vermelde bedragen.
Artikel 91
{Beschikking}
1.
De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld
in de artikelen 20, eerste lid, 27, derde lid, 30, eerste lid, 45,
eerste en tweede lid, 54, derde lid, 66, eerste lid, 67, eerste lid, 68, eerste
en tweede lid, 69, eerste tot en met derde lid, 70, eerste tot en met derde lid, 70a, eerste lid, 89, tweede lid, en 92, eerste lid,
bij een voor bezwaar vatbare
beschikking.
2. Binnen acht weken na
ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat
verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid bedoelde
kennisgeving.
3. Indien de inspecteur
de beschikking niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan
geven, stelt hij de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in
kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden
gegeven.
4.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing
op:
a.verzoeken aan
de inspecteur tot aanwijzing van een teruggaaftijdvak op grond van
bepalingen krachtens artikel 45, derde
lid;
b.verzoeken aan
de inspecteur tot aanwijzing van een teruggaaftijdvak op grond van
bepalingen krachtens artikel 70, vierde
lid.
Artikel 92
{Teruggaaf niet-ontvangen belastingen}
1.
Bij de toepassing van artikel 89 wordt voor de belasting op leidingwater, de afvalstoffenbelasting en de energiebelasting een vermindering op de verschuldigde belasting toegepast, voor zover komt vast te staan dat een door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedrag niet is en niet zal worden ontvangen.
2.
De aanspraak op de vermindering van belasting ontstaat op het tijdstip waarop komt vast te staan dat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, niet is en niet zal worden ontvangen, met dien verstande dat deze aanspraak uiterlijk ontstaat één jaar na het tijdstip waarop het geheel of gedeeltelijk niet ontvangen bedrag opeisbaar is geworden.
3.
Voor zover een bedrag ter zake waarvan de aanspraak op de vermindering van belasting is ontstaan, alsnog geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen, wordt de belasting opnieuw verschuldigd op het tijdstip van ontvangst. Artikel 89 is van toepassing.
4.
Ingeval de belastingplichtige zijn vordering ter zake van een bedrag als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een andere ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, treedt deze andere ondernemer met betrekking tot die vordering of het overgedragen gedeelte daarvan voor de toepassing van dit artikel op het tijdstip van die overdracht in de plaats van de belastingplichtige.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden en beperkingen worden gesteld.
6. Bij regeling van Onze
Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit artikel.
Artikel 93
{Delegatie}
1. Bij op voordracht van Onze Minister vast te
stellen algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een
juiste toepassing van de wet regels worden gesteld ter aanvulling van
de in deze wet geregelde
onderwerpen.
2. Bij regeling van Onze
Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van
bestuur.
Hoofdstuk X Slotbepalingen
Artikel 94
{Inwerkingtreding}
De inwerkingtreding van deze wet wordt bij wet geregeld.
Artikel 95
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Wet belastingen op milieugrondslag.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
23 december 1994
Beatrix
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer,
M. de Boer
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
de negenentwintigste december 1994
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager