Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën
van 26 april 1965, nr. B5/6210, Directie Wetgeving Directe
Belastingen;
Gelet op de artikelen 4,
7, 33 en
34 van de Wet op de loonbelasting
1964 (Stb.
521);
De Raad van State gehoord (advies van 12 mei
1965, nr. 64);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van
Financiën van 14 mei 1965, nr. 135/7088, Directie Wetgeving
Directe belastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1 Algemene bepaling
Artikel 1
{Reikwijdte}
1.
Dit besluit geeft uitvoering aan de
artikelen 4, 5a, 7, 13bis, 18a,
18g,
19a, 31a, 33,
34,
35,
35f,
35g, 35n en 38n van de Wet op de loonbelasting
1964 en aan artikel 10a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
2.
Dit besluit verstaat onder:
a.wet:
Wet op de loonbelasting 1964;
b.uitvoerder van aangenomen werk: degene, die, anders dan in de
uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep,
en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van
werk als bedoeld in
artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek die niet rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijke
persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, persoonlijk een
werk tot stand brengt;
c.loon in geld: het loon voor de loonbelasting, voor zover dit in
geld wordt verstrekt;
d.tabelloon: het loon waarop de loonbelastingtabel wordt toegepast;
e.bruto-inkomen: het loon in de zin van de
Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag;
f.belasting, ingeval
artikel 27b, eerste lid,
van de wet van toepassing is: het gezamenlijke bedrag van de belasting en de
premie voor de volksverzekeringen;
g.gage: gage als bedoeld in
artikel 35 van de wet;
h.gezelschap: een groep van natuurlijke personen of lichamen
waarbij de leden van de groep individueel of gezamenlijk ingevolge een
overeenkomst van korte duur
als artiest in Nederland optreden of als beroep een tak van sport in Nederland
beoefenen.
Hoofdstuk 2 Belastingplicht (Hoofdstuk I van de wet)
Artikel 2
{Fictieve dienstbetrekking}
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de
topsporter die op grond van het met instemming van Onze Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde reglement van
de stichting Fonds voor de Topsporter een periodieke uitkering
als tegemoetkoming in de kosten van zijn levensonderhoud geniet
of een kostenvergoeding geniet.
Artikel 2a
{Uitzendkracht fictief in dienstbetrekking}
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van
degene die door tussenkomst van degene tot wie de
arbeidsverhouding bestaat, persoonlijk arbeid verricht ten
behoeve van een derde, met uitzondering van de arbeidsverhouding
van degene die:
a.doorgaans op minder dan drie dagen per week werkzaam is
voor een natuurlijk persoon ten behoeve van diens
persoonlijke aangelegenheden, tenzij loon wordt
verstrekt door degene door wiens tussenkomst de arbeid
wordt verricht;
b.bij wijze van arbeidstherapie werkzaam is.
Artikel 2b
{Thuiswerker fictief in dienstbetrekking}
1.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding
van de thuiswerker of van de hulp van de thuiswerker, die
persoonlijk arbeid verricht tegen een bruto-inkomen, dat
doorgaans over een maand ten minste zal bedragen 2/5 maal
het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag,
dan wel, voor degene, die de leeftijd van 22 jaar nog niet
heeft bereikt en wiens bruto-inkomen uitsluitend in verband
met zijn leeftijd op een lager bedrag is vastgesteld, 2/5
maal het krachtens genoemde wet voor een werknemer van
dezelfde leeftijd geldende bedrag.
{Uitzondering}
2.
Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot
een arbeidsverhouding die is aangegaan voor korter dan een
maand.
{Nieuwe arbeidsverhouding bij zelfde werkgever}
3.
Indien binnen een maand na het einde van een
arbeidsverhouding met dezelfde opdrachtgever een nieuwe
arbeidsverhouding wordt aangegaan, geldt het bepaalde in het
tweede lid niet ten aanzien van die nieuwe
arbeidsverhouding, tenzij de tijdvakken voor welke die
arbeidsverhoudingen zijn aangegaan te zamen korter zijn dan
een maand.
{Bruto-inkomen}
4.
Voor de toepassing van het eerste lid is met betrekking tot
het bruto-inkomen van een thuiswerker en van de hulp van een
thuiswerker artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot de
arbeidsverhouding van de thuiswerker die zich doorgaans laat
bijstaan door meer dan twee personen niet zijnde zijn
echtgenoot of zijn tot zijn huishouden behorende
minderjarige kinderen.
Artikel 2c
{Gelijkgestelden fictief in dienstbetrekking}
1.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding
van degene, die persoonlijk arbeid verricht op doorgaans ten
minste 2 dagen per week tegen een bruto-inkomen dat
doorgaans over een week ten minste zal bedragen 2/5 maal het
bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag,
dan wel, voor degene, die de leeftijd van 22 jaar nog niet
heeft bereikt en wiens bruto-inkomen uitsluitend in verband
met zijn leeftijd op een lager bedrag is vastgesteld, 2/5
maal het krachtens genoemde wet voor een werknemer van
dezelfde leeftijd geldende bedrag.
{Uitzondering}
2.
Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot
een arbeidsverhouding die is aangegaan voor korter dan een
maand.
{Nieuwe arbeidsverhouding bij dezelfde opdrachtgever}
3.
Indien binnen een maand na het einde van een
arbeidsverhouding met dezelfde opdrachtgever een nieuwe
arbeidsverhouding wordt aangegaan, geldt het bepaalde in het
tweede lid niet ten aanzien van die nieuwe
arbeidsverhouding, tenzij de tijdvakken voor welke die
arbeidsverhoudingen zijn aangegaan te zamen korter zijn dan
een maand.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot de
arbeidsverhouding van degene die tegen beloning persoonlijk
arbeid verricht, indien:
a.zijn arbeidsverhouding tevens is een
arbeidsverhouding als bedoeld in artikel
2 of artikel
3 van de wet, ongeacht of hij
ingevolge het bij of krachtens die artikelen
bepaalde al dan niet werknemer is;
b.hij als bestuurder van een vereniging of stichting
werkzaam is voor die vereniging of stichting.
Artikel 2ca
{Sekswerker}
1.
Als
dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die
als sekswerker persoonlijk arbeid
verricht.
2.
Voor
de toepassing van dit besluit en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder sekswerker: degene die
tegen betaling seksuele handelingen met of voor een ander
verricht.
Artikel 2d
{Minimumloon}
Waar in de artikelen 2b en 2c wordt verwezen naar een in artikel 8, eerste lid, van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag
genoemd bedrag, wordt, indien toepassing is gegeven aan
artikel 14 van die
wet, als zodanig in aanmerking genomen het daarbij laatstelijk
in de plaats daarvan gestelde bedrag.
Artikel 2e
{Uitzondering bij ondernemerschap}
1.
Artikel 2a is
niet van toepassing met betrekking tot de arbeidsverhouding
van degene, die arbeid verricht in de uitoefening van een
bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep.
{Uitzonderingen op art. 2b en 2c van dit besluit}
2.
Artikel 2b, eerste lid, en
artikel 2c, eerste lid, zijn
niet van toepassing met betrekking tot de arbeidsverhouding
van degene, die:
a.arbeid verricht in de uitoefening van een bedrijf of
in de zelfstandige uitoefening van een beroep;
b.het verrichten van de arbeid rechtstreeks is
overeengekomen met een natuurlijk persoon ten
behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden;
c.arbeid van overwegend geestelijke aard verricht;
d.werkzaam is in een arbeidsverhouding, die in
overwegende mate beheerst wordt door een
familieverhouding;
e.anders dan bij wijze van beroep, als auteur of
redactiemedewerker werkzaam is voor een uitgever;
f.werkzaam is op basis van een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst waaruit blijkt dat het de bedoeling is van beide partijen dat de artikelen 2b en 2c niet van toepassing zijn.
{Melkvervoer}
3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt
degene die melkvervoer verricht krachtens een
vervoersovereenkomst en die daarvoor een eigen vervoermiddel
pleegt te gebruiken, geacht dit vervoer te verrichten in de
uitoefening van een bedrijf.
4.
Artikel
2ca is niet van
toepassing:
a.met
betrekking tot de arbeidsverhouding van degene, die arbeid verricht in
de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van
een beroep;
b.met
betrekking tot de arbeidsverhouding van degene, die het verrichten van
de arbeid rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon ten
behoeve van diens persoonlijke
aangelegenheden;
c.indien
wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen
regels.
Artikel 2f
{Rangorde}
1.
Indien een arbeidsverhouding, beoordeeld uitsluitend aan de hand
van de eerste leden van de artikelen 2 tot en met 2c, op grond van meer dan één van die leden als
dienstbetrekking wordt beschouwd, vindt alleen dat artikel
toepassing in het eerste lid waarvan zulks voor de eerste maal
geschiedt.
2.
Indien
een arbeidsverhouding zowel op grond van artikel 2ca, als op grond van
artikel 2, 2a, 2b of 2c als dienstbetrekking wordt beschouwd, vindt
alleen artikel 2ca toepassing. Voor de toepassing van de eerste volzin
wordt artikel 2e, vierde lid, buiten beschouwing
gelaten.
Artikel 2g
{Dienstbetrekking in ruime zin}
1.
Als dienstbetrekking wordt voorts beschouwd, zo nodig in
afwijking van artikel 5 van de
wet, de arbeidsverhouding welke niet reeds op grond van de
wet of de artikelen 2 tot en
met 2ca, in samenhang met artikel 2e, als
dienstbetrekking wordt beschouwd, mits:
a.de werkzaamheden van degene die de arbeid verricht,
geen belastbare winst in zin van de Wet inkomstenbelasting
2001 genereren;
b.degene die de arbeid verricht, door middel van een
gezamenlijke verklaring van hemzelf en de beoogde
inhoudingsplichtige voor de eerste beoogde inhouding
van loonbelasting aan de inspecteur meldt dat zijn
arbeidsverhouding als dienstbetrekking moet worden beschouwd.
2.
Zodra niet meer aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel a, wordt voldaan, meldt degene die de arbeid
verricht, dit aan de inspecteur.
Artikel 2h
{Fictieve dienstbetrekking aanmerkelijkbelanghouder}
1. Als dienstbetrekking wordt voorts beschouwd de arbeidsverhouding
van degene die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk
belang heeft ingeval die arbeidsverhouding niet reeds
op grond van de wet of de artikelen 2 tot en met 2c, in samenhang met artikel 2e of artikel 2g, als dienstbetrekking wordt beschouwd.
2.
Voor de
toepassing van dit artikel wordt verstaan
onder:
a.
partner: een
in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder
1°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangeduide
persoon;
b.
een aanmerkelijk
belang: een aanmerkelijk belang
in de zin van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 3
{Inhoudingsplichtige}
1. Als degene tot wie de dienstbetrekking bestaat, wordt in de
gevallen, bedoeld in de artikelen 2a, 2c, 2ca en 2g, beschouwd degene op wie de verplichting rust
het loon te betalen.
2.
Ingeval
van een sekswerker wordt degene met wie of voor wie de seksuele
handelingen worden verricht, niet beschouwd als degene tot wie de
dienstbetrekking bestaat.
Artikel 3bis
{Musicus/artiest}
Degene die als musicus of anderszins als artiest optreedt, is geen artiest in de zin van artikel 5a van de wet, indien hij in Nederland woont en werkzaam is op basis van een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst waaruit blijkt dat het de bedoeling is van beide partijen dat hij geen artiest is in de zin van artikel 5a van de wet.
Artikel 3a
{Alimentatie en bijstand}
Ingeval degene die ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten
van het bestaan periodieke uitkeringen ingevolge de
Participatiewet
verstrekt, bij het vaststellen van de hoogte van die uitkeringen rekening houdt
met een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende uitkering of
verstrekking in de zin van
artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, niet zijnde een termijn van
lijfrente, als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel a, wordt deze geacht die uit het
familierecht voortvloeiende uitkering of verstrekking als loon in geld
ingevolge de
Participatiewet te verstrekken.
Artikel 4
{Fictieve inhoudingsplichtige}
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of,
indien krachtens artikel 8, van de wet een ander als
inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - wordt geacht aan
de werknemer het loon te verstrekken, dat deze uit hoofde van
zijn dienstbetrekking geniet van een niet-inhoudingsplichtige.
Artikel 5
{Uitvoerder van aangenomen werk en thuiswerker}
Als loon van een uitvoerder van aangenomen werk, en van een
thuiswerker wordt aangemerkt het gehele door de aanbesteder,
onderscheidenlijk de opdrachtgever verstrekte loon, verminderd
met het loon van de hulpen. Deze vermindering is slechts van
toepassing voor zover de uitvoerder van aangenomen werk en de
thuiswerker aan de aanbesteder, onderscheidenlijk de
opdrachtgever een door hem en zijn hulpen ondertekende
verklaring doet toekomen waaruit het loon van ieder van de
hulpen blijkt.
Artikel 6
Vervallen
Artikel 7
{Percentage verhoging}
1.
De belasting naar het belastbare loon dat wordt genoten door de in artikel 33, tweede lid, onderdeel
c, van de wet bedoelde werknemers, bedraagt het in de voor hen geldende
loonbelastingtabel aangewezen percentage van het tabelloon, met dien verstande
dat dit percentage wordt verhoogd tot 52 ingeval de werknemer zijn naam, adres
of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt dan wel, ingeval
de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, zijn identiteit
niet is vastgesteld overeenkomstig
artikel 28, onderdeel f, van de wet, alsmede ingeval de
werknemer ter zake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige
dit weet of redelijkerwijs moet weten.
{Tabelloon}
2.
Het
tabelloon
is:
a.in
de gevallen, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel c, onder
1°, van de wet: het loon in geld, nadat dit is verminderd met de
door de inhoudingsplichtige voor zijn rekening genomen
belasting;
b.in de
gevallen, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel c, onder
2°, van de wet: het loon vermeerderd met de bedragen, bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 2°, van de wet.
{Uitzondering}
3.
Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing met betrekking
tot uitkeringen ingevolge sociale verzekeringswetten die zonder tussenkomst van
de inhoudingsplichtige worden genoten.
Hoofdstuk 2a Vervallen
Artikel 7a
Vervallen
Hoofdstuk 3 Verklaringen
gebruik auto
Artikel 8
{Intrekking verklaring}
1.
De
werknemer is gehouden voordat met de auto waarop de verklaring geen
privé-gebruik, bedoeld in artikel 13bis, zevende lid, van de wet,
betrekking heeft op kalenderjaarbasis meer dan 500 kilometer voor
privédoeleinden wordt gereden, mede te delen dat hij om intrekking
van de verklaring
verzoekt.
2.
De
mededeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door het duidelijk,
stellig en zonder voorbehoud invullen van het daartoe langs
elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het
toezenden van het ingevulde modelformulier aan de
inspecteur.
3.
Het
niet of niet tijdig doen van de mededeling, bedoeld in het eerste lid,
en het niet doen van die mededeling op de in het tweede lid
voorgeschreven wijze worden aangemerkt als een
overtreding.
4.
De
bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete in de gevallen,
bedoeld in het derde lid, vervalt door verloop van vijf jaren na afloop
van het kalenderjaar waarin de verplichting tot het doen van de
mededeling, bedoeld in het eerste lid, is
ontstaan.
Artikel 9
{Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto}
1.
Het
afgeven van de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto,
bedoeld in artikel 13bis, dertiende lid, van de wet, geschiedt door
het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud invullen van het daartoe
langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het
toezenden van het ingevulde modelformulier aan de
inspecteur.
2.
De
werknemer is gehouden voordat met de bestelauto waarop de verklaring,
bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft voor privédoeleinden
wordt gereden, door tussenkomst van de inhoudingsplichtige mede te
delen dat hij de verklaring
intrekt.
3.
De
mededeling, bedoeld in het tweede lid, geschiedt door het toezenden van
het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde
modelformulier aan de
inspecteur.
4.
Indien
de inhoudingsplichtige weet of vermoedt dat de werknemer met de
bestelauto waarop de verklaring, bedoeld in het eerste lid, betrekking
heeft voor privédoeleinden heeft gereden, is de
inhoudingsplichtige gehouden schriftelijk mededeling te doen van het
ten onrechte niet intrekken van de verklaring door de
werknemer.
5.
De
mededeling, bedoeld in het vierde lid, bevat ten minste de volgende
gegevens:
a.de
naam, het loonbelasting(sub)nummer van de
inhoudingsplichtige;
b.de
naam, het adres en het burgerservicenummer van de
werknemer;
c.het
kenteken van de bestelauto.
6.
Naar
aanleiding van de mededeling, bedoeld in het vierde lid, beslist de
inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking, dat de verklaring
uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto geacht wordt te zijn
ingetrokken met ingang van de dag na die van de dagtekening van die
beschikking.
7.
Het
niet of niet tijdig doen van de mededeling, bedoeld in het tweede en
vierde lid, en het niet doen van die mededeling op de in het derde en
vierde lid voorgeschreven wijze worden aangemerkt als een
overtreding.
8.
De
bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete in de gevallen,
bedoeld in het zevende lid, vervalt door verloop van vijf jaren na
afloop van het kalenderjaar waarin de verplichting tot het doen van de
mededeling, bedoeld in het tweede en vierde lid, is
ontstaan.
Hoofdstuk 4 Pensioenregelingen (Hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 10
Vervallen door vernummering.
Artikel 10a
{Diensttijd voor pensioenregeling}
1.
Als perioden die meetellen als dienstjaren dan wel als diensttijd, als
bedoeld in de
artikelen 18a,
18b,
18c,
38c,
38d en
38f van de wet, worden in aanmerking
genomen:
a.de periode gedurende welke de dienstbetrekking heeft geduurd,
daaronder begrepen perioden van – al dan niet in deeltijd –:
met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de
aldus in aanmerking te nemen periode wordt verminderd overeenkomstig de
deeltijdfactor.
1°.ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
2°.sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling
van de inhoudingsplichtige gedurende ten hoogste twaalf maanden;
3°.studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor
een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen,
opleidingen of studie die door de inhoudingsplichtige worden gefinancierd;
b.perioden gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft
gestaan tot een met de inhoudingsplichtige verbonden lichaam als bedoeld in
artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is
gevestigd, voorzover hij bij dat verbonden lichaam niet heeft deelgenomen aan
een pensioenregeling;
c.perioden gedurende welke, in aansluiting op de in de onderdelen a
en b bedoelde perioden, na onvrijwillig ontslag loongerelateerde uitkeringen
worden ontvangen, of, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden, perioden
na ontslag van ten
hoogste drie jaar, doch van ten hoogste tien jaar ingeval vanaf het
vierde kalenderjaar na het jaar van ontslag in het kalenderjaar geen
hoger bedrag als pensioengevend loon in aanmerking wordt genomen dan
het in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan dat kalenderjaar door de
gewezen werknemer genoten gezamenlijke bedrag
van:
1°.de
winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de
oudedagsreserve en vóór de
ondernemersaftrek;
2°.het
belastbare
loon;
3°.het
belastbare resultaat uit overige werkzaamheden;
en
4°.de
belastbare periodieke uitkeringen en
verstrekkingen;
d.perioden gedurende welke, in aansluiting op de in onderdelen a en b
bedoelde perioden, uitkeringen worden ontvangen ingevolge een regeling voor
vervroegde uittreding als bedoeld in
artikel 38c van de wet;
e.perioden gedurende welke, in aansluiting op de in onderdelen a en b
bedoelde perioden, uitkeringen worden ontvangen ingevolge een
prepensioenregeling als bedoeld in
artikel 38d van de wet;
f.dienstjaren ten gevolge van waardeoverdracht van pensioenkapitaal,
als bedoeld in de artikelen 71,
74, 75, 85 tot en met 88 en 91 van de
Pensioenwet, naar de huidige
inhoudingsplichtige of de pensioenuitvoerder van de huidige
inhoudingsplichtige, voor zover deze jaren op basis van een adequate
diensttijdadministratie kunnen worden vastgesteld;
g.perioden waarin de werknemer een tot zijn huishouden behorend kind
heeft verzorgd dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, met dien
verstande dat de perioden waarin de kinderen die hij heeft verzorgd de leeftijd
van zes jaar hebben bereikt, meetellen voor de helft. Bij dienstbetrekkingen in
deeltijd wordt de aldus in aanmerking te nemen periode verminderd
overeenkomstig de deeltijdfactor.
{Inkoop dienstjaren voor 8 juli 1994}
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is met betrekking tot
perioden vóór 8 juli 1994 gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking
heeft gestaan tot vorige inhoudingsplichtigen, inkoop van ontbrekende
dienstjaren tot 8 juli 1994 toegestaan indien de werknemer aannemelijk kan
maken dat er, gerelateerd aan de pensioenregeling bij de huidige
inhoudingsplichtige, als gevolg van het ontbreken van die dienstjaren sprake is
van een pensioentekort, daaronder begrepen perioden vóór 8 juli 1994 gedurende
welke in het buitenland werkzaamheden zijn verricht voor een met een vorige
inhoudingsplichtige verbonden lichaam als bedoeld in
artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is
gevestigd.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is
met betrekking tot perioden gedurende welke de werknemer in
dienstbetrekking heeft gestaan tot een vorige inhoudingsplichtige,
inkoop van ontbrekende dienstjaren toegestaan voor zover de werknemer
aannemelijk kan maken dat er, gerelateerd aan de pensioenregeling bij
de huidige inhoudingsplichtige, sprake is van een pensioentekort als
gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid van waarde-overdracht van
pensioenkapitaal als bedoeld in de artikelen 71, 74, 75, 85 tot en met
88 en 91 van de Pensioenwet.
4. Voor
de toepassing van het eerste lid mag de aldaar genoemde vermindering
van de in aanmerking te nemen perioden bij dienstbetrekkingen in
deeltijd achterwege blijven, indien de deeltijdfunctie is aanvaard in
de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de
pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. De eerste volzin is
uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband
na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de
omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct
voorafgaande aan de aanvang van de aan het slot van de eerste volzin
bedoelde
periode.
Artikel 10aa
{Eindloonstelsel}
1.
Indien bij een middelloonstelsel bij de toepassing van artikel 18a van de wet een percentage per dienstjaar wordt toegepast van
|
wordt het in artikel 18a, zevende lid, onderdeel a, eerste volzin, bedoelde bedrag vervangen door 75% van
|
meer dan
|
maar niet meer dan
| |
–
|
1,701%
|
€ 10.479
|
1,701%
|
1,788%
|
€ 11.829
|
{Middelloonstelsel}
2.
Indien bij een eindloonstelsel bij de toepassing van artikel 18a van de wet een percentage per dienstjaar wordt toegepast van
|
wordt het in artikel 18a, zevende lid, onderdeel a, eerste volzin, bedoelde bedrag vervangen door 66,28% van
|
meer dan
|
maar niet meer dan
| |
–
|
1,483%
|
€ 11.858
|
1,483%
|
1,570%
|
€ 13.385
|
3. Het
eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking
tot een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen
als bedoeld in artikel 18a, derde lid, van de
wet.
{Partner- en wezenpensioen}
4. De vorige leden
zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
partnerpensioen en wezenpensioen, met dien verstande dat daarbij
de in het eerste lid en het tweede lid opgenomen percentages naar
evenredigheid worden verlaagd overeenkomstig de verhouding tussen de in
artikel 18b, tweede en eerste lid, onderscheidenlijk artikel 18c,
tweede en eerste lid, van de wet genoemde percentages per dienstjaar en
die in artikel 18a van de
wet.
5.
Bij het
begin van het kalenderjaar worden de in het eerste en tweede lid
bedoelde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door andere.
Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te
vermenigvuldigen met de verhouding tussen het ingevolge artikel 18a,
zevende lid, onderdeel a, eerste volzin, van de wet in het kalenderjaar
in aanmerking te nemen bedrag en het ingevolge artikel 18a, zevende
lid, onderdeel a, eerste volzin, van de wet in het vorige kalenderjaar
in aanmerking te nemen bedrag.
Artikel 10ab
{Deelnemingsjaren}
1. Als perioden die meetellen als
deelnemingsjaren, als bedoeld in artikel 18 en 18e van de wet, worden
in aanmerking
genomen:
a.de perioden die ingevolge artikel 10a, eerste lid,
onderdelen a, b en g, als dienstjaren in aanmerking zijn
genomen;
b.de perioden gedurende welke
de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een andere
inhoudingsplichtige, indien ter zake van het in die dienstbetrekking
opgebouwde ouderdomspensioen waardeoverdracht van pensioenkapitaal, als
bedoeld in de artikelen 71, 74, 75, 85 tot
en met 88 en 91 van de
Pensioenwet, naar de huidige inhoudingsplichtige of de
pensioenuitvoerder van de huidige inhoudingsplichtige heeft
plaatsgevonden;
c.de perioden
gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een
andere inhoudingsplichtige, indien ter zake van deze perioden met
toepassing van artikel 10a, tweede of derde
lid, inkoop van dienstjaren heeft
plaatsgevonden;
voor zover met schriftelijke
bescheiden kan worden gestaafd dat deze perioden bij de opbouw van het
ouderdomspensioen in aanmerking zijn
genomen.
2. Als perioden
die meetellen als deelnemingsjaren kunnen eveneens in aanmerking worden
genomen dienstjaren ten gevolge van een voor 1 januari 2005
gedane waardeoverdracht van pensioenkapitaal, als bedoeld in de artikelen 32, vierde lid,
32a of 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet, zoals deze artikelen
luidden op 31 december
2006, voor zover met schriftelijke bescheiden kan worden
gestaafd dat deze dienstjaren bij de opbouw van het ouderdomspensioen
in aanmerking zijn genomen.
3. Als
perioden die meetellen als deelnemingsjaren kunnen eveneens in
aanmerking worden genomen perioden gedurende welke de werknemer in
dienstbetrekking heeft gestaan tot een andere inhoudingsplichtige of
een met de inhoudingsplichtige of een andere inhoudingsplichtige
verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd,
voor zover met schriftelijke bescheiden kan worden gestaafd dat deze
perioden door die andere inhoudingsplichtige of dat lichaam bij de
opbouw van het ouderdomspensioen of van een voorziening voor ouderdom
ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid,
onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in aanmerking zijn
genomen.
{Deeltijd}
4. Bij dienstbetrekkingen in
deeltijd wordt het ingevolge artikel 18e van de wet geldende maximum
verlaagd overeenkomstig de per deelnemingsjaar geldende deeltijdfactor,
met dien verstande dat artikel 10a, vierde lid, van overeenkomstige
toepassing is.
5. Bij toepassing van
het eerste lid, onderdeel c, of derde lid, wordt voor de toepassing van
artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, van de wet het
deelnemingsjarenpensioen opgevat met inbegrip van de uit die andere
dienstbetrekking
voortvloeiende:
a.uitkeringen ingevolge een
ouderdomspensioen;
b.uitkeringen
ingevolge een deelnemingsjarenpensioen;
c.uitkeringen ingevolge een overbruggingspensioen
als bedoeld in artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2004
luidde;
d.uitkeringen ingevolge een
regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals
dit artikel op 31 december 2004 luidde;
e.uitkeringen ingevolge een prepensioen als bedoeld
in artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004
luidde.
6. Indien
perioden gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan
tot een met de inhoudingsplichtige of een andere inhoudingsplichtige
verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd, in
aanmerking worden genomen als deelnemingsjaren, wordt voor de
toepassing van artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, van
de wet het deelnemingsjarenpensioen opgevat met inbegrip van de
uitkeringen ingevolge de bij dat lichaam opgebouwde voorziening voor
ouderdom in een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede
lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 10b
{Pensioengevend loon}
1.
Als loonbestanddelen, als bedoeld in artikel 18g, tweede lid,
onderdeel a, van de wet komen in
aanmerking alle loonbestanddelen, met uitzondering van het
genot van een ter beschikking gestelde auto. Voorzover over
loonbestanddelen pensioen wordt opgebouwd volgens een
eindloonstelsel komen loonstijgingen in
de periode die aanvangt vijf jaar direct voorafgaande aan de in de
pensioenregeling vastgestelde
ingangsdatum in aanmerking tot ten hoogste 2 percent boven
de gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen per maand,
inclusief bijzondere beloningen, zoals berekend door het
Centraal Bureau voor de Statistiek, met dien verstande dat
in elk geval in aanmerking komen loonstijgingen als gevolg
van gangbare functiewijzigingen of gangbare
leeftijdsperiodieken.
2.
Voor de toepassing van artikel 18g, tweede lid,
onderdeel b, van de wet komen niet tot
het regelmatig genoten loon behorende loonbestanddelen
slechts in aanmerking voorzover de opbouw van het pensioen
volgens een ander stelsel dan het eindloonstelsel plaatsvindt.
3. Voor de toepassing
van artikel 18g, tweede lid, onderdeel d, van de wet mag een
loonsverlaging buiten beschouwing blijven, voorzover deze het gevolg is
van het terugtreden naar
een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar
direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde
ingangsdatum.
4. Voor de toepassing van artikel 18g, tweede lid,
onderdeel e, van de wet mag een loonsverlaging buiten beschouwing
blijven, voor zover deze het gevolg is van ziekte of
arbeidsongeschiktheid.
Artikel 10ba
{Gemiddeld pensioengevend loon}
Voor zover het pensioengevend loon bestaat uit tot het regelmatig genoten loon behorende loonbestanddelen, mag voor de bepaling van het gemiddelde pensioengevend loon, bedoeld in de artikelen 18a en 18e van de wet, worden uitgegaan van de loopbaanontwikkeling, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdeel b, van de wet.
Artikel 10c
Vervallen
Artikel 10ca
Vervallen
Artikel 10d
{Aangewezen pensioen- of VUT-verzekeraar}
1. Als een verzekeraar
van een pensioen als
bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de wet kan door
Onze Minister worden aangewezen een verzekeraar die op grond van de Wet
op het financieel toezicht diensten naar
Nederland mag
verrichten.
2.
Als een pensioenfonds als bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdeel d,
van de wet kan door Onze Minister worden aangewezen een lichaam dat naar het
recht van de staat van diens zetel bevoegd gelden beheert strekkende tot
verzekering van aanspraken ingevolge een pensioenregeling van tenminste 100 werknemers of gewezen werknemers en dat
met betrekking tot deze aanspraken vanuit een vestiging buiten Nederland
overeenkomsten sluit.
{Verplichting gegevensverstrekking}
3.
Alvorens tot een aanwijzing wordt overgegaan, dient de verzekeraar,
onderscheidenlijk het pensioenfonds zich tegenover Onze Minister, onder door
hem te stellen voorwaarden, te verplichten om met betrekking tot de bij deze
verzekeraar of dit fonds verzekerde of nog te verzekeren aanspraken ingevolge een pensioenregeling, bedoeld in artikel
18 van de wet inlichtingen te
verstrekken over de uitvoering van de pensioenregelingen en een in Nederland uitwinbare zekerheid jegens de
ontvanger te stellen voor de invordering van de belasting die mocht worden
verschuldigd door toepassing van
artikel 19b van de wet. In afwijking van de eerste
volzin behoeft een in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een
bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte
gevestigde verzekeraar of gevestigd pensioenfonds jegens de ontvanger
geen in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen indien deze
verzekeraar of dit pensioenfonds, onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden, ingevolge een overeenkomst met de ontvanger
aansprakelijkheid aanvaardt voor de in die volzin bedoelde
belasting.
4.
De aanwijzing kan eveneens plaatsvinden indien de in het derde lid
bedoelde zekerheid niet door de verzekeraar of het pensioenfonds maar door de
werknemer of de gewezen werknemer wordt gesteld, waarbij deze tevens de
mogelijkheid heeft zekerheid te stellen door middel van verpanding van de
aanspraken ingevolge een pensioenregeling aan de ontvanger, mits de verzekeraar of het pensioenfonds instemt
met deze verpanding.
{Intrekking aanwijzing}
5.
De aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken wanneer de
verzekeraar of het pensioenfonds niet meer aan de verplichtingen met betrekking
tot het verschaffen van inlichtingen of het stellen van zekerheid voldoet of niet aan een juiste
wijze van uitvoering van een verpanding of van de in het derde lid
bedoelde overeenkomst inzake aansprakelijkheid
meewerkt.
{Gevolgen intrekking aanwijzing}
6.
Indien de aanwijzing wordt ingetrokken, worden de aanspraken ingevolge
een pensioenregeling niet op het
onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip aangemerkt als loon uit vroegere
dienstbetrekking van de werknemers of gewezen werknemers, dan wel indien een
werknemer of gewezen werknemer is overleden, van de gerechtigden tot de
aanspraken, indien de aanspraken onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden alsnog overgaan op een verzekeraar van een pensioen die voldoet aan de in
artikel 19a van de wet gestelde
voorwaarden.
7.
Onze
Minister maakt het aanwijzen als een verzekeraar als bedoeld in het
eerste lid, dan wel het aanwijzen als een pensioenfonds als bedoeld in
het tweede lid, op een daartoe geschikte wijze publiek bekend. Indien
Onze Minister een aanwijzing intrekt, maakt hij die intrekking ook op
een daartoe geschikte wijze publiek
bekend.
Hoofdstuk 4a Heffing van de inhoudingsplichtige (hoofdstuk V van de wet):
extraterritoriale werknemers
Artikel 10e
{Definities}
1.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende regelingen zijn de volgende
definities van toepassing.
2.
Verstaan wordt onder:
a.extraterritoriale werknemers: ingekomen werknemers en uitgezonden
werknemers;
b.ingekomen
werknemer: door een
inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een
inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de
wet:
1°.met
een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of
schaars aanwezig is;
en
2°.die in meer
dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang
van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van
meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland exclusief de
territoriale zee van Nederland en de exclusieve economische zone van
het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling
exclusieve economische
zone.
c.uitgezonden werknemer: werknemer in de zin van
artikel 2 van de wet, door een
inhoudingsplichtige naar het buitenland gezonden met het oog op:
1°.plaatsing als ambtenaar bij een vertegenwoordiging van het
Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland (post);
2°.tewerkstelling als ambtenaar, rechterlijk ambtenaar of militair
op Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius of
Saba;
3°.tewerkstelling als militair buiten het Koninkrijk der
Nederlanden;
4°.tewerkstelling in een bij ministeriële regeling, in
overeenstemming met Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, aangewezen
regio;
5°.het beoefenen van wetenschap of het geven van onderwijs.
d.looptijd: de periode gedurende welke dit hoofdstuk voor een
werknemer van toepassing is.
3.
Indien de
tewerkstelling van een werknemer met de titel van doctor
(gepromoveerde) plaatsvindt binnen een jaar na het behalen van deze
titel, blijven bij de beoordeling of deze werknemer door een
inhoudingsplichtige uit een ander land in dienstbetrekking wordt
aangeworven buiten beschouwing de periode van verblijf in het kader van
het behalen van deze titel in Nederland of in het gebied binnen 150
kilometer van de grens van Nederland exclusief de territoriale zee van
Nederland en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld
in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone,
alsmede de periode na de
promotie.
4.
De in het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, opgenomen voorwaarde geldt niet indien de door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van een eerdere tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland exclusief de territoriale zee van Nederland en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, en die eerdere tewerkstelling niet eerder dan acht jaren voor de nieuwe tewerkstelling is aangevangen.
{Uitgezonden werknemers}
5.
Een werknemer wordt slechts als uitgezonden aangemerkt indien hij in
een periode van twaalf maanden ten minste 45 dagen ten behoeve van zijn
werkzaamheden verblijft in een of meer plaatsen waarnaar hij is gezonden. Bij
de bepaling of aan deze voorwaarde is voldaan worden verblijfsperioden van
minder dan 15 dagen niet in aanmerking genomen en worden dagen waarop de
werknemer zonder onderbreking naar de desbetreffende plaatsen en terug reist –
of zou reizen bij gebruikmaking van het voor werknemers in het algemeen meest
gebruikelijke vervoermiddel – als dagen van verblijf in die plaatsen
aangemerkt. Indien aan de voorwaarde is voldaan, kan de werknemer tevens als
uitgezonden worden beschouwd gedurende alle overige dienstreizen van ten minste
10 dagen naar de desbetreffende plaatsen.
{Ambtenaren bij een post}
6.
Ambtenaren bij een post zijn:
a.overplaatsbare ambtenaren van de Dienst Buitenlandse Zaken van het
ministerie van Buitenlandse Zaken, zijnde ambtenaren die zijn aangesteld om
waar ook ter wereld werkzaam te zijn;
b.niet-overplaatsbare ambtenaren van die Dienst Buitenlandse Zaken
die tijdelijk aan een post zijn toegevoegd;
c.ambtenaren van andere ministeries die op een post zijn
tewerkgesteld;
d.militairen en burgerpersoneel van het ministerie van Defensie die
op een post zijn geplaatst, alsmede vlag- en opperofficieren die zijn geplaatst
op internationale staven in het buitenland;
e.werknemers die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht na uitzending vanuit Nederland werkzaamheden verrichten bij een
post.
{Wetenschap en onderwijs}
7.
Onder het beoefenen van wetenschap of het geven van onderwijs wordt
verstaan:
a.het buiten Nederland verrichten van onderzoek op de financiële
basis van:
1°.een beurs of stipendium van de Nederlandse organisatie voor
wetenschappelijk onderzoek of de Stichting voor wetenschappelijk onderzoek van
de tropen;
2°.een NATO-fellowship;
3°.door Onze minister aan te wijzen vergelijkbare beurzen,
stipendia en fellowships;
b.het als leerkracht of beoefenaar van wetenschap door een instelling
op het gebied van onderwijs of wetenschap worden uitgezonden dan wel op
uitnodiging van een dergelijke in het buitenland gevestigde instelling zich
naar het buitenland begeven, met het doel aldaar onderwijs te geven aan een
instelling op het gebied van onderwijs of wetenschap of wetenschappelijk
onderzoek te verrichten voor een dergelijke instelling.
{Schoolgelden}
8.
Schoolgelden zijn uitgaven voor het door kinderen van de
extraterritoriale werknemer volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs
aan internationale scholen en internationale afdelingen van niet-internationale
scholen, tot de bedragen die door de school overeenkomstig haar tarieven voor
onderwijs in rekening worden gebracht, met uitzondering van kosten van kost en
inwoning maar met inbegrip van vervoerskosten.
Artikel 10ea
{30%-regeling}
1.
Vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers van
kosten, respectievelijk ter voorkoming van kosten van verblijf buiten het land
van herkomst worden, ten aanzien van ingekomen werknemers op gezamenlijk
verzoek van de werknemer en de inhoudingsplichtige, in elk geval beschouwd als
vergoeding voor extraterritoriale kosten tot (bewijsregel):
a.30%
van de grondslag, waarbij de grondslag de som is
van:
1°.het
loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf
buiten het land van herkomst dat is
genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel
en waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van de wet belasting wordt geheven, voor zover de ingekomen of
uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van
dubbele
belasting;
2°.de
vergoeding voor extraterritoriale kosten, bedoeld in artikel 31a,
tweede lid, onderdeel e, van de
wet;
b.het bedrag van de schoolgelden.
2.
In geval van verstrekkingen zijn de waarderingsregels krachtens
artikel 13 van de wet van
toepassing.
Artikel 10eb
{Specifieke deskundigheid}
1.
Een
werknemer bezit specifieke deskundigheid indien het loon, bedoeld in
paragraaf 3.3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, op jaarbasis meer
bedraagt dan € 37.000.
2.
In
afwijking van het eerste lid bezit een werknemer die in het wetenschappelijk onderwijs een Nederlandse mastergraad of een hiermee gelijkwaardige buitenlandse graad heeft behaald
en die de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt, specifieke
deskundigheid indien het loon, bedoeld in paragraaf 3.3.1 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, op jaarbasis meer bedraagt dan € 28.125.
3.
In
afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid bezit een werknemer
ook specifieke deskundigheid indien de
werknemer:
a.in
het kader van wetenschappelijk onderzoek of wetenschappelijk onderwijs
in Nederland wordt tewerkgesteld bij een onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 1.11, onderdelen a of b, van het Vreemdelingenbesluit 2000,
of
b.in Nederland
wordt tewerkgesteld als arts in opleiding tot specialist aan een door
de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de
Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en
Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen
opleidingsinstituut.
4.
Bij de
beoordeling of de specifieke deskundigheid die een ingekomen werknemer
bezit niet of schaars aanwezig is op de Nederlandse arbeidsmarkt, wordt
in onderlinge samenhang rekening gehouden met de volgende factoren,
voor zover
relevant:
a.het
niveau van de door de werknemer gevolgde
opleiding;
b.de voor
de functie relevante ervaring van de
werknemer;
c.het
beloningsniveau van de onderhavige functie in Nederland in verhouding
tot het beloningsniveau in het land van herkomst van de
werknemer.
5.
Bij het
begin van het kalenderjaar worden de in het eerste en tweede lid
genoemde bedragen bij ministeriële regeling gewijzigd in andere
bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te wijzigen bedragen te
vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2
van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte
afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een
dergelijke afronding is toegepast, kan bij wijziging worden uitgegaan
van het niet-afgeronde bedrag.
6.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter zake
van de toepassing van dit
artikel.
Artikel 10ec
{Achtjaarstermijn}
1.
Voor ingekomen werknemers bedraagt de looptijd van de
bewijsregel maximaal acht jaar, ingaande op de eerste dag van de tewerkstelling door de inhoudingsplichtige en eindigende op de laatste dag van het loontijdvak na het loontijdvak waarin die tewerkstelling is geëindigd.
2.
Voor uitgezonden werknemers is de looptijd van de
bewijsregel gelijk aan de duur van de uitzending.
Artikel 10ed
{Andere werkgever}
1.
Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een
andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk
verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de
bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing,
mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door
de oude inhoudingsplichtige en de
totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe
inhoudingsplichtige niet
langer is dan drie maanden.
2.
Bij een dergelijk verzoek moet door de nieuwe
inhoudingsplichtige opnieuw aannemelijk worden gemaakt dat
de werknemer behoort te worden aangemerkt als ingekomen werknemer.
Artikel 10ee
{Deskundigheid niet langer specifiek}
Indien de ingekomen werknemer niet langer specifieke
deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet
of schaars aanwezig is, wordt de looptijd verminderd tot op
het moment waarop deze situatie zich voordoet.
Artikel 10ef
{Eerdere tewerkstelling en verblijf}
1.
Indien de ingekomen werknemer voorafgaand aan de aanvang van
de tewerkstelling als ingekomen werknemer door de
inhoudingsplichtige, in Nederland is tewerkgesteld of is
verbleven, wordt de looptijd verminderd met de perioden van
eerdere tewerkstelling en eerder verblijf.
2.
Perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf die
meer dan vijfentwintig jaar voorafgaand aan de tewerkstelling
zijn geëindigd, worden niet in aanmerking genomen.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de ingekomen
werknemer niet in Nederland tewerkgesteld indien hij in elk
kalenderjaar van de periode van vijfentwintig
jaar maximaal 20 dagen
hier te lande heeft gewerkt.
4.
Voor de toepassing van het eerste en
tweede lid is de ingekomen
werknemer niet in Nederland verbleven indien hij in elk
kalenderjaar van de periode van vijfentwintig jaar in totaal niet
langer dan zes weken in Nederland is verbleven wegens
vakantie, familiebezoek of andere persoonlijke
omstandigheden, waarbij in de periode van vijfentwintig jaar eenmalig
een periode van maximaal drie aaneengesloten maanden in
Nederland wegens vakantie, familiebezoek of andere
persoonlijke omstandigheden niet in aanmerking wordt genomen.
5.
Voor de
toepassing van het eerste en tweede lid wordt een werknemer geacht in
Nederland te zijn tewerkgesteld gedurende de gehele periode dat hij een
door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar
een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van
de wet
is.
Artikel 10eg
{Verzoek om toepassing 30%-regeling}
Indien een verzoek om toepassing van de bewijsregel als bedoeld in
artikel
10ei niet is gedaan binnen vier
maanden na aanvang van de tewerkstelling als ingekomen werknemer door de
inhoudingsplichtige, wordt de looptijd verminderd met de periode tussen het
tijdstip waarop de ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige is
tewerkgesteld en het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in
artikel
10ei, voor het eerst van
toepassing is.
Artikel 10eh
{Looptijdvermindering}
Bij vermindering van de looptijd volgens dit hoofdstuk wordt
elke
periode waarmee de looptijd wordt verminderd naar boven afgerond
op gehele kalendermaanden.
Artikel 10ei
{Verzoek bij inspecteur}
1.
Een verzoek om toepassing of voortgezette toepassing van de
bewijsregel ten aanzien van een ingekomen werknemer wordt
gedaan aan de inspecteur. Deze beslist op het verzoek bij
voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Indien het verzoek is gedaan binnen vier maanden na aanvang
van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer door
de inhoudingsplichtige, werkt de beschikking terug tot en
met de aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale
werknemer. Indien het verzoek later is gedaan, is de
beschikking van toepassing met ingang van de eerste dag van
de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.
Artikel 10ej
{Ingekomen binnen concern}
De
inhoudingsplichtige wordt voor de toepassing van de bepalingen van dit
hoofdstuk ten aanzien van een ingekomen werknemer geacht dezelfde
inhoudingsplichtige te zijn als de zonder onderbreking voorafgaande
inhoudingsplichtigen van de werknemer
mits:
a.de inhoudingsplichtige en de zonder onderbreking
voorafgaande inhoudingsplichtige behoren tot een zelfde samenhangende
groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet,
en
b.aannemelijk is dat de werknemer
opnieuw zou worden aangemerkt als ingekomen werknemer indien artikel 10ed
zou worden
toegepast.
Hoofdstuk 4b Vervallen
Artikel 10f
Vervallen
Hoofdstuk 5 Aanvullende regelingen
(Hoofdstuk VI van de wet)
Artikel 10g
Vervallen
Artikel 11
{Inkomsten}
1.
De loonbelasting wordt mede geheven van natuurlijke personen die de
navolgende tot het belastbare inkomen uit werk en woning dan wel het belastbare
inkomen uit werk en woning in Nederland in de zin van de
Wet inkomstenbelasting 2001 behorende
inkomsten genieten:
a.de
navolgende termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en
verstrekkingen, negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en
afkoopsommen:
1°.termijnen van
lijfrenten verstrekt door een verzekeraar als
bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht, alsmede termijnen als bedoeld in artikel
3.126a, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
verstrekt door een bank, beleggingsonderneming of beheerder als bedoeld in
artikel 3.126a van die wet;
2°.periodieke
uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of
ongeval als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, van de
Wet inkomstenbelasting
2001, verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel
1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
3°.negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen ter zake van een afkoop als bedoeld
in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, indien de afkoopsom is verstrekt door een
verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op
het financieel toezicht; daarbij wordt de
loonbelasting geheven over de
afkoopsom;
4°.uitkeringen
die worden verstrekt door een bank, beleggingsonderneming of beheerder als
bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die
ingevolge artikel 3.133, achtste lid, van die
wet worden aangemerkt als
negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen;
5°.afkoopsommen
ter zake van lijfrenten verstrekt door een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op
het financieel toezicht, voor zover met betrekking tot die
afkoopsommen ingevolge hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid,
aanhef en onderdeel a, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
en artikel 75 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de regels die
daarvoor golden op 31 december 1991 van toepassing
blijven;
6°.periodieke
uitkeringen en verstrekkingen en afkoopsommen daarvan verstrekt door
een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op
het financieel toezicht, voor zover met
betrekking tot die uitkeringen of verstrekkingen ingevolge hoofdstuk 2,
artikel I, onderdeel O, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, van de
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 de regels die
daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet op
de inkomstenbelasting 1964 van toepassing
blijven;
b.uitkeringen ingevolge de
Ziektewet en ingevolge de Ongevallenwet
1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 in
verbinding met de
Liquidatiewet ongevallenwetten;
c.uitkeringen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 2, van de Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en
uitkeringen of inkomensvoorzieningen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
d.uitkeringen ingevolge de
Wet buitengewoon pensioen 1940-1945,
ingevolge de
Wet buitengewoon pensioen
zeelieden-oorlogsslachtoffers en ingevolge de
Wet buitengewoon pensioen Indisch
verzet;
e.vervallen;
f.uitkeringen ingevolge de Algemene Oorlogsongevallenregeling
(Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1946 (nr. 48) en de beschikking van de
Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 5 november 1946, nr. 6
(Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1946, nr. 118), alsmede op deze uitkeringen
betrekking hebbende toe- en bijslagen;
g.uitkeringen ingevolge de Participatiewet, alsmede de in
artikel 3a bedoelde uit het
familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen of verstrekkingen;
h.uitkeringen ingevolge de
Werkloosheidswet;
i.uitkeringen uit de Stichting 1940-1945, de Stichting Friesland
1940-1945 en de Stichting Hulp voor nagelaten betrekkingen voor illegale
strijders (Stichting Sneek 1940-1945);
j.uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van de Wet op het
notarisambt;
k.uitkeringen ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling;
l.uitkeringen ingevolge de
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940-1945 en ingevolge de
Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945;
m.uitkeringen ingevolge de
Remigratiewet en de
Remigratieregeling 1985;
n.uitkeringen ingevolge de
Toeslagenwet;
o.uitkeringen ingevolge de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers en ingevolge de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
p.uitkeringen verstrekt door de Conterganstiftung für behinderte Menschen;
q.vervallen;
r.vervallen;
s.inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge
artikel 108, eerste lid, van de
Gemeentewet;
t.uitkeringen
ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere
werklozen;
u.uitkeringen
ingevolge een pensioenregeling waaraan wordt deelgenomen op grond
van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
2000;
v.tegemoetkomingen
ingevolge artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet;
w.uitkeringen in verband met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd op grond van de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies.
{Loon uit vroegere dienstbetrekking}
2.
De in het eerste lid bedoelde inkomsten worden aangemerkt als loon uit
vroegere arbeid.
Artikel 11a
{Pensioenuitvoerder neemt inhouding rentevoordeel over}
Ingeval een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a van de wet overeenkomt met de inhoudingsplichtige die aan de werknemer loon verstrekt als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onderdeel h, van de wet, dat die verzekeraar de ter zake van dat loon verschuldigde loonbelasting inhoudt op het pensioen, wordt niet die inhoudingsplichtige, maar die verzekeraar ter zake van dat loon als inhoudingsplichtige beschouwd.
Artikel 12
{Bijstandswet}
Ten aanzien van de in
artikel 33, tweede lid,
onderdeel c, onder 1°, van de wet
bedoelde werknemers, met uitzondering van degenen die een uitkering ontvangen
op grond van het Besluit
bijstandverlening zelfstandigen 2004, herrekent de
inhoudingsplichtige bij het einde van het kalenderjaar volgens bij ministeriële
regeling te stellen regels de op de voet van de in die bepaling bedoelde tabel
geheven belasting zodanig dat uiteindelijk de belasting zoveel mogelijk wordt
geheven als hadden de werknemers loon uit vroegere arbeid genoten niet zijnde
uitkeringen ingevolge de
Participatiewet. Bij de in de
vorige volzin bedoelde herrekening wordt het bedrag van de in aanmerking te
nemen heffingskorting, in afwijking in zoverre van
artikel 23, tweede lid, van de wet, verminderd met
het volgens bij ministeriële regeling te stellen regels te bepalen bedrag aan
heffingskorting voor de loonbelasting, met uitzondering van de arbeidskorting en de werkbonus,
waarmee ten aanzien van de werknemer reeds rekening is gehouden bij de
inhouding van belasting op ander loon.
Hoofdstuk 6 Belastingheffing van artiesten,
beroepssporters en buitenlandse gezelschappen
(hoofdstuk VII en
VIIA van de wet)
Artikel 12a
{Kostenvergoedingsbeschikking}
1.
De in
artikel 35, vierde lid, van de wet
bedoelde kostenvergoedingsbeschikking kan betrekking hebben op een artiest of
beroepssporter (individuele kostenvergoedingsbeschikking), dan wel op een
gezelschap (gezelschapskostenvergoedingsbeschikking). De in
artikel 35g, vierde lid, van de wet
bedoelde kostenvergoedingsbeschikking is een
gezelschapskostenvergoedingsbeschikking.
2.
De individuele kostenvergoedingsbeschikking heeft betrekking op hetgeen
geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en
afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van het optreden of de
sportbeoefening, dan wel een reeks van optredens of sportbeoefeningen, door de
artiest of de beroepssporter.
3.
De gezelschapskostenvergoedingsbeschikking heeft betrekking op hetgeen
geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en
afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van het optreden of de
sportbeoefening, dan wel een reeks van optredens of sportbeoefeningen, door het
gezelschap of de leden van het gezelschap.
{Verzoek}
4.
Een verzoek om een kostenvergoedingsbeschikking kan bij de inspecteur
worden ingediend door:
a.voorafgaande aan een optreden of sportbeoefening dan wel een reeks
van optredens of sportbeoefeningen: de artiest, de beroepssporter, de leider of
vertegenwoordiger van het gezelschap dan wel de inhoudingsplichtige;
b.uiterlijk een maand na afloop van een optreden of sportbeoefening
dan wel een reeks van optredens of sportbeoefeningen: de
inhoudingsplichtige.
5.
De inspecteur kan op eigen initiatief dan wel op initiatief van degene
die heeft verzocht om de kostenvergoedingsbeschikking, deze intrekken of
vervangen door een andere kostenvergoedingsbeschikking.
6.
De inhoudingsplichtige neemt een kostenvergoedingsbeschikking slechts
in aanmerking indien hij beschikt over een kopie daarvan en deze bij de
loonadministratie bewaart. De inhoudingsplichtige neemt een individuele
kostenvergoedingsbeschikking niet in aanmerking indien hij met betrekking tot
het optreden of de sportbeoefening beschikt over een kopie van een
gezelschapskostenvergoedingsbeschikking voor een gezelschap waartoe de artiest
of beroepssporter behoort.
7. Indien zulks door
of namens de artiest of beroepssporter dan wel het gezelschap wordt
aangegeven, wordt de inhoudingsplichtige die met betrekking tot het
optreden of de sportbeoefening niet beschikt over een kopie van een
kostenvergoedingsbeschikking, geacht te beschikken
over:
a.ingeval de artiest of beroepssporter geen deel
uitmaakt van een gezelschap: een individuele
kostenvergoedingsbeschikking tot het door de artiest of beroepssporter
aangegeven bedrag met een maximum van € 163 per optreden
of sportbeoefening;
b.in het geval van
een gezelschap: een gezelschapskostenvergoedingsbeschikking tot het
door het gezelschap aangegeven bedrag, met per optreden of
sportbeoefening een maximum van € 163 vermenigvuldigd met
het aantal leden van het
gezelschap.
{Eisen verzoek}
8.
Een verzoek als bedoeld in het vierde lid bevat ten minste:
a.indien het wordt ingediend door een in Nederland wonende artiest of leider dan wel vertegenwoordiger van een gezelschap: zijn
naam, adres, woonplaats en burgerservicenummer;
b.indien het wordt ingediend door een niet in Nederland wonende
artiest, beroepssporter of leider dan wel vertegenwoordiger van een gezelschap:
zijn naam, adres, woonplaats, woonland en geboortedatum;
c.indien het wordt ingediend door een inhoudingsplichtige: zijn naam,
adres, woonplaats en het loonheffingennummer, alsmede – bij een verzoek voor
een artiest of beroepssporter – de naam, adres, woonplaats van de artiest
onderscheidenlijk beroepssporter en, indien de artiest in Nederland
woont, het burgerservicenummer van de
artiest, en
– bij een verzoek voor een gezelschap – de naam, adres, woonplaats en, indien
deze in Nederland woont, het burgerservicenummer van de leider dan wel
vertegenwoordiger van het gezelschap, en voorts
d.bij een gezelschap: de naam van het gezelschap en het aantal leden
van het gezelschap;
e.de datum van het optreden of de sportbeoefening dan wel, in geval
van een reeks van optredens of sportbeoefeningen, de periode waarin die
optredens of sportbeoefeningen plaatsvinden;
f.een opgave van de gage, de gemaakte en nog te maken kosten, alsmede
een toelichting op deze kosten.
Artikel 12b
{Gageverdelingsverklaring}
1.
Als gage van de artiest of de beroepssporter die deel
uitmaakt van een gezelschap, wordt aangemerkt het deel van
de met het gezelschap overeengekomen gage dat volgens de
leider of vertegenwoordiger van het gezelschap aan zijn
optreden dan wel sportbeoefening kan worden toegerekend. De
leider of vertegenwoordiger van het gezelschap geeft aan de
inhoudingsplichtige ter zake een ondertekende verklaring af
(gageverdelingsverklaring). Indien geen verklaring wordt
afgegeven of de leider of vertegenwoordiger van het
gezelschap de met het gezelschap overeengekomen gage niet
geheel over de artiesten of beroepssporters heeft verdeeld,
wordt de voor het optreden van het gezelschap overeengekomen
gage geacht door ieder lid van het gezelschap voor een
gelijk deel te zijn genoten.
{Inhoud gageverdelingsverklaring}
2.
De in het eerste lid bedoelde gageverdelingsverklaring bevat
ten minste de volgende gegevens:
a.van de inhoudingsplichtige: naam, adres, woon- of
vestigingsplaats en loonheffingennummer;
b.van het gezelschap, niet zijnde een gezelschap als
bedoeld in artikel
5b van de wet: naam, adres en
woonplaats van de leden van het gezelschap, alsmede
van de in Nederland wonende leden van het gezelschap
het burgerservicenummer;
c.van het gezelschap, bedoeld in artikel
5b van de wet: naam, adres,
woonplaats en geboortedatum van de leider of
vertegenwoordiger van het gezelschap, alsmede de
namen van de leden van het gezelschap en het
burgerservicenummer van de in Nederland wonende
leden van het gezelschap;
d.de naam van het gezelschap;
e.datum, plaats en naam van de locatie van het
optreden of de sportbeoefening;
f.het bedrag van de brutogage, waaronder begrepen gage
anders dan in geld en kostenvergoedingen;
g.het deel van de brutogage, bedoeld in onderdeel f,
dat op grond van het eerste lid volgens de leider of
vertegenwoordiger van het gezelschap aan het
optreden van de artiest dan wel de sportbeoefening
van de beroepssporter kan worden toegerekend;
h.het bedrag dat elk lid van het gezelschap als kosten
in aanmerking kan nemen op grond van een kostenvergoedingsbeschikking.
Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen
(Hoofdstuk VIII van de wet)
Artikel 12c
1.
Indien een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, wordt afgekocht of omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet, verstrekt de werknemer of gewezen werknemer de volgende informatie:
a.naam, fiscale woonstaat en burgerservicenummer of, bij het ontbreken van het burgerservicenummer, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van de werknemer of gewezen werknemer;
b.naam en uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, of bij het ontbreken van een dergelijk nummer en indien dat bestaat, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van het lichaam, bedoeld in de aanhef;
c.indien de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner als bedoeld in artikel 38n, vierde lid, van de wet heeft: naam en burgerservicenummer of, bij het ontbreken van het burgerservicenummer, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van deze partner of gewezen partner;
d.de door de werknemer of gewezen werknemer gemaakte keuze, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet, tussen afkoop en omzetting in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting;
e.het tijdstip van de afkoop of omzetting, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet;
f.de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de wet, van de tegenover de aanspraak ingevolge een pensioenregeling, bedoeld in de aanhef, staande verplichting, bij het lichaam, bedoeld in de aanhef:
1°.op 1 januari 2015 of, indien het boekjaar afwijkt van het kalenderjaar, op de beginbalans van het boekjaar dat eindigde in 2015;
2°.op 31 december 2015 of, indien het boekjaar afwijkt van het kalenderjaar, op de eindbalans van het boekjaar dat eindigde in 2015;
3°.op 31 december 2016;
4°.op het tijdstip van afkoop of omzetting, bedoeld in de aanhef; en
g.indien de aanspraak ingevolge een pensioenregeling, bedoeld in de aanhef, is omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de wet en de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner heeft: of er een afspraak is gemaakt tussen de werknemer of gewezen werknemer en diens partner of gewezen partner over de verdeling van deze aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting in geval van beëindiging van het partnerschap.
2.
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden aangeleverd binnen een maand na het tijdstip van afkoop of omzetting als bedoeld in het eerste lid door het toesturen van het hiervoor door de Belastingdienst beschikbaar gestelde informatieformulier. Indien de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner als bedoeld in artikel 38n, vierde lid, van de wet heeft, wordt het informatieformulier medeondertekend door deze partner, onderscheidenlijk gewezen partner.
Artikel 13
{Inwerkingtreding}
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1965.
{Citeertitel}
2.
Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van
dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en
waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
17 mei 1965
JULIANA.
De Minister van Financiën,
A. VONDELING.
de vijfentwintigste mei 1965.
De Minister van Justitie,
SAMKALDEN.