Wet op de belasting van
personenauto's en motorrijwielen 1992
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
met het oog op de opheffing van de fiscale grenzen binnen de
Europese Gemeenschap wenselijk is het stelsel van heffing
van de bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en
van motorrijwielen te herzien, alsmede om deze belastingen
op te nemen in een afzonderlijke wet en voorts dat het
gewenst is in het tarief te differentiëren naar een milieu-
en een energiegrondslag en het begrip personenauto nader te definiëren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Afdeling 1 Belastbaar feit
Artikel 1
{Belastbaar feit}
1.
Onder de naam 'belasting van personenauto’s en
motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot
personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's.
{Registratie}
2.
De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie
van een
personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister.
{Ombouw}
3. Ingeval een geregistreerd motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, is de belasting
verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto, als
motorrijwiel of als bestelauto dan wel, indien geen nieuw kenteken
wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als
personenauto, motorrijwiel of bestelauto in Nederland van de weg in de
zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4.
Ingeval een motorrijtuig als bedoeld in
artikel 9c
in een zodanige staat wordt gebracht dat
deze niet meer voldoet aan de in dat artikel genoemde
voorwaarden, is de belasting verschuldigd ter zake van de
aanvang van het gebruik met dit motorrijtuig in gewijzigde
staat in Nederland van de weg in de zin van de
Wegenverkeerswet
1994.
{Hogere uitstoot na ombouw}
5.
Ingeval
de motor van een personenauto waarvan de belasting is bepaald op grond
van de tabel in artikel 9, eerste of tweede lid, tijdens de eerste drie jaren na
het tijdstip van inschrijving in het kentekenregister in een zodanige staat is
gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de
CO2-uitstoot waarover de belasting is betaald, is het
verschil tussen deze belasting en de belasting die zou zijn
verschuldigd bij deze hogere CO2-uitstoot verschuldigd ter
zake van de aanvang van het gebruik met deze personenauto in gewijzigde
staat in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet
1994.
{Feitelijk ter beschikking}
6.
Ingeval een niet
geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een
niet geregistreerde
bestelauto feitelijk ter beschikking
staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of
gevestigd lichaam, is de belasting verschuldigd ter zake van
de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland
van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
{Opnieuw tenaamstelling}
7. Ingeval een motorrijtuig waarvoor eerder een verzoek om teruggaaf van belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste lid, opnieuw wordt te
naam gesteld in het kentekenregister, is de
belasting verschuldigd ter zake van de tenaamstelling.
{Niet opnieuw tenaamstelling}
8. Ingeval een motorrijtuig waarvoor eerder een verzoek om teruggaaf van belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste of tweede lid, feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende
natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat het motorrijtuig opnieuw te naam is gesteld in het kentekenregister, is de belasting verschuldigd
ter zake van de hernieuwde aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig
in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet
1994.
Afdeling 2 Definities
Artikel 2
{Registratie}
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
kentekenregister: het register, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;
b.
registreren of registratie: het inschrijven en te naam stellen dan wel op naam stellen van een motorrijtuig in het kentekenregister;
c.
normale gebruiksschade: slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig.
Artikel 3
{Personenauto}
1.
Onder personenauto wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan een motorrijtuig op drie of
meer wielen, zulks met uitzondering van:
a.autobussen;
b.bestelauto's;
c.motorrijtuigen, niet ingericht voor het vervoer van
personen, met een toegestane maximum massa van meer
dan 3500 kg; en
d.bromfietsen in de zin
van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet
1994.
{Autobus}
2.
Onder autobus wordt verstaan een motorrijtuig, ingericht
voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder
daaronder niet begrepen.
{Bestelauto}
3.
Onder bestelauto wordt verstaan een
motorrijtuig met een toegestane maximum massa van ten hoogste
3 500 kg, voorzien van een laadruimte die niet is ingericht voor
het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke
laadvloer en die:
a.een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten
minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm
van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130
cm; dan wel
b.ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan
de cabine:
1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en
over ten minste 125 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 98 cm; en
2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden
door een vaste wand over ten minste de
gehele breedte van de cabine, welke wand
direct achter de zitplaats is aangebracht en
ten minste dezelfde hoogte heeft als de
bestuurderscabine; en
3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte
zijruit; dan wel
c.ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan
de cabine:
1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en
over ten minste 125 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 98 cm; en
2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden
door een vaste wand over ten minste de
gehele breedte van de cabine, welke wand
direct achter de bestuurderszitplaats is
aangebracht en een hoogte heeft van ten
minste 30 cm; en
3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte
zijruit; dan wel
d.ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft
met zitruimte achter de bestuurder voor één rij
naast elkaar in de rijrichting zittende personen:
1°.over ten minste 150 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 130 cm; en
2°.voor ten minste 40 percent van de lengte
voor het hart van de achterste as is
geplaatst en een lengte heeft van:
I.ten minste 150 cm; en
II.ten minste twee derde van de lengte
die de laadruimte zou hebben indien
de zitruimte achter de bestuurder
zou ontbreken; en
III.ten minste twee maal die van de
cabine, tenzij de cabine een hoogte
heeft van ten minste 130 cm; en
3°.van de cabine is afgescheiden door een vaste
wand over ten minste de gehele breedte van
de cabine, welke wand direct achter de
zitruimte is aangebracht en ten minste
dezelfde hoogte heeft als de cabine; en
4°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.
{Maximum massa}
4.
Onder toegestane maximum massa wordt verstaan de massa van
het motorrijtuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van
de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die
behoren tot de normale uitrusting, vermeerderd met de voor
het motorrijtuig toegestane maximum massa aan lading.
{Niet ingericht voor vervoer van personen}
5.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend zijn bedoeld voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.
6.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met
betrekking tot:
a.de wijze waarop de hoogte en de lengte van de
laadruimte en van de cabine worden vastgesteld
alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen
de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;
b.de constructie-technische afwerking van de laadruimte;
c.de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de
bevestigingswijze van de vaste wand.
Artikel 4
{Motorrijwiel}
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder motorrijwiel een motorrijtuig op twee wielen,
alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een
zijspanwagen. Onder motorrijwiel wordt niet verstaan een bromfiets in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel e,
van de Wegenverkeerswet
1994.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld
motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van
hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.
Hoofdstuk II Belastingplichtigen
Artikel 5
{Subjectieve belastingplicht}
1.
Met betrekking tot een geregistreerde personenauto,
een geregistreerd motorrijwiel of een geregistreerde
bestelauto wordt de belasting geheven van
degene op wiens naam het motorrijtuig wordt dan wel is gesteld in het kentekenregister.
2.
Met betrekking tot een niet
geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een
niet geregistreerde
bestelauto wordt de belasting
geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter
beschikking heeft.
Hoofdstuk III
Afdeling 1 Wijze van heffing
Artikel 6
{Heffing door voldoening}
1.
De belasting moet op aangifte worden voldaan.
2.
In afwijking van artikel 10, tweede
lid, en artikel 19, derde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen:
a.moet de belasting, indien deze verschuldigd is:
1°.ter zake van de registratie van een personenauto of
motorrijwiel, worden betaald
voordat het motorrijtuig op naam is gesteld in het kentekenregister;
2°.ter zake van de
registratie van een bestelauto, worden betaald binnen een maand na het
tijdstip waarop het motorrijtuig op naam is gesteld in het kentekenregister;
3°.ter zake van de aanvang van het gebruik van
de weg, worden betaald vóór de aanvang van
dat gebruik;
b.wordt de aangifte gelijktijdig met de betaling gedaan.
3.
In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, behoeft,
ingeval de eenheid van de Belastingdienst waar aangifte moet worden
gedaan ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, gesloten is
op de dag waarop dan wel op de dag vóórdat het gebruik aanvangt, de
belasting pas te worden betaald op de eerste dag waarop die eenheid na
de aanvang van het gebruik is geopend.
4.
Indien in een geval als bedoeld in het derde lid, degene
die de feitelijke beschikking heeft over een niet
geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of
een niet geregistreerde bestelauto bij controle door ambtenaren van de
rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als
bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering niet aannemelijk maakt dat
de belasting is betaald, dient de belasting terstond te
worden betaald.
{Opnieuw op naam stellen}
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
registratie mede verstaan de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister ingeval voor een eerder
geregistreerd motorrijtuig de belasting verschuldigd wordt ter zake van
het opnieuw te naam stellen van dat motorrijtuig.
Artikel 7
{Te naam stellen door derde}
1. Indien voor een personenauto of een
motorrijwiel de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister geschiedt
door een ander dan degene op wiens naam motorrijtuig wordt gesteld, is, in afwijking van artikel 19, derde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, die
ander gehouden de belasting op aangifte te voldoen namens degene
op wiens naam motorrijtuig wordt gesteld.
2. Degene die voor
een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een aanvraag doet
voor de inschrijving in het kentekenregister, is gehouden daarbij voor dat
motorrijtuig het bedrag aan belasting ingevolge de artikelen 9 tot en
met 9c op te geven.
Artikel 8
{Te naam stellen door autohandelaar}
In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel
a, onder
1°, kan de inspecteur, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, een ondernemer die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om
inschrijving in het kentekenregister verzoekt voor personenauto’s of
motorrijwielen die op naam van een ander worden gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking
toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.
Afdeling 2 Tarief
Artikel 9
{Tariefstelling personenauto}
1.
De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Bij een CO2-uitstoot van meer dan
|
maar niet meer dan
|
bedraagt de belasting voor een personenauto het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
|
I
|
II
|
III
|
IV
|
0 gram/km
|
71
|
€ 360
|
€ 2
|
71 gram/km
|
95
|
€ 502
|
€ 60
|
95 gram/km
|
139
|
€ 1.942
|
€ 131
|
139 gram/km
|
156
|
€ 7.706
|
€ 215
|
156 gram/km
|
-
|
€ 11.361
|
€ 429
|
Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking vermeerderd met een bedrag van € 88,43 per gram/km CO2-uitstoot boven de 61 gram/km CO2-uitstoot.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de belasting voor een personenauto met ten minste twee verschillende energie-omzetters en ten minste twee verschillende energie-opslagsystemen aan boord ten behoeve van de mechanische aandrijving van de auto, waarbij in ieder geval energie wordt geput uit een opslagvoorziening voor elektrische energie of -kracht, een voorziening die ook door middel van een externe bron oplaadbaar is, bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Bij een CO2-uitstoot van meer dan
|
maar niet meer dan
|
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
|
I
|
II
|
III
|
IV
|
0 gram/km
|
30
|
€ 0
|
€ 27
|
30 gram/km
|
50
|
€ 810
|
€ 113
|
50 gram/km
|
-
|
€ 3.070
|
€ 271
|
Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto die mede wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking vermeerderd met een bedrag van € 88,43 per gram/km CO2-uitstoot boven de 61 gram/km CO2-uitstoot.
3.
De
belasting
bedraagt:
a.voor
een bestelauto of een bijzondere personenauto als bedoeld in het
veertiende lid 37,7 percent van de netto catalogusprijs, verminderd
met € 1 283, dan wel, ingeval van een bestelauto of bijzondere
personenauto die wordt aangedreven door een motor met een
compressieontsteking 37,7 percent van de netto catalogusprijs,
vermeerderd met
€ 273;
b.voor
een
motorrijwiel:
1°.
met een netto catalogusprijs van niet meer dan
€ 2 133: 9,6 percent van de netto
catalogusprijs;
2°.met
een netto catalogusprijs van meer dan € 2 133:
19,4 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met
€ 210.
{Netto catalogusprijs}
4.
Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de
catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.
{Catalogusprijs}
5.
Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de
fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte
prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de
uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde
verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs
niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
{Nieuw motorvoertuig}
6.
Voor een
nieuwe personenauto, een nieuw motorrijwiel of een nieuwe bestelauto
geldt de catalogusprijs bij aanvang van de dag waarop aan de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto wordt ingeschreven in het kentekenregister.
{Gebruikt motorvoertuig}
7.
Voor een gebruikte
personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto
geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto, het
motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is
genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is,
treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar
waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.
{Ombouw}
8.
Voor een ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto, dat in een zodanige staat wordt gebracht dat
het een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto is, geldt de
catalogusprijs als ware het een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto
van het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in
gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is,
treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar
waarin het motorrijtuig is vervaardigd.
9.
Indien het tijdstip, bedoeld in het zesde en zevende lid,
is gelegen voor 1 januari 1993, dan wordt uit de prijs,
bedoeld in het vierde lid, de bijzondere verbruiksbelasting
van personenauto’s dan wel de bijzondere verbruiksbelasting
van motorrijwielen afgezonderd.
{Accessoires}
10.
Wanneer een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto een bijzondere
uitvoering heeft of is voorzien van extra toebehoren, wordt
de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen, uitgezonderd de
waarde van voorzieningen die niet zijn aangebracht door of namens de
fabrikant of de importeur.
11.
Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de type goedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199). Indien de meting mede met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.
12.
Indien de CO2-uitstoot niet is gemeten overeenkomstig de bijlage, genoemd in het elfde lid, maar is gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr.
692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175), wordt voor de toepassing van dit artikel de aldus gemeten CO2-uitstoot herrekend overeenkomstig de correlatiemethode bedoeld in de Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om veranderingen in de regelgevende testprocedure weer te geven, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1014/2010 (PbEU 2017, L 175).
13.
Indien
voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een
personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven
wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 507 gram per kilometer
respectievelijk 356 gram per kilometer voor een personenauto die wordt
aangedreven door een motor met
compressieontsteking.
14.
Voor
de toepassing van dit artikel wordt onder bijzondere
personenauto verstaan een personenauto die valt onder Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60),
alsmede een personenauto die een voertuig voor speciale doeleinden is
zoals omschreven in Bijlage II, onderdeel A, punt 5, van Richtlijn
2007/46/EG, waarbij voor de kampeerauto geldt dat deze voldoet aan de
eisen gesteld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 en de daarop berustende
bepalingen.
Artikel 9a
Vervallen
Artikel 9b
Vervallen
Artikel 9ba
Vervallen
Artikel 9c
{Voertuig met elektromotor; hybride voertuig}
In
afwijking van artikel 9, eerste tot en met het derde lid, bedraagt de belasting
tot 1 januari 2021 nihil voor een motorrijtuig met een
CO2-uitstoot van 0 gram per
kilometer.
Artikel 10
{Tweedehands}
1. Met betrekking tot
gebruikte personenauto's, gebruikte motorrijwielen of gebruikte
bestelauto's wordt het bij de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste tot en met het derde lid, berekend met inachtneming van een
vermindering.
{Vermindering belasting}
2. De vermindering,
bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in
procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het
tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is
genomen.
3. Indien na het tijdstip waarop een bestelauto voor
het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 5 jaar
of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de
vermindering 100.
4.
Indien na het tijdstip waarop de personenauto of het
motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen, een
tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in
afwijking van het tweede lid het percentage van de
vermindering 100.
5.
Indien het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen niet
bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van
het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto is
vervaardigd.
6.
In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel.
7.
De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland.
8.
Indien sprake is van:
a.een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994, of
b.een motorrijtuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland,
wordt de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
9. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving,
bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel,
bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar
het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen
zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde
vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die
niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de
afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd,
kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen
niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte
toegepaste afschrijving te wijzigen.
10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Daarbij kan de vermindering, bedoeld in het tweede lid, worden verhoogd
voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen
a, b, en g. Voorts kan daarbij een termijn worden vastgesteld
waarbinnen het motorrijtuig in ongewijzigde staat beschikbaar wordt
gehouden voor controle met het oog op een juiste vaststelling van de
afschrijving, bedoeld in het tweede
lid.
Artikel 10a
{Hagelschadeconstructies}
1.
In
afwijking van artikel 10, tweede lid, wordt de vermindering, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een bij
ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien met betrekking
tot de gebruikte personenauto, het gebruikte motorrijwiel of de
gebruikte bestelauto voorafgaand aan de heffing voor dat motorrijtuig een verzoek om teruggaaf van de belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste of tweede lid, en het toenmalige buiten Nederland brengen in de zin van
artikel 14a, eerste of tweede lid, is gedaan met het oogmerk dat het
motorrijtuig opnieuw wordt te naam gesteld in het kentekenregister dan wel feitelijk ter beschikking komt te staan
van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam,
als bedoeld in artikel 1, achtste lid.
2.
Het
oogmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn
geweest indien de belasting ingevolge artikel 1, zevende of achtste
lid, wordt verschuldigd binnen zes maanden na het tijdstip waarop de in
artikel 14a, eerste lid, bedoelde tenaamstelling is beëindigd dan
wel het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer feitelijk ter
beschikking staat als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en weer
buiten Nederland is gebracht, tenzij degene van wie de belasting wordt
geheven aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip
ontbrak.
Artikel 10b
{Lager BPM-bedrag bij eerste ingebruikneming}
1.
Indien het bedrag van de belasting op enig tijdstip sinds eerste ingebruikneming van een gebruikt motorrijtuig, ingevolge de wettelijke bepalingen met betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die op dat tijdstip golden, lager is dan het bedrag van de belasting ingevolge artikel 9, na toepassing van artikel 9b, kan, in afwijking van artikel 10, eerste lid, dat lagere bedrag aan belasting worden toegepast.
2.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 10c
{BPM bij ombouw}
1.
Ingeval
voor een motorrijtuig waarvoor de belasting is verschuldigd ingevolge
artikel 1, derde lid, de belasting al eerder is betaald, wordt, onder
bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen,
de verschuldigde belasting verminderd met een bedrag ter zake van de
eerder betaalde belasting.
2.
Indien
een niet geregistreerd motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de
hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto, terwijl voor dat motorrijtuig de belasting al eerder is
betaald, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden en beperkingen, de ingevolge artikel 1, zesde lid, voor dat
motorrijtuig verschuldigde belasting verminderd met een bedrag ter zake
van de eerder betaalde belasting.
3.
De
vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten hoogste
het bedrag van de verschuldigde belasting. De vermindering wordt voor
een gebruikt motorrijtuig berekend met overeenkomstige toepassing van
artikel 14a, vierde lid.
4.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 11
{Verhaalsrecht}
Degene die ingevolge deze wet gehouden is de belasting namens
een ander te voldoen, is bevoegd hetgeen van hem ingevolge de
inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop berustende bepalingen meer wordt gevorderd dan vóór die
inwerkingtreding had kunnen geschieden, te vorderen van die
ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.
Artikel 12
{Terugvordering}
Degene, namens wie de belasting ingevolge deze wet door een
ander wordt voldaan, is bevoegd hetgeen van die ander ingevolge
de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop berustende bepalingen minder wordt gevorderd dan vóór die
inwerkingtreding had kunnen geschieden, terug te vorderen van
die ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.
Afdeling 3 Naheffing
Artikel 12a
{Naheffing bij persoon op wiens naam kenteken staat}
1.
Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake
van een feit
als bedoeld in artikel 1, derde tot en met vijfde
lid, niet is
betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld op het moment van constatering. De aanvang van het gebruik
van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de hiervoor bedoelde
tenaamstelling.
2.
Indien degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont
op welk tijdstip na de tenaamstelling het motorrijtuig in een zodanige staat is
gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto is, onderscheidenlijk niet
meer voldoet aan de in
artikel 9c genoemde voorwaarden, wordt de
aanvang van het gebruik van de weg gesteld op dat latere tijdstip.
3.
Indien
degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont op welk tijdstip
na de tenaamstelling de motor van een personenauto in een zodanige
staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot
waarover belasting is betaald, wordt de aanvang van het gebruik van de
weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, gesteld op dat latere
tijdstip.
4.
Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont
dat de personenauto, het motorrijwiel of de
bestelauto op het tijdstip van tenaamstelling
reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto
was, onderscheidenlijk niet meer voldeed aan de in
artikel 9c genoemde voorwaarden, en hij niet
wist of behoorde te weten dat de belasting niet is betaald, kan de belasting
worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het
tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.
5.
Indien
degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de motor van
een personenauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een
zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt
dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij
niet wist of behoorde te weten dat de meer verschuldigde belasting niet
is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam
het motorrijtuig daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van
het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, wordt gesteld
op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12b
{Naheffing bij feitelijk bestuurder}
Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een
personenauto, een motorrijwiel of een
bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake
van het in
artikel 1, vijfde, zesde of achtste
lid genoemde feit niet is
betaald, kan de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig
feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van
de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering met dien verstande dat het tijdstip ter zake van het in artikel 1, zesde lid, genoemde feit wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
Hoofdstuk IV Bijzondere regelingen
Afdeling 1 Vrijstellingen
Artikel 13
{Vrijstelling als bijzonder kenteken}
1.
Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan
waarin vrijstelling van belasting wordt verleend krachtens
artikel 39 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, verleend voor
personenauto's, motorrijwielen
en bestelauto's waarvoor een kenteken als
bedoeld in artikel 37, derde
lid, of artikel 38, eerste lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 is of wordt opgegeven.
{Vrijstelling militaire voertuigen}
2.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor
personenauto's, motorrijwielen
en bestelauto's die op grond van artikel II
van de Wet van 2 december 1982, houdende voorlopige
voorzieningen in verband met de voorgenomen intrekking van
het Koninklijk besluit van 10 april 1939 (Stb. 181) (Stb. 1982, 733) niet behoeven te worden
geregistreerd in het kentekenregister.
Artikel 13a
{Vrijstelling bestelauto voor ondernemers}
1. Vrijstelling van belasting wordt verleend
voor bestelauto’s die op naam worden gesteld van een ondernemer
als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de
bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt in het kader van zijn
onderneming. De vrijstelling wordt niet verleend indien het
ondernemerschap voor de omzetbelasting voortvloeit uit het bepaalde in
artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting
1968.
{Bestelauto}
2. Voor een bestelauto die door
een ondernemer als bedoeld in het eerste lid voor een langere dan een
bij ministeriële regeling vast te stellen periode ter
beschikking wordt gesteld aan een andere persoon, wordt de vrijstelling
slechts verleend indien deze andere persoon, behoudens de
tenaamstelling, voldoet aan de voorwaarden en beperkingen voor de
vrijstelling.
{Niet langer voldoen aan de voorwaarden}
3. Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het kentekenregister niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling, is op dat moment de belasting verschuldigd als ware er sprake van een registratie van die bestelauto als bedoeld in artikel 1, tweede lid. In afwijking van artikel 5, eerste lid, wordt de belasting geheven van de ondernemer, bedoeld in het eerste lid.
4. Indien bij wijziging van de tenaamstelling van de
bestelauto overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en
beperkingen van de vrijstelling blijft, onder bij algemene maatregel
van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, het derde lid buiten
toepassing. Alsdan treedt degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld, vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor
de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het motorrijtuig daarvoor was gesteld.
{Opbouw}
5. Ingeval een bestelauto waarvoor vrijstelling is
verleend op de voet van dit artikel in een zodanige staat wordt
gebracht dat het een personenauto is, zijn, in afwijking van het derde
lid, de artikelen 1, derde lid,
en 12a van overeenkomstige toepassing.
{Vervoer personen in laadruimte}
6. Indien één of meer personen worden
vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur aan degene die de bestelauto feitelijk ter
beschikking heeft, een bestuurlijke boete van € 527 kan opleggen. De
bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete vervalt door het verloop van
een jaar na het constateren van het verzuim, bedoeld in de vorige
volzin.
7.
Artikel
67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het zesde
lid.
8. Het tweede tot en met
zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
bestelauto’s waarvoor teruggaaf van belasting is verleend
ingevolge artikel 15b, zoals dat artikel luidde van 1 juli 2005 tot de
datum van inwerkingtreding van dit
artikel.
Artikel 13b
{Tenietgaan vrijstelling bestelauto voor ondernemers}
1. In afwijking van artikel 13a, derde lid, is
het bedrag waarvan vrijstelling is verleend niet als belasting
verschuldigd indien:
a.de
tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat de bestelauto buiten Nederland
wordt gebracht;
b.de tenaamstelling
van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat de bestelauto wordt gesloopt;
of
c.de bestelauto is gestolen en een
melding van diefstal van de bestelauto is geplaatst in het kentekenregister.
{Verschuldigdheid belasting}
2. Het bedrag waarvan vrijstelling is verleend wordt,
nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van
artikel 10, zesde lid, alsnog als belasting
verschuldigd:
a.op het moment van de tenaamstelling van de bestelauto, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, de bestelauto opnieuw te naam wordt gesteld;
b.op het
moment van de hernieuwde aanvang van het gebruik met de bestelauto van
de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, indien na toepassing van
het eerste lid, onderdeel a of b, de bestelauto feitelijk ter
beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of
gevestigd lichaam, zonder dat de bestelauto opnieuw te naam is
gesteld;
c.op het moment van de
verwijdering van de melding van diefstal uit het kentekenregister, indien na
toepassing van het eerste lid, onderdeel c, de bestelauto wordt
teruggevonden, met dien verstande dat geen belasting verschuldigd is
als de bestelauto op dat moment nog op naam staat van degene aan wie de
vrijstelling is verleend en deze de teruggevonden bestelauto
aansluitend opnieuw in gebruik neemt binnen de voorwaarden van de
vrijstelling. In het laatste geval blijven de feiten die zich hebben
voorgedaan in de periode dat de bestelauto was gestolen buiten
beschouwing voor de vraag, of aan de voorwaarden en beperkingen van de
vrijstelling wordt voldaan.
3. Bij de toepassing van het tweede lid zijn de
artikelen 5, 6, 10, derde, vierde, vijfde en negende lid, en 12b van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande, dat bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, de
belasting wordt voldaan binnen een maand na de verwijdering van de
melding van diefstal uit het kentekenregister.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld ter uitvoering van dit
artikel.
Artikel 14
{Vrijstelling bij invoer}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te
stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van
belasting worden verleend voor uit een ander land afkomstige
personenauto's, motorrijwielen en
bestelauto's die voor specifieke
doeleinden, dan wel onder specifieke omstandigheden naar
Nederland zijn gebracht.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste
lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.
3.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
verzoeken aan de inspecteur tot vrijstelling voor specifieke doeleinden
op grond van bepalingen krachtens het eerste
lid.
Afdeling 2 Teruggaaf
Artikel 14a
{Teruggaaf bij uitvoer naar EU-land of land uit EER}
1. Teruggaaf van belasting wordt, onder bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen,
op aanvraag verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en
bestelauto’s indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat
het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, het motorrijtuig overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PbEG 1999, L 138) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens
naam het motorrijtuig was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister.
2. Teruggaaf van belasting
wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden
en beperkingen, op aanvraag verleend voor in een andere lidstaat van de
Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte geregistreerde
personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s waarvoor
de belasting is geheven ter zake van de aanvang van het gebruik in
Nederland met dat motorrijtuig van de weg door een in Nederland wonende
natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, indien het motorrijtuig niet
langer feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende
natuurlijke persoon of het in Nederland gevestigde lichaam en het
motorrijtuig weer buiten Nederland is gebracht. De teruggaaf wordt
verleend aan degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede
lid, is geheven.
3. De teruggaaf,
bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitsluitend verleend indien
de belasting is betaald ter zake van de registratie van het
motorrijtuig of de tenaamstelling van het motorrijtuig of, indien de registratie heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2014, het kenteken, dan wel de aanvang
van het gebruik in Nederland met het motorrijtuig van de weg, op of na
16 oktober 2006.
{Hoogte teruggaaf}
4. De
teruggaaf bedraagt het belastingbedrag, nadat dit is verminderd
overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen
tabel. Ingeval voor het motorrijtuig al eerder teruggaaf van de
belasting is verleend, wordt de teruggaaf slechts verleend voorzover de
eerder teruggegeven belasting op een later tijdstip alsnog als
verschuldigde belasting is voldaan.
5. Bedragen van minder dan € 50 worden
niet teruggegeven.
6. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 14b
{Tijdelijke verhuur vanuit buitenland}
1.
Voor een
motorrijtuig dat is geregistreerd in een andere lidstaat van de
Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte, en dat voor een periode van
ten hoogste vier jaren ter beschikking wordt gesteld aan een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam door een in die andere staat wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, wordt, onder bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen,
op verzoek de ingevolge artikel 1, zesde lid, te betalen belasting
op voorhand verrekend met de teruggaaf die op de voet van artikel 14a
kan worden verleend als het motorrijtuig na afloop van de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling weer buiten Nederland wordt
gebracht.
2.
Ingeval
op een later tijdstip een andere periode van terbeschikkingstelling voor het motorrijtuig
wordt overeengekomen dan de eerder overeengekomen huurperiode, wordt
het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid,
overeenkomstig herzien, met dien verstande dat bij een verkorting van
de periode van terbeschikkingstelling het teveel betaalde gedeelte van de verschuldigde
belasting op verzoek wordt teruggegeven, en bij een verlenging van de
periode van terbeschikkingstelling de teveel verrekende belasting op aangifte wordt voldaan
binnen een maand na het tijdstip waarop de andere periode van terbeschikkingstelling is
overeengekomen.
3.
Indien
voor een motorrijtuig niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en
beperkingen voor de verrekening, wordt het te verrekenen bedrag van de
teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, herzien, met dien verstande dat
het volledige door de verrekening nog niet betaalde gedeelte van de
verschuldigde belasting op aangifte wordt voldaan binnen een maand na
het tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor
de verrekening wordt voldaan. De eerste volzin is mede van toepassing
ingeval door een verandering van de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling als
bedoeld in het tweede lid, de totale overeengekomen periode van terbeschikkingstelling meer
bedraagt dan vier jaren.
4.
Indien de
overeengekomen periode van terbeschikkingstelling wordt gewijzigd, dan wel niet langer wordt
voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening, wordt
dit door degene aan wie het motorrijtuig ter beschikking is gesteld onverwijld schriftelijk ter
kennis gebracht van de inspecteur.
5.
Het te
verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel
het terug te geven bedrag ingevolge het tweede lid, wordt door de
inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6.
De
verrekening van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel een
herziening van deze verrekening ingevolge het tweede of derde lid,
wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een teruggaaf
ingevolge artikel 14a, respectievelijk als een herziening van deze
teruggaaf.
7.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Artikel 15
{Teruggaaf bijzondere categorieën voertuigen}
1.
Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur
te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto's, motorrijwielen en
bestelauto's die:
a.zijn ingericht om te worden gebruikt door de politie en als zodanig
uiterlijk kenbaar zijn;
b.zijn ingericht om te worden gebruikt door de brandweer en als
zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
c.kennelijk zijn ingericht om te worden gebruikt door een invalide en
zijn uitgerust met een elektromotor dan wel met een verbrandingsmotor met een
cylinderinhoud van ten hoogste 250 cm³;
d.zijn ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden en als
zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
e.zijn ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en als
zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
f.zijn ingericht voor het vervoer van gevangenen en als zodanig
uiterlijk kenbaar zijn;
g.zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van
rolstoelgebruikers in groepsverband;
h.zijn ingericht voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en als
zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
i.zijn ingericht voor geldtransport en als zodanig uiterlijk kenbaar
zijn.
2.
De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het
motorrijtuig is gesteld.
{Teruggaaf alsnog verschuldigd}
3.
De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
4. In geval voor een personenauto, een motorrijwiel of, gedurende
de eerste vijf jaren na inschrijving in het kentekenregister, een
bestelauto, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en
beperkingen voor teruggaaf, wordt vanaf dat moment het
teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd met overeenkomstige
toepassing van artikel 10, zesde
lid, als belasting verschuldigd. Artikel 10,
derde, vierde, vijfde, negende en tiende lid, is van
overeenkomstige toepassing. De verschuldigd geworden belasting
wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte
voldaan binnen een maand na het moment dat niet langer aan de
voorwaarden en beperkingen wordt voldaan.
5. Bij wijziging van de tenaamstelling van een personenauto,
motorrijwiel of bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk
verzoek van degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld en
degene op wiens naam het motorrijtuig daarvoor was gesteld, het
eerste en vierde lid buiten toepassing indien overigens voldaan
blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de
teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt
degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld vanaf het
moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing
van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het
motorrijtuig daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het
verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 15a
{Teruggaaf aangepaste bestelauto gehandicapte}
1. Teruggaaf van belasting wordt, onder bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen,
op aanvraag verleend voor bestelauto's die zijn ingericht om te worden
gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en
voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten
behoeve van die persoon.
2. In afwijking van
het eerste lid wordt de teruggaaf voorts verleend, indien de laadruimte
van de bestelauto in afwijking van artikel 3, derde lid, ten gevolge
van aanpassing van de bestelauto in verband met de handicap van de in
het eerste lid bedoelde persoon, niet langer van de bestuurdersplaats
onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar geheel is
voorzien van een vlakke
laadvloer.
3. Indien de
gehandicapte een ander is dan degene op wiens naam de bestelauto is gesteld, is het eerste lid slechts van toepassing indien de aanvraag
als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door die ander en de
gehandicapte gezamenlijk.
4. De
teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam de bestelauto is gesteld.
5. De inspecteur beslist op
de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6. De aanspraak op teruggaaf ontstaat op het tijdstip
waarop aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in
het eerste lid wordt voldaan.
{Berekening hoogte teruggaaf}
7. Indien het in het zesde lid bedoelde tijdstip is
gelegen na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het kentekenregister, bedraagt de teruggaaf het
belastingbedrag nadat dit is verminderd overeenkomstig een bij
ministeriële regeling vast te stellen
tabel, met dien verstande dat ingeval voor de
bestelauto al eerder teruggaaf is verleend, de teruggaaf niet meer
bedraagt dan dit belastingbedrag verminderd met de eerdere teruggaven,
voor zover de eerder teruggegeven bedragen niet later alsnog als
verschuldigde belasting zijn voldaan.
8. Ingeval voor een
bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend, gedurende de eerste vijf
jaren na registratie in het kentekenregister, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen
voor de teruggaaf, is vanaf dat moment het teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid, als
belasting verschuldigd. Belasting is eveneens verschuldigd, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, eerste en zesde lid, ingeval een
bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend in een zodanige staat wordt
gebracht, anders dan door een aanpassing als bedoeld in het tweede lid,
dat het een personenauto is. De verschuldigd geworden belasting wordt
door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte voldaan
binnen een maand nadat niet meer aan de in de eerste volzin bedoelde
voorwaarden en beperkingen wordt voldaan, onderscheidenlijk
vóór aanvang van het gebruik van de weg met de in de
tweede volzin bedoelde personenauto. De artikelen 10, derde, vierde, vijfde en negende lid, en 12a zijn van
overeenkomstige toepassing.
9. Bij wijziging
van de tenaamstelling van een bestelauto blijven, op daartoe gedaan
gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld
en degene op wiens naam de bestelauto daarvoor was gesteld, het eerste en achtste lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden
aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend.
Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de
tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van
degene op wiens naam de bestelauto daarvoor was gesteld. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Overlijden gehandicapte}
10. In
geval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de
teruggaaf doordat de gehandicapte is overleden, wordt in afwijking van
het achtste lid, het teruggegeven bedrag niet als belasting
verschuldigd zolang de tenaamstelling van de bestelauto niet wordt
gewijzigd en de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het
persoonlijk gebruik van degene op wiens naam de bestelauto is gesteld,
gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen. Indien de
teruggaaf is verleend aan de gehandicapte en de bestelauto na diens overlijden op naam wordt gesteld van een inwonend gezinslid van het
gezin waartoe de gehandicapte behoorde, is de vorige volzin op daartoe
gedaan verzoek van degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld van
overeenkomstige toepassing. De inspecteur beslist op het verzoek bij
voor bezwaar vatbare beschikking. Bij inwilliging van het verzoek
treedt vanaf de datum van de beschikking degene op wiens naam de bestelauto is gesteld voor de toepassing van dit artikel in de plaats van
degene aan wie de teruggaaf is verleend. Ingeval gedurende de eerste
vijf jaren na registratie in het kentekenregister, niet langer wordt voldaan aan de in dit lid gestelde
voorwaarden en beperkingen, wordt het teruggegeven bedrag alsnog als
belasting verschuldigd. Het achtste en negende lid zijn van
overeenkomstige
toepassing.
11. Indien een of meer
personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit
een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die het
motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 527 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van
de bestuurlijke boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het
in de vorige volzin bedoelde verzuim.
12.
Artikel
67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het elfde
lid.
13. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld ter uitvoering van dit
artikel.
Artikel 15b
{Verrekening verschuldigde BPM met teruggaaf}
1. Wanneer degene die gehouden is voor een
bestelauto de belasting op aangifte te voldoen voor die bestelauto in
aanmerking komt voor een teruggaaf van belasting op grond van artikel
15 of 15a, wordt de teruggaaf niet verleend dan nadat de belasting op
aangifte is voldaan, met dien verstande dat de belasting die op
aangifte moet worden voldaan, kan worden verrekend met het bedrag van
de teruggaaf indien daar in de aangifte om wordt
verzocht.
2. Bij ministeriële
regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit
artikel.
Artikel 15c
Vervallen
Artikel 16
{Teruggaaf voor openbaar vervoervoertuigen, taxi’s}
1. Teruggaaf van belasting wordt, onder bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen,
op aanvraag verleend voor personenauto’s die zijn bestemd om
geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van
openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer
2000.
2. De teruggaaf wordt verleend
aan degene op wiens naam de personenauto is gesteld.
3. De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
4. De
aanspraak op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop aan de
voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid
wordt voldaan.
5. Indien het in het
vierde lid bedoelde tijdstip is gelegen na het tijdstip waarop de
personenauto is ingeschreven in het kentekenregister, bedraagt de teruggaaf het belastingbedrag nadat dit is
verminderd overeenkomstig een bij
ministeriële regeling vast te stellen
tabel, met dien
verstande dat ingeval voor een personenauto al eerder teruggaaf is
verleend, de teruggaaf niet meer bedraagt dan dit belastingbedrag
verminderd met de eerdere teruggaven, voor zover de eerder teruggegeven
bedragen niet later alsnog als verschuldigde belasting zijn
voldaan.
{Teruggaaf alsnog verschuldigd}
6. Indien in het eerste,
tweede of derde jaar na het in het vierde lid bedoelde tijdstip niet
langer aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het
eerste lid wordt voldaan, wordt vanaf het moment dat hieraan niet
langer wordt voldaan het teruggegeven bedrag voor de nog niet
verstreken maanden van het desbetreffende jaar en de nog niet
verstreken hele jaren van deze drie jaarsperiode naar
tijdsevenredigheid als belasting verschuldigd. Indien voor de reeds
verstreken periode van het desbetreffende jaar de personenauto niet
geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het in het eerste lid
bedoelde vervoer wordt voor de tijdsevenredige berekening van de
verschuldigde belasting ook dit jaar geheel in aanmerking genomen. De
verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte voldaan binnen een
maand na het tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden en
beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het eerste lid wordt
voldaan.
7. Indien over het eerste,
tweede of derde jaar na het in het vierde lid bedoelde tijdstip bezien
uitsluitend niet is voldaan aan de voorwaarde dat de personenauto
geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het in het eerste lid
bedoelde vervoer, wordt telkens een derde deel van het teruggegeven
bedrag als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting
wordt op aangifte voldaan binnen een maand na afloop van het
desbetreffende jaar.
8. Bij wijziging
van de tenaamstelling van de personenauto blijven, op daartoe gedaan
gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam de personenauto wordt gesteld
en degene op wiens naam de personenauto daarvoor was gesteld, het eerste
en zesde lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden
aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend.
Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam de personenauto wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de
tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van
degene op wiens naam de personenauto daarvoor was gesteld. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 16aa
{Tenietgaan teruggaaf openbaar vervoervoertuigen}
1. In afwijking van artikel 15, vierde lid,
artikel 15a, achtste en tiende lid, en artikel
16, zesde lid, is het teruggegeven bedrag niet als belasting
verschuldigd
indien:
a.de tenaamstelling van het motorrijtuig komt te vervallen omdat
het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht;
b.de tenaamstelling van het motorrijtuig komt te vervallen omdat
het motorrijtuig wordt gesloopt; of
c.het motorrijtuig is gestolen en een melding van
diefstal van het motorrijtuig is geplaatst in het kentekenregister.
{Teruggaaf alsnog verschuldigd}
2. Het teruggegeven bedrag wordt, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van
artikel 10, zesde lid, alsnog als belasting
verschuldigd:
a.op het moment van de tenaamstelling van het motorrijtuig, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b,
het motorrijtuig opnieuw wordt
tenaamgesteld;
b.op het moment van de
hernieuwde aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg in
de zin van de Wegenverkeerswet 1994, indien na toepassing van het
eerste lid, onderdeel a of b, het motorrijtuig feitelijk ter
beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of
gevestigd lichaam, zonder dat het motorrijtuig opnieuw te naam is
gesteld;
c.op het moment van de
verwijdering van de melding van diefstal uit het kentekenregister, indien na
toepassing van het eerste lid, onderdeel c, het motorrijtuig wordt
teruggevonden, met dien verstande dat geen belasting verschuldigd is
als het kenteken op dat moment nog op naam staat van degene aan wie de
teruggaaf is verleend en deze het teruggevonden motorrijtuig
aansluitend opnieuw in gebruik neemt binnen de voorwaarden van de
teruggaaf. In het laatste geval blijven de feiten die zich hebben
voorgedaan in de periode dat het motorrijtuig was gestolen buiten
beschouwing voor de vraag, of aan de voorwaarden en beperkingen van de
teruggaaf wordt voldaan.
3. Bij de toepassing van het tweede lid zijn de
artikelen 5, 6, 10, derde, vierde, vijfde en negende lid, en 12b van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande, dat bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, de
belasting wordt voldaan binnen een maand na de verwijdering van de
melding van diefstal uit het kentekenregister.
4. Voor personenauto’s waarvoor de belasting
is teruggegeven ingevolge artikel 16, is het eerste lid, onderdeel a,
slechts van toepassing, indien gedurende ten minste twaalf maanden is
voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in artikel 16,
eerste lid. Voorts wordt het ingevolge het tweede lid verschuldigde
bedrag met een derde deel verminderd voor ieder jaar, waarin voor de
personenauto wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld
in artikel 16, eerste lid.
5. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 3 Tariefwijzigingen
Artikel 16a
{Tariefsverhoging}
1.
In geval van een verhoging van de in artikel 9
opgenomen tarieven wordt voor een personenauto die, een motorrijwiel dat of een bestelauto die voorafgaande aan het tijdstip waarop
de verhoging in werking treedt, in het kentekenregister is ingeschreven zonder tenaamstelling, de belasting
berekend op de voet van artikel 9, zoals
dat luidde voor de inwerkingtreding, mits de tenaamstelling plaatsvindt binnen twee maanden na de
inwerkingtreding. Indien de tenaamstelling plaatsvindt nadat
deze twee maanden zijn verstreken, wordt de belasting
berekend op de voet van artikel 9, zoals
dat luidt nadat de verhoging in werking is getreden.
2.
In geval van een verlaging van de in artikel 9
opgenomen tarieven wordt voor een personenauto die, een motorrijwiel dat of een bestelauto die voorafgaande aan het tijdstip waarop
de verlaging in werking treedt, in het kentekenregister is ingeschreven zonder tenaamstelling, de belasting
berekend op de voet van artikel 9, zoals
dat luidt nadat de verlaging in werking is getreden.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen in overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere regels worden
gesteld ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 16b
{Inflatiecorrectie}
1.
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste bedrag, genoemd in artikel 9, eerste en tweede lid, in de derde kolom van de tabel, op de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste en tweede lid, in de vierde kolom van de tabel en op het bedrag, genoemd in artikel 9, eerste lid, laatste volzin, en tweede lid, laatste volzin.
2.
Bij
ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de
in artikel 9, eerste en tweede lid, in de derde kolom van de tabellen vermelde
bedragen dienovereenkomstig
aangepast.
Hoofdstuk V Aanvullende regelingen
Afdeling 1 Zekerheid
Artikel 17
{Zekerheid}
1.
Degene, aan wie op de voet van artikel 8 is
toegestaan de belasting per tijdvak te voldoen, stelt
zekerheid voor de belasting die hij verschuldigd is of kan worden.
2.
Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur
vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld voor de bepaling van de hoogte van het bedrag van de zekerheid.
4.
De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger.
5.
De ontvanger beslist of de vorm van zekerheid die wordt
aangeboden, wordt aanvaard.
6.
De aan het stellen van zekerheid verbonden kosten komen ten
laste van degene aan wie de vergunning is verleend.
7.
Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed
die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente
die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.
8.
Voor de toepassing van het zevende lid wordt het over een
kalendermaand te vergoeden rentebedrag berekend naar de
rente die geldt bij de aanvang van die maand.
Afdeling 1a Boetebepaling
Artikel 17a
Vervallen
Afdeling 2 Controle
Artikel 18
{Staande houden voor controle}
Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst
of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering is de bestuurder van een
motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.
Artikel 19
{Onderzoek}
De in artikel 18 bedoelde
ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een
onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een
nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij
diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is
verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer
noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het
motorrijtuig te vervoeren.
Aanvullende maatregelen
Artikel 20
{Delegatie}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering
van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden
gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste
lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.
Hoofdstuk Va Overgangsbepalingen
Artikel 21
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 22
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 23
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 24
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 25
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 26
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 27
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 28
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 29
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 30
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 31
{Verrekening BVB met BPM}
1.
Indien met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen
die na 31 december 1992 worden geregistreerd vóór 1 januari
1993 bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s of
bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen op de voet
van artikel 50
onderscheidenlijk van artikel 50a van de Wet op de omzetbelasting
1968 verschuldigd is geworden, wordt die
belasting verrekend met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
{Registratie door fabrikant}
2.
Met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen die
vóór 1 januari 1993 zijn geregistreerd en die niet vóór die
datum zijn ingevoerd of geleverd door de fabrikant in de zin
van de artikelen 50, eerste
lid, en 50a, eerste lid, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 zoals deze luidden
op 31 december 1992, wordt de belasting verschuldigd ter
zake van de aanvang van het gebruik na 31 december 1992 met
dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de
Wegenverkeerswet 1994.
3.
Vervallen.
{Personenauto door wetswijziging}
4.
Indien vóór 1 januari 1993 geregistreerde motorrijtuigen
als bedoeld in artikel 50, tweede lid,
onderdelen a, b, c en
d,
en artikel 50a, tweede lid, onderdelen a en b,
van de Wet op de omzetbelasting 1968,
zoals die luidden op 31 december 1992, in een zodanige staat
worden gebracht dat zij een personenauto of een motorrijwiel
worden in de zin van artikel 50,
onderscheidenlijk artikel 50a van de Wet op de omzetbelasting
1968, zoals die luidden op 31 december
1992, is belasting van personenauto’s en motorrijwielen
verschuldigd. De belasting is verschuldigd door degene op
wiens naam het motorrijtuig is te naam gesteld.
{Teruggaaf BVB}
5.
Met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen
waarvoor bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s of
bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen is
verschuldigd geworden en die na 31 december 1992 worden
uitgevoerd in de zin van artikel 50, elfde lid, van de Wet
op de omzetbelasting 1968, zoals dat
luidde op 31 december 1992, blijven in afwijking van
artikel 25, onderdeel
B, na 31 december 1992 de artikelen 50, elfde
lid, onderscheidenlijk artikel 50a, vierde lid, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 van toepassing,
zoals die luidde op 31 december 1992.
{Taxi’s}
6.
Met betrekking tot een personenauto die vóór 1 januari 1993
is geregistreerd en die blijkens een ingevolge de
Wet personenvervoer
2000 geldige vergunning, dan wel
vergunningbewijs, is bestemd om openbaar vervoer of
taxivervoer te verrichten, wordt, in afwijking van
artikel 25, onderdeel
B, teruggaaf verleend van de betaalde
bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s op de voet
van artikel 50, twaalfde lid, van de
Wet op de omzetbelasting 1968, zoals
dat luidde op 31 december 1992.
Artikel 32
{Verstrekking vergunning}
1.
Ondernemers die op 31 december 1992 in het bezit zijn van
een aanwijzing op grond van artikel 23 van de Wet op de
omzetbelasting 1968, juncto
artikel 18a van de Uitvoeringsbeschikking
omzetbelasting 1968 (Stcrt. 1968, 169), dan wel zijn
toegelaten tot de Algemene regeling versnelde afgifte
kentekenbewijzen delen I, worden geacht op 1 januari 1993 in
het bezit te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel
8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992.
2.
De in het eerste lid bedoelde vergunningen zijn geldig tot
aan het moment dat de inspecteur deze bij beschikking
definitief vaststelt, wijzigt of intrekt, doch uiterlijk tot
en met 31 december 1993.
Artikel 33
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 34
{Nadere regelgeving}
Bij ministeriële regeling kunnen nadere, zo nodig van de
bepalingen van deze wet afwijkende regels worden gesteld die tot
1 juli 1993 de overgang van de krachtens de Wet op de omzetbelasting
1968 geheven bijzondere verbruiksbelastingen
van personenauto’s en motorrijwielen naar de krachtens deze wet
geheven belasting vergemakkelijken.
Artikel 35
Waar in deze wet de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992 is aangehaald met vermelding van het Staatsblad waarin die wet is geplaatst,
wordt bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na 'Stb.' ingevoegd het nummer van het
Staatsblad waarin de Wet op de
belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is geplaatst.
Hoofdstuk Vb Vervallen
Artikel 35a
Vervallen
Hoofdstuk VI Slotbepalingen
Artikel 36
{Inwerkingtreding}
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.
Artikel 37
{Citeertitel}
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te Het Oude Loo
24 december 1992
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
M. J. J. van Amelsvoort
de dertigste december 1992
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin