Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is in het belang van de werkgelegenheid
maatregelen te treffen ter vermindering van bepaalde
loonkosten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Algemeen
Artikel 1
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de
heffing van de loonbelasting;
b.loontijdvak: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van
de loonbelasting;
c.loon: loon in de zin van de
Wet op de loonbelasting 1964,
verminderd met daarin begrepen:
1°.loon uit vroegere dienstbetrekking;
2°.loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven van de inhoudingsplichtige;
d.vervallen;
e.aangiftetijdvak: het
tijdvak waarover krachtens artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen de loonbelasting moet worden
betaald;
f.vervallen;
g.vervallen;
ga.vervallen;
h.zeeschip: een
schip ten aanzien waarvan de Wet zeevarenden van toepassing is,
dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de
Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming
grotendeels op zee wordt geëxploiteerd voor het vervoer van
zaken of personen in het internationale verkeer over zee, het vervoer
van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of
exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee, het verrichten van
sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in
artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, het verrichten van
baggerwerkzaamheden of overige bij ministeriële regeling nader
te bepalen activiteiten op zee, met uitzondering
van:
1°.een schip dat wordt gebruikt voor de
loodsdienst;
2°.een schip dat
wordt gebruikt voor de zeilvaart,
niet zijnde een schip dat voldoet aan de in het tweede lid genoemde
voorwaarden;
2bis°.een schip dat wordt gebruikt voor de
sportvisserij;
3°.een schip in
havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;
4°.een schip dat wordt gebruikt voor
baggerwerkzaamheden dat niet over eigen voortstuwing beschikt of dat
niet is ingericht voor het vervoer van lading over zee,
en
5°.een schip dat bestemd is
of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere
levende rijkdommen van de
zee;
ha.havensleepdienst: het geheel van werkzaamheden en
activiteiten door een sleepboot als bedoeld in onderdeel hb grotendeels
in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Unie
verricht, ten behoeve van het assisteren bij het meren, ontmeren en
verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die
inkomen van of uitgaan naar
zee;
hb.sleepboot: een schip ten
aanzien waarvan de Wet zeevarenden van toepassing is, dat is
voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de
Zeebrievenwet en is bestemd voor het verrichten van sleep- en
hulpverleningswerkzaamheden op
zee;
i.zeevarende: degene die als
kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een zeeschip
dat in Nederland is geregistreerd en de Nederlandse vlag voert, tenzij
hij werkzaam is op een schip dat een geregelde passagiersdienst
onderhoudt tussen havens van de Europese Unie en hij niet de
nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische
Ruimte;
ia.zee: alle wateren die zich
bevinden voorbij de laagwaterlijn van de kust. Indien een transport over zee plaatsvindt
met inbegrip van transport door een waterweg van maritieme
aard in de zin
van
Verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van 8 december 2003 tot vaststelling van de lijst van waterwegen van maritieme aard, bedoeld in artikel 3, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (PbEU 2003, L 3), wordt het
transport voor het gehele traject geacht transport over zee te
zijn;
ib.binnenwateren: wateren anders dan bedoeld in onderdeel ia;
j.onderneming: een onderneming in de zin van de
Wet inkomstenbelasting 2001 of de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
k.fiscale eenheid: een eenheid in de zin van de
artikelen 15 en
15a van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969;
l.S&O-inhoudingsplichtige: een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft, tenzij deze inhoudingsplichtige een publieke kennisinstelling is;
m.publieke kennisinstelling:
1°.een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de onderdelen a, b, c, g, h en i van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van die bijlage;
2°.een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
3°.een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs, ziekenhuis of onderzoeksorganisatie die gelijkwaardig is aan een publieke kennisinstelling als bedoeld onder 1° of 2°;
n.
onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel ee, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C198/7);
o.S&O-belastingplichtige: een natuurlijke persoon die voldoet aan
het urencriterium, bedoeld in
artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting
2001;
p.speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige systematisch georganiseerde en in
een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en
uitsluitend gericht
op:
1°.technisch-wetenschappelijk
onderzoek;
2°.de ontwikkeling
van voor de S&O-inhoudingsplichtige, onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige, technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke
producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen
van) programmatuur;
q.programmatuur: het niet-fysieke, logische deelsysteem van een informatiesysteem dat de structuur van de gegevens en van de verwerkingsprocessen bepaalt voor zover dat deelsysteem is vastgelegd in een formele programmeertaal;
r. S&O-referentiejaar: het tweede kalenderjaar
voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de
S&O-afdrachtvermindering betrekking
heeft;
s.S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 23 aan een
S&O-inhoudingsplichtige of artikel 27 aan een
S&O-belastingplichtige afgegeven
verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk;
t.kosten: al hetgeen voor de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige is betaald door de S&O-inhoudingsplichtige of door een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige voor zover deze betalingen:
1°.niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring;
2°.uitsluitend dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan het uitvoeren van speur- en ontwikkelingswerk;
3°.drukken op de S&O-inhoudingsplichtige of op een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige; en
4°.geen uitgaven zijn als bedoeld in onderdeel u;
u.uitgaven: al hetgeen is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen voor zover deze betalingen drukken op de S&O-inhoudingsplichtige of op een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige en deze bedrijfsmiddelen:
1°.niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring;
2°.niet eerder zijn gebruikt; en
3°.dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige;
v.bedrijfsmiddel: goed dat voor het drijven van een onderneming wordt gebruikt;
w.uitbesteed onderzoek: werkzaamheden die voor de S&O-inhoudingsplichtige als speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden aangemerkt en door deze S&O-inhoudingsplichtige worden uitbesteed aan een derde.
2.
Voor
toepassing van het eerste lid, onderdeel h, onder 2°,
dient:
a.door
of namens de Nederlandse Inspectie Verkeer en Waterstaat voor het schip
een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied te zijn afgegeven,
welk certificaat vermeldt dat het schip voldoet
aan:
1°.de
krachtens artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet uitgevaardigde
voorschriften voor Commercial Cruising
Vessels;
2°.de
voorschriften van het
SOLAS-verdrag;
3°.de
voorschriften van de Special Purpose Ship (SPS) Code,
of
4°.de
voorschriften van de Special Purpose Ship Code
2008;
b.het
schip een lengte te hebben van ten minste 24 meter, bepaald op basis
van de International Convention on Load
Lines.
{Uitzondering op S&O}
3.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel p, wordt niet tot
speur- en ontwikkelingswerk gerekend:
a.marktonderzoek;
b.organisatorische en administratieve werkzaamheden;
c.door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling
aangewezen andere werkzaamheden.
4.
De ministeriële regelingen, bedoeld in deze wet, worden, voor zover niet anders is bepaald, uitgevaardigd door Onze Minister, wat betreft de regelingen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 20, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel 2
{Werknemer}
1.
Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een
inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of
publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2.
Artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964 is van
overeenkomstige toepassing.
3.
Als dienstbetrekking worden mede beschouwd de
arbeidsverhoudingen, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen f en g, en 4, onderdeel e, van
de Wet op de loonbelasting 1964.
Hoofdstuk II Verminderingen af te dragen
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Artikel 3
{Vermindering af te dragen loonbelasting}
1.
De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen
loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met:
a.de afdrachtvermindering zeevaart;
b.de S&O-afdrachtvermindering.
2.
De
S&O-afdrachtvermindering komt in mindering op de af te dragen
loonbelasting. Uitsluitend voor de toepassing van de vorige volzin
door de inhoudingsplichtige wordt af te dragen premie voor de
volksverzekeringen gelijkgesteld met af te dragen loonbelasting.
3.
De afdrachtvermindering zeevaart komt in mindering op de af te dragen
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Artikel 4
{Geen afdrachtvermindering zeevaart bij S&O}
Voor zover loon in aanmerking is genomen voor de toepassing van
de S&O-afdrachtvermindering vindt de afdrachtvermindering
zeevaart geen toepassing.
Artikel 5
{Hoogte afdrachtverminderingen onderwijs }
1.
De
afdrachtvermindering zeevaart beloopt een bedrag te bepalen op de voet
van hoofdstuk
VII.
2.
De
S&O-afdrachtvermindering beloopt een bedrag te bepalen op de voet
van hoofdstuk
VIII.
Artikel 6
Vervallen
Hoofdstuk III Vervallen
Artikel 7
Vervallen
Artikel 7a
Vervallen
Hoofdstuk IV Vervallen
Artikel 8
Vervallen
Artikel 9
Vervallen
Artikel 10
Vervallen
Artikel 11
Vervallen
Artikel 12
Vervallen
Artikel 13
Vervallen
Hoofdstuk V Vervallen
Artikel 13a
Vervallen
Artikel 14
Vervallen
Artikel 14a
Vervallen
Artikel 15
Vervallen
Hoofdstuk VA Vervallen
Artikel 15a
Vervallen
Hoofdstuk VI Vervallen
Artikel 16
Vervallen
Artikel 16a
Vervallen
Hoofdstuk VIA Vervallen
Artikel 16b
Vervallen
Hoofdstuk VII Afdrachtvermindering zeevaart
Artikel 17
{Toepassing vermindering zeevaart}
1.
De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing met
betrekking tot zeevarenden. De afdrachtvermindering beloopt
een bedrag ter grootte van het in het tweede lid genoemde
percentage van het loon van de zeevarenden in het
loontijdvak. Bij zeevarenden op schepen bestemd voor
baggerwerkzaamheden, onderscheidenlijk schepen bestemd voor sleep- en
hulpverleningswerkzaamheden wordt als loon niet in aanmerking genomen
het gedeelte van het loon dat toerekenbaar is aan andere werkzaamheden
dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee, onderscheidenlijk
andere werkzaamheden dan sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op
zee.
2. Het in het eerste lid bedoelde percentage
bedraagt:
a.met betrekking tot de in Nederland, een lidstaat
van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wonende
zeevarende: 40 percent;
b.met betrekking tot de niet in Nederland, een
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de
Europese Economische Ruimte wonende zeevarende die aan de loonbelasting
is onderworpen of premieplichtig is voor de
volksverzekeringen: 10
percent.
3.
De in het tweede lid vermelde percentages kunnen bij
ministeriële regeling met ingang van een kalenderkwartaal
worden vervangen door andere.
4.
Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de
krachtens het derde lid vastgestelde ministeriële regeling
in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot
goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt
ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal
besluit tot het niet aannemen van het voorstel, worden bij
ministeriële regeling de krachtens het derde lid vervangen
percentages met ingang van het eerstvolgende
kalenderkwartaal vervangen door de percentages zoals die
golden onmiddellijk vóór het in de eerste volzin bedoelde
tijdstip.
Artikel 18
{Berekening afdrachtvermindering zeevaart}
1.
Volgens bij ministeriële regeling te stellen regels maakt
de inhoudingsplichtige per loontijdvak een berekening van
het in artikel 17, eerste
lid, bedoelde loon alsmede het gedeelte van dat loon
dat niet in aanmerking is
genomen en van het bedrag van de
afdrachtvermindering zeevaart.
{Administratieve verplichtingen}
2.
De inhoudingsplichtige bewaart en registreert met betrekking
tot het schip of de schepen waarop een of meer zeevarenden
werkzaam zijn met betrekking tot wie de afdrachtvermindering
zeevaart wordt toegepast:
a.afschriften van monsterrollen als bedoeld in
artikel 33 van de Wet zeevarenden;
b.afschriften van zeebrieven als bedoeld in
artikel 3, eerste lid,
van de Zeebrievenwet.
3.
De inhoudingsplichtige legt vast met betrekking tot welke
zeevarenden hij in het kalenderjaar de afdrachtvermindering
zeevaart heeft toegepast, alsmede het schip of de schepen
waarop die zeevarenden werkzaam zijn geweest onder
vermelding van de periode waarin dit plaatsvond.
{Bedrijfstijd}
4. De
inhoudingsplichtige legt met betrekking tot zeeschepen die zijn bestemd
voor sleep-en hulpverleningswerkzaamheden op zee en die tevens, in en
rond havens gelegen op het grondgebied van de Europese Unie en
op binnenwateren van de Europese Unie, worden ingezet voor het
assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die
inkomen van of uitgaan naar zee en gebruik maken van eigen
voortstuwing, de bedrijfstijd vast die is gemoeid met de onderscheidene
werkzaamheden. De wachttijd mag evenredig worden toegedeeld aan de
bedrijfstijd van de onderscheidene
werkzaamheden.
5.
De inhoudingsplichtige bewaart de in het tweede lid
bedoelde gegevens, alsmede de in het tweede lid bedoelde
afschriften en de in het derde en vierde lid bedoelde vastleggingen,
bij de loonadministratie.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van de in dit artikel genoemde
verplichtingen.
Artikel 19
{Niet voldoen aan verplichtingen}
Indien de inhoudingsplichtige niet voldoet aan de in
artikel 18 bedoelde
verplichtingen, wordt de afdrachtvermindering zeevaart geacht
ten onrechte te hebben plaatsgevonden.
Artikel 20
{Nadere bepaling ter uitvoering van dit hoofdstuk}
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter
bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk VIII S&O-afdrachtvermindering
Artikel 21
{S&O-afdrachtvermindering}
1. De S&O-afdrachtvermindering is met
betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de
S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem
afgegeven S&O-verklaring die betrekking heeft op een periode waarin
het aangiftetijdvak eindigt. Het totaal van de
S&O-afdrachtvermindering beloopt het bij die S&O-verklaring ter
zake vastgestelde bedrag.
2. Per
aangiftetijdvak wordt maximaal een evenredig deel van het bij de
S&O-verklaring vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering
in aanmerking genomen. De evenredigheid is gerelateerd aan het aantal
aangiftetijdvakken die vanaf het desbetreffende aangiftetijdvak nog
eindigen in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking
heeft.
3. Ingeval na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat is geëindigd of nog gaat eindigen in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de S&O-verklaring betrekking heeft. Voor zover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte. Voorzover toepassing van de eerste volzin tot
gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag met een reeds verstreken
aangiftetijdvak wordt verrekend, wordt de aangifte over dat reeds
verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de
loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige
aangifte.
Artikel 22
{S&O-verklaring}
1. De S&O-inhoudingsplichtige kan voor een
aaneengesloten periode van ten minste drie kalendermaanden en ten
hoogste twaalf kalendermaanden vallende binnen één
kalenderjaar en in totaal voor niet meer dan drie perioden per
kalenderjaar, een S&O-verklaring aanvragen. Een kalendermaand
waarop een aanvraag betrekking heeft kan niet meer worden betrokken in
een latere aanvraag.
2.
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, een opgave als bedoeld in het vierde lid en een mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, geschieden uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen.
{Indiening aanvraag}
3. De aanvraag moet worden ingediend ten minste een
kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking
heeft. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen drie
kalendermaanden na de aanvang van de periode waarop de aanvraag
betrekking heeft. Onze Minister van Economische Zaken kan bij
ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van
gevallen, een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de
aanvraag uiterlijk moet zijn
gegeven.
4. De aanvraag wordt in de situatie waarin de
S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar speur- en
ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor een S&O-verklaring is
verstrekt, slechts in behandeling genomen indien hij uiterlijk bij de
indiening van de aanvraag opgave heeft gedaan van de
burgerservicenummers van zijn werknemers die dat speur- en
ontwikkelingswerk hebben
verricht.
Artikel 23
{Verstrekking S&O-verklaring}
1. Onze Minister van Economische Zaken verstrekt
aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode
van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn
aanvraag op de voet van artikel 22 een
S&O-verklaring.
{Inhoud verklaring}
2. De
S&O-verklaring
bevat:
a.een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt
als speur- en ontwikkelingswerk;
b.de
periode waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt;
c.het aantal uren dat werknemers van de
S&O-inhoudingsplichtige in die periode aan het werk, bedoeld in onderdeel a, naar verwachting zullen besteden;
d.het bedrag aan kosten en uitgaven dat naar verwachting betrekking heeft op die periode en het werk, bedoeld in onderdeel a, of het bedrag dat voor die periode naar verwachting volgt uit de toepassing van het vierde lid, onderdeel b;
e.het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering met
een berekening van dat bedrag.
{Bedrag vermindering}
3.
Het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering beloopt 16 percent van:
a.het bedrag dat volgt uit het product van het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het gemiddelde uurloon, bedoeld in het vijfde lid; en
b.het bedrag aan kosten en uitgaven;
vermeerderd met 16 percent van de som van de bedragen, bedoeld in de onderdelen a en b, voor zover de som van die bedragen in het kalenderjaar niet uitgaat boven € 350 000. De vermeerdering, bedoeld in de eerste volzin, blijft achterwege voor zover die vermeerdering reeds toepassing heeft gevonden bij een S&O-verklaring betreffende een eerdere periode van het kalenderjaar.
4.
Indien de S&O-inhoudingsplichtige in de aanvraag van de S&O-verklaring die betrekking heeft op de eerste periode van een kalenderjaar waarvoor de S&O-inhoudingsplichtige een aanvraag doet, gekozen heeft voor het op forfaitaire wijze berekenen van het bedrag aan kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk, beloopt het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, in afwijking van het derde lid, 16 percent van:
a.het bedrag dat volgt uit het product van het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het gemiddelde uurloon, bedoeld in het vijfde lid; en
b.het bedrag dat volgt uit het product van € 10 en het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, voor zover dit aantal uren in het kalenderjaar niet hoger is dan 1800 en het bedrag dat volgt uit het product van € 4 en het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, voor zover dit aantal uren in het kalenderjaar hoger is dan 1.800;
vermeerderd met 16 percent van de som van de bedragen, bedoeld in de onderdelen a en b, voor zover de som van die bedragen in het kalenderjaar niet uitgaat boven € 350 .000. De vermeerdering, bedoeld in de eerste volzin, blijft achterwege voor zover die vermeerdering reeds toepassing heeft gevonden bij een S&O-verklaring betreffende een eerdere periode van het kalenderjaar.
{Gemiddeld uurloon}
5. Het gemiddelde uurloon wordt gesteld op het
uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige in het
S&O-referentiejaar gemiddeld heeft betaald aan zijn werknemers die
in dat jaar speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht waarvoor een
S&O-verklaring is verstrekt. Het gemiddelde uurloon wordt daarbij
gesteld op de som van de door de S&O-inhoudingsplichtige
aan deze werknemers in het S&O-referentiejaar betaalde lonen
gedeeld door de som van de in het S&O-referentiejaar door de
S&O-inhoudingsplichtige aan deze werknemers verloonde uren nadat de
som van de verloonde uren is vermenigvuldigd met 0,85; de uitkomst van
deze deling wordt naar boven afgerond op een bedrag in hele euro’s. Het gemiddelde uurloon wordt aldus bepaald aan de
hand van de gegevens zoals die blijken uit de polisadministratie van
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen op een bij
ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken
vast te stellen peildatum gelegen in het kalenderjaar volgende op het
S&O-referentiejaar. Indien de berekening aan de hand van de
gegevens op de peildatum leidt tot een evident onjuist gemiddeld
uurloon, wordt het gemiddelde uurloon bepaald aan de hand van de juiste
gegevens zoals die blijken na uitvraag daarvan bij de
S&O-inhoudingsplichtige door Onze Minister van Economische Zaken.
Ingeval de S&O-inhoudingsplichtige in het
S&O-referentiejaar geen speur- en ontwikkelingswerk heeft
verricht waarvoor hij over een S&O-verklaring beschikt, geldt een
gemiddeld uurloon van
€ 29.
{Fiscale eenheid}
6. De inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van een
fiscale eenheid en voor speur- en ontwikkelingswerk werknemers ter
beschikking stelt aan een onderneming binnen die fiscale eenheid, wordt
geacht dat speur- en ontwikkelingswerk zelf te verrichten. Op deze
inhoudingsplichtige is het bij of krachtens deze wet bepaalde zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de
inhoudingsplichtige de verplichtingen in voorkomende gevallen zal doen
uitvoeren door de onderneming die het speur- en ontwikkelingswerk
uitvoert.
{Starter}
7. Het in het derde en vierde lid laatstvermelde percentage wordt vervangen door 24 indien de
S&O-inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande
kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met
betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is
afgegeven. Indien de voor rekening van de inhoudingsplichtige gedreven
onderneming een voortzetting is van een onderneming die, of een
gedeelte van een onderneming dat direct of indirect is gedreven door
een met hem verbonden vennootschap in de zin van artikel 10a, zevende
lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel voor rekening van een
natuurlijk persoon die op het moment van aanvraag een aanmerkelijk
belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft in de
inhoudingsplichtige, wordt voor de toepassing van de eerste volzin een
ten aanzien van de verbonden vennootschap, onderscheidenlijk natuurlijk
persoon, reeds voor de voortzetting afgegeven S&O-verklaring
aangemerkt als een ten aanzien van de inhoudingsplichtige afgegeven
verklaring. Een S&O-verklaring die is afgegeven voor een deel van
een kalenderjaar wordt aangemerkt als een S&O-verklaring afgegeven
met betrekking tot een heel
kalenderjaar.
8. In afwijking van
artikel 1, eerste lid, onderdeel c, is het loon, bedoeld in het vijfde
lid, het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, met uitzondering van eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31 van die wet.
9.
Kosten en uitgaven kunnen slechts bij één S&O-inhoudingsplichtige tot het bedrag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, gerekend worden.
Artikel 23a
{Gedeeltelijk direct toerekenbare uitgaven}
1.
Uitgaven die gedeeltelijk direct toerekenbaar zijn aan door de S&O-inhoudingsplichtige verricht speur- en ontwikkelingswerk, komen slechts voor dat deel als uitgaven als bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel b, in aanmerking.
2.
Een uitgave kan slechts in één S&O-verklaring worden opgenomen.
3.
Uitgaven van € 1.000.000 of meer per bedrijfsmiddel komen in enig kalenderjaar voor 20 percent als uitgaven als bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel b, in aanmerking.
4.
In afwijking van het tweede lid kunnen uitgaven als bedoeld in het derde lid gedurende 5 jaar maximaal eenmaal per kalenderjaar in een S&O-verklaring worden opgenomen.
Artikel 23b
{Niet tot kosten behoren}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet tot de kosten gerekend:
a.kosten van uitbesteed onderzoek;
b.kosten van inhuur van arbeid;
c.financieringskosten;
d.kosten van grondverwerving of grondverbetering;
e.kosten die een vergoeding vormen voor het ter beschikking stellen van een bedrijfsmiddel waarvoor de S&O-inhoudingsplichtige of een ander lichaam eerder een S&O-verklaring heeft ontvangen, mits:
1°.de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt;
2°.het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt; of
3°.een derde zowel onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt als onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt;
f.loonkosten.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet tot de uitgaven gerekend investeringen die in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek als bedoeld in artikel 3.42 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of voor milieu-investeringsaftrek als bedoeld in artikel 3.42a van die wet.
Artikel 23c
{Antimisbruikbepaling}
Indien tussen twee lichamen waarvan een van de lichamen onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of toezicht op, dan wel in het kapitaal van het andere lichaam ter zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, worden de kosten en uitgaven van deze lichamen voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zijn overeengekomen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien een derde onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van twee lichamen.
Artikel 23d
{Realisatietermijn}
1.
Kosten die in enig kalenderjaar in een S&O-verklaring zijn opgenomen worden betaald voordat de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, voor deze S&O-verklaring wordt gedaan.
2.
Uitgaven worden niet eerder in aanmerking genomen dan in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel waarop zij betrekking hebben in gebruik is genomen.
Artikel 24
{Eisen administratie}
1.
De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, houdt een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Ingeval aan de S&O-inhoudingsplichtige een S&O-verklaring is afgegeven die ook een bedrag aan kosten en uitgaven als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d, bevat, houdt de S&O-inhoudingsplichtige ook een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de kosten en uitgaven die zijn gemaakt voor het speur- en ontwikkelingswerk waarvoor hij de verklaring heeft ontvangen.
{Opgave werkelijk bestede uren}
2.
De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, doet mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken over de in dat kalenderjaar aan speur- en ontwikkelingswerk bestede uren per afgegeven S&O-verklaring en, ingeval die verklaring ook een bedrag aan kosten en uitgaven als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d, bevat, van de in dat kalenderjaar gerealiseerde kosten en uitgaven per afgegeven S&O-verklaring.
3. De
S&O-inhoudingsplichtige doet de mededeling, bedoeld in het tweede
lid, gezamenlijk voor alle op een kalenderjaar
betrekking hebbende S&O-verklaringen binnen drie kalendermaanden na
afloop van het kalenderjaar waarop de in dat lid bedoelde
S&O-verklaringen betrekking hebben of, indien dat later
is, binnen drie kalendermaanden na de afgifte van de laatste
S&O-verklaring die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
4. Bij
het eindigen van de inhoudingsplicht vóór het tijdstip,
bedoeld in het derde lid, wordt in afwijking van dat lid de mededeling
gedaan binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht
is
geëindigd.
Artikel 25
{Correctie-S&O-verklaring}
1.
Onze Minister van Economische Zaken geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige die de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, heeft gedaan, zo nodig een correctie-S&O-verklaring af voor alle op het kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen gezamenlijk, waarbij hij het bedrag van de correctie-S&O-verklaring, gespecificeerd per S&O-verklaring, vaststelt op basis van de voor dat kalenderjaar toegekende uren, kosten en uitgaven, maar volgens die mededeling niet-bestede uren en niet-gerealiseerde kosten en uitgaven.
2. Onze Minister van Economische Zaken geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige
een correctie-S&O-verklaring af met het bedrag dat op de
S&O-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan
S&O-afdrachtvermindering,
indien:
a.aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring of bij het doen van de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;
b.aannemelijk is geworden, dat de S&O-inhoudingsplichtige de verplichtingen, bedoeld in artikel 24, tweede, derde of vierde lid, niet is nagekomen, met dien verstande dat het bedrag van de correctie-S&O-verklaring wordt vastgesteld op 100% van het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering waarvoor de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, niet is gedaan.
3. Onze Minister van Economische Zaken kan, indien
blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet
voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde aan de
S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring afgeven
tot een omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat speur- en
ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaring is verricht of kosten en uitgaven zoals opgenomen in de S&O-verklaring zijn gerealiseerd.
4. Een bedrag vastgesteld
bij een correctie-S&O-verklaring komt
zoveel mogelijk in mindering op het bij één of meer
S&O-verklaringen waarop de correctie-S&O-verklaring
betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan
S&O-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is
gebracht op de af te dragen belasting en premie. Voorzover dat niet
mogelijk is, is sprake van een negatieve S&O-afdrachtvermindering
welke er toe leidt dat de over het aangiftetijdvak
waarin de correctie-S&O-verklaring is gedagtekend of het
daaropvolgende aangiftetijdvak af te dragen
loonbelasting,
dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve
S&O-afdrachtvermindering.
Artikel 26
{Overtreding}
1. Bij overtreding van het bij of krachtens
artikel 24, eerste lid, bepaalde of indien sprake is van het geval,
bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke
boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100 000, of,
wanneer dat meer is, 20% van het in de S&O-verklaring als
afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.
2.
Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 24, tweede, derde of vierde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van maximaal € 2500.
3. Onze Minister van Economische Zaken brengt
opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een
correctie-S&O-verklaring. Artikel 25, vierde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
4.
Bij het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
Artikel 27
{S&O-verklaring}
1. Aan een S&O-belastingplichtige die
voornemens is in een kalenderjaar ten minste 500 uren van zijn voor
werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en
ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken op aanvraag
een S&O-verklaring af.
2. Aanvragen kunnen voor het laatst worden ingediend
drie kalendermaanden voor het einde van het kalenderjaar. De beslissing
op de aanvraag wordt gegeven binnen drie kalendermaanden na indiening
van de aanvraag.
{Overtreding}
3. De
S&O-verklaring die ten name van een S&O-belastingplichtige
wordt afgegeven,
bevat:
a.een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt
als speur- en ontwikkelingswerk;
b.het
kalenderjaar waarvoor de S&O-verklaring wordt
verstrekt.
4. De
S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven
en die in het kalenderjaar minder dan 500 uren van zijn voor
werkzaamheden beschikbare tijd heeft besteed aan het speur- en
ontwikkelingswerk waarop de S&O-verklaring betrekking heeft, doet
daarvan binnen drie kalendermaanden na
afloop van het kalenderjaar
waarop de S&O-verklaring betrekking heeft mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken.
5. Artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige
toepassing.
6. Artikel 24, eerste
lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de
S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is
afgegeven.
{Intrekken verklaring}
7. Onze Minister van Economische Zaken trekt de S&O-verklaring in
indien:
a.blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde
administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel
bepaalde;
b.de
S&O-belastingplichtige de mededeling, bedoeld in het vierde lid,
deed, of aannemelijk is dat hij dat had behoren te doen;
c.aannemelijk is dat ter verkrijging van de
S&O-verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig
onjuist of onvolledig zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou
zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden
volledig bekend zouden zijn geweest.
8.
Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid en een mededeling als bedoeld in het vierde lid geschieden uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen.
Artikel 28
{Nadere toepassingen}
1. De in de artikelen 47 tot en met 51 en 53,
eerste en vierde lid, tot en met 56 van Algemene wet inzake
rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden
mede jegens de door Onze Minister van Economische Zaken met betrekking
tot de toepassing van in dit hoofdstuk aangewezen
ambtenaren.
2. De artikelen 68, 69 en
72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 29
{Aanpassing budget}
Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kan bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken, onder overeenkomstige aanpassing van dit artikel, met ingang van 1 januari van enig jaar:
a.het in artikel 23, derde en vierde lid, eerstvermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;
b.het in artikel 23, derde en vierde lid, laatstvermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 33,5, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;
c.het in artikel 23, zevende lid, vermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 46, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld.
De nieuwe percentages gelden met betrekking tot S&O-verklaringen die betrekking hebben op een periode die aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.
Hoofdstuk IX Vervallen
Hoofdstuk X Bijzondere bepalingen inzake beroep en
bevoegdheden
Artikel 30
{Bijzondere bepalingen}
1.
De
Algemene wet inzake rijksbelastingen,
met uitzondering van de artikelen 63 en 67, is niet van toepassing met betrekking tot de uitvoering van deze
wet door andere dan de in
artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde bestuursorganen.
2. Voor
de toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen betreffende de uitvoering van deze wet door Onze Minister van Economische Zaken of de door hem aangewezen ambtenaren,
treedt Onze Minister van Economische Zaken in de plaats van Onze
Minister.
3.
{Beroep in cassatie}
Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter
zake van schending van de
artikelen 1 en
2 met betrekking tot het bepaalde
omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak',
'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en
'werknemer'.
4.
Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie
tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van
overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het
bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
Hoofdstuk XI Aanvullende regelingen
Artikel 30a
Vervallen
Artikel 31
Vervallen
Artikel 32
{Nadere bepaling ter uitvoering van de onderhavige wet}
Ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij
ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
Hoofdstuk XII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 33
Vervallen
Artikel 34
Vervallen
Artikel 35
Vervallen
Artikel 36
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 37
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 38
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 39
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 40
Vervallen
Artikel 41
Vervallen
Artikel 41a
Vervallen
Artikel 42
De Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
wordt ingetrokken.
Artikel 43
1.
Met betrekking tot gevallen waarin een verrekeningsbijdrage
zeevaart als bedoeld in artikel III van de Wet faciliteit
voor de zeevaart zoals deze luidde op 31 december 1994, is
ingehouden, blijven de bepalingen welke ingevolge de Wet
belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 zijn
vervallen, ingetrokken of gewijzigd, van kracht zoals deze
luidden op 31 december 1994.
2.
Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet
belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van die wet
van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december
1995.
Artikel 44
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 45
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 46
De Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk wordt
ingetrokken.
Artikel 47
{Overgangsrecht m.b.t. integratie RDA}
1.
Voor de toepassing van artikel 1, eerste lid, onderdeel t, onder 1°, en onderdeel u, onder 1°, worden onder kosten en uitgaven die eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring mede verstaan: kosten en uitgaven die eerder in aanmerking zijn genomen voor een beschikking als bedoeld in artikel 3.52a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidde tot en met 31 december 2015.
2.
In afwijking van het eerste lid en artikel 1, eerste lid, onderdeel u, wordt onder uitgaven mede verstaan 20% van de uitgaven van € 1.000.000 of meer per bedrijfsmiddel die in aanmerking zijn genomen voor een beschikking als bedoeld in artikel 3.52a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidde tot en met 31 december 2015, voor zover deze uitgaven:
a.zijn betaald door de S&O-inhoudingsplichtige of door een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige;
b.dienstbaar zijn aan speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige; en
c.niet in meer dan vier voorgaande kalenderjaren in een beschikking als bedoeld in artikel 3.52a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidde tot en met 31 december 2015 of in een S&O-verklaring zijn opgenomen.
3.
Met betrekking tot de toepassing van deze wet ter zake van speur- en ontwikkelingswerk dat is verricht voor 1 januari 2016, blijven de bepalingen bij of krachtens de hoofdstukken I, VIII en XII zoals deze luidden voor de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2016 van toepassing.
Artikel 48
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 49
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 50
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 51
Vervallen
Artikel 52
Vervallen
Artikel 53
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 54
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 55
{Inwerkingtreding}
1.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
{Citeertitel}
2.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet vermindering afdracht
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
15 december 1995
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
de zevenentwintigste december 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager