Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965

Gelet op de artikelen 9 en 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Stb. 621) en artikel 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301),
Besluit:

Artikel 1
{Reikwijdte}
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 4, elfde en twaalfde lid, 4c, vierde lid, 4e, 4f, 9, eerste lid, 10, derde en zesde lid, en 10a, tweede lid en zesde lid, onderdeel b, van de Wet op de dividendbelasting 1965.


Artikel 1a
{Informatieverplichting}
De in artikel 4, elfde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 bedoelde verklaring en opgaaf vinden plaats door het toesturen van het hiervoor door de Belastingdienst beschikbaar gestelde formulier en bevatten:
a.de naam, het adres en de staat van vestiging, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, van de opbrengstgerechtigde;
b.het nominaal gestorte kapitaal en het aantal stemgerechtigde aandelen van de inhoudingsplichtige;
c.het gedeelte van het kapitaal, bedoeld in onderdeel b, het aantal stemgerechtigde aandelen en het percentage van de stemrechten dat de opbrengstgerechtigde bezit in de inhoudingsplichtige;
d.het bedrag van de opbrengst;
e.de datum waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld, en
f.ingeval artikel 4, negende of tiende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 is toegepast, een melding van die toepassing.


Artikel 1bis
{Geldige zakelijke redenen}
Ingeval de opbrengstgerechtigde een relatie legt tussen activiteiten van lichamen binnen een keten is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de dividendbelasting 1965 sprake indien:
a.ten minste de helft van het totale aantal statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden van de opbrengstgerechtigde woont of feitelijk is gevestigd in de staat waarin de opbrengstgerechtigde is gevestigd;
b.de in de staat, bedoeld in onderdeel a, wonende of gevestigde bestuursleden beschikken over de benodigde professionele kennis om hun taken naar behoren uit te voeren, tot welke taken ten minste behoort de besluitvorming, op grond van de eigen verantwoordelijkheid van de opbrengstgerechtigde en binnen het kader van de normale concernbemoeienis, over door de opbrengstgerechtigde af te sluiten transacties, alsmede het zorg dragen voor een goede afhandeling van de afgesloten transacties;
c.de opbrengstgerechtigde beschikt over gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de door de opbrengstgerechtigde af te sluiten transacties;
d.in de staat, bedoeld in onderdeel a, de bestuursbesluiten van de opbrengstgerechtigde worden genomen;
e.in de staat, bedoeld in onderdeel a, de belangrijkste bankrekeningen van de opbrengstgerechtigde worden aangehouden;
f.in de staat, bedoeld in onderdeel a, de boekhouding van de opbrengstgerechtigde wordt gevoerd;
g.de opbrengstgerechtigde een bedrag aan loonkosten heeft dat een vergoeding vormt voor de werkzaamheden ten behoeve van het leggen van de relatie, bedoeld in de aanhef, en dat gelijk is aan € 100.000 vermenigvuldigd met de woonlandfactor die ingevolge de bijlage geldt voor de staat waarin de opbrengstgerechtigde is gevestigd, en
h.de opbrengstgerechtigde gedurende een periode van ten minste 24 maanden een in de staat, bedoeld in onderdeel a, gelegen onroerende zaak of deel van een onroerende zaak ter beschikking heeft waarbij zich in die onroerende zaak, onderscheidenlijk dat deel, een kantoor bevindt dat is voorzien van gebruikelijke faciliteiten voor de uitoefening van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel g, en die werkzaamheden ook daadwerkelijk in dat kantoor worden uitgeoefend.


Artikel 1aa
{Inkoop van aandelen}
1. Indien een inhoudingsplichtige die aandelen inkoopt, in het jaar van de inkoop, of in een of meer van de zeven daaraan voorafgaande jaren onder algemene titel vermogen heeft verkregen in het kader van een juridische fusie:
a.worden voor de toepassing van artikel 4c, eerste lid, aanhef, van de Wet op de dividendbelasting 1965 de inkopen van aandelen die door de verdwijnende rechtspersoon volgens artikel 4c van die wet zijn gedaan in het jaar van inkoop voor het fusietijdstip en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht te zijn gedaan door de inhoudingsplichtige;
b.wordt voor de toepassing van artikel 4c, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 het contante dividend dat door de verdwijnende vennootschap is uitgekeerd in het jaar van inkoop voor het fusietijdstip en in de zeven daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht te zijn uitgekeerd door de inhoudingsplichtige.
{Juridische splitsing}
2. Indien een inhoudingsplichtige die aandelen inkoopt, in het jaar van inkoop of in een of meer van de zeven daaraan voorafgaande kalenderjaren onder algemene titel vermogen heeft verkregen in het kader van een juridische splitsing:
a.worden, voor de toepassing van artikel 4c, eerste lid, aanhef, van de Wet op de dividendbelasting 1965 de inkopen van aandelen die door de splitsende rechtspersoon volgens artikel 4c van die wet zijn gedaan in het jaar van inkoop voor het splitsingstijdstip en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht voor een evenredig gedeelte te zijn gedaan door de inhoudingsplichtige en worden in geval van een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, deze inkopen door de splitsende rechtspersoon in dezelfde mate geacht te zijn verminderd;
b.wordt voor de toepassing van artikel 4c, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 het contante dividend dat door de splitsende rechtspersoon is uitgekeerd in het jaar van inkoop voor het splitsingstijdstip en in de zeven daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht in die jaren voor een evenredig gedeelte te zijn uitgekeerd door de inhoudingsplichtige en wordt in geval van een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, het contante dividend dat door de splitsende rechtspersoon is uitgekeerd, geacht in dezelfde mate te zijn verminderd.
{Bedrijfsfusie}
3. Indien een inhoudingsplichtige die aandelen inkoopt, in het jaar van de inkoop of in de zeven voorafgaande jaren in het kader van een bedrijfsfusie als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vermogen heeft verkregen van een rechtspersoon (overdrager):
a.worden, voor de toepassing van artikel 4c, eerste lid, aanhef, van de Wet op de dividendbelasting 1965 de inkopen van aandelen die door de overdrager volgens artikel 4c van die wet zijn gedaan in het jaar van inkoop voor het overgangstijdstip en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht voor een evenredig gedeelte te zijn gedaan door de inhoudingsplichtige en worden deze inkopen door de overdrager waarvan het vermogen wordt verkregen, geacht in dezelfde mate te zijn verminderd;
b.wordt voor de toepassing van artikel 4c, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 het contante dividend dat door de overdrager is uitgekeerd in het jaar van inkoop voor het overgangstijdstip en in de zeven daaraan voorafgaande kalenderjaren, geacht voor een evenredig gedeelte te zijn uitgekeerd door de inhoudingsplichtige en wordt het contante dividend dat door de overdrager is uitgekeerd, geacht in dezelfde mate te zijn verminderd.
4. De vorige leden zijn niet van toepassing indien, in geval van een juridische fusie, een juridische splitsing of een bedrijfsfusie in de zin van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 het nominaal gestorte kapitaal in respectievelijk de verdwijnende rechtspersoon, de splitsende rechtspersoon of de overdrager, in het jaar van inkoop of in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren is vergroot anders dan in situaties als genoemd in artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de dividendbelasting 1965.
{Evenredig gedeelte}
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een evenredig gedeelte verstaan:
a.voor de toepassing van het tweede lid: een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding op het splitsingstijdstip tussen de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon die overgaan op de inhoudingsplichtige en de waarde in het economische verkeer van het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon;
b.voor de toepassing van het derde lid: een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding op het overgangstijdstip tussen de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen van de overdrager die worden verkregen door de inhoudingsplichtige en de waarde in het economische verkeer van het gehele vermogen van de overdrager.
6. De correctie met een inflatiebijstelling, bedoeld in artikel 4c, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, vindt plaats door het bedrag van het uitgekeerde dividend in een voorafgaand kalenderjaar te vermenigvuldigen met het produkt van de tabelcorrectiefactoren, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het op dat jaar volgende jaar tot en met het jaar waarin de inkoop plaatsvindt.


Artikel 1ab
{Schriftelijke verklaring IB}
Op grond van artikel 4e van de Wet op de dividendbelasting 1965 kan inhouding van dividendbelasting achterwege blijven, voor zover de opbrengstgerechtigde voor het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking wordt gesteld jegens de inhoudingsplichtige schriftelijk verklaart dat hij met betrekking tot dat dividend een verzoek zal doen om toepassing van artikel 4.12a van de Wet inkomstenbelasting 2001.


Artikel 1ac
{Schriftelijke verklaring IW 1990}
Op grond van artikel 4f van de Wet op de dividendbelasting 1965 kan inhouding van dividendbelasting achterwege blijven, voor zover de opbrengstgerechtigde voor het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking wordt gesteld jegens de inhoudingsplichtige schriftelijk verklaart dat met betrekking tot dat dividend sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de Invorderingswet 1990.


Artikel 1b
{Dividendnota}
De in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 bedoelde dividendnota houdt in:
a.de naam en het adres van degene die de dividendnota uitreikt;
b.de naam en het adres van de rechthebbende;
c.de dag waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld;
d.de omschrijving en het bedrag van de opbrengst;
e.de ingehouden belasting over de totale in de dividendnota begrepen opbrengst.


Artikel 1c
{Staat}
Voor de toepassing van de artikelen 10, derde lid, en 10a, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als in dat lid bedoelde staat aangewezen: elke staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarmee Nederland in lijn met de internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling gegevens kan uitwisselen.


Artikel 2
{Internationale organisaties}
Als internationale organisaties als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 worden aangewezen:
a.United Nations Educational Scientific and Cultural Organization (UNESCO);
b.Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO);
c.United Nations Joint Staff Pension Fund;
d.United Nations University;
e.North Atlantic Treaty Organization (NATO);
f.Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD);
g.International Monetary Fund;
h.Council of Europe;
i.European Organisation for the Safety of Air Navigation (Eurocontrol);
j.European Bank for Reconstruction and Development;
k.European Investment Fund;
l.European Patent Organisation;
m.European University Institute;
n.European Central Bank;
o.European Investment Bank;
p.World Customs Organization;
q.World Health Organization;
r.World Trade Organization;
s.International Bank for Reconstruction and Development;
t.International Finance Corporation;
u.International Fund for Agricultural Development;
v.Inter-American Development Bank;
w.Asian Development Bank;
x.African Development Bank;
y.CERN Pension Fund;
z.Universal Postal Union.


Artikel 3
{Teruggaaf bij heffing hoger dan IB/VPB bij binnenlands belastingplichtige}
Voor de toepassing van artikel 10a van de Wet op de dividendbelasting 1965:
a.worden voor het bepalen van de inkomstenbelasting die verschuldigd zou zijn als voordeel uit sparen en beleggen indien de natuurlijke persoon woonachtig zou zijn in Nederland alle aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 in aanmerking genomen en blijven overige bezittingen en schulden buiten beschouwing;
b.wordt bij natuurlijke personen rekening gehouden met het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover dat niet reeds bij diezelfde natuurlijke persoon bij de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking is genomen;
c.worden voor het bepalen van de vennootschapsbelasting die verschuldigd zou zijn indien het lichaam gevestigd zou zijn in Nederland slechts kosten in aanmerking genomen die rechtstreeks verband houden met de inning van de opbrengst van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965.


Artikel 4
Vervallen


Artikel 5
{Inwerkingtreding}
1. Deze beschikking treedt in werking met ingang van 1 januari 1966.
{Citeertitel}
2. Deze beschikking kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965.




's-Gravenhage
28 december 1965

De Staatssecretaris van Financiën,
Voor deze:
De directeur-generaal voor fiscale zaken in algemene dienst, C. P. Tuk




Bijlage behorende bij de Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965
De woonlandfactor, bedoeld in artikel 1bis, onderdeel g, wordt voor andere lidstaten van de Europese Unie, andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland bepaald aan de hand van de volgende tabel:
Staat Woonlandfactor
België 100%
Bulgarije 50%
Cyprus 90%
Denemarken 100%
Duitsland 100%
Estland 70%
Finland 100%
Frankrijk 100%
Griekenland 80%
Hongarije 60%
Ierland 100%
IJsland 100%
Italië 100%
Kroatië 60%
Letland 70%
Liechtenstein 100%
Litouwen 60%
Luxemburg 100%
Malta 80%
Noorwegen 100%
Oostenrijk 100%
Polen 60%
Portugal 80%
Roemenië 50%
Slovenië 80%
Slowakije 70%
Spanje 90%
Tsjechië 60%
Verenigd Koninkrijk 100%
Zweden 100%
Zwitserland 100%
Voor andere staten wordt de woonlandfactor bepaald aan de hand van de tabel die is opgenomen in de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012.


Bijlage A
Vervallen


Bijlage B
Vervallen