Wet arbeid en zorg
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is regels vast te stellen, waarin een nieuw
evenwicht tot stand wordt gebracht tussen arbeid en zorg in
de ruimste zin;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1:1
{Begripsbepalingen}
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet
verstaan onder:
a.werkgever: degene die een ander krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of
publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b.werknemer: de ander, bedoeld in onderdeel a.
Het begrip loon
Artikel 1:2
{Definitie loon}
1.
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze
wet verstaan onder loon: de naar tijdruimte vastgestelde
vergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is
voor de bedongen arbeid.
2.
Voor de toepassing van deze wet wordt, indien het loon op
andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, als loon
beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij
geen gebruik had gemaakt van een door deze wet gegeven recht
op verlof, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
Overige begrippen
Artikel 1:3
{Begripsbepalingen}
1.
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a.Arbeidsongeschiktheidsfonds: het fonds, bedoeld in
artikel 112 van de Wet financiering sociale
verzekeringen;
b.Algemeen Werkloosheidsfonds: het fonds, bedoeld in artikel 93 van de
Wet financiering sociale
verzekeringen;
c.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
d.militaire ambtenaar: de militaire ambtenaar, bedoeld
in artikel 1, eerste en
tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
e.Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.
Voor de toepassing van deze wet is sprake van ongehuwd
samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke
huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als
bedoeld in de eerste volzin is sprake indien de betrokkenen
hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven
zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van
een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel op
andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3. Voor
de toepassing van deze wet wordt verstaan onder levensbedreigend ziek:
de gezondheidssituatie die zo ernstig is dat volgens objectieve
medische maatstaven het leven van de persoon op korte termijn ernstig
gevaar
loopt.
4.
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder hulpbehoevend: de toestand van een persoon waardoor deze ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang hulp nodig heeft die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden en die de gebruikelijke hulp overstijgt.
Gelijkstelling met een collectieve arbeidsovereenkomst
Artikel 1:4
{Gelijkstelling regeling bestuursorgaan met cao}
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt met een collectieve arbeidsovereenkomst
gelijkgesteld een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Werkingsduur,
regeling bestuursorgaan of regeling met
ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging
Artikel 1:5
{Afwijkende regeling}
Voor de
toepassing van de artikelen 4:7 en 5:16 geldt een afwijkende regeling
door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of een afwijkende
regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft
bereikt met de ondernemingsraad, of bij het ontbreken daarvan, met de
personeelsvertegenwoordiging, voor vijf jaren vanaf het tijdstip waarop
die regeling ingaat, indien geen termijn van ten hoogste vijf jaren is
bepaald. Indien geen termijn is bepaald gaat bij wijziging van de
regeling waarvan de in de eerste zin bedoelde afwijking deel uitmaakt
binnen het in die zin bedoelde tijdvak, ten aanzien van de afwijking
een nieuw tijdvak in op het tijdstip van inwerkingtreding van de
wijziging.
Hoofdstuk 2 Aanpassing arbeidsduur
Gereserveerd
Hoofdstuk 3 Zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg
Afdeling 1 Het recht op verlof in verband met
zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg
§ 1 Verlofvorm
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 3:1
{Zwangerschaps- en bevallingsverlof}
1.
De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling
recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
{Zwangerschapsverlof, recht op}
2.
Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken
voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of vanaf tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals
aangegeven in een aan de werkgever overgelegde schriftelijke
verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag
van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk
vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
{Bevallingsverlof, recht op}
3.
Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en
bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het
aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de
vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder
gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling,
minder dan zes weken heeft bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover
de vrouwelijke werknemer op grond van artikel 29a, tweede lid, van de
Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de
periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat
verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover
zij zwangerschapsverlof heeft genoten.
5.
Als een kind tijdens het bevallingsverlof vanwege zijn medische toestand in een ziekenhuis is opgenomen, wordt het bevallingsverlof verlengd met het aantal opnamedagen, te rekenen vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het bevallingsverlof is uitsluitend van toepassing voor zover de ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd.
6.
In afwijking van het derde lid kan de vrouwelijke werknemer de werkgever verzoeken het bevallingsverlof op te delen na 6 weken waarop het recht op dat verlof is ingegaan. De vrouwelijke werknemer kan dit deel van het verlof opnemen gedurende het tijdvak van 30 weken, welk tijdvak aanvangt de dag nadat het bevallingsverlof is opgedeeld. Het verzoek wordt gedaan uiterlijk drie weken nadat het verlof is ingegaan.
7.
De omvang van het bevallingsverlof dat is opgedeeld en dat later wordt opgenomen is gelijk aan de arbeidsduur per week ten tijde van het bevallingsverlof dat volgt na de werkelijke datum van de bevalling.
8.
De werkgever stemt uiterlijk twee weken nadat het verzoek, bedoeld in het zesde lid, is gedaan in met het verzoek, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.
9.
Ingeval van toepassing van het vijfde lid, ziet het verzoek, bedoeld in het zesde lid, op de periode na afloop van de verlenging, bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 3:1a Overgang bevallingsverlof
{Overgangsrecht bevallingsverlof}
1.
Indien op de dag van de bevalling dan wel tijdens het bevallingsverlof de vrouwelijke werknemer overlijdt en een akte van geboorte van haar kind is opgemaakt heeft haar partner, indien deze werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, recht op het resterende bevallingsverlof met behoud van loon.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als partner aangemerkt degene die:
a.ten tijde van het overlijden van de moeder met haar was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan; of
b.het kind heeft erkend.
3.
De duur van het resterende bevallingsverlof wordt berekend overeenkomstig artikel 3:1, derde en vijfde lid. Artikel 3:1, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op het opnemen van het resterende bevallingsverlof, met dien verstande dat in plaats van «vrouwelijke werknemer» telkens wordt gelezen: partner.
4.
De partner, die werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, heeft ook recht op verlof met behoud van loon, indien de moeder van het kind een gelijkgestelde was als bedoeld in artikel 3:6, een zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3.
5.
De werkgever kan het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof in rekening brengen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever verstrekt genoemd instituut een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder. Het loon wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
6.
Indien het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, niet tijdig wordt gedaan, wordt de vergoeding van het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarover dit loon in rekening wordt gebracht, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werkgever afwijken van de eerste zin.
7.
Indien de moeder gelijkgestelde, zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst was, wordt de duur van het verlof gelijkgesteld aan de duur van het resterende recht op uitkering, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3. Indien de moeder geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, eindigt het verlof van de partner tien weken na de dag waarop het kind is geboren. Artikel 3:1, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
8.
De partner meldt het overlijden van de moeder en de opname van het verlof uiterlijk op de tweede dag volgend op haar overlijden bij zijn werkgever. De partner verstrekt de werkgever binnen vier weken na het overlijden van de moeder een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder.
Adoptieverlof
Artikel 3:2
{Adoptieverlof, recht op}
1.
De werknemer heeft in verband met de adoptie van een kind
recht op verlof zonder behoud van loon.
2.
Het recht op verlof in verband met adoptie bestaat gedurende
een tijdvak van zesentwintig weken en bedraagt ten hoogste vier
aaneengesloten weken. Het recht bestaat vanaf vier weken
vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie
een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is
aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever
overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie
is of zal worden opgenomen.
3.
Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee
of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen,
bestaat het recht op verlof slechts ten aanzien van één van
die kinderen.
4.
In afwijking van het tweede lid, eerste zin, kan de werknemer de werkgever verzoeken om het verlof te spreiden gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. De werkgever kan dit verzoek afwijzen, indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
{Pleegzorgverlof, recht op}
5.
Het eerste, tweede, derde en vierde lid en de artikelen 3:3, derde lid, 3:4 en 3:5 zijn van overeenkomstige toepassing op de
werknemer die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel
5:1, tweede lid, onder d.
§ 2 Melding
Meldingsverplichting
Artikel 3:3
{Melding aan werkgever}
1.
De vrouwelijke werknemer meldt aan de werkgever:
a.de dag met ingang waarvan zij het
zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk drie weken
voor die dag;
b.haar bevalling uiterlijk op de tweede dag volgend op
die van de bevalling.
2.
De werknemer die op grond van artikel 3:1 of 3:1a verlof geniet meldt de werkgever de dag waarop het kind vanwege zijn medische toestand tijdens het voornoemde verlof in het ziekenhuis is opgenomen alsmede wanneer de opname is beëindigd. Uiterlijk op de laatste dag van het in de eerste zin bedoelde verlof geeft het ziekenhuis op verzoek van de werknemer een verklaring af, waarin de gehele duur van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens het verlof staat vermeld. De werknemer verstrekt deze verklaring onverwijld aan de werkgever.
3.
De werknemer meldt aan de werkgever het opnemen van het
verlof in verband met adoptie zo mogelijk uiterlijk drie
weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van
de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten
gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal
worden opgenomen.
§ 3 Nadere voorschriften
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 3:4
{Geen verrekening met vakantie}
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid
niet verricht wegens het verlof, bedoeld in de artikelen 3:1, 3:1a en 3:2, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
§ 4 Mate van gebondenheid
Artikel 3:5
{Dwingend recht}
1.
Behoudens het tweede lid kan van deze afdeling niet ten
nadele van de werknemer worden afgeweken.
{Uitzondering bij buitengewone omstandigheden}
2.
In geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de
Coördinatiewet
uitzonderingstoestanden kan Onze Minister
van Defensie voor de militaire ambtenaar afwijken of doen
afwijken van de artikelen 3:1, 3:1a en 3:2.
Afdeling 2 Uitkering in verband met zwangerschap,
bevalling, adoptie en pleegzorg
§ 1 De werknemer en de gelijkgestelde
Begrippen werknemer, gelijkgestelde en werkgever
Artikel 3:6
1.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1,
onderdeel b, met uitzondering van degene die op
grond van de Eerste Afdeling,
Paragraaf 2, van de Ziektewet
geen werknemer in de zin van die wet is;
b.gelijkgestelde: degene die
geen werknemer is als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b,
doch
1°.op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf
2, van de Ziektewet, met uitzondering van artikel 8a, wel werknemer in
de zin van die wet is, of
2°.op
grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de
werkhervattingsuitkering gedeeltelijk
arbeidsgeschikten;
c.werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1:1,
onderdeel a, of de artikelen 10,
11
of 12 van de Ziektewet.
2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
a.werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1,
onderdeel b, die vrijwillig verzekerd is als bedoeld
in de Tweede Afdeling,
Hoofdstuk IV, van de Ziektewet;
b.gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als
bedoeld in onderdeel a doch wel vrijwillig verzekerd
is als bedoeld in de Tweede Afdeling,
Hoofdstuk IV, van de Ziektewet.
Recht op uitkering voor de werknemer
Artikel 3:7
{Recht op uitkering}
1.
De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het
zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten
overeenkomstig artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid, recht op uitkering.
2.
De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in
verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt
genoten overeenkomstig artikel 3:2, tweede lid of vijfde
lid, recht op uitkering.
Recht op uitkering in verband met
zwangerschap en bevalling voor de vrouwelijke gelijkgestelde
Artikel 3:8
{Zestien weken recht op uitkering}
1.
De vrouwelijke gelijkgestelde heeft in verband met haar
zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten
minste zestien weken, overeenkomstig het tweede en derde
lid.
{Aanvang recht op uitkering tijdens zwangerschapsverlof}
2.
Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan
zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van
bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring
van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de
bevalling. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde dat wenst
vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan
op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag
na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
{Aanvang recht op uitkering tijdens bevallingsverlof}
3.
Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op
de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken
vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband
met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van
bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de
werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover
de vrouwelijke gelijkgestelde ziekengeld heeft genoten in de
periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met
zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan,
aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met
zwangerschap heeft genoten.
5.
Als een kind tijdens de periode waarop een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het recht op uitkering in verband met de bevalling is uitsluitend van toepassing voor zover de aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd. Artikel 3:3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Recht op uitkering in verband met
adoptie of pleegzorg voor de gelijkgestelde
Artikel 3:9
{Recht op uitkering bij adoptie}
1.
De gelijkgestelde heeft in verband met de adoptie van een
kind recht op uitkering.
{Duur en aanvang recht op uitkering adoptieverlof}
2.
Het recht op uitkering in verband met adoptie bedraagt ten
hoogste vier aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van
zesentwintig weken. Het tijdvak van zesentwintig weken gaat in vier
weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter
adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die
dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever
overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie
is of zal worden opgenomen.
3.
Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee
of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen,
bestaat het recht op uitkering slechts ten aanzien van één
van die kinderen.
{Recht op uitkering bij opnemen pleegkind}
4.
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de werknemer die een pleegkind opneemt als
bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.
Recht op uitkering bij nawerking
Artikel 3:10
{Recht op uitkering na beëindigen werkrelatie}
1.
Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, eerste
lid, en 3:8, eerste en vijfde lid,
komt mede toe aan de vrouw wier bevalling waarschijnlijk is
onderscheidenlijk plaatsvindt, binnen een periode van tien
weken na het tijdstip dat zij niet langer werknemer of
gelijkgestelde is als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid.
2.
Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, tweede
lid, en 3:9, eerste lid,
komt mede toe aan de persoon die, op de eerste dag dat een
kind feitelijk ter adoptie is opgenomen, korter dan tien
weken geen werknemer of gelijkgestelde meer is als bedoeld
in artikel 3:6, eerste lid.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de
persoon die een pleegkind opneemt als bedoeld in
artikel 5:1, tweede lid, onder d.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing indien het een gelijkgestelde betreft als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°.
De aanvraag van uitkering via de werkgever
Artikel 3:11
{Aanvraag uitkering bij UWV door werkgever}
1.
De vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, die in
aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering
in verband met zwangerschap en bevalling doet de aanvraag
daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee
weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof
onderscheidenlijk de datum waarop zij het recht op uitkering
wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a.de
vermoedelijke datum van
bevalling;
b.de datum waarop het zwangerschapsverlof ingaat dan
wel de datum waarop de gelijkgestelde het recht op
uitkering wil laten ingaan.
Indien het bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer of het recht op uitkering van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde wordt verlengd op grond van artikel 3:1, vijfde lid, onderscheidenlijk 3:8, vijfde lid, brengt de werkgever het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. De werkgever verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op verzoek van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
2.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de werkgever,
uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering
geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige
over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk
twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof
onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke
werknemer het recht op uitkering wil laten
ingaan.
3.
De werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te
komen voor toekenning van een uitkering in verband met
adoptie of pleegzorg, doet de aanvraag daartoe door
tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum
van ingang van het verlof in verband met adoptie of
pleegzorg onderscheidenlijk de datum waarop hij het recht op
uitkering wil laten ingaan. Bij de aanvraag worden
documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie
of pleegzorg is of zal worden opgenomen en wanneer die
opneming ter adoptie of pleegzorg heeft plaatsgevonden of
zal plaatsvinden. Bij die aanvraag wordt de datum waarop het
verlof in verband met adoptie of pleegzorg ingaat gemeld dan
wel de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan.
4.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer of gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
De rechtstreekse aanvraag van uitkering
Artikel 3:12
{Rechtstreekse aanvraag uitkering bij UWV}
1.
Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, die in aanmerking
wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband
met zwangerschap en bevalling, geen werkgever heeft, doet
zij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum
waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, eerste lid, tweede volzin, is van toepassing. Indien het recht op uitkering van de vrouwelijke gelijkgestelde, bedoeld in de eerste volzin, wordt verlengd op grond van artikel 3:8, vijfde lid, brengt zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. Artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. De vrouwelijke gelijkgestelde verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op haar verzoek door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
2.
Indien de gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen
voor toekenning van uitkering in verband met adoptie of
pleegzorg, geen werkgever heeft, doet hij de aanvraag
daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
uiterlijk twee weken voor ingang van de datum waarop hij het
recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, derde lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.
3.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
gelijkgestelde mede verstaan degene die recht op uitkering
heeft op grond van artikel 3:10.
De hoogte van de uitkering
Artikel 3:13
{Hoogte uitkering, dagloon}
1.
De uitkering, bedoeld in deze paragraaf, bedraagt per dag het dagloon.
{Dagloon, berekening}
2.
Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van deze paragraaf recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer of de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, dan wel de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op uitkering op grond van deze paragraaf is ontstaan, verdiende in de dienstbetrekking waaruit dat recht is ontstaan, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3.
In afwijking van het tweede lid, wordt, indien de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, direct voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet of de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet, een recht op uitkering heeft gehad op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, met uitzondering van artikel 18 en hoofdstuk IV, of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor de hoogte van het dagloon uitgegaan van het dagloon zoals dat op grond van de Ziektewet, Werkloosheidswet, of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is vastgesteld en herzien.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon, bedoeld in het tweede en derde lid, nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en herziening van het dagloon wanneer de dienstbetrekking in het tweede lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in dat lid en over de vaststelling van het dagloon voor de vrijwillig verzekerde, bedoeld in artikel 3:6, tweede lid, van deze wet.
5.
Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon, is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.
6.
Indien het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet van:
a.de gelijkgestelde die als gelijkgestelde wordt aangemerkt op grond van de artikelen 3:6, eerste lid, van deze wet en 7, onderdeel a, van de Ziektewet; of
b.de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, die voorafgaand aan de uitkering op grond van deze wet een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft gehad,
is gebaseerd op de Werkloosheidswet zoals deze luidde voor inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid, dan blijft artikel 3:13, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel XIV, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2015 van toepassing en wordt in het tweede lid «op grond van de artikelen 15 en 16 van de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen» gelezen als: op grond van de artikelen 15 en 16 van de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de artikelen XXVI, onderdeel S en XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid.
7.
Indien het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet van de gelijkgestelde, die als gelijkgestelde wordt aangemerkt op grond van de artikelen 3:6, eerste lid, of 3:10 van deze wet en 8, onderdeel a, van de Ziektewet, en die persoon direct voorafgaand aan de uitkering op grond van de Ziektewet een recht op uitkering had op grond van de Werkloosheidswet, is gebaseerd op de Werkloosheidswet zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de artikelen XXVI, onderdeel S en XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid, dan blijft artikel 3:13 van deze wet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel XIV, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2015 en van artikel XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid van toepassing.
8.
Het zesde tot en met achtste lid vervallen met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:14
{Uitbetaling uitkering}
1.
De
betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een
maand.
2.
De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over
de zaterdagen en de zondagen.
3.
De artikelen 40, 41, 47a, 48 en
85 van de
Ziektewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:14a Opschorting betaling bij vertrek naar onbekende bestemming
{Opschorting betaling aan instellingen bij vertrek uitkeringsgerechtigde naar onbekende bestemming}
1.
Is van de aanvrager of ontvanger van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken.
2.
Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering aan de persoon, die recht heeft op de uitkering, op.
3.
De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4.
Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
Financiering
Artikel 3:15
Vervallen
Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen
Artikel 3:16
{Schakelbepalingen}
1.
Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf
zijn de volgende artikelen van de Ziektewet en de op
die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a.ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 19a, 19b, 19c en
87;
b.ter zake van herziening of intrekking:
artikel 30a;
c.ter zake van overlijden: de artikelen 1, tweede tot
en met zevende lid, en
35;
d.ter zake van oproeping en ondervraging:
artikel 37;
e.ter zake van ontheffing in verband met
gemoedsbezwaren: artikel 43;
f.ter zake van maatregelen: artikel 45, eerste lid,
onderdelen e, h, i, j en r, en tweede tot en met
zesde lid;
g.ter zake van de inlichtingenverplichting:
artikel 49;
h.ter zake van de uitvoering: de artikelen
51, 53 tot en met
55 en 59;
i.ter zake van de termijn waarbinnen op het
bezwaarschrift moet zijn beslist: artikel 74;
j.ter zake van het beroep in cassatie: artikel 75c;
k.vervallen;
l.ter zake van de toepasselijkheid van de
Algemene
termijnenwet: artikel 89;
m.ter zake van terugvordering: de artikelen 33 tot
en met 34a;
n.ter zake van
vervreemding, verpanding en volmacht tot ontvangst: artikel
50;
o.
ter zake van bestuurlijke boeten: de artikelen 45a, 45g en 45h;
p.ter
zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel
72d.
2.
De strafbepaling van artikel 84, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen is van
overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, is op de werknemer en de
gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, tweede
lid, artikel 43 van de
Ziektewet niet van overeenkomstige
toepassing en zijn van artikel 55 van de
Ziektewet alleen de eerste volzin van het
eerste lid en het zevende lid van overeenkomstige
toepassing.
4.
Artikel 35, derde lid, van de
Ziektewet is van overeenkomstige toepassing
ongeacht of het recht op uitkering met ingang van de dag na
het overlijden binnen een maand zou zijn geëindigd.
§ 2 De zelfstandige en de beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst
Artikel 3:17 Het
begrip zelfstandige en beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst
{Begripsbepalingen, beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst/zelfstandige}
1. Voor de
toepassing van deze paragraaf wordt verstaan
onder:
a.beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b,
die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Ziektewet,
geen werknemer in de zin van die wet
is;
b.zelfstandige: de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, die:
1°.in
Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de
onderneming niet voor eigen rekening feitelijk
drijft;
2°.niet in Nederland
woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in
afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de
onderneming niet voor eigen rekening feitelijk
drijft;
3°.anders dan uit
dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid
geniet;
4°.anders dan in
dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij
een aanmerkelijk belang
heeft;
5°.directeur-grootaandeelhouder
is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van
de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij
directeur-grootaandeelhouder
is;
6°.anders dan in
dienstbetrekking of als zelfstandige als bedoeld in de onderdelen
1° tot en met 5° meewerkt in de onderneming van een
echtgenoot of geregistreerde
partner;
c.winst uit onderneming: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5, van die wet;
d.dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet;
e.aanmerkelijk belang: aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
f.inkomsten uit tegenwoordige arbeid: het gezamenlijke bedrag van:
1°.het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, bedoeld in afdeling 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
2°.het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
3°.het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en
4°.het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Door
Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder
directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in het eerste lid onderdeel
5°, wordt
verstaan.
Recht op uitkering voor de zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst en de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid
Artikel 3:18
{Recht op uitkering zelfstandige/beroepsbeoefenaar en partner bij zwangerschap/bevalling}
1. De vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en
bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1,
tweede en derde lid, recht op uitkering. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met
haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het recht op
uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag
na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals aangegeven in een
schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de
dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst,
vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een
later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de
vermoedelijke datum van
bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
4. Het recht op uitkering
in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en
bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat
de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke
datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de
werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft
bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
5. Voor de toepassing van
het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige
ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering
in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan,
aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap
heeft genoten.
6. Geen recht op
uitkering heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland
verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l,
van de Vreemdelingenwet 2000
{Nadere regels}
7. Bij
algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het zesde lid
ten aanzien van:
a.vreemdelingen die
rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben
verricht;
b.vreemdelingen die, na
rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a
tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland
verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de
Vreemdelingenwet
2000.
8. Zo nodig in
afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende
bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit
recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of
van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen
recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag
of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van
een andere mogendheid van toepassing
is.
9. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van
artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven
aan de kring van
verzekerden.
10.
De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
11.
De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 3:19
Vervallen
Artikel 3:20
Vervallen
Uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:21
{Uitkering ter zake vervanging}
1.
De vrouwelijke
zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst kan een recht op uitkering op grond van artikel 3:18, tezamen met het recht op
vakantie-uitkering daarover, genieten in de vorm van een
uitkering ter zake van vervanging.
{Voorwaarden}
2.
Toekenning van een uitkering ter zake van vervanging,
bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend mogelijk:
a.indien ter vervanging van de vrouwelijke
zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst een persoon
werkzaam is gedurende de periode dat het recht op
uitkering bestaat, en
b.de persoon die als vervanger werkzaam is, ter
beschikking wordt gesteld door een
rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die
zich krachtens haar statuten ten doel stelt
arbeidskrachten ter beschikking te stellen.
Aanvraag van uitkering
Artikel 3:22
{Aanvraag uitkering}
1.
De vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, die in aanmerking
wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap
en bevalling, doet de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof.
Bij die aanvraag wordt gemeld:
a.de vermoedelijke datum van bevalling, onder overlegging van de verklaring
van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven;
b.de datum waarop het zwangerschapsverlof, respectievelijk het
recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tweede
lid, ingaat;
c.of zij de uitkering wil genieten in de vorm van een uitkering ter zake
van vervanging.
{Niet tijdige aanvraag uitkering}
2.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst afwijken van de eerste zin.
3.
De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.
5.
De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
De hoogte van de uitkering
Artikel 3:23
{Hoogte uitkering}
1.
De uitkering in verband met zwangerschap en bevalling wordt overeenkomstig
artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen berekend
naar de grondslag met dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing
van het derde lid van dat artikel voor «intreden van zijn arbeidsongeschiktheid
als beroepsbeoefenaar» wordt gelezen: de ingangsdatum van het recht
op uitkering.
2.
De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per dag
100% van de grondslag.
3. Zo
nodig in afwijking van het tweede lid en van artikel 3:29,
derde lid, onder b, bedraagt de uitkering in verband
met zwangerschap en bevalling 100% van het minimumloon, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, indien de vrouwelijke zelfstandige in het
kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering
ontstaat als zelfstandige, aan werkzaamheden voor één of
meer ondernemingen tenminste het aantal uren heeft besteed dat is
vermeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
4.
De uitkering in verband met het overlijden van de moeder bedraagt voor de partner, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De hoogte van de uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:24
{Hoogte uitkering ter zake vervanging}
De uitkering ter zake van vervanging bedraagt de grondslag,
bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, vermeerderd met het bedrag
aan premies en aan
inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
bij uitbetaling als uitkering in verband met zwangerschap en
bevalling daarover verschuldigd zou zijn.
De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:25
{Uitbetaling uitkering}
1.
De
betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een
maand.
2.
De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over
de zaterdagen en de zondagen.
3.
De uitkering ter zake van vervanging wordt uitbetaald aan de
instelling bedoeld in artikel 3:21, tweede lid, onderdeel b.
4.
De artikelen 55, tweede tot en met
vijfde lid, 55a, 57, 62 en
66 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen zijn van overeenkomstige toepassing.
Financiering
Artikel 3:26
Vervallen
Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen
Artikel 3:27
{Schakelbepalingen}
1.
Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf
zijn de volgende artikelen van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen en de op die artikelen
berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a.ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 7a, 7b, 7c, 19,
vierde en vijfde lid, 19a, 21a, 21b, 21c en
101g;
b.ter zake van herziening of intrekking:
artikel 18;
c.ter zake van de vakantie-uitkering: de
artikelen 25 tot en met
27, 40 en
60;
d.ter zake van oproeping en ondervraging: de
artikelen 41, eerste
lid, en 42;
e.ter zake van maatregelen: de artikelen
45, artikel 46, eerste lid, onderdelen d en k, en 47;
f.ter zake van de inlichtingenverplichting:
artikel 70;
g.ter zake van de uitvoering: artikel 81;
h.ter zake van de termijn waarbinnen op het
bezwaarschrift moet zijn beslist: artikel 96, eerste lid;
i.ter zake van het beroep in cassatie: artikel 98;
j.vervallen;
k.ter zake van terugvordering: artikel 63, met dien
verstande dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, onder bij dat
besluit te bepalen omstandigheden, een uitkering ter zake van
vervanging niet wordt teruggevorderd;
l.ter zake van vervreemding, verpanding en volmacht
tot ontvangst: artikel 66;
m.
ter zake van bestuurlijke boeten: de artikelen 48, 54 en 54a;
n.ter
zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel
95b.
2.
De strafbepaling van artikel 84, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen is van
overeenkomstige toepassing.
3.
Artikel 56 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen is van overeenkomstige
toepassing op een uitkering op grond van deze paragraaf met
uitzondering van de uitkering ter zake van vervanging.
4.
Ter zake van overlijden zijn de artikelen 1, tweede tot en met
zevende lid, 61 en
67, onderdeel b, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat:
a.het derde lid van artikel
61 wordt toegepast ongeacht of het
recht op uitkering met ingang van de dag na het
overlijden binnen een maand zou zijn geëindigd;
b.indien een uitkering is toegekend in de vorm van een
uitkering ter zake van vervanging, de
overlijdensuitkering wordt betaald overeenkomstig
het eerste lid van artikel
61, als was de uitkering toegekend
als uitkering in verband met zwangerschap en
bevalling of adoptie. Het zevende lid van artikel
61 blijft daarbij buiten toepassing.
5.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt
overeenkomstig artikel 45 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen indien de
vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de vrouwelijke
zelfstandige zich niet houdt aan
het voorschrift, bedoeld in artikel 3:22, eerste lid.
6.
Op de instelling, bedoeld in artikel 3:21, tweede lid,
onderdeel b, is artikel 70, eerste lid, van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen van overeenkomstige toepassing.
§ 3 Slotbepalingen
Controlevoorschriften
Artikel 3:28
{Controlevoorschriften UWV}
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan
controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet
verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste
uitvoering van deze afdeling.
Samenloop
Artikel 3:29
{Samenloop uitkeringen}
1.
Indien een persoon over dezelfde periode op grond van
dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in
verband met zwangerschap en bevalling als op een uitkering
in verband met adoptie of pleegzorg, wordt haar de uitkering
in verband met adoptie of pleegzorg of ter zake van
vervanging in verband met adoptie of pleegzorg niet uitbetaald.
Indien een persoon over dezelfde periode op grond van
dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in
verband met adoptie als op een uitkering in verband met
pleegzorg wordt hem de uitkering in verband met pleegzorg of
ter zake van vervanging in verband met pleegzorg niet uitbetaald.
2.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft
op een uitkering op grond van paragraaf 1 als op een
uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, wordt
hem de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald
voorzover deze de uitkering op grond van paragraaf 1 van
deze afdeling overtreft. Indien de uitkering op grond van
paragraaf 1 geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond
van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit lid die uitkering
in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft
plaatsgevonden.
3. Indien een
vrouwelijke zelfstandige of een vrouwelijke beroepsbeoefenaar op
arbeidsovereenkomst over eenzelfde periode zowel recht heeft op een
uitkering op grond van paragraaf 1, als op een uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling, worden haar, in afwijking van het tweede
lid, zowel de uitkering op grond van zowel paragraaf 1, als de
uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald, mits de vrouwelijke
zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
niet vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling,
Hoofdstuk IV, van de Ziektewet en voor zover:
a.werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of
vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst worden verricht;
en
b.de uitkering op grond van
paragraaf 1 en de uitkering op grond van paragraaf 2 samen niet meer
bedragen dan 100% van de som van de inkomsten uit of in verband met
arbeid die de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke
beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst ontving op de dag direct
voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling
2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2,
ontstaat.
4. Indien een
gelijkgestelde als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b,
onder 2°, over dezelfde periode tevens uit andere hoofde recht
heeft op één of meerdere uitkeringen op grond van
paragraaf 1, wordt de uitkering van die gelijkgestelde uitbetaald
voorzover deze uitkering samen met de andere uitkeringen niet meer
bedraagt dan 100% van het dagloon dat ten grondslag ligt aan de
loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk
arbeidsgeschikten.
5.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft
op een uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling
als op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt
eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met
de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan
het hoogste van de daglonen, die aan die uitkeringen ten
grondslag liggen.
6.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft
op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling
als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, wordt:
a.indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering
lager is dan de grondslag van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering of daaraan gelijk
is, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover
deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering
niet meer bedraagt dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b.indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering
hoger is dan de grondslag van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering, de eerstgenoemde
uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt
dan de grondslag van de eerstgenoemde uitkering;
c.indien het recht op eerstgenoemde uitkering ontstaat
in het tijdvak van 52 weken bedoeld in
artikel 7, tweede lid,
van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, in afwijking van de
onderdelen a en b, de eerstgenoemde uitkering
uitbetaald voorzover deze de
arbeidsongeschiktheidsuitkering overtreft.
7.
Voor de toepassing van het derde tot en met
vijfde lid
wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, uitkering op grond van
paragraaf 1 van deze afdeling en uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling tevens verstaan de
vakantie-uitkering waarop uit hoofde van die
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en die uitkeringen recht
bestaat, voor zover die vakantie-uitkering over dezelfde
periode is berekend.
8.
Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of
nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de
toepassing van het vierde en vijfde
lid de
arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking genomen alsof
die weigering niet heeft plaatsgevonden.
Overgangsrecht zelfstandigen en beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:30
{Overgangsbepalingen}
1.
Op de zelfstandige, bedoeld in artikel 3:17, onderdeel a, zoals dat luidde
op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D,
van de Wet einde toegang verzekering WAZ, van wie de vermoedelijke of feitelijke
bevallingsdatum valt binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel
dan wel die binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk
een kind ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling
2, paragraaf 2, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van
toepassing met betrekking tot die bevalling dan wel die opneming.
2.
Op de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17,
onderdeel b, zoals dat onderdeel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, die
binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk een kind
ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 2, zoals dat luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van toepassing
met betrekking tot die opneming.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid komen de onder toepassing van
dit artikel te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking
tot die uitkeringen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Overgangsrecht in verband met zwangerschap- en bevallingsverlof en de uitkering van anderen dan de vrouwelijke werknemer
Artikel 3:31
{Overgangsrecht i.v.m. zwangerschaps- en bevallingsverlof}
1.
Indien de vrouwelijke werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) in werking treedt reeds met zwangerschaps- of bevallingsverlof is, blijven op dat verlof afdeling 1 en afdeling 2, paragraaf 1, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.
2.
Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, de vrouwelijke zelfstandige en de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde wet in werking treedt een uitkering heeft in verband met haar zwangerschap of bevalling blijft op die uitkering afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet.
3.
Het recht op verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, en het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, zijn van toepassing op de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, indien de moeder bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in artikel 3.18 geniet, ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ca, van de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) en de moeder na dat tijdstip overlijdt.
Hoofdstuk 4 Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof
§ 1 Verlofvormen
Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof
Artikel 4:1
{Calamiteitenverlof}
1.
De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor
een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij
zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
a.onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen;
b.zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
c.een door wet of overheid, zonder geldelijke
vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de
vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;
d.de uitoefening van het actief kiesrecht.
{Zeer persoonlijke omstandigheden}
2.
Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in
ieder geval begrepen:
a.de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde
partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b.het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn
huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten
in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn;
c.spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts- of ziekenhuisbezoek door de werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de personen, bedoeld in artikel 5:1;
d.noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel 5:1.
Kraamverlof
Artikel 4:2
{Kraamverlof}
Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de
persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij
het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van
vier weken recht op verlof met behoud van loon voor twee dagen
waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Het recht bestaat vanaf
de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de
moeder woont.
§ 2 Melding en informatie
Meldingsverplichting
Artikel 4:3
{Melding opname verlof}
1.
De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het
verlof, bedoeld in de artikelen 4:1 en 4:2, opneemt onder
opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de
werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan
de werkgever onder opgave van de reden.
{Militaire ambtenaar}
2.
Het verlof van de militaire ambtenaar vangt niet aan of
eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan hem kenbaar
maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof
onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig
zwaarwegend dienstbelang heeft, dat het belang van de
militaire ambtenaar daarvoor naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Informatieverplichting
Artikel 4:4
{Informatieplicht werknemer}
De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij
aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen
verrichten wegens een van de redenen genoemd in de artikelen 4:1
en 4:2.
§ 3 Loonvoorschriften
Artikel 4:5
{Vermindering loon}
1.
Indien de werknemer op grond van enige wettelijk
voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of
uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of
voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke
aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het
loon verminderd met het bedrag van die uitkering.
2.
Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de
werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet
verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.
§ 4 Nadere voorschriften
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 4:6
{Aanmerken verlofdagen als vakantiedagen}
1.
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid
niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:1,
kunnen slechts indien in een voorkomend geval de werknemer
ermee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien
verstande dat de werknemer ten minste recht houdt op het
wettelijk minimum aan vakantie-aanspraken.
2.
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid
niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:2,
kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
§ 5 Mate van gebondenheid
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 4:7
{Afwijken bij cao/or}
Van artikel 4:1, voor
wat betreft de loonbetaling, en de artikelen 4:2 tot en met
4:6 kan uitsluitend ten nadele van de
werknemer worden afgeweken bij
collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens
een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen
collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of
terzake geen bepaling bevat, indien de werkgever terzake
schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de
ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de
personeelsvertegenwoordiging, met dien verstande dat de
werknemer bij afwijking van artikel 4:6 ten
minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.
Hoofdstuk 5 Kort- en langdurend zorgverlof
Afdeling 1 Kortdurend zorgverlof
§ 1 Verlofvorm
Kortdurend zorgverlof
Artikel 5:1
{Kortdurend zorgverlof}
1.
De werknemer heeft recht op verlof voor de noodzakelijke
verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld
in het tweede lid.
2.
Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
a.de echtgenoot, de geregistreerde partner of de
persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b.een kind tot wie de werknemer als ouder in
een familierechtelijke betrekking staat;
c.een kind van de echtgenoot, de
geregistreerde partner of de persoon met wie de
werknemer ongehuwd samenwoont;
d.een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de werknemer en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt;
e.een bloedverwant in de eerste of tweede graad;
f.degene die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van de huishouding van de werknemer; of
g.degene met wie de werknemer anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de werknemer moet worden verleend.
Duur verlof
Artikel 5:2
{Duur zorgverlof}
Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende
maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het
verlof wordt genoten.
§ 2 Melding en informatie
Meldingsverplichting
Artikel 5:3
{Melding opname verlof}
De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof,
bedoeld in artikel 5:1 opneemt onder opgave van de reden. Indien
dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het
verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de
reden. Bij die melding geeft de werknemer ook de omvang, de
wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.
Ingang verlof/zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:4
{Ingang verlof}
1.
Het verlof gaat in op het tijdstip waarop de werknemer het
opnemen ervan meldt aan de werkgever.
{Zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang}
2.
Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de
werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het
opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting
daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
3.
Een werkgever die nadat een melding door de werknemer, niet
zijnde een militaire ambtenaar, hem bereikt heeft en naar
aanleiding daarvan geen beroep doet op een zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin.
Informatieverplichting
Artikel 5:5
{Informatieplicht werknemer}
De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij
aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in
verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon als
bedoeld in artikel 5:1.
§ 3 Loonvoorschriften
Loondoorbetaling
Artikel 5:6
{Loondoorbetaling}
1.
Voorzover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de
Wet financiering sociale
verzekeringen, met
betrekking tot een loontijdvak van een dag,
behoudt de werknemer, die anders dan op grond van een
publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht, gedurende
het verlof, bedoeld in artikel 5:1, recht op 70% van het
loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de
werknemer, die arbeid verricht op grond van een
publiekrechtelijke aanstelling.
Nadere loonvoorschriften
Artikel 5:7
{Vermindering loon}
1.
Indien de werknemer op grond van enige wettelijk
voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of
uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of
voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke
aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het
loon verminderd met het bedrag van die uitkering.
2.
Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de
werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet
verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.
§ 4 Nadere voorschriften
Samenloop
Artikel 5:8
{Samenloop verloven}
Indien zowel de in artikel 4:1 als de in artikel 5:1 gestelde
voorwaarden worden vervuld, eindigt het in artikel 4:1 bedoelde
verlof na één dag.
Afdeling 2 Langdurend zorgverlof
§ 1 Verlofvorm
Langdurend zorgverlof
Artikel 5:9
{Langdurend zorgverlof}
De werknemer heeft recht op verlof zonder behoud van loon voor:
a.de verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die levensbedreigend ziek is; of
b.de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die ziek of hulpbehoevend is.
Omvang verlof
Artikel 5:10
{Omvang en duur verlof}
Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zesmaal de arbeidsduur per week. De periode van twaalf maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
§ 2 Verlening, ingang en einde van verlof, informatie
Verzoek, zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:11
{Verzoek om verlof}
1. De werknemer dient het verzoek om verlof ten
minste twee weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof
schriftelijk in bij de werkgever onder opgave van de reden, de persoon
die verzorging behoeft, het tijdstip van ingang, de omvang, de
voorgenomen duur van het verlof en de spreiding van de uren over de
week of het anderszins overeengekomen tijdvak.
2. De werknemer verstrekt desgevraagd aan de
werkgever schriftelijk aanvullende informatie waarover hij
redelijkerwijs en op korte termijn kan beschikken teneinde aannemelijk
te maken dat is voldaan aan de op grond van artikel 5:9 geldende
voorwaarden. De werkgever doet een schriftelijk verzoek tot het
verstrekken van aanvullende informatie binnen een week nadat het
verzoek om verlof bij hem is ingediend.
3. De werkgever willigt het verzoek om verlof van de
werknemer in, tenzij hij tegen het opnemen van het verlof een zodanig
zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de
werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet
wijken.
4. Een werkgever die geen
beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit
nadien evenmin, tenzij het een militaire ambtenaar
betreft.
5. Indien de werkgever
overweegt het verzoek om verlof niet of niet geheel in te willigen,
pleegt hij overleg met de werknemer over diens verzoek. De beslissing
op het verzoek om verlof wordt door de werkgever schriftelijk aan de
werknemer medegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet of niet
geheel inwilligt, wordt dit onder opgave van redenen aan de werknemer
medegedeeld.
6. Indien de werkgever
niet een week voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof de
beslissing op het verzoek schriftelijk heeft medegedeeld aan de
werknemer, gaat het verlof in overeenkomstig het verzoek van de
werknemer. Zolang de werknemer niet heeft voldaan aan een verzoek van
de werkgever om informatie als bedoeld in het tweede lid, wordt de in
de eerste volzin bedoelde periode verlengd met het aantal dagen dat de
werknemer niet heeft voldaan aan het verzoek van de
werkgever.
Ingang van het verlof
Artikel 5:12
{Ingang verlof}
1. Het verlof bedoeld in artikel 5:9 gaat niet
in voordat ten minste twee weken zijn verstreken nadat de werknemer het
verzoek om verlof bedoeld in artikel 5:11 heeft
ingediend.
2. In afwijking van het
eerste lid kan het verlof op verzoek van de werknemer ingaan op een
eerder tijdstip indien de werkgever daarmee
instemt.
Einde van het verlof
Artikel 5:13
{Einde verlof}
1. Het verlof eindigt met het verstrijken van de
duur waarvoor het verlof is verleend.
2. Indien voor het verstrijken van de in het eerste
lid bedoelde verlofduur de persoon ten behoeve van wiens verzorging het
verlof is verleend overlijdt, dan wel niet langer niet langer in een omstandigheid verkeert als bedoeld in artikel 5:9, eindigt het verlof met ingang van de dag na die waarop deze
omstandigheid zich heeft
voorgedaan.
§ 3 Samenloop
Artikel 5:14
{Samenloop verloven}
Indien
het verzoek om langdurend zorgverlof wordt ingewilligd, kan het daaraan
voorafgaand kortdurend zorgverlof bedoeld in artikel 5:1 op verzoek van
de werknemer en met inachtneming van artikel 5:12, tweede lid, geheel
of gedeeltelijk worden aangemerkt als langdurend
zorgverlof.
Afdeling 3 Nadere voorschriften
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 5:15
{Geen verrekening met vakantiedagen}
Dagen of
gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht
wegens het verlof, bedoeld in artikel 5:1 of artikel 5:9, kunnen niet
worden aangemerkt als
vakantie.
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 5:16
{Afwijken bij cao/or}
Van dit
hoofdstuk kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken
bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een
daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve
arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of terzake geen
bepaling bevat, indien de werkgever terzake schriftelijke
overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of bij het
ontbreken daarvan, met de personeeelsvertegenwoordiging met dien
verstande dat de werknemer bij afwijking van artikel 5:15 ten minste
recht houdt op het wettelijke minimum aan
vakantie-aanspraken.
Hoofdstuk 6 Ouderschapsverlof
§ 1 Verlofvorm
Ouderschapsverlof
Artikel 6:1
{Recht op ouderschapsverlof}
1.
De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking
staat tot een kind, heeft recht op verlof zonder behoud van
loon. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip
tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt
te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen
recht op verlof.
2.
De werknemer die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en
duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen
kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof zonder
behoud van loon. Indien de werknemer met het oog op adoptie
met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding
van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten
aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof. In alle
andere gevallen waarin de in de eerste volzin gestelde
voorwaarden voor meer dan één kind met ingang van hetzelfde
tijdstip worden vervuld, bestaat er slechts recht op één
keer verlof.
3.
Indien de arbeid buiten Nederland wordt verricht heeft de
werknemer recht op het verlof bedoeld in dit artikel, tenzij
een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.
Artikel 6:1a Bescherming tegen benadeling
{Geen benadeling bij ouderschapsverlof}
De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte het recht op verlof, bedoeld in artikel 6:1, geldend maakt of ter zake bijstand heeft verleend.
Omvang verlof
Artikel 6:2
{Duur verlof}
1.
Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week.
2.
Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van dit hoofdstuk. De werkgever is in dat geval verplicht aan de werknemer, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel verlof de werknemer nog aanspraak heeft.
Diensttijd
Artikel 6:3
Vervallen
Leeftijd kind
Artikel 6:4
{Kind jonger dan acht jaar}
Geen recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1 bestaat na de
datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.
§ 2 Melding
Meldingsverplichting
Artikel 6:5
{Melding voornemen opnemen verlof}
1.
De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten
minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het
verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de
periode, het aantal uren verlof per week of als de
arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over
dat tijdvak en de spreiding daarvan over de week of het
anderszins overeengekomen tijdvak.
2.
De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen
afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling,
van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van
de verzorging.
3.
De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de door deze gewenste wijze van invulling van het verlof op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.
4.
Het derde lid is niet van toepassing op de werknemer die na het verlof, bedoeld in artikel 4:2, gedurende een tijdvak van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1. De laatste zin van artikel 4:2 en artikel 4:3, tweede lid zijn van toepassing.
Intrekking of wijziging melding
Artikel 6:6
{Verzoek tot niet opnemen verlof}
1.
De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek.
2.
De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van onvoorziene omstandigheden, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien de werkgever instemt met het verzoek wordt het recht op verlof opgeschort. De derde zin van het eerste lid is van toepassing.
§ 3 Nadere voorschriften
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 6:7
{Geen verrekening met vakantiedagen}
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid
niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 6:1, kunnen
niet worden aangemerkt als vakantie.
§ 4 Mate van gebondenheid
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 6:8
{Afwijking bij cao}
Van de artikelen 6:1, derde lid, 6:4, 6:5, eerste lid, ten aanzien van het tijdstip van de melding, en tweede lid, en 6:6, tweede lid, kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst.
Dwingend recht
Artikel 6:9
{Dwingend recht}
Behoudens artikel 6:8 kan van dit hoofdstuk niet ten nadele van
de werknemer worden afgeweken.
§ 4* Overgangsrecht
Artikel 6:10 Overgangsrecht in verband met ouderschapsverlof
{Overgangsbepalingen i.v.m. ouderschapsverlof}
Indien de werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur in verband met vergroting van de gebruiksmogelijkheden van deze wetten, alsmede technische aanpassing van de Arbeidstijdenwet en actualisering van het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg (Stb. 565) in werking treedt, zijn voornemen tot het opnemen van het ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 6:1, heeft gemeld aan zijn werkgever en die heeft ingestemd met de invulling daarvan, blijven op dat verlof de artikelen van hoofdstuk 6 van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip inwerkingtreding van die wet.
Hoofdstuk 7 Levensloopregeling
Begrippen
Artikel 7:1
{Levensloopregeling, definitie}
In dit
hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.levensloopregeling: een regeling als bedoeld in
artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964;
b.uitvoerder: een bank, een verzekeraar
of een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde.
Recht op deelname
Artikel 7:2
{Levensloopregeling, recht op deelname}
1. De werknemer heeft onder bij en krachtens de
Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden elk kalenderjaar
recht deel te nemen aan een levensloopregeling.
2. De werkgever
draagt het op verzoek van de werknemer ter zake van een
levensloopregeling ingehouden loon af aan de door de werknemer
aangewezen uitvoerder.
3. Bij het in
het tweede lid bedoelde verzoek geeft de werknemer kennis aan de
werkgever van de hoogte van het per kalenderjaar in te houden en af te dragen
loon.
4. De werkgever willigt
het verzoek in uiterlijk met ingang van de aanvang van de derde
kalendermaand na de indiening ervan.
5. De werknemer kan het in het tweede lid bedoelde
verzoek slechts een keer per jaar doen, met dien verstande dat de
werknemer te allen tijde kan verzoeken om de inhoudingen en afdrachten
te
beëindigen.
Mate van gebondenheid
Artikel 7:3
{Dwingend recht}
Van dit
hoofdstuk kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Evaluatiebepaling
Artikel 8:1
{Evaluatie}
Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van
deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Inwerkingtreding
Artikel 8:2
{Inwerkingtreding}
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Citeertitel
Artikel 8:3
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Wet arbeid en zorg.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en
ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
16 november 2001
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. E. Verstand-Bogaert
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
de negenentwintigste november 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals