Belastingregeling voor het Koninkrijk
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Regeringen van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen het in onderling overleg raadzaam oordelen, dat op het stuk van de belastingen een onderlinge regeling bij Rijkswet wordt vastgesteld;
dat het derhalve wenselijk is zulke regelen met toepassing van artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Algemene bepaling

Artikel 1
{Gelijkstelling van belasting}
1. In Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden vreemdelingen niet onderworpen aan enige belasting of daarmede verband houdende verplichting welke drukkender is dan die, waaraan Nederlanders onder overigens gelijke omstandigheden worden onderworpen.
2. Een lichaam dat is opgericht naar het recht van een land van het Koninkrijk wordt in een ander land van het Koninkrijk niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen, waaraan lichamen die naar het recht van het andere land zijn opgericht onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belasting in een van de landen van niet-inwoners ter zake van een binnen dat land aangehouden vaste inrichting is in beginsel niet drukkender dan de belasting van inwoners die dezelfde werkzaamheden onder overigens gelijke omstandigheden uitoefenen. De vorige volzin heeft geen betrekking op aan de personen of de persoonlijke omstandigheden gebonden tegemoetkomingen, zoals die welke verleend worden op grond van gezinssamenstelling en besteding van het inkomen.


Hoofdstuk I Begripsbepalingen

Artikel 2
{ Begripsbepalingen}
1. Deze Rijkswet verstaat onder:
a.landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
b.personen: natuurlijke personen en lichamen;
c.lichamen: rechtspersonen, maat- of vennootschappen, andere verenigingen van personen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
d.inwoner van een van de landen: een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in dat land slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in dat land, of van vermogen dat in dat land is gelegen.
e.vaste inrichting: een duurzame inrichting waarin of met behulp waarvan werkzaamheden van een onderneming - zelfstandig uitgeoefend beroep daaronder begrepen - worden uitgeoefend;
f.vaste vertegenwoordiger: een persoon die in het bezit is van een duurzame machtiging om namens de onderneming - zelfstandig uitgeoefend beroep daaronder begrepen - overeenkomsten af te sluiten en daarvan gewoonlijk gebruik maakt in het betrokken land - tenzij zijn werkzaamheden zich beperken tot het voor de onderneming aankopen van goederen -, alsmede een persoon die een goederenvoorraad heeft waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert ten behoeve van de onderneming.
2. Een vaste inrichting is onder meer:
a.een plaats waar leiding wordt gegeven;
b.een filiaal;
c.een kantoor;
d.een fabriek;
e.een werkplaats.
3. Als het aanhouden van een vaste inrichting wordt niet aangemerkt:
a.het uitsluitend voor opslag of uitstalling aanhouden van een voorraad goederen, welke tot de onderneming behoren, alsmede van daarvoor bestemde ruimten;
b.het aanhouden van een ruimte uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen;
c.het aanhouden van een ruimte uitsluitend voor het maken van reclame, voor het verstrekken en inwinnen van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek en voor soortgelijke werkzaamheden, indien de bedoelde verrichtingen voor de onderneming van voorbereidende aard zijn of hulpwerkzaamheden zijn.
4. Een onderneming wordt niet geacht een vaste vertegenwoordiger te hebben enkel op grond van het feit, dat zij zaken doet door tussenkomst van een makelaar, een commissionnair of een andere agent met een wezenlijk onafhankelijke positie, mits die personen daarbij optreden in de normale uitoefening van hun onderneming.
5. Deze Rijkswet verstaat hierna mede onder:
a.onderneming: zelfstandig uitgeoefend beroep;
b.vaste inrichting: vaste vertegenwoordiger;
c.niet-zelfstandige arbeid: zelfstandige, niet in eigen onderneming verrichte werkzaamheden en diensten;
d.dividend: opbrengst van winstbewijzen en winstdelende obligaties.
6. Een in deze Rijkswet gebezigd doch niet omschreven begrip wordt, tenzij het zinsverband anders vereist, voor elk land verstaan in de zin van de desbetreffende belastingregelingen van dat land.
7. Voor de toepassing van deze Rijkswet geniet winst uit onderneming hij, voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij die, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van een onderneming.
8. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 13a en artikel 24, tiende lid,
a.wordt, tenzij de context anders vereist, verstaan onder:
1°.de Richtlijn 2003/48/EG: de Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten van spaargelden in de vorm van rentebetalingen (PbEU L 157/38);
2°.uiteindelijk gerechtigde: een uiteindelijk gerechtigde als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 2003/48/EG;
3°.uitbetalende instantie: een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn 2003/48/EG;
4°.rentebetaling: een rentebetaling als bedoeld in artikel 6 van de Richtlijn 2003/48/EG, met inachtneming van artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG;
5°.termen, gebruikt in artikel 13a en artikel 24, tiende lid, die niet anderszins in dit artikel zijn omschreven: de betekenis die in de Richtlijn 2003/48/EG daaraan wordt gegeven;
b.wordt in de bepalingen in de Richtlijn 2003/48/EG waarnaar in dit artikel, artikel 13a en artikel 24, tiende lid, wordt verwezen in plaats van «lidstaten» gelezen: Curaçao, Sint Maarten of Nederland, al naar de context vereist.


Hoofdstuk II Vermijding van dubbele belasting
Afdeling 1 Belastingen naar inkomen en vermogen

Artikel 3
{Belasting naar inkomen en vermogen}
1. Deze afdeling is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, geheven ten behoeve van een van de landen of een staatkundig onderdeel daarvan.
2. Tot de belastingen naar het inkomen en naar het vermogen behoren mede belastingen naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen uit vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar waardevermeerdering, alsmede belastingen naar het gehele bedrag van door ondernemingen betaalde lonen.
{Soorten belasting}
3. De bestaande belastingen waarop deze afdeling van toepassing is, zijn:
a.zoveel Nederland betreft:
1°.de inkomstenbelasting;
2°.de loonbelasting;
3°.de vennootschapsbelasting;
4°.de dividendbelasting;
5°.de commissarissenbelasting;
6°.de vermogensbelasting;
b.zoveel Curaçao en Sint Maarten betreft:
1°.de inkomstenbelasting;
2°.de winstbelasting;
c.zoveel Aruba betreft:
1°.de inkomstenbelasting;
2°.de winstbelasting;
3°.de dividendbelasting.


Artikel 4
{Belasting op onroerend goed in ander land}
1. Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, mogen in dat andere land worden belast, ook ingeval deze inkomsten deel uitmaken van de winst van een onderneming.
2. De uitdrukking "onroerende goederen" omvat mede:
a.mijnen, steengroeven en andere natuurlijke hulpbronnen, alsmede rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en rechten op vaste en veranderlijke uitkeringen verkregen uit verlening of afstand van rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
b.agrarische ondernemingen en bosbouwondernemingen.
3. Onder inkomsten uit onroerende goederen worden verstaan voordelen uit onroerende goederen en uit vervreemding van onroerende goederen alsmede waardevermeerderingen van onroerende goederen.
4. Bij het bepalen van de inkomsten uit onroerende goederen welke deel uitmaken van de winst van een onderneming, vindt artikel 5, tweede en vierde lid, overeenkomstige toepassing.


Artikel 5
{Winst uit onderneming in ander land}
1. Winst uit onderneming - voor zover niet bestaande uit inkomsten uit onroerende goederen - genoten door een inwoner van een van de landen, mag in een van de andere landen worden belast indien en voor zover die winst is toe te rekenen aan een binnen dat andere land aangehouden vaste inrichting.
2. De aan een vaste inrichting toe te rekenen winst wordt gesteld op de winst welke met de vaste inrichting zou zijn behaald, indien zij een onafhankelijke onderneming ware, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uitoefent onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden. Tussen de onderneming en de vaste inrichting in rekening gebrachte rente en royalty’s blijven daarbij buiten aanmerking.
3. Aan een vaste inrichting wordt geen winst toegerekend op grond van enkele aankoop door de vaste inrichting van goederen ten behoeve van de onderneming. Indien de onderneming goederen aankoopt ten behoeve van een vaste inrichting in een der landen, wordt aan enkele aankoop geen winst toegerekend.
4. De Ministers van Financiën van de betrokken landen kunnen gezamenlijk met betrekking tot bepaalde ondernemingen of groepen van ondernemingen bepalen dat de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst wordt vastgesteld door uit te gaan van het bedrag van de totale winst van de onderneming, dan wel andere van het tweede en derde lid afwijkende regelingen treffen.


Artikel 6
{Winst uit verzekeringsonderneming in ander land}
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het optreden als verzekeraar binnen een van de andere landen wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land.


Artikel 7
{Winst uit bouw- of constructiewerkzaamheden in ander land}
1. Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het uitvoeren van bouw-, constructie-, montage-, graaf-, ontginnings-, bagger- of opruimingswerken of dergelijke werkzaamheden binnen een van de andere landen gedurende meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land, voorzover die winst aan de werkzaamheden binnen dat land kan worden toegerekend.
2. Onverminderd het eerste lid wordt de winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het uitvoeren van een werk in de zin van het eerste lid binnen een van de andere landen, geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting in laatstbedoeld land, voor zover die winst aan de werkzaamheden binnen dat land kan worden toegerekend, ook indien het werk achtereenvolgens door verschillende ondernemers binnen dat land wordt uitgevoerd en de totale duur van de uitvoering van het werk 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden overschrijdt.


Artikel 8
{Winst uit luchtkarteringswerkzaamheden in ander land}
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van luchtkarteringswerkzaamheden en andere werkzaamheden vanuit de lucht, gericht op de inventarisatie van natuurlijke hulpbronnen binnen een van de andere landen, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land, voor zover die winst aan de werkzaamheden binnen laatstbedoeld land kan worden toegerekend.


Artikel 9
{Winst uit kunst of sport in ander land}
Winst uit onderneming genoten door een inwoner van een van de landen uit het optreden als musicus, als artist of als beoefenaar van een tak van sport binnen een van de andere landen, wordt geacht te zijn behaald met behulp van een vaste inrichting binnen dat andere land.


Artikel 10
{Winst uit kartel in ander land}
1. Ingeval in de handels- of financiële betrekkingen tussen twee van elkaar afhankelijke ondernemingen, waarvan de ene is gevestigd in een van de landen en de andere in een van de andere landen, voorwaarden bestaan welke afwijken van die welke zouden zijn gemaakt tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen, welke zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar tengevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Als van elkaar afhankelijke ondernemingen worden aangemerkt ondernemingen welker kapitaal - geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk - is verschaft door dezelfde personen of welke - geheel of ten dele, middellijk of onmiddellijk - staan onder leiding of toezicht van dezelfde personen.


Artikel 11
{Dividend in ander land}
1. Dividend genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mag worden belast in eerstbedoeld land.
2. Indien in het land waarvan een lichaam dat dividend verschuldigd is, inwoner is, bij wege van inhouding een belasting van dividenden wordt geheven, laat het eerste lid zodanige belasting onverlet met dien verstande, dat het tarief 15 percent niet te boven gaat.
3. Het tarief van de in het tweede lid bedoelde belasting gaat onder nader te stellen voorwaarden ter verzekering van een juiste toepassing van dit artikel zowel naar doel als naar strekking 7,5 percent niet te boven indien het dividend wordt genoten door een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van het andere land en voor ten minste 25 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van het lichaam dat het dividend verschuldigd is. Het tarief bedraagt onder nader te stellen voorwaarden ter verzekering van een juiste toepassing van dit artikel zowel naar doel als naar strekking in het in de vorige volzin bedoelde geval echter niet meer dan 5 percent indien het dividend in het land waarvan het lichaam dat het dividend geniet inwoner is, onderworpen is aan een belasting naar de winst met een tarief van ten minste 5,5 percent. In afwijking van de voorgaande twee volzinnen geldt met betrekking tot dividend dat wordt genoten door een lichaam dat inwoner is van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten en verschuldigd is door een lichaam dat inwoner is van Nederland het volgende:
a.het tarief van de in het tweede lid bedoelde belasting zal 8,3 percent niet te boven gaan, indien het dividend wordt genoten door een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat voor ten minste 25 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van het lichaam dat het dividend verschuldigd is en mits in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten met de in het tweede lid bedoelde belasting formeel of in feite niet zodanig rekening wordt gehouden dat de feitelijke gecombineerde belastingdruk op het dividend overeenkomstig het eerste lid enerzijds en het tweede en derde lid anderzijds lager is dan 8,3 percent;
b.een bedrag ter hoogte van de aldus afgedragen belasting zal onverwijld en zonder het stellen van aanvullende voorwaarden aan de overheid van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten worden overgemaakt;
indien blijkt dat bij de definitieve aanslagregeling in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten over het betreffende jaar niet is voldaan aan de voorwaarde genoemd in onderdeel a van deze volzin, wordt het bedrag dat aan de overheid van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten wordt overgemaakt gekort met het hierop betrekking hebbende bedrag en wordt alsnog belasting geheven volgens de regeling van het tweede lid.
4. De Minister van Financiën van het land van inwoning van de schuldenaar van een dividend stelt na overleg met de Ministers van Financiën van de andere landen vast onder welke voorwaarden de vermindering via een teruggaaf dan wel via een vrijstelling wordt verleend. De in de vorige volzin bedoelde Minister kan deze voorwaarden niet wijzigen dan nadat hij overleg heeft gepleegd met de andere Ministers. Een na vorenbedoeld overleg totstandgekomen wijziging vindt toepassing:
a.indien zij in werking treedt voor 1 juli van enig kalenderjaar: met ingang van 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar;
b.indien zij in werking treedt na 1 juli van enig kalenderjaar: met ingang van 1 januari van het tweede daaropvolgende kalenderjaar;
c.indien de bedoelde Ministers zulks overeenkomen: met ingang van de datum van inwerkingtreding.


Artikel 12
{Aandelen of winstbewijzen in ander land}
1. Voordelen genoten door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de landen, uit vervreemding van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
2. Het bepaalde in het eerste lid tast niet aan het recht van elk van de landen overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen die voortvloeien uit de vervreemding van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat inwoner is van dat land, welke zijn genoten door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de andere landen en in de loop van de laatste vijf jaren, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad der zijlinie, voor meer dan een vierde gedeelte, en, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor meer dan een twintigste gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal van het lichaam onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest.


Artikel 13
{Rente in ander land}
1. Rente - ook in de vorm van disconto - genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een van de andere landen, een staatkundig onderdeel van een van de andere landen of een inwoner van een van de andere landen, mag worden belast in eerstbedoeld land.
2. Indien in het land waarvan de persoon die de rente verschuldigd is, inwoner is, bij wege van inhouding een belasting van rente wordt geheven, laat het eerste lid een zodanige belasting onverlet met dien verstande, dat het tarief 10 percent niet te boven gaat. De vorige volzin vindt geen toepassing met betrekking tot rente verschuldigd door een land of een staatkundig onderdeel van een land.


Artikel 13a
{Bronbelasting Nederlandse Antillen }
1. Indien de uiteindelijk gerechtigde van rente woonachtig is in Nederland en de uitbetalende instantie in Curaçao of Sint Maarten is gevestigd, heft Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten gedurende de in artikel 10 van de Richtlijn 2003/48/EG bedoelde overgangsperiode bronbelasting, gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode tegen een tarief van 15%, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20% en daarna tegen een tarief van 35%. De uitbetalende instantie houdt de bronbelasting in op een wijze als omschreven in artikel 11, tweede en derde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG.
2. Het opleggen van bronbelasting door Curaçao of Sint Maarten op grond van dit artikel belet Nederland niet de inkomsten te belasten overeenkomstig het nationale recht met inachtneming van de andere bepalingen in deze Rijkswet.
3. Tijdens de overgangsperiode kunnen Curaçao en Sint Maarten bepalen dat een marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in Nederland gevestigde entiteit als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG, wordt aangemerkt als de uitbetalende instantie in plaats van de entiteit, en heffen zij de bronbelasting op die rente, tenzij die entiteit formeel heeft aanvaard dat haar naam en adres alsmede het totale bedrag van de rentebetaling die aan haar is verricht of voor haar is bewerkstelligd, worden meegedeeld overeenkomstig de laatste alinea van dat lid.
4. Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten behoudt 25% van de opbrengsten van de bronheffing, bedoeld in het eerste lid, en draagt 75% van de opbrengsten af aan Nederland. Indien Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten overeenkomstig het derde lid bronbelasting heft, behoudt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten 25% van de opbrengsten geheven op rentebetalingen aan in Nederland gevestigde entiteiten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG en draagt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten 75% af aan Nederland. Die overdrachten vinden plaats uiterlijk in de zes maanden volgende op het eind van het belastingjaar van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten treft de maatregelen die nodig zijn om het systeem voor de verdeling van de belastingopbrengsten correct te doen functioneren.
5. Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten voorziet in één van beide of beide procedures, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Richtlijn 2003/48/EG. Op verzoek van de uiteindelijk gerechtigde geeft de bevoegde autoriteit van Nederland, bedoeld in artikel 37 een verklaring af in overeenstemming met artikel 13, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG.
6. Voor de toepassing van dit artikel bepaalt Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten de procedures die nodig zijn om de uitbetalende instantie in staat te stellen de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen en dragen zorg voor de toepassing van deze procedures in Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Deze procedures voldoen aan de minimumnormen van artikel 3, tweede en derde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG, met dien verstande dat met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, en in het derde lid, onderdeel a, de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde worden vastgesteld op grond van de informatie waarover de uitbetalende instantie krachtens de toepassing van de desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten beschikt. De bestaande vrijstellingen of ontheffingen die in voorkomend geval op verzoek aan uiteindelijk gerechtigden met woonplaats in Nederland zijn verleend, zijn evenwel niet langer van toepassing en aan die uiteindelijk gerechtigden worden geen verdere vrijstellingen of ontheffingen van dien aard verleend.
7. Aan het einde van de overgangsperiode vindt artikel 10, derde lid van de Richtlijn 2003/48/EG overeenkomstige toepassing.


Artikel 14
{Royalty’s in een ander land}
1. Royalty’s genoten door een inwoner van een van de landen en verschuldigd door een inwoner van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de uitdrukking "royalty’s" verstaan vergoedingen van welke aard ook toegekend voor het gebruik of het recht op gebruik van een auteursrecht of enig ander recht om enig wetenschappelijk, literair, dramatisch of muzikaal werk of ander werk op het gebied van de kunst weer te geven of na te maken, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een ontwerp, een geheim procédé of recept, als ook voor het gebruik of het recht op gebruik van bedrijfsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting en voor inlichtingen betreffende ervaring op het terrein van het bedrijfsleven of de wetenschap. Niet onder de uitdrukking "royalty’s" worden verstaan royalty’s, welke krachtens artikel 4 worden beschouwd als inkomsten uit onroerende goederen.
3. Voordelen uit de vervreemding van de in de eerste volzin van het tweede lid vermelde zaken, door een inwoner van een van de landen genoten uit een van de andere landen, mogen worden belast in het land van inwoning.


Artikel 15
{Inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid in ander land}
1. Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen mogen worden belast in dat andere land.
2. In afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen worden belast in het land van inwoning, indien
a.hij gedurende niet meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden verblijft in het land waarbinnen de arbeid wordt verricht, en
b.de inkomsten niet worden betaald ten laste van een inwoner van dat land of ten laste van de winst welke is toe te rekenen aan een binnen dat land aangehouden vaste inrichting.
3. Voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, worden belast in dat andere land.
4. Pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen ter zake van vroeger binnen een van de andere landen verrichte niet-zelfstandige arbeid, ter zake van vroeger aan boord van vervoermiddelen verrichte niet-zelfstandige arbeid bedoeld in artikel 16, alsmede ter zake van een vroeger beklede functie als bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, mogen worden belast in eerstbedoeld land.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet-zelfstandige arbeid verricht aan boord van vervoermiddelen, welke het verkeer onderhouden tussen plaatsen binnen een van de landen, beschouwd als te zijn verricht binnen dat land.
6. Indien de in het vierde lid bedoelde inkomsten worden genoten door een inwoner van een van de landen en die inkomsten geen periodiek karakter dragen, mogen die inkomsten voor zover zij worden genoten ter zake van een in een van de andere landen vroeger uitgeoefende dienstbetrekking, tevens in dat andere land worden belast. Van genieten in vorenbedoelde zin is mede sprake indien de aanspraak op die inkomsten wordt afgekocht, vervreemd, overgedragen, of wanneer op andere wijze over die aanspraak wordt beschikt.


Artikel 16
{Inkomsten uit schip of luchtvaartuig in ander land}
Voor zoveel nodig in afwijking van artikel 15 mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit niet-zelfstandige arbeid verricht aan boord van vervoermiddelen welke het verkeer onderhouden tussen plaatsen binnen een van de landen en plaatsen buiten dat land, dan wel tussen plaatsen buiten de landen, worden belast in het land van inwoning. Indien het land van inwoning die inkomsten niet belast, mogen zij belast worden in het land waarbinnen de werkelijke leiding van de onderneming is gevestigd. De aan boord van een schip of luchtvaartuig gevestigde leiding wordt beschouwd als te zijn gevestigd binnen het land van de thuishaven.


Artikel 17
{Inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid in ander land}
1. Voor zoveel nodig in afwijking van artikel 15 mogen inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid, welke worden betaald ten laste van een van de landen, worden belast in dat land.
2. Met de in het eerste lid bedoelde inkomsten betaald ten laste van een van de landen worden gelijkgesteld inkomsten betaald ten laste van een publiekrechtelijke rechtspersoon van dat land en inkomsten betaald ten laste van een fonds van dat land of van die rechtspersoon.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van:
a.inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid ten behoeve van een onderneming;
b.inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid door plaatselijk aangeworven werkkrachten of daarmede gelijk te stellen personen, voor zover zulks te hunnen aanzien door de Ministers van Financiën van de betrokken landen gezamenlijk is bepaald.
4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "inkomsten genoten uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid" mede begrepen pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten ter zake van vroeger verrichte niet-zelfstandige arbeid.


Artikel 18
{Inkomsten uit schip of luchtvaartuig in ander land}
1. In afwijking van artikel 5 mag winst uit onderneming behaald met het vervoer te water of door de lucht van personen of goederen tussen plaatsen binnen een van de landen en plaatsen buiten dat land, dan wel tussen plaatsen buiten de landen, worden belast in het land waarbinnen de werkelijke leiding van de onderneming is gevestigd. Waar de werkelijke leiding is gevestigd wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De aan boord van een schip of luchtvaartuig gevestigde leiding wordt beschouwd als te zijn gevestigd binnen het land van de thuishaven.
2. De wetgever van elk van de landen kan bepalen, dat het eerste lid tussen dat land en beide of een van de andere landen buiten werking treedt, hetzij geheel, hetzij slechts voor zover betreft de winst uit onderneming behaald met vervoer te water, dan wel de winst uit onderneming behaald met vervoer door de lucht. De daartoe strekkende wettelijke regeling treedt niet in werking vóór de aanvang van het tweede kalenderjaar volgend op dat waarin de regeling is afgekondigd.
3. Indien van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, geldt tussen de betrokken landen, dat van het tijdstip af waarop het eerste lid buiten werking treedt, de eerste afdeling van hoofdstuk II niet van toepassing is op de winst waarop de wettelijke regeling van het tweede lid betrekking heeft.
4. Een wettelijke regeling van een van de landen welke op grond van het tweede lid is getroffen, wordt bekend gemaakt in de andere landen op de in artikel 48, tweede lid, voorgeschreven wijze.


Artikel 19
{Winst uit onderneming in ander land}
Inkomsten, welke worden genoten door een inwoner van een van de landen in de vorm van een aandeel in de winst van een onderneming waarvan de werkelijke leiding in een van de andere landen is gevestigd, en welke niet behoren tot de winsten en inkomsten waarvoor in de voorgaande artikelen van deze afdeling een regeling is getroffen, mogen worden belast in dat andere land.


Artikel 20
{Winst en inkomsten in land van inwoning}
Andere dan de in de voorgaande artikelen van deze afdeling bedoelde winsten en inkomsten welke worden genoten door een inwoner van een van de landen mogen worden belast in het land van inwoning, behoudens ingeval artikel 34, tweede lid, tweede zinsnede van de tweede volzin, of artikel 35b van toepassing is.


Artikel 21
{Periodieke uitkeringen in ander land}
Niettegenstaande de overige bepalingen van deze afdeling mogen periodieke uitkeringen, welke ertoe strekken een persoon uit een van de landen die in een van de andere landen woont of verblijft voor studie - het verkrijgen van bedrijfs- of beroepservaring daaronder begrepen - in staat te stellen de kosten van onderhoud en studie te bestrijden, in dat andere land niet worden belast, indien zij niet worden betaald ten laste van dat land, van een inwoner van dat land of ten laste van de winst welke is toe te rekenen aan een binnen dat land aangehouden vaste inrichting.


Artikel 22
{Vermogen in ander land}
1. Vermogen van een inwoner van een van de landen mag worden belast in een van de andere landen voor zover het bestaat uit:
a.Binnen dat andere land gelegen of gevestigde - al dan niet tot een onderneming behorende - onroerende goederen in de zin van artikel 4;
b.ander vermogen, dat behoort tot een binnen dat andere land aangehouden vaste inrichting van een onderneming ingeval de aan die vaste inrichting toe te rekenen winst in dat land mag worden belast.
2. Andere dan de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen van een inwoner van een van de landen mogen worden belast in het land van inwoning.


Artikel 23
{Schulden in ander land}
Schulden - andere dan obligatieschulden - van een inwoner van een van de landen, welke verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, alsmede rente van zodanige schulden worden in dat andere land in aanmerking genomen als negatieve bestanddelen van het vermogen, onderscheidenlijk inkomen.


Artikel 24
{Inkomens- en vermogensbestanddelen in ander land}
1. Het land van inwoning kan in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land - anders dan uitsluitend ingevolge artikel 11, tweede en derde lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 13, tweede lid - mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Artikel 23 wordt daarbij in aanmerking genomen.
2. Het eerste lid laat onverlet de voorschriften van elk van de landen aangaande de bij de berekening van de in dat lid bedoelde vermindering in aanmerking te nemen verrekening van negatieve en positieve inkomensbestanddelen.
3. De in een van de landen overeenkomstig artikel 11, tweede of derde lid, en artikel 13, tweede lid, bij wijze van inhouding geheven belasting van dividenden en rente, wordt in mindering gebracht op de in het land van inwoning ter zake van deze inkomsten verschuldigde belasting. De in het land van inwoning ter zake van deze inkomsten verschuldigde belasting wordt gesteld op een zodanig bedrag, dat tot de in dat land over het gehele inkomen berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het bedrag van die inkomsten staat tot het totale belastbare inkomen. Indien evenwel die inkomsten in het land van inwoning naar een bijzonder tarief zijn belast, wordt in afwijking van de bepaling van de vorige volzin de in het land van inwoning ter zake van die inkomsten verschuldigde belasting gesteld op het daadwerkelijk volgens het bijzondere tarief ter zake van die inkomsten verschuldigde bedrag.
4. Indien het land van inwoning geen belasting heft overeenkomstig artikel 11, tweede of derde lid, dan wel belasting heft tot een lager percentage dan door de genoemde bepaling is toegestaan, is dat land niet verplicht de in het derde lid bedoelde vermindering te verlenen, onderscheidenlijk niet verplicht die vermindering tot een hoger percentage te verlenen dan het land overeenkomstig de genoemde artikelen zelf heft van dergelijke inkomsten.
5. Indien Aruba, Curaçao of Sint Maarten geen belasting heft overeenkomstig artikel 13, tweede lid, dan wel belasting heft tot een lager percentage dan door de genoemde bepaling is toegestaan, is Curaçao, onderscheidenlijk Aruba onderscheidenlijk Sint Maarten als land van inwoning niet verplicht de in het derde lid bedoelde vermindering – voor zover op rente betrekking hebbend – te verlenen, onderscheidenlijk niet verplicht die vermindering tot een hoger percentage te verlenen dan Aruba, Curaçao en Sint Maarten overeenkomstig artikel 13, tweede lid, zelf heffen van dergelijke inkomsten.
6. Ingeval artikel 12, tweede lid, toepassing vindt, staat dat land op zijn belasting over die voordelen een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die is betaald over de genoemde voordelen in het land waarvan die aandeelhouder inwoner is, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de inkomstenbelasting, zoals berekend voor de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan de genoemde voordelen.
7. Indien de natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 12, tweede lid, in het land waarin hij inwoner is ter zake van die voordelen, zijnde het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs van de in die bepaling bedoelde aandelen of winstbewijzen, wordt onderworpen aan een tarief dat niet in belangrijke mate afwijkt van het tarief dat in het algemeen geldt voor inwoners van dat land en het tarief ter zake van die voordelen niet meer dan 10 punten afwijkt van het tarief dat over die voordelen geldt in het in artikel 12, tweede lid, genoemde land, wordt, in afwijking in zoverre van het zesde lid, de vermindering als volgt berekend. Het in artikel 12, tweede lid, eerstgenoemde land verleent op zijn belasting over die voordelen een aftrek ter grootte van de in dat land daarover verschuldigde belasting verminderd met 50% van de belasting die in het andere land over die voordelen is berekend voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. In het land waarvan die aandeelhouder inwoner is, wordt vervolgens de belasting die toerekenbaar is aan die voordelen alvorens een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend, verminderd met de in het in artikel 12, tweede lid, eerstgenoemde land verschuldigde belasting.
8. Indien een inwoner van een van de landen inkomsten verkrijgt die in overeenstemming met artikel 15, zesde lid, in het andere land mogen worden belast, staat het andere land op zijn belasting over die inkomsten een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die is betaald in eerstbedoeld land over de genoemde inkomsten, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de inkomstenbelasting, zoals berekend voor de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan de genoemde inkomsten.
9. Voor de toepassing van het zesde, zevende en achtste lid, stellen de bevoegde autoriteiten van het land waarvan de desbetreffende persoon inwoner is de bevoegde autoriteiten van het andere land op de hoogte van het deel van het betaalde bedrag aan belasting dat toerekenbaar is aan de in de desbetreffende leden bedoelde voordelen of inkomsten.
10. Nederland zorgt ervoor dat het heffen van bronbelasting als bedoeld in artikel 13a niet leidt tot dubbele belasting, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, tweede en derde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG of zorgt voor restitutie van de bronbelasting.


Artikel 25
{Houdstermaatschappij in ander land}
Indien een houdstermaatschappij, welke is opgericht naar het recht van een van de landen, ingevolge artikel 34, tweede lid, geacht wordt inwoner te zijn van een van de andere landen, mag - onverminderd het recht van dat andere land tot belastingheffing als ware dit artikel niet van toepassing - de winst van deze maatschappij in eerstbedoeld land worden belast naar een percentage dat 4 niet te boven gaat.


Afdeling 2 Belastingen ter zake van successie en schenking

Artikel 26
{Successie en schenking}
1. Deze afdeling is van toepassing op belastingen naar verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking, geheven ten behoeve van een van de landen of een staatkundig onderdeel daarvan.
{Soorten belasting}
2. De bestaande belastingen waarop deze afdeling van toepassing is, zijn:
a.zoveel Nederland betreft:
1°.het recht van successie;
2°.het recht van overgang;
3°.het recht van schenking;
b.zoveel Curaçao en Sint Maarten betreft:
1°.de successiebelasting;
2°.de overgangsbelasting;
c.zoveel Aruba betreft:
1°.de successiebelasting;
2°.de overgangsbelasting.


Artikel 27
{Verkrijging door successie en schenking in ander land}
1. De verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van of krachtens schenking door een inwoner van een van de landen, mag worden belast in een van de andere landen voor zover zij bestaat uit:
a.binnen dat andere land gelegen of gevestigde - al dan niet tot een onderneming behorende - onroerende goederen in de zin van artikel 4;
b.ander vermogen dat behoort tot een binnen dat andere land aangehouden vaste inrichting; artikel 2, derde lid, blijft buiten toepassing.
2. De in een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van of krachtens schenking door een inwoner van een van de landen begrepen schulden - andere dan obligatieschulden - welke verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, worden in dat andere land in aanmerking genomen als negatieve bestanddelen van de verkrijging.
3. Andere dan de in het eerste lid bedoelde bestanddelen van een verkrijging mogen worden belast in het land waarvan de overledene of de schenker ten tijde van het overlijden of het doen van de schenking inwoner was.


Artikel 28
{Verkrijging van bestanddelen van successie of schenking in ander land}
Het land van inwoning van de overledene of de schenker kan in een verkrijging krachtens erfrecht of krachtens schenking begrijpen de bestanddelen welke ingevolge artikel 27 mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de verschuldigde belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot de ter zake van de verkrijging verschuldigde belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van die bestanddelen staat tot de verkrijging. De vermindering bedraagt niet meer dan het bedrag van de in dat andere land over die bestanddelen verschuldigde belasting.


Artikel 29
{Schenking in ander land}
Ingeval een inwoner van een van de landen binnen een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het doen van een schenking inwoner is geweest van een van de andere landen, kan in dat andere land ter zake van die schenking een aanvullend bedrag aan belasting worden geheven. Dit aanvullend belastingbedrag overschrijdt niet het bedrag dat, zo de schenker ten tijde van de schenking nog inwoner van dat andere land was, in de beide landen te zamen meer zou zijn geheven ter zake van de schenking.


Afdeling 3 Zegelbelastingen

Artikel 30
{Zegelbelastingen}
Deze afdeling is van toepassing op:
a.zoveel Nederland betreft:het zegelrecht;
b.zoveel Curaçao en Sint Maarten betreft:de zegelbelasting;
c.zoveel Aruba betreft:de zegelbelasting;
en op elke gelijksoortige belasting geheven ten behoeve van een van de landen of een staatkundig onderdeel daarvan.


Artikel 31
{Stukken opgemaakt in ander land}
1. Stukken welke in een van de landen zijn opgemaakt en voor welke hetzij de aldaar verschuldigde belasting is voldaan, hetzij enige vrijstellingsbepaling toepassing heeft gevonden, zijn in de andere landen niet aan een belasting onderworpen.
2. Het eerste lid geldt niet, indien de ondertekenaar of, zo er meer dan één ondertekenaar is, alle ondertekenaars in een ander land wonen dan het land waar het stuk is opgemaakt, dan wel indien het stuk een beschikking inhoudt omtrent onroerende goederen gelegen of gevestigd in een ander land dan het land waar het stuk is opgemaakt.


Afdeling 4 Belastingen op motorrijtuigen

Artikel 32
{Motorrijtuigbelasting}
Deze afdeling is van toepassing op:
a.zoveel Nederland betreft:de motorrijtuigenbelasting;
b.zoveel Curaçao en Sint Maarten betreft:de motorrijtuig- en motorbootbelasting;
c.zoveel Aruba betreft:de motorrijtuig- en motorbootbelasting;
en op elke gelijksoortige belasting geheven ten behoeve van een van de landen of een staatkundig onderdeel daarvan.


Artikel 33
{Motorrijtuig ingeschreven in ander land}
Het in een van de landen rijden met een in een van de andere landen ingeschreven motorrijtuig, waarvan de houder een inwoner van dat andere land is, is in eerstbedoeld land vrijgesteld van belasting.


Afdeling 5 Bijzondere bepalingen

Artikel 34
{Regime duurzaam tehuis natuurlijk persoon}
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk:
a.wordt een natuurlijke persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b.indien niet kan worden bepaald in welk land hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waar hij gewoonlijk verblijft;
c.indien hij in beide landen of in geen van beide gewoonlijk verblijft, regelen de bevoegde autoriteiten van de landen de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
{Regime werkelijke leiding rechtspersoon}
2. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van artikel 2, eerste lid, letter d, inwoner van beide landen is, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd. Het in de vorige zin bepaalde geldt ook voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965, tenzij moet worden aangenomen dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken.
{Regime thuishaven}
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen welke binnen een van de landen hun thuishaven hebben, als deel van dat land beschouwd.
{Regime bij opvoeding of studie in ander land}
4. Voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk een natuurlijke persoon, jonger dan 27 jaar, die herkomstig is uit een van de landen en uitsluitend voor opvoeding of voor studie - het verkrijgen van bedrijfs- of beroepservaring daaronder begrepen - verblijft in een van de andere landen, geacht inwoner te zijn van het land van herkomst, indien hij ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van dat land daarvan inwoner is.


Artikel 35
{Bevoegde autoriteit bij bezwaar}
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide landen voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Rijkswet kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de wetgeving van die landen voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van het land waarvan hij inwoner is, of, indien het geval valt onder artikel 1, tweede lid, aan die van het land naar welks recht het lichaam is opgericht. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Rijkswet, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
{Onderling overleg bevoegde autoriteiten}
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van het andere land te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Rijkswet te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de landen.
3. De bevoegde autoriteiten van de landen trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Rijkswet in onderlinge overeenstemming op te lossen.
Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Rijkswet geen voorziening is getroffen.
4. De bevoegde autoriteiten van de landen kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken. Indien voor het bereiken van overeenstemming een mondelinge gedachtenwisseling raadzaam lijkt, kan zulk een gedachtenwisseling plaatsvinden in een commissie die bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de landen.


Afdeling 6 Anti-misbruikbepalingen

Artikel 35a
{Anti-misbruikbepalingen}
De bepalingen van deze rijkswet vormen geen beletsel voor de toepassing van de in het belastingrecht van elk van de landen besloten liggende instrumenten ter bestrijding van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik.


Artikel 35b
{Aanzienlijke afwijking van regime in vorig land}
1. Met betrekking tot een persoon die in een jaar inwoner is van een van de landen en in een van de daaraan voorafgaande 5 jaren naar de omstandigheden beoordeeld inwoner was van een van de andere landen, vinden de artikelen 11, 12, 13, 15, vierde lid, 20, 24 en 34, tweede lid, eerste volzin, geen toepassing indien die persoon in het eerstbedoelde land op grond van een regeling – daaronder begrepen beleid ter uitvoering van de wet – wordt onderworpen aan een tarief dat, of een grondslag die, aanzienlijk afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor inwoners van dat land.
2. Indien het eerste lid toepassing vindt ten aanzien van een natuurlijke persoon die in de loop van de laatste vijf jaren, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad der zijlinie, voor meer dan een vierde gedeelte, en, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor meer dan een twintigste gedeelte van het nominaal gestort kapitaal van het lichaam onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest in een lichaam dat inwoner is geweest in een van de andere landen waarop het vorige lid geen toepassing vindt, vindt met betrekking tot dividenden, vermogenswinsten op aandelen, interest en de overige inkomsten ten aanzien van die natuurlijke persoon, artikel 34, tweede lid, eerste volzin, ten aanzien van dat lichaam desalniettemin geen toepassing.
3. De Ministers van Financiën stellen in onderling overleg vast welke regelingen – beleid ter uitvoering van de wet daaronder begrepen – in hun geheel of voor bepaalde categorieën van inkomen niet onder het eerste lid vallen.
4. In afwijking in zoverre van de voorgaande leden vinden de artikelen 11, 12, 13, 20 en 24 geen toepassing ten aanzien van een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de landen en in een van de voorafgaande jaren inwoner is geweest van een van de andere landen en als aandeelhouder als bedoeld in het tweede lid, inkomen geniet uit een vennootschap die geen onderneming in materiële zin drijft voor zover dat inkomen uit die vennootschap meer bedraagt dan eenmaal de belastbare winst – winst behaald met het staken van een voordien gedreven materiële onderneming daarbij niet meegerekend – die de vennootschap geniet in het jaar voorafgaande aan dat waarin dat inkomen wordt genoten, of, zo dat meer is, 10% van de waarde in het economische verkeer van de bezittingen minus de schulden van de vennootschap aan het einde van dat voorafgaande kalenderjaar. Indien de in de vorige volzin bedoelde vennootschap de feitelijke leiding heeft verplaatst naar het andere land wordt in afwijking in zoverre van artikel 34, tweede lid, eerste volzin, de woonplaats van die vennootschap uitsluitend voor de belastingheffing van de genoemde aandeelhouder bepaald volgens de wetgeving van het land waarvan de bedoelde aandeelhouder in een van de voorgaande jaren inwoner was. De eerste volzin is eveneens van toepassing indien de aldaar bedoelde aandeelhouder de aandelen in een vennootschap vervreemdt aan een door hem beheerste vennootschap zonder dat daarbij het belang bij de onderneming van de vennootschap verloren gaat.
5. a.Ingeval het eerste, tweede of vierde lid, toepassing vindt, staat het land waarvan de persoon in een van de daaraan voorafgaande jaren inwoner was op zijn belasting over die inkomsten of winst een aftrek toe. Het bedrag van die aftrek is gelijk aan de belasting die is betaald in het andere land over de genoemde inkomsten of winst, maar bedraagt in geen geval meer dan dat deel van de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting of winstbelasting, zoals berekend voor de aftrek is toegestaan, dat toerekenbaar is aan de genoemde inkomsten of winst.
b.In afwijking in zoverre van onderdeel a, staat het land waarvan de persoon in een van de daaraan voorafgaande jaren inwoner was na een periode van vijf jaren nadat de in dat lid bedoelde aandeelhouder inwoner is geworden van het in dat lid eerstgenoemde land, op zijn belasting over die inkomsten een aftrek toe ter grootte van de in dat land daarover verschuldigde belasting verminderd met 50% van de belasting die in het andere land over die inkomsten is berekend voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. In het in het vierde lid eerstgenoemde land wordt vervolgens de belasting die toerekenbaar is aan die inkomsten alvorens een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend, verminderd met de in het andere land verschuldigde belasting.
Het bepaalde in dit onderdeel vindt alleen toepassing indien die natuurlijke persoon na die vijf jaren in het in het vierde lid eerstbedoelde land ter zake van dat inkomen op grond van een regeling – daaronder begrepen beleid ter uitvoering van de wet – wordt onderworpen aan een tarief dat, of een grondslag die, niet in belangrijke mate afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor inwoners van dat land en het tarief ter zake van dat inkomen niet meer dan 10 punten afwijkt van het tarief dat over dat inkomen geldt in het land waarvan de genoemde aandeelhouder oorspronkelijk inwoner was.
c.De bevoegde autoriteiten van het land waarvan de persoon inwoner is geworden, stellen de bevoegde autoriteiten van het land waarvan de persoon in een van de voorgaande jaren inwoner is geweest op de hoogte van het deel van het betaalde bedrag aan belasting dat toerekenbaar is aan de inkomsten die worden genoten uit bronnen in het eerstbedoelde land als bedoeld in de onderdelen a en b.
d.De toepassing van dit artikel zal met betrekking tot lichamen op geen enkele wijze enige uitsluiting, vrijstelling, aftrek, verrekening of andere tegemoetkomingen ter voorkoming van dubbele belasting beperken, nu dan wel later toegestaan onder de wetgeving van de landen.
{ Belastingregeling voor het Koninkrijk, uitwisseling van inlichtingen}
6. Onverminderd het bepaalde in artikel 37 stellen de bevoegde autoriteiten elkaar op de hoogte van de namen, adressen en geboortedata van de personen die op grond van een regeling – daaronder begrepen beleid ter uitvoering van de wet – in dat land worden onderworpen aan een tarief dat, of een grondslag die, aanzienlijk afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor inwoners van dat land, indien die personen in een van de daaraan voorafgaande jaren naar de omstandigheden beoordeeld inwoner zijn geweest van een van de andere landen van het Koninkrijk. De bevoegde autoriteiten stellen elkaar tevens op de hoogte van de namen en geboortedata van personen die inwoner zijn geweest van dat land en hebben aangegeven inwoner te zijn of te worden van een van de andere landen.
7. Artikel 34, tweede lid, eerste volzin, vindt geen toepassing ter zake van een rechtspersoon die in een jaar inwoner stelt te zijn van een van de landen en aldaar op grond van een regeling – daaronder begrepen beleid ter uitvoering van de wet – wordt onderworpen aan een tarief dat, of een grondslag die, in aanzienlijke mate afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor andere rechtspersonen van dat land en die in het voorafgaande jaar naar de omstandigheden beoordeeld inwoner was van een van de andere landen, tenzij wordt aangetoond dat de plaats van zijn werkelijke leiding in het eerstbedoelde land is gevestigd.



Hoofdstuk III Wederzijdse bijstand

Artikel 36
{Wederzijdse bijstand heffing}
1. Elk van de landen verleent - op verzoek - aan elk van de andere landen bijstand bij de invordering van belastingen geheven ten behoeve van laatstbedoeld land of een staatkundig onderdeel daarvan, daaronder begrepen de daarmede in verband staande rente, kosten en niet door de strafrechter opgelegde boeten en verhogingen.
2. Het verzoek om bijstand wordt door de Minister van Financiën van het betrokken land gericht tot de Minister van Financiën van het land waaraan het verzoek wordt gedaan.
Het verzoek dient vergezeld te gaan van:
a.de executoriale titel tegen degene te wiens laste invordering wordt verzocht;
b.een verklaring omtrent het al of niet onherroepelijk vaststaan van de belastingschuld;
c.een verklaring omtrent de mogelijkheden tot invordering op het grondgebied van het land dat het verzoek doet;
d.andere stukken en gegevens welke van nut kunnen zijn.
3. De betekening van de executoriale titel, het bevel tot betaling en de tenuitvoerlegging geschieden door een door de Minister van Financiën van het land waaraan het verzoek is gedaan aangewezen ambtenaar overeenkomstig de in dat land van kracht zijnde voorschriften met betrekking tot door die Minister van Financiën als soortgelijk aangemerkte belastingschulden. Zolang geen verklaring is ingekomen dat de belastingschuld onherroepelijk vaststaat, beperkt dat land zich tot maatregelen om de inning van de belastingschuld te verzekeren.
4. De belastingschulden worden in het land waaraan het verzoek is gedaan, niet als bevoorrechte schulden beschouwd.
5. Het land waaraan het verzoek is gedaan, is niet verplicht:
a.aan het verzoek te voldoen indien de mogelijkheden tot invordering op het grondgebied van het land dat het verzoek heeft gedaan, niet zijn uitgeput;
b.over te gaan tot een maatregel indien een soortgelijke maatregel niet toegelaten is in het land dat het verzoek heeft gedaan.
6. De niet-verhaalbare kosten van invordering worden vergoed door het land dat het verzoek heeft gedaan.


Artikel 37
{Uitwisseling van inlichtingen}
1. De landen van het Koninkrijk wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Rijkswet of aan de wetgeving van elk van de landen met betrekking tot de belastingen waarop deze Rijkswet van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met deze Rijkswet.
2. Voor bijzondere gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten van de landen overeenkomen dat ambtenaren van de belastingdienst van een van de landen op het grondgebied van het andere land aanwezig mogen zijn in verband met een onderzoek dat wordt ingesteld door ambtenaren van het aangezochte land ten behoeve van de in het eerste lid van dit artikel genoemde doeleinden. De wijze waarop deze bepaling wordt toegepast, alsmede de bevoegdheden en verplichtingen van de betrokken ambtenaar, worden in onderling overleg door de bevoegde autoriteiten vastgesteld.


Artikel 38
{Geheimhoudingsplicht}
1. Alle stukken, gegevens en inlichtingen welke een van de landen ingevolge artikel 36 of artikel 37 ontvangt, worden op dezelfde wijze geheim gehouden als onder de wetgeving van dat land verkregen stukken, gegevens en inlichtingen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen die het onderwerp van deze Rijkswet uitmaken. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de stukken, gegevens en inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
2. In geen geval worden de bepalingen van artikel 36 en artikel 37 aldus uitgelegd dat zij een van de landen de verplichting opleggen:
a.administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van dat of van het andere land;
b.gegevens te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van dat of van het andere land;
c.inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.


Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 39
{Gelijkstelling tegemoetkomingen burgerlijke staat}
Een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de landen, zal in elk van de andere landen aanspraak hebben op dezelfde tegemoetkomingen als die, welke aan natuurlijke personen die inwoners zijn van laatstbedoeld land toekomen ter zake van burgerlijke staat en kinderaftrek.


Artikel 40
{Gelijkstelling tegemoetkomingen ideële belangen}
De in een van de landen voor enige belasting bestaande tegemoetkomingen ten behoeve van in dat land gevestigde of voor het grondgebied van dat land werkzame instellingen welke een kerkelijk, charitatief, cultureel, wetenschappelijk of algemeen maatschappelijk belang beogen - daaronder begrepen tegemoetkomingen ter zake van giften aan zodanige instellingen - vinden overeenkomstige toepassing ten behoeve van in een van de andere landen gevestigde of voor het grondgebied van een van de andere landen werkzame instellingen welke een zodanig belang beogen.


Artikel 41
{Uitzondering voor overheidsinstellingen}
1. De belasting welke een van de landen mag heffen ingevolge artikel 11, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 13, tweede lid, is niet verschuldigd van dividend, onderscheidenlijk rente, genoten door een van de andere landen of een staatkundig onderdeel daarvan.
2. De Minister van Financiën van het land van inwoning van de schuldenaar van een dividend of van rente genoten door een publiekrechtelijk lichaam van een van de andere landen, dat zich uitsluitend bezig houdt met het vervullen van een deel van de overheidstaak van dat andere land, kan bepalen, dat het eerste lid ten aanzien van dat dividend of die rente wordt toegepast.


Artikel 42
{Uitvoeringsvoorschriften}
De Minister van Financiën van elk van de landen kan voorschriften geven ter uitvoering van deze Rijkswet in dat land.


Artikel 43
{Vermijding dubbele belasting}
1. Ingeval in een van de landen een belasting voor eenmaal naar het inkomen of naar het vermogen mocht worden ingevoerd, kan de wetgever van dat land bepalen dat hoofdstuk II, afdeling 1, daarop niet van toepassing is.
2. Een wettelijke regeling van een van de landen welke op grond van het eerste lid is getroffen, wordt bekend gemaakt in de andere landen op de in artikel 48, tweede lid, voorgeschreven wijze.


Artikel 44
{Wederzijdse bijstand}
De artikelen 36, 37 en 38 vinden overeenkomstige toepassing met betrekking tot schoolgelden en premies ingevolge sociale verzekeringswetten, waarvan de invordering geschiedt bij dwangbevel.


Artikel 45
{Gevolmachtigde Ministers}
1. Voor de heffing van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen in de zin van artikel 3, voor de heffing van belastingen ter zake van successie en schenking in de zin van artikel 26, alsmede voor de toepassing van deze Rijkswet voor zover zij op die belastingen betrekking heeft, worden, voor zoveel nodig in afwijking van de overige bepalingen van deze Rijkswet omtrent de woonplaats, de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten geacht inwoner te zijn van het land waarvoor zij zijn uitgezonden.
2. De Ministers van Financiën van de betrokken landen kunnen gezamenlijk bepalen dat het eerste lid mede wordt toegepast ten aanzien van de plaatsvervangers van de Gevolmachtigde Ministers en met hen gelijk te stellen functionarissen.


Artikel 46
{ Uitschakelbepaling}
1. Artikel 19 van de wet van 26 april 1940 (Stb. 200), houdende bijzondere voorzieningen met betrekking tot de in gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde naamlooze vennootschappen en andere rechtspersonen, alsmede met betrekking tot zeeschepen, die gerechtigd zijn tot het voeren van de Nederlandsche vlag wordt ingetrokken, indien het op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet nog van kracht is.
2. De wet van 4 augustus 1917 (Stb. 507), houdende bepalingen betreffende de beteekening en tenuitvoerlegging in de koloniën, van in Nederland uitgevaardigde dwangbevelen en in Nederland alsmede in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao onderling, van in de koloniën uitgevaardigde dwangbevelen, wordt ingetrokken.


Artikel 47
{ Inwerkingtreding}
Het inwerkingtreden van deze Rijkswet wordt door Ons geregeld bij algemene maatregel van Rijksbestuur.


Artikel 48
{ Nadere regelgeving}
1. Onverminderd artikel 18, tweede lid, kan de wetgever van elk van de landen ten aanzien van één of meer van de andere landen bepalen dat gezamenlijk buiten werking treden de hoofdstukken II en III, en de artikelen 39, 40, 41, 44 en 45. De daartoe strekkende wettelijke regeling treedt niet in werking voor de aanvang van het tweede kalenderjaar volgend op dat waarin de regeling is afgekondigd. Onder het voorbehoud van belangrijke wijzigingen in de wetgeving, de heffing, alsmede in de administratieve praktijk als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onder a, met betrekking tot de belastingen welke het onderwerp uitmaken van deze Rijkswet kan binnen een periode van acht jaar na 1 januari 1986 van de in dit lid gegeven bevoegdheid geen gebruik worden gemaakt.
2. Een wettelijke regeling van een van de landen welke op grond van het eerste lid is getroffen, wordt bekend gemaakt in het andere land door plaatsing van de tekst in, voor zover Nederland betreft het Staatsblad en voor zover het Aruba, Curaçao en Sint Maarten betreft in de officiële publicatiebladen.


Artikel 49
{ Citeertitel}
Deze Rijkswet kan worden aangehaald als: Belastingregeling voor het Koninkrijk.



Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
28 oktober 1964
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën,
VAN DEN BERGE.
de zesentwintigste november 1964.
De Minister van Justitie,
Y. SCHOLTEN.