Pensioenwet
Wij
Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen,
die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen
hebben, dat het wenselijk is te komen tot een herziening en
modernisering van de regelgeving voor pensioenen, teneinde deze ook
voor de toekomst veilig te
stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
Hoofdstuk 1 Definities en
toepassingsgebied
§ 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1 Definities
{Begripsbepalingen}
Voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan
onder:
–aanspraakgerechtigde: persoon die
begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
–accountant: een accountant als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek;
–afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen, behoudens in geval van toepassing van artikel 134 of artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht;
–algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitkring;
–arbeidsongeschiktheidspensioen: een
geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de
werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de
periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien
de werknemer of gewezen werknemer Ziektewetuitkering ontvangt, na
afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet;
–basispensioenregeling: de collectieve
pensioenregeling of het deel van de pensioenregeling waaraan de
werknemer op basis van de pensioenovereenkomst gehouden is om deel te
nemen;
–bedrijfstakpensioenfonds: een pensioenfonds
ten behoeve van een of meer bedrijfstakken of delen van een
bedrijfstak;
–beëindiging van de deelneming: het
beëindigen van de pensioenverwerving op basis van een
pensioenovereenkomst anders dan
door:
a.het overlijden van de deelnemer; of
b.het ingaan van het
ouderdomspensioen;
–bevoegde autoriteiten: de nationale
autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die op grond van
artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de
in die richtlijn vastgelegde taken te verrichten;
–bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan
aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van
pensioenovereenkomsten en uitvoeringsovereenkomsten;
–bijdragende onderneming: een onderneming of
ander lichaam, ongeacht of deze een of meer natuurlijke personen of
rechtspersonen die optreden als werkgever of zelfstandige, dan wel een
combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die aan een pensioenfonds, beroepspensioenfonds,
premiepensioeninstelling of pensioeninstelling uit een
andere lidstaat bijdragen betaalt;
–bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op
partnerpensioen die op grond van artikel 57, eerste, tweede of derde
lid, verkregen wordt door de gewezen partner;
–buitenlandse instelling: een instelling met
zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling uit een
andere lidstaat, een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, een
van de Europese Gemeenschappen of een instelling als bedoeld in artikel
70, tweede lid;
–collectief toedelingsmechanisme: wijze waarop financiële mee- en tegenvallers collectief worden verwerkt in variabele uitkeringen;
–collectiviteitkring: een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling waarvoor een algemeen pensioenfonds een afgescheiden vermogen aanhoudt;.
–deelnemer: de
werknemer of gewezen werknemer die op grond van een
pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een
pensioenuitvoerder;
–dekkingsgraad: de verhouding tussen het vermogen inzake de bij een pensioenfonds ondergebrachte pensioenregeling of pensioenregelingen en de technische voorzieningen van een pensioenfonds;
–dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen
werkgever en werknemer;
–directeur-grootaandeelhouder:
a.persoonlijk houder van aandelen welke ten minste
een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
b.indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten
minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap
van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of
c.houder van certificaten van aandelen, uitgegeven
door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten
minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten
minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
–elektronisch: door middel van een
elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de
verstrekte informatie duurzaam te bewaren;
–gedetacheerde werknemer: een werknemer die
in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die
krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de
toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun
gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149),
onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van
oorsprong;
–gepensioneerde:
pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is
ingegaan;
–gewezen deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een
pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij
beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft
behouden jegens een pensioenuitvoerder;
–groep: een
groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek;
–kapitaalovereenkomst: een
pensioenovereenkomst inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op
de pensioendatum wordt omgezet in een vastgestelde of variabele pensioenuitkering;
–lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie
alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die
partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische
Ruimte;
–nabestaandenpensioen:
partnerpensioen of wezenpensioen;
–nettopensioen: ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;
–ondernemingspensioenfonds: een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of een groep;
–ondernemingsraad: de ondernemingsraad,
bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
–ontvangende pensioenuitvoerder: de
pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde
wordt overgedragen;
–Onze
Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid;
–ouderdomspensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de werknemer of de gewezen werknemer bij
wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;
–overdrachtswaarde: de ten behoeve van de
waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen
pensioenaanspraken of pensioenrechten;
–overdragende pensioenuitvoerder: de
pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde
overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;
–partner: echtgenoot, geregistreerde partner
of partner in de zin van de pensioenovereenkomst;
–partnerpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of
de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of
gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen
werknemer;
–partnerrelatie:
huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de
pensioenovereenkomst;
–pensioen: ouderdomspensioen,
arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen, zoals tussen
werkgever en werknemer overeengekomen;
–pensioenaanspraak: het recht op een nog niet
ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke
toeslagverlening;
–pensioeneenheid: eenheid van deelname in een beleggingsportefeuille, waarbij de waarde fluctueert met de koersontwikkeling van deze portefeuille en eventueel met de ontwikkeling van de levensverwachting;
–pensioenfonds: een stichting die niet een
premiepensioeninstelling is, waarin ten
behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun
nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd
ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling;
–pensioengerechtigde: persoon voor wie op
grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is
ingegaan;
–pensioeninstelling
uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde
instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere
lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende
onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken
van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt
gesloten
overeenkomst:
en die
hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden
verricht;
a.individueel of collectief tussen een of meerdere
werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke
vertegenwoordigers; of
b.met
zelfstandigen,
–pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een
werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende
pensioen;
–pensioenrecht: het
recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen
voorwaardelijke toeslagverlening;
–pensioenregeling:
a.een pensioenregeling op grond van een
pensioenovereenkomst; of
b.indien de
bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan
Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is
bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke
voorwaarden;
–pensioenreglement: de door de
pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding
tussen pensioenuitvoerder en deelnemer;
–pensioenuitvoerder: een
ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, of een premiepensioeninstelling of
verzekeraar die zetel heeft in Nederland;
–pensioenverplichtingen: verplichtingen van
de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en
pensioenrechten;
–premie: de in
geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die
verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor de
verzekering van pensioen en de daaraan verbonden kosten;
–premieovereenkomst: een pensioenovereenkomst
inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt
omgezet in een vastgestelde of variabele pensioenuitkering;
–
premiepensioeninstelling: een
premiepensioeninstelling die op grond van de Wet op het financieel
toezicht in Nederland het bedrijf van premiepensioeninstelling mag
uitoefenen;
–
richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr.
2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht
op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L
235/10);
–
risicovrije rente: de door De Nederlandsche Bank N.V. gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur;
–scheiding:
echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en
bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan
door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap
in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin
van de pensioenovereenkomst;
–schriftelijk: in schrifttekens op
papier;
–
toedelingskring: groep personen waarop een collectief toedelingsmechanisme wordt toegepast;
–toeslag: een verhoging
van:
a.een pensioenrecht;
b.een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer,
mits die verhoging bij een kapitaalovereenkomst niet voortvloeit uit
rente- of winstdeling of bij een premieovereenkomst niet voorvloeit uit
behaald beleggingsrendement;
c.een
pensioenaanspraak van een deelnemer op grond van een
uitkeringsovereenkomst gebaseerd op het middelloonstelsel of gebaseerd
op een vastebedragenregeling, mits de verhoging geen verband houdt met
een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in
aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de
pensioenovereenkomst; of
d.een
pensioenaanspraak van een gepensioneerde ten behoeve van zijn
partner;
–toezichthouder: de Stichting Autoriteit
Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor
zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens
artikel 151;
–uitkeringsovereenkomst: een
pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde
pensioenuitkering;
–uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst
tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder over de uitvoering van
een of meer pensioenovereenkomsten;
–uitvoeringsreglement:
a.de door een bedrijftakpensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de
verhouding tussen pensioenuitvoerder en werkgever;
b.de door een pensioenuitvoerder opgestelde regeling
inzake de uitvoering van de pensioenovereenkomsten met zijn
werknemers;
c.de door een algemeen pensioenfonds opgestelde regeling inzake de uitvoering van een beëindigde pensioenregeling of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 23a of artikel 4a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
–verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds: een
bedrijfstakpensioenfonds waarin de deelneming verplicht is gesteld als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, artikel 21, eerste lid, van de Wet
privatisering
ABP en artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt;
–verzekeraar: een verzekeraar
die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het
bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag
uitoefenen;
–voorwaarden in verband met de
partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een
geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een
partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
–vrijwillige pensioenregeling: het deel van
de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de
pensioenovereenkomst de mogelijkheid heeft om deel te
nemen;
–waardeoverdracht:
iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of
pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve
van:
1°.andere pensioenaanspraken of
pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder;
of
2°.dezelfde
pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere
pensioenuitvoerder;
–werkgever: degene die een werknemer
krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of
publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
–werkgeverspremie: het deel van de premie dat
voor rekening komt van de werkgever;
–werknemer: degene die krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke
aanstelling arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de
directeur-grootaandeelhouder en de werknemer die onder de werkingsfeer
van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling als bedoeld in de Wet
verplichte beroepspensioenregeling valt;
–werknemerspremie: het deel van de premie dat
voor rekening komt van de werknemer;
–wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde
uitkering voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen
werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor
diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de werknemer of
gewezen werknemer;
–zetel: de plaats
waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is
gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit
een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten
of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen
rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die
pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur
heeft.
Artikel 2 Nadere bepalingen
definities
{Begripsbepalingen, nadere bepalingen}
1.
Bij regeling van Onze
Minister kunnen nadere regels worden gesteld over hetgeen onder de
directeur-grootaandeelhouder wordt verstaan.
2.
Met een pensioenovereenkomst wordt
gelijkgesteld:
a.de uit de dienstbetrekking voortvloeiende
rechtsbetrekking tussen een werkgever en een werknemer met betrekking
tot pensioen in geval van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op
basis van een verplichtstelling; en
b.de uit de dienstbetrekking voortvloeiende
rechtsbetrekking tussen een overheidswerkgever en een
overheidswerknemer als bedoeld in de Wet privatisering ABP met
betrekking tot pensioen op grond van de overeenkomst, bedoeld in
artikel 4 en 5 van die wet.
3.
Bij regeling van Onze Minister kan een categorie
van personen, niet zijnde werknemers, die werkt in een
arbeidsverhouding waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt
verricht, worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met
werknemers.
4.
Een geldelijke uitkering voor een gewezen werknemer die wordt gedaan bij
wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom in verband met vervroegde
uittreding is geen pensioen in de zin van deze wet, indien die
uitkering:
a.uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat,
bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen of bij eerder overlijden en die gebaseerd is op een
overeenkomst die alleen aanspraak op een uitkering toekent aan degenen
die tijdens de looptijd van de regeling, welke ten hoogste vijf jaar
bedraagt, een bepaalde leeftijd hebben bereikt; of
b.gebaseerd is op de Wet kaderregeling Vut
overheidspersoneel.
5.
Een geldelijke uitkering voor een
gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom is
geen pensioen in de zin van deze wet wanneer deze uitkering is
gebaseerd op een
regeling:
a.die leidt tot uitkeringen vanaf een bepaalde
leeftijd aan werknemers die werkzaamheden verrichten die door de
werkgever als substantieel bezwarend zijn aangemerkt;
b.die leidt tot een uitkering die uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, bij het bereiken van de
pensioenleeftijd voor het ouderdomspensioen of bij eerder overlijden;
en
c.die bij regeling van Onze
Minister is aangewezen.
6.
Een uitkering voor een gemoedsbezwaarde als
bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering
sociale verzekeringen is geen pensioen in de zin van deze
wet.
7. Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond
waarvan aanvullingen op een loonaanvullingsuitkering of een
vervolguitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen die geen arbeidsongeschiktheidspensioen
zijn als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt als
arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in dat
artikel.
8. De voordracht voor een
krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan
beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
9.
Bij
regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot kapitaalovereenkomsten of premieovereenkomsten waarbij het op de
pensioendatum beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel
dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke
uitkering en een deel dat later wordt aangewend voor de aankoop van
een, op de tijdelijke uitkering aansluitende, levenslange uitkering. In
deze regeling:
a.kunnen
dergelijke uitkeringen, en daarbij horende uitkeringen voor
nabestaanden, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in
artikel 1;
b.kan
worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 15 en
63;
c.kan worden
bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan
splitsing zoals beschreven in de aanhef;
en
d.kunnen regels
worden gesteld betreffende een goede
uitvoering.
10.
De
regeling, bedoeld in het negende lid, is uitsluitend van toepassing
indien de pensioendatum is gelegen na 31 december 2008 en het op
de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal nog niet is aangewend
voor aankoop van een levenslange
uitkering.
11.
Waar in deze wet sprake is van de Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving betreft dit in ieder geval de artikelen 1, 2, 4, 7 tot
en met 29, 31, 35 tot en met 53, 55 tot en met 95, 97 en 98 van deze
wet.
12.
Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet.
§ 1.2 Toepassingsgebied
van de wet
Artikel 3 Gedeeltelijke toepasselijkheid
bij personen, niet zijnde werknemer of werkgever, die onder de
werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
vallen
{Werkingssfeer}
1.
Deze wet is met
uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op
de persoon die geen werkgever of werknemer is, die in een
arbeidsverhouding werkt waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid
wordt verricht en die onder de werkingssfeer valt van een door een
verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde
pensioenregeling.
2.
Deze wet is met
uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op
de persoon die als zelfstandige onder de werkingssfeer valt van een
door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
uitgevoerde pensioenregeling.
Artikel 4 Gedeeltelijke toepasselijkheid
bij pensioenverevening
{Pensioenverevening, gedeeltelijke toepasselijkheid bij}
Op een pensioenaanspraak die of
een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of
geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 58 en 61 niet van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 71 tot en met 74, 78 tot en met 80 en 85 tot en met 89 van overeenkomstige toepassing indien de pensioenregeling daarin voorziet.
Artikel 5 Relatie met
verzekeringsovereenkomsten
{Verzekeringsovereenkomsten, relatie met}
1.
De
artikelen 929, 935, eerste lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941,
vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid, 978, 979, 980, tweede lid en 983
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op
verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een
pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of
verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met
een rechtsbetrekking die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een
pensioenovereenkomst.
2.
Het
verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van
artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een persoon met wie een
pensioenovereenkomst is gesloten of door een persoon voor wie een op
grond van deze wet met de pensioenovereenkomst gelijkgestelde
rechtsbetrekking geldt, niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende
zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de
uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin
bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan
vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds
of de verzekeraar een recht van verhaal op de
werkgever.
3.
Een beding als bedoeld
in artikel 941, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is
nietig wanneer dit is opgenomen in een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste
lid.
4.
Voor zover bepalingen van de
titels 17 en 18 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in strijd zijn
met het bij of krachtens deze wet bepaalde blijven die bepalingen van
het Burgerlijk Wetboek buiten
toepassing.
Artikel 6 Relatie
met Wet op het financieel toezicht
{Wet op het financieel toezicht, relatie met}
De Wet op het
financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een
premiepensioeninstelling en een aanspraak- of
pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is
bepaald.
Hoofdstuk 2 Pensioenovereenkomst
§ 2.1 De
totstandkoming van een pensioenovereenkomst
Artikel 7 Informatie aan werknemer en
aanbod pensioenovereenkomst
{Pensioenovereenkomst, totstandkoming}
1.
De
werkgever informeert de werknemer binnen een maand na aanvang van de
werkzaamheden schriftelijk of elektronisch of hij de werknemer al dan niet een aanbod
tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, en zo ja, binnen
welke termijn het aanbod wordt gedaan en wie de pensioenuitvoerder
is.
2.
Indien de werkgever de
werknemer op basis van het eerste lid heeft medegedeeld dat hem geen
aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst zal worden gedaan,
maar de werkgever op een later tijdstip alsnog een aanbod tot het
sluiten van een pensioenovereenkomst doet, informeert hij de werknemer
hierover schriftelijk of elektronisch.
3.
Indien een
pensioenovereenkomst is gesloten, maar de werknemer nog geen pensioen
verwerft, informeert de werkgever de werknemer daarover en geeft de
werkgever daarbij
aan:
a.aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de
verwerving van pensioenaanspraken te laten beginnen; en
b.welke diensttijd in het kader van de
pensioenovereenkomst relevant is.
4.
Indien de werkgever niet heeft voldaan aan het
eerste of tweede lid, wordt een werkgever geacht aan een werknemer een
onherroepelijk aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst
gedaan te hebben, indien die werknemer behoort tot dezelfde groep van
werknemers, aan wie de werkgever al een aanbod tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst heeft gedaan.
5.
Voor het elektronisch verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, is uitdrukkelijke instemming van de werknemer vereist.
Artikel 8 Bescherming deeltijder en jonge
werknemer
{Pensioenovereenkomst, bescherming deeltijder}
1.
Ingeval een werkgever
aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan
een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat
die andere werknemer minder dan de volledige arbeidstijd
werkt.
2.
Indien als voorwaarde voor
het verwerven van pensioenaanspraken op basis van een
pensioenovereenkomst het overstijgen van een minimumloongrens wordt
gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een
werknemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid
naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn
verkregen.
3.
Bij de vaststelling van
aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen worden aan werknemers
die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn,
pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de
pensioenaanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden
zijn verkregen.
4.
Bij de
vaststelling van aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen die aan
de pensioenovereenkomst kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond
van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan,
met dien verstande dat bij de vaststelling van het
arbeidsongeschiktheidspensioen rekening gehouden mag worden met een
uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
voorzover die uitkering verband houdt met dezelfde
dienstbetrekking.
{Pensioenovereenkomst, bescherming jonge werknemer}
5.
In geval een
werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten
van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een
aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het
enkele feit dat die werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft
bereikt,
tenzij:
a.de werknemer jonger is dan 21 jaar;
of
b.het een ouderdomspensioen betreft
dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het
bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen.
Artikel 9 Pensioenovereenkomst bij
overgang van onderneming
{Pensioenovereenkomst, bij overgang van onderneming}
Door de overgang van een
onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, waarbij de vervreemder met de aan die onderneming verbonden
werknemers geen pensioenovereenkomst heeft gesloten, wordt, indien de
verkrijger met zijn werknemers vóór het tijdstip van de
overgang een pensioenovereenkomst heeft gesloten, de verkrijger geacht
op het moment van de overgang het aanbod tot het sluiten van een zelfde
pensioenovereenkomst te hebben gedaan aan de werknemers van de
vervreemder.
§ 2.2 Inhoud
pensioenovereenkomst
Artikel 10 Karakter
pensioenovereenkomst
{Pensioenovereenkomst, inhoud}
De pensioenovereenkomst houdt
in:
a.een uitkeringsovereenkomst;
b.een kapitaalovereenkomst; of
c.een
premieovereenkomst.
Artikel 10a Uitkering bij kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst
{Kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst, vastgestelde en variabele uitkering}
1.
Bij een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst wordt het kapitaal voortvloeiend uit de beschikbaar gestelde premies uiterlijk op de pensioendatum omgezet in een vastgestelde uitkering.
2.
In afwijking van het eerste lid kan het kapitaal vanaf de pensioendatum geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor de financiering van een variabele uitkering.
Artikel 11 Uitkering, kapitaal of premie
{Pensioenovereenkomst, vaststelling uitkering/kapitaal/premie}
De uitkering, het kapitaal en de premie in het kader van een pensioenovereenkomst luiden in een Nederlands wettig betaalmiddel.
Artikel 12 Betalingsvoorbehoud
{Pensioenovereenkomst, betalingsvoorbehoud}
1.
De
werkgever kan zich bij het sluiten of bij een wijziging van de
pensioenovereenkomst het recht voorbehouden de premiebetaling,
voorzover deze betrekking heeft op de bijdrage van de werkgever, te
verminderen of beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging
van omstandigheden.
2.
Andere
bedingen dan die bedoeld in het eerste lid, waarin een voorbehoud wordt
gemaakt inzake premiebetaling, zijn
nietig.
Artikel 13 Verlening van
toeslagen
{Pensioenovereenkomst, verlening toeslagen}
In de pensioenovereenkomst wordt bepaald of
er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en
welke voorwaarden gelden bij de
toeslagverlening.
Artikel 14 Beperking onderscheid naar
leeftijd bij verwerving en
aanbod
{Pensioenovereenkomst, beperking leeftijdsonderscheid}
1.
Het verwerven van
ouderdomspensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst
begint uiterlijk op de 21-jarige leeftijd van de werknemer of op de
latere datum van indiensttreding, tenzij het een ouderdomspensioen
betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het
bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen.
2. Het in
het eerste lid genoemde tijdstip waarop de verwerving begint kan,
indien in de pensioenovereenkomst is voorzien in een wachttijd of
drempelperiode, met betrekking tot ouderdompensioen worden uitgesteld
met ten hoogste twee maanden of, indien sprake is van een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft
verricht. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel
691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van
overeenkomstige toepassing. Wachttijden of drempelperioden zijn niet
toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het
arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.
In
geval een werkgever die nog geen enkele pensioenovereenkomst heeft
gesloten of die alleen een pensioenovereenkomst heeft gesloten met
werknemers die tot een bepaalde groep behoren, over gaat tot het
sluiten van een of meer pensioenovereenkomsten, geldt ten aanzien van
zijn werknemers die bij het sluiten van de pensioenovereenkomst ouder
zijn dan 21 jaar, niet de eis dat de verwerving van pensioen op
21-jarige leeftijd moet zijn begonnen.
{Dwingend recht}
4.
Elk beding in strijd met het eerste lid en tweede
lid is nietig.
Artikel 15 Nadere eisen
ouderdomspensioen
{Pensioenovereenkomst, nadere eisen ouderdomspensioen}
1.
Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de
overeenkomst bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan
de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in
een uitkering tot het bereiken van de de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor
het levenslange ouderdomspensioen.
{Dwingend recht}
2.
Elk beding in strijd met het eerste lid is
nietig.
Artikel 16 Nadere eisen
partnerpensioen
{Pensioenovereenkomst, nadere eisen partnerpensioen}
1.
Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen ten behoeve van
een partner met wie de deelnemer niet gehuwd is, noch een geregistreerd
partnerschap heeft, gelden voor deze partner ten aanzien van de wijze
van vaststelling van het partnerpensioen dezelfde rechten en plichten
als voor een gehuwde of geregistreerde partner.
{Dwingend recht}
2.
Elk beding in strijd met het eerste lid is
nietig.
Artikel 17 Evenredige verwerving
pensioenaanspraken
{Pensioenovereenkomst, evenredige verwerving pensioenaanspraken}
De verwerving van
pensioenaanspraken in het kader van een uitkeringsovereenkomst of een
kapitaalovereenkomst vindt gedurende de deelneming ten minste evenredig
in de tijd plaats.
Artikel 17a Evenredig
doorberekenen van kosten
{Pensioenovereenkomst, doorberekenen kosten}
Het
doorberekenen van kosten in het kader van een premieovereenkomst vindt
evenredig in de tijd
plaats.
Artikel 18 Behoud aanspraken bij
verlaging pensioengevend
salaris
{Pensioenovereenkomst, verlaging pensioengrondslag}
1.
In geval van verlaging
van de pensioengrondslag van een werknemer worden de op grond van de
pensioenovereenkomst tot het tijdstip van verlaging opgebouwde
pensioenaanspraken niet gewijzigd.
2.
In geval van verlaging van de pensioengrondslag
blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de
pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel
55.
{Dwingend recht}
3.
Elk beding in strijd met het
eerste of tweede lid is nietig.
§ 2.3 Wijziging
pensioenovereenkomst
Artikel 19 Wijziging
pensioenovereenkomst
{Pensioenovereenkomst, wijziging}
Een werkgever kan de
pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien
de bevoegdheid daartoe schriftelijk in de pensioenovereenkomst is
opgenomen en er tevens sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang
van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging
zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid moet wijken.
Artikel 20 Gevolgen van wijziging van een
pensioenovereenkomst
{Pensioenovereenkomst, gevolgen wijziging}
In geval van een
wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de
aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde
pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de
artikelen 76, 78, 83 en 134.
§ 2.4 Informatie-
en hoorplicht werkgever
Artikel 21 Informatie over de pensioenregeling en melding van wijzigingen
{Pensioenovereenkomst, informatieplicht werkgever}
1.
De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten en die pensioenaanspraken verwerft, binnen drie maanden na de start van de verwerving door de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een variabele uitkering, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
2.
De
werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de
pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder
informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de
pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om
het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de
pensioenuitvoerder.
3.
Het eerste lid
is niet van toepassing indien de werkgever uiterlijk zes maanden voor
het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werknemer een eerdere
pensioenovereenkomst met dezelfde werknemer heeft gesloten op grond
waarvan de werknemer de in het eerste lid bedoelde informatie heeft
ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd
wordt wel verstrekt.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling.
Artikel 22 Hoorrecht vereniging van
pensioengerechtigden bij uitvoering door
verzekeraar
{Pensioenovereenkomst, hoorplicht werkgever}
1.
De werkgever stelt
een vereniging van pensioengerechtigden in de gelegenheid haar oordeel
uit te spreken over een voorgenomen besluit van de werkgever in het
kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar
indien:
a.dit besluit van invloed is op de uitvoering of de
hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden; en
b.de som van het aantal werknemers en het aantal
gepensioneerden dat een pensioenovereenkomst heeft gesloten met de
werkgever op dat moment gelijk is of meer bedraagt dan
250.
2.
Een vereniging
van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid dient volledige
rechtsbevoegdheid te bezitten en tevens te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
a.haar statutaire doel omvat in elk geval het
behartigen van de belangen van de gepensioneerden die in dienst zijn
geweest bij de werkgever;
b.ten minste
10% van alle gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de
werkgever is lid van de vereniging;
c.de vereniging meldt haar bestaan bij de werkgever
en de verzekeraar.
3.
Het oordeel van een vereniging van
pensioengerechtigden wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van
invloed kan zijn op het in het eerste lid bedoelde
besluit.
4.
Bij het vragen van een
oordeel wordt aan de vereniging van pensioengerechtigden een overzicht
verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die
het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers,
gepensioneerden en andere pensioengerechtigden zal
hebben.
5.
De werkgever verstrekt
desgevraagd aan een vereniging van pensioengerechtigden tijdig alle
inlichtingen en gegevens, die deze voor het vormen van haar oordeel
redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd
schriftelijk verstrekt.
6.
De
verzekeraar informeert de pensioengerechtigden, die pensioen ontvangen
op grond van een pensioenovereenkomst met de in het eerste lid bedoelde
werkgever, over het bestaan van een vereniging van pensioengerechtigden
als bedoeld in het eerste
lid.
Hoofdstuk 3 Uitvoeringsovereenkomst
§ 3.1 Sluiten
uitvoeringsovereenkomst
Artikel 23 Onderbrengingsplicht
werkgever
{Uitvoeringsovereenkomst, onderbrengingsplicht werkgever}
1.
De werkgever brengt
een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer
pensioenaanspraken verwerft, onder door onmiddellijk een schriftelijke
uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden
bij:
a.een pensioenuitvoerder;
b.een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die
beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel
199 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld overeenkomstig
artikel 199; of
c.een verzekeraar met een
zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het
financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of
schadeverzekeraar mag
uitoefenen.
De werkgever kan bij een premiepensioeninstelling
uitsluitend onderbrengen een premieovereenkomst waarbij de
premiepensioeninstelling geen risico
draagt.
2.
De in het
eerste lid opgenomen verplichting van de werkgever tot het sluiten en
instandhouden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst geldt niet
bij uitvoering door een
bedrijfstakpensioenfonds:
a.mits de werkgever gehouden is of zich verbonden
heeft door lid te zijn van een werkgeversvereniging tot naleving van de
statuten en reglementen van dit bedrijfstakpensioenfonds;
en
b.een uitvoeringsreglement door het
bedrijfstakpensioenfonds is opgesteld dat voldoet aan de eisen die in
artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn
gesteld.
3.
De in het
eerste lid opgenomen verplichtingen van de werkgever tot onderbrenging
en het sluiten en in stand houden van een schriftelijke
uitvoeringsovereenkomst gelden niet wanneer een
pensioenovereenkomst is gesloten door een werkgever die
tevens pensioenuitvoerder is,
mits:
a.de pensioenovereenkomsten van deze werknemers
worden ondergebracht bij de werkgever in zijn hoedanigheid van
pensioenuitvoerder; en
b.een
uitvoeringsreglement door de werkgever is
opgesteld.
Artikel 23a Uitvoeringsreglement beëindigde pensioenregeling
{Uitvoeringsovereenkomst, uitvoeringsreglement beëindigde pensioenregeling}
Indien een algemeen pensioenfonds een pensioenregeling die is beëindigd uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan, stelt het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement op dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die in artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld.
Artikel 24 Premie aan pensioenuitvoerder
door werkgever
{Uitvoeringsovereenkomst, premie aan pensioenuitvoerder}
De werkgever voldoet de
pensioenuitvoerder de verschuldigde premie, tenzij er sprake is van
voldoening door de gewezen werknemer in geval van een vrijwillige
voortzetting als bedoeld in artikel 54.
§ 3.2 Inhoud
uitvoeringsovereenkomst
Artikel 25 Eisen inzake inhoud
uitvoeringsovereenkomst
{Uitvoeringsovereenkomst, inhoud}
1.
In de
uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met
betrekking tot de volgende
onderwerpen:
a.de wijze waarop de verschuldigde premie wordt
vastgesteld;
b.de wijze waarop en
termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met
inachtneming van artikel 26;
c.de
informatie welke door de werkgever aan de pensioenuitvoerder wordt
verstrekt;
d.de procedures welke
gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen door de
werkgever;
e.de procedures welke
gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in
verband met het sluiten en wijzigen van een
pensioenovereenkomst;
f.de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt;
g.de uitgangspunten en procedures welke gelden ten
aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en
vermogensoverschotten dan wel winstdeling;
h.de voorwaarden die gelden bij beëindiging
van een met een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een algemeen pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze
regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar, de premiepensioeninstelling of het algemeen pensioenfonds als de werkgever
vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze
gewaarborgd door rekening te houden
met:
De
regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht
inhouden;
1°.de overige voorwaarden in de
uitvoeringsovereenkomst;
2°.de
gehanteerde tarieven; en
3°.de
winstdelingsvorm.
i.de
criteria die de premiepensioeninstelling hanteert bij de keuze voor een
verzekeraar voor de inkoop van een
pensioenuitkering;
j.de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en die in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds;
k.de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie voor een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds; en
l.de afspraken die met een algemeen pensioenfonds worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening.
2.
In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover
overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende
onderwerpen:
a.een voorbehoud van de werkgever als bedoeld in
artikel 12;
b.in geval van
premiekorting of terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van
premiekorting of terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte
van de premiekorting of terugstorting en de bestemming
ervan;
c.ingeval van een
bijstortingsverplichting van de werkgever: onder welke voorwaarden
sprake is van een bijstortingsverplichting en hoe de hoogte ervan wordt
bepaald;
d.de mogelijkheid tot
vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging
van het dienstverband;
e.de
aansluitingscriteria op grond waarvan de vrijwillige aansluiting bij
een bedrijfstakpensioenfonds heeft plaatsgevonden; of
f.de rechten en verplichtingen met betrekking tot
vrijwillige
pensioenregelingen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j en k en de afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l.
Artikel 26 Eisen inzake
premiebetaling
{Uitvoeringsovereenkomst, eisen premiebetaling}
In de uitvoeringsovereenkomst wordt
vastgelegd hoe de betaling van de premies door de werkgever aan de
pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
a.een werkgever voldoet uiterlijk binnen een maand
na afloop van elk kwartaal de werkgeverspremie en de op het loon van de
werknemer ingehouden werknemerspremie, welke over dat kwartaal zijn
verschuldigd, aan de pensioenuitvoerder;
b.wanneer de premie op basis van een langere termijn
dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze
termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de werkgever
uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde
gedeelte van de door hem op basis van zijn eigen bijdrage verschuldigde
jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder en de
op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie, aan de
pensioenuitvoerder; en
c.de totale
jaarpremie, bestaande uit de werkgeverspremie en de werknemerspremies,
wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar
voldaan aan de
pensioenuitvoerder.
Artikel 27 Premiebetaling bij
beëindiging deelneming
{Uitvoeringsovereenkomst, premiebetaling bij beëindiging deelneming}
De in artikel 26
genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een
beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde
van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken
voldaan.
Artikel 28 Melding door pensioenfonds
inzake premieachterstand en tekort minimaal vereist eigen
vermogen
{Premieachterstand/tekort eigen vermogen, melding door pensioenfonds}
1.
Een pensioenfonds
informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en,
bij het ontbreken daarvan, de deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter
grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen
jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel
131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen
vermogen.
2.
Gedurende de in het
eerste lid bedoelde situatie informeert een pensioenfonds tevens elk
kwartaal de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het
pensioenfonds verschuldigd is.
3.
Bij een algemeen pensioenfonds worden de voorgaande twee leden toegepast per afgescheiden vermogen.
Artikel 29 Melding door verzekeraar bij
premieachterstand en gevolgen van
premieachterstand
{Premieachterstand/tekort eigen vermogen, melding door verzekeraar}
1.
Een
verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de
premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van
pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of
pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten
vervallen.
2.
Een verzekeraar kan de
in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien
hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te
innen.
3.
De verzekeraar kan op zijn
vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de
opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking
of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten
vervallen.
4.
De premievrijmaking,
bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die
vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is
gelegen.
5.
De dekking van het
arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig
in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde
mededeling.
6. Bij de
premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder
verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor
zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend
met de
pensioenaanspraken.
7.
Dit
artikel is van overeenkomstige toepassing op een
premiepensioeninstelling.
Artikel 30 Toepasselijk
recht
{Uitvoeringsovereenkomst, toepasselijk recht}
In een uitvoeringsovereenkomst met een
verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of
op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht,
wordt de volgende clausule opgenomen:
Ongeacht het gekozen
rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder
geval de Pensioenwet van toepassing.
§ 3.3 Overig
Artikel 31 Verbod verpanding en andere
handelingen
{Uitvoeringsovereenkomst, verbod verpanding}
Verpanding van de uit de
uitvoeringsovereenkomst voortvloeiende rechten door de werkgever of
andere handelingen die door hem worden verricht waardoor aan anderen
dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend, is
nietig.
Hoofdstuk 4 Algemene
bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder
§ 4.1 Taken
pensioenuitvoerder
Artikel 32 Algemene
taak
{Pensioenuitvoerder, taken}
Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een
pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van een
uitvoeringsovereenkomst of een
uitvoeringsreglement.
Artikel 33 Waarborging goed
bestuur
{Taken pensioenuitvoerder, waarborging goed bestuur}
1.
Een pensioenuitvoerder
richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd
waardoor er in ieder
geval:
a.verantwoording wordt afgelegd aan de aanspraak- en
pensioengerechtigden en de werkgever; en
b.intern toezicht is.
{Nadere regels}
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met
betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen
in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed
pensioenfondsbestuur.
Artikel 34 Uitbesteding
{Taken pensioenuitvoerder, uitbesteding}
1.
Indien
een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt
hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde
regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder,
naleeft.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur
kunnen:
a.werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen
worden uitbesteed;
b.regels worden
gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht
op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;
en
c.regels worden gesteld met
betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met
de uitbesteding.
Artikel 35 Opstellen en inhoud
pensioenreglement
{Taken pensioenuitvoerder, vaststelling pensioenreglement}
1.
De
pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming
met de pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst of het
uitvoeringsreglement.
{Taken pensioenuitvoerder, inhoud pensioenreglement}
2.
In het
pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen
betreffende:
a.de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met
inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;
b.de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet,
bedoeld in artikel 60 en 61, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 66;
en
c.de kortingsregel, bedoeld in
artikel 134.
Artikel 36 Registreren
deelnemingsjaren
{Taken pensioenuitvoerder, registreren deelnemingsjaren}
1.
De
pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en
verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen
deelnemers.
{Nadere regels}
2.
Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste
lid, waaronder de perioden die in aanmerking komen als
deelnemingsjaren.
Artikel 37 Melding
arbeidsongeschiktheid
{Taken pensioenuitvoerder, melding arbeidsongeschiktheid}
1.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt de
arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de
pensioenuitvoerder.
{Nadere regels}
2.
Bij
regeling van Onze Minister worden regels gesteld ten aanzien van het
eerste lid.
Artikel 38 Verstrekken informatie aan
deelnemers jaarlijks
{Taken pensioenuitvoerder, jaarlijkse informatieverstrekking aan deelnemers}
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks:
a.een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b.een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;
c.informatie over toeslagverlening;
d.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en
e.informatie over een variabele uitkering.
{Nadere regels}
2.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie
en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 39 Verstrekken informatie aan
deelnemers bij beëindiging
deelneming
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking aan deelnemers bij beëindiging deelneming}
1.
De pensioenuitvoerder
verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de
deelneming:
a.een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op
grond van artikel 55;
b.informatie
over toeslagverlening;
c.informatie
die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging
relevant is;
d.informatie over omstandigheden die
betrekking hebben op het functioneren van de
pensioenuitvoerder; en
e.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
opgave en informatie en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 40 Verstrekken informatie aan
gewezen deelnemers periodiek
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking aan gewezen deelnemers}
1.
De
pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer
in vijf
jaar:
a.een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken;
b.informatie over
toeslagverlening;
c.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en
d.informatie over een variabele uitkering.
2.
De
pensioenuitvoerder informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden
na een wijziging van het toeslagbeleid over die
wijziging.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop
deze worden verstrekt.
Artikel 41 Verstrekken informatie aan
gewezen partner bij scheiding
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking gewezen partner bij scheiding}
1.
De
pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een
aanspraak verkrijgt op bijzonder
partnerpensioen:
a.een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op
partnerpensioen;
b.informatie over
toeslagverlening;
c.informatie die
voor de gewezen partner specifiek van belang
is; en
d.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop
deze worden verstrekt.
Artikel 42 Verstrekken informatie aan
gewezen partner periodiek
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen }
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar:
a.een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b.informatie over toeslagverlening; en
c.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.
2.
De
pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na
een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
opgave en informatie en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 43 Verstrekken informatie voorafgaand aan of bij de pensioeningang
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking aan pensioengerechtigden}
1.
De
pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde
wordt:
a.een opgave van zijn pensioenrecht;
b.een opgave van de opgebouwde aanspraken op
nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
c.informatie over
toeslagverlening;
d.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en
e.informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is.
{Nadere regels}
2.
Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en
de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 44 Verstrekken informatie aan
pensioengerechtigden
jaarlijks
{Taken pensioenuitvoerder, jaarlijkse informatieverstrekking pensioengerechtigden}
1.
De pensioenuitvoerder
verstrekt de pensioengerechtigde
jaarlijks:
a.een opgave van zijn pensioenrecht;
b.een opgave van de opgebouwde aanspraken op
nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
c.informatie over
toeslagverlening; en
d.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.
2.
De
pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie
maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die
wijziging.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop
deze worden verstrekt.
Artikel 44a Verstrekken informatie over variabele uitkering
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking gevolgen variabele uitkering}
1.
De pensioenuitvoerder informeert degene die het uit een kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een variabele uitkering over de voor hem relevante gevolgen en risico’s bij een variabele uitkering waaronder een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen en een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal daarvoor zou worden aangewend. Deze opgaven worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.
Artikel 45 Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking deelneming vrijwillige pensioenregeling}
1.
De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over:
a.de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling;
b.een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling;
c.de toeslagverlening; en
d.vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.
2.
De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.
Artikel 45a Informatie over uitvoeringskosten
{Taken pensioenuitvoerder, informatie over uitvoeringskosten}
1.
Een pensioenfonds neemt in zijn bestuursverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 46 Informatie op verzoek
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking op verzoek}
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek:
a.een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;
b.de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
c.informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
2.
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.
3.
De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4.
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 40, eerste lid, of artikel 42, eerste lid.
{Nadere regels}
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.
Artikel 46a Beschikbare informatie
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking via website}
1.
De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:
a.informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21;
b.verdere informatie over de pensioenregeling;
c.informatie over uitvoeringskosten; en
d.het bestuursverslag en de jaarrekening.
2.
Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:
a.de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
b.informatie over het financieel crisisplan;
c.informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
d.het pensioenreglement; en
e.de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.
3.
In het bestuursverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een pensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad.
4.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste en tweede lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk.
{Nadere regels}
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 47 Verstrekken informatie bij
vertrek naar een andere
lidstaat
{Taken pensioenuitvoerder, informatieverstrekking bij vertrek naar andere lidstaat}
1.
De pensioenuitvoerder
verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in
een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en
pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de
pensioenregeling worden geboden.
2.
De informatie die op grond van het eerste lid
wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt
verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in
Nederland blijven.
Artikel 47a
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 47b
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 47c
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 48 Eisen aan informatieverstrekking
{Taken pensioenuitvoerder, eisen aan informatieverstrekking}
1.
De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
2.
De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.
3.
De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen.
4.
De informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, en 44, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 46, eerste lid, onderdeel a, biedt.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het uniform pensioenoverzicht en het verstrekken van informatie door middel van het uniform pensioenoverzicht.
Artikel 49 Informatie elektronisch of schriftelijk
{Taken pensioenuitvoerder, informatie elektronisch of schriftelijk}
1.
De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk. Er wordt ten hoogste eenmaal per jaar gewisseld tussen schriftelijke verstrekking en elektronische verstrekking van de informatie.
2.
De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde schriftelijk over het voornemen tot elektronische verstrekking.
3.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 50 Verstrekken informatie door
pensioenuitvoerder
{Taken pensioenuitvoerder, adres voor gegevensverstrekking}
1.
De
pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de
informatie, bedoeld in de artikelen 38 tot en met 44, houden aan het
laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of gewezen partner.
2.
Indien dit adres onjuist blijkt te zijn, raadpleegt de pensioenuitvoerder de basisregistratie personen over het adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.
3.
Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in
verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de
deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner
verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te
informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening
brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden
gebracht op de uitkering.
4. Indien
het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische
verstrekking van informatie onjuist blijkt, verstrekt de
pensioenuitvoerder de informatie
schriftelijk.
Artikel 51 Pensioenregister
{Taken pensioenuitvoerder, instelling pensioenregister}
1.
Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. Het pensioenregister heeft verder tot doel inzicht te geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, waaronder de mogelijkheid tot omzetting in een variabele uitkering, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde. Onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel worden tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.
De
pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde
tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken en pensioenrechten door middel
van het pensioenregister.
3.
De
Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde tijdig zijn gegevens over verzekeringstijdvakken
en daarop gebaseerde aanspraak op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de
Algemene Ouderdomswet door middel van het
pensioenregister.
4.
De
gegevens die op grond van het tweede en derde lid worden verstrekt door
middel van het pensioenregister worden in dat kader uitsluitend
gebruikt voor het in het eerste lid omschreven doel.
5.
Een door
Onze Minister aan te wijzen instelling ontwikkelt en beheert het
pensioenregister en draagt zorg voor de tijdige verwerking van de
gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, en het goed functioneren
van het pensioenregister.
6.
De
instelling, bedoeld in het vijfde lid, is bewerker in de zin van de Wet
bescherming persoonsgegevens voor het verwerken van de gegevens die
door de pensioenuitvoerders en de Sociale verzekeringsbank,
genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, door middel van het pensioenregister worden
verstrekt.
{Taken pensioenuitvoerder, vaststelling reglement pensioenregister}
7.
De
instelling, bedoeld in het vijfde lid, stelt in verband met haar rol
als bewerker als bedoeld in het zesde lid een reglement vast waarin
regels worden gesteld met betrekking tot het ontwikkelen en beheren van
het pensioenregister. Dit reglement bevat in ieder geval regels over de
gegevens die verstrekt worden, de wijze waarop deze gegevens verstrekt
worden en de bekostiging en beveiliging van het
pensioenregister.
8.
Het
reglement alsmede elke wijziging daarvan behoeft de
goedkeuring van Onze Minister.
9.
Hetgeen
bij of krachtens hoofdstuk 7 van toepassing is bij het toezicht op de
uitvoering van dit artikel door pensioenuitvoerders is van
overeenkomstige toepassing op de uitvoering van dit artikel door de
instelling, bedoeld in het vijfde
lid.
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario’s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens.
Artikel 52 Zorgplicht pensioenuitvoerder
bij premieovereenkomsten met
beleggingsvrijheid
{Taken pensioenuitvoerder, zorgplicht bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid}
1.
Bij de
uitvoering van een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de
pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt
daarbij overeenkomstig artikel 135.
2.
De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de
gewezen deelnemer de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen over te nemen.
3.
Indien
de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de
deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen
in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het
beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum
nadert.
4.
De pensioenuitvoerder
onderzoekt ten minste een keer per jaar of de beleggingen van de
deelnemer of gewezen
deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid
gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen
deelnemer hierover.
5.
Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer of gewezen deelnemer.
6.
Ten behoeve van het advies, bedoeld in het derde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemer of gewezen deelnemer, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies. Het advies wordt, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede op deze informatie gebaseerd.
{Nadere regels}
7.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 52a Zorgplicht bij premieovereenkomsten zonder beleggingsvrijheid en variabele uitkeringen
{Taken pensioenuitvoerder, zorgplicht bij premieovereenkomsten zonder beleggingsvrijheid en variabele uitkeringen}
1.
Bij de uitvoering van een premieovereenkomst zonder beleggingsvrijheid in de opbouwfase of een variabele uitkering voortvloeiend uit een premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 135. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de leeftijd van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.
2.
Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde.
3.
Indien de pensioenuitvoerder bij uitvoering van een variabele uitkering verschillende beleggingsprofielen hanteert, wordt voor de pensioengerechtigde een beleggingsprofiel toegepast dat passend is gezien zijn risicoprofiel. De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde over het vastgestelde risicoprofiel en het beleggingsprofiel.
4.
De pensioenuitvoerder toetst periodiek het risicoprofiel van de pensioengerechtigde. Indien een wijziging in het risicoprofiel daartoe aanleiding geeft past de pensioenuitvoerder een ander, passend, beleggingsprofiel toe en informeert de pensioengerechtigde hierover.
5.
Ten behoeve van het risicoprofiel, bedoeld in het derde en vierde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de pensioengerechtigde, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het beleggingsprofiel.
{Nadere regels}
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de uitvoering van het beleggingsbeleid.
Artikel 53 Verstrekken uitkeringen (in
andere lidstaten)
{Taken pensioenuitvoerder, verstrekken uitkeringen in andere lidstaten}
De pensioenuitvoerder betaalt de
uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de
pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de
lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij
transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in
mindering kunnen worden gebracht.
Artikel 54 Uitvoeren vrijwillige
voortzetting
{Taken pensioenuitvoerder, uitvoeren vrijwillige voortzetting}
1.
Een
pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt
een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien
de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de
beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.
2.
In afwijking van het eerste lid geldt een termijn
van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan
de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode
winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet
inkomstenbelasting 2001.
3.
Van de in
het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken
indien:
a.de deelnemer ten tijde van de beëindiging
van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake
kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of
de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is;
of
b.de deelnemer na de
beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering
ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de
dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen
één of meer werkgevers en één of meer
werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van
vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode
waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer
is.
4.
De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder.
5.
De
vrijwillige voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na
beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is
niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de
dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige
voortzetting.
§ 4.2 Behoud
aanspraak
Artikel 55 Behoud aanspraak op pensioen
bij beëindiging
deelneming
{Behoud pensioenaanspraak, bij beëindiging deelneming}
1.
Bij
beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de
tot dat moment opgebouwde
pensioenaanspraken indien er sprake is van een uitkeringsovereenkomst
of een kapitaalovereenkomst. Deze pensioenaanspraak dient volledig
gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van
premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij
de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening
gehouden.
2.
Bij een
premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de
deelneming de vaststelling van de pensioenaanspraken als
volgt uitgevoerd: het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend
uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies
wordt:
a.belegd tot de pensioendatum;
b.aangewend voor de aankoop van een verzekerd
kapitaal dat beschikbaar komt op de pensioendatum; of
c.aangewend voor een verzekerde vastgestelde
uitkering vanaf de pensioendatum, al dan niet in combinatie met een
aanspraak op nabestaandenpensioen.
3.
Indien de opzet van de premieovereenkomst zodanig
is dat de beschikbaar gestelde premie direct, en niet pas bij de
beëindiging van de deelneming, wordt aangewend voor een
uitkering of kapitaal, dan geldt het eerste lid.
4.
Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na
beëindiging van de deelneming aan een pensioenregeling naar een
andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun
pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere
aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in
Nederland blijven.
5.
Indien de
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis
behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht
heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de
periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten
behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt
vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn
overeengekomen, waarbij rekening
wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel
61. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na
beëindiging van de deelneming recht heeft op
werkloosheidsuitkering van zijn
woonland.
Artikel 56 Behoud aanspraak op
partnerpensioen bij verlof
{Behoud pensioenaanspraak, bij verlof}
Indien de
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van
onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer
tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het
partnerpensioen.
Artikel 57 Behoud aanspraak in geval van
scheiding
{Behoud pensioenaanspraak, bij scheiding}
1.
Indien de
partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de
gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op
partnerpensioen als
de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden
indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn
geëindigd.
2. Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer
eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die
partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij
beëindigen van de deelneming, gaat de
aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen
deelnemer.
3. Indien de
partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de
gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op
partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het
ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de
gepensioneerde.
4.
Het eerste,
tweede en derde lid vindt geen toepassing indien de partners bij
voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk
gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders
overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is
slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard
hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend
risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te
passen.
5.
Een gewezen partner met
een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste,
tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan
een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen
deelnemer of gepensioneerde,
mits:
a.de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit
die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te
dekken;
b.de vervreemding
onherroepelijk is; en
c.dit wordt
overeengekomen bij notarieel verleden
akte.
6.
Indien na toepassing van het eerste of tweede lid de gewezen partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover dit in de betrokken pensioenregeling is bepaald.
Artikel 58 Gelijke behandeling bij
toeslagen
{Behoud pensioenaanspraak, gelijke behandeling bij toeslagen}
1.
Indien een
ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen
deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt
het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen
deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde
pensioenregeling hebben deelgenomen.
2.
Indien een recht op partnerpensioen van de partner
van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest
wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de
partnerpensioenrechten:
a.ten behoeve van de partners van overleden
gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;
b.ten behoeve van de partners van overleden gewezen
deelnemers;
c.ten behoeve van de
partners van overleden deelnemers; en
d.van de gewezen partners met een bijzonder
partnerpensioen;
in
dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit een
pensioenovereenkomst die gebaseerd is op dezelfde pensioenregeling als
die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest.
3.
Indien een
ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag,
wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die
in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate
verhoogd.
4.
Indien een aanspraak op
partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de
partnerpensioenaanspraken:
a.ten behoeve van de partner van een gepensioneerde
die wel gewezen deelnemer is geweest;
b.ten behoeve van de partner van een gewezen
deelnemer; en
c.van de gewezen partner van de gewezen
deelnemer met een bijzonder
partnerpensioen;
in
dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit een
pensioenovereenkomst die is gebaseerd op dezelfde pensioenregeling als
die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest.
5.
Bij de verlening van
toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen
partners.
{Behoud pensioenaanspraak, definitie gewezen deelnemer}
6.
Voor de toepassing van
dit artikel wordt onder gewezen deelnemer niet verstaan de werknemer
als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet privatisering FVP die
recht heeft op een bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting
Pensioenverzekering.
Artikel 59 Geen verjaring ten gunste van
de pensioenuitvoerder
{Behoud pensioenaanspraak, geen verjaring}
Een rechtsvordering tegen een
pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij
leven van de pensioengerechtigde.
§ 4.3 Beschikken
over pensioen
Artikel 60 Keuzerecht hoger of eerder
ingaand
ouderdomspensioen
{Beschikken over pensioen, keuzerecht hoger/eerder ouderdomspensioen}
1.
Indien
een pensioenregeling op basis van een pensioenovereenkomst
voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen,
biedt de pensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met
betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2002,
ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van
de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats
van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende
wijzigingen van het
ouderdomspensioen:
a.een hoger ouderdomspensioen;
b.een eerder ingaand ouderdomspensioen;
of
c.een hoger en een eerder ingaand
ouderdomspensioen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de
aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen
partner.
3.
Indien er in de
pensioenovereenkomst geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in
het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het
recht om te kiezen voor één van deze
mogelijkheden.
4.
De
pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht
geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door
vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
5.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de
vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan
het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid
hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het
ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in
plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de
datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de
op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde
van dat partnerpensioen.
6.
Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid,
is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in
het eerste lid bedoelde partnerpensioen.
7.
Het vierde en vijfde lid
zijn:
a.met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b.met betrekking tot
premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn
opgebouwd.
8.
Voorzover
het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die
als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken
worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het
recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
9.
In
afwijking van het zevende lid kunnen het vierde en vijfde lid van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit
is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
{Dwingend recht}
10.
Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
{Nadere regels}
11.
Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het
eerste tot en met het vijfde lid.
Artikel 61 Keuzerecht uitruil
ouderdomspensioen in
partnerpensioen
{Beschikken over pensioen, uitruil ouderdoms-/partnerpensioen}
1.
Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de
deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van
ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor
partnerpensioen in elk
geval:
a.bij beëindiging van de
deelneming;
en
b.met ingang van de datum waarop
het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;
waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70
percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil
resteert.
2.
Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de
pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de
deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen
standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid,
aan.
3.
De pensioenuitvoerder
waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid
gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een
ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
4.
De
pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of
opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve
actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve
actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste
lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in
het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten
minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende
collectieve actuariële waarde van dat
ouderdomspensioen.
{Nadere regels}
5.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de
keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële
gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.
6.
De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft
geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht
op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding.
7.
Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet
binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de
keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar
voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de
pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in
partnerpensioen
indien:
a.de pensioenovereenkomst niet voorziet in een
aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het
ouderdomspensioen ingaat; en
b.de
deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde
partnerrelatie heeft.
8.
In de pensioenregeling wordt bepaald wat de
verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil
als bedoeld in het zevende lid.
9.
Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid,
ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan
het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid
bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig
aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het
op grond van artikel 66 bepaalde
bedrag.
10.
Indien
de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis
kan in de pensioenregeling worden bepaald dat het zevende lid, aanhef
en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing is bij beëindiging
van de deelneming. Het achtste en negende lid is van
toepassing.
Artikel 62 Keuzemogelijkheden andere
vormen van uitruil
{Beschikken over pensioen, andere vormen van uitruil}
1.
Indien de
pensioenovereenkomst de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid
biedt:
a.in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of
gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen,
bedoeld in de artikelen 60 en 61;
b.de
ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te
stellen;
c.de hoogte van het
ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in artikel 63; of
d.tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande
onderdelen;
waarborgt de pensioenuitvoerder dat
bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt
wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of
opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
2.
Bij gebruikmaking van een in het eerste lid
bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die
begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door
gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.
3.
Het eerste lid
is:
a.met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b.met betrekking tot
premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn
opgebouwd.
4.
Voorzover
het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die
als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden
opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op
die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
5.
In afwijking van het derde
lid kan het eerste lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die
zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
{Nadere regels}
6.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot het eerste lid.
Artikel 63 Variatie hoogte
pensioenuitkering
{Beschikken over pensioen, variabele hoogte pensioenuitkering}
1.
De hoogte van
een pensioen kan na ingang variëren
mits:
a.de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75%
van de hoogste uitkering; en
b.de mate
van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt
vastgesteld.
2.
Voor de
toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de
ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat
overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt bij variabele uitkeringen de mate van variatie vastgesteld uitgaande van de rendementsverwachtingen op de ingangsdatum van het pensioen. Bij variabele uitkeringen blijven aanpassingen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op de ingangsdatum van het pensioen het uitgangspunt was.
Artikel 63a Variabele uitkering
{Beschikken over pensioen, variabele uitkering}
1.
Onverminderd artikel 63 kan de hoogte van een variabele uitkering na de ingangsdatum van het pensioen variëren door de verwerking van financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico, de ontwikkeling van het sterfteresultaat of de ontwikkeling van de levensverwachting.
2.
De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling of door middel van een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme.
3.
De hoogte van een variabele uitkering kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling van de uitkering. Deze periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente.
4.
De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.
5.
In afwijking van het vierde lid kunnen deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de pensioenrichtleeftijd, bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring vindt plaats door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode.
6.
Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme wordt ten minste een maal per jaar op het niveau van de toedelingskring het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt. Bij een collectief toedelingsmechanisme kan een spreidingsperiode worden gehanteerd van maximaal vijf jaar. Gedurende de spreidingsperiode worden uitsluitend de uitkeringen van de bij aanvang van de spreidingsperiode tot de toedelingskring behorende personen in gelijke stappen aangepast. Bij de vaststelling van de hoogte van de jaarlijkse aanpassing wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de toedelingskring.
7.
Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico en de hoogte van een periodieke vaste daling als bedoeld in het derde lid zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
8.
Bij verwerking van financiële mee- of tegenvallers door middel van individuele toedeling wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente. Bij individuele toedeling wordt ten minste een maal per jaar het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode van maximaal vijf jaar kan worden gehanteerd. Bij de vaststelling van de omvang van de periodieke aanpassing van de uitkeringshoogte gedurende de spreidingsperiode wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de pensioengerechtigde.
{Nadere regels}
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a.kunnen regels worden gesteld voor de uitkering gebaseerd op pensioeneenheden; en
b.worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer het collectief toedelingsmechanisme en de projectierente.
Artikel 63b Keuzerecht variabele of vaste uitkering
{Beschikken over pensioen, keuzerecht variabele of vaste uitkering}
1.
Bij een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, legt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer in elk geval voorafgaand aan de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan de keuze voor tussen een vastgestelde uitkering of een variabele uitkering.
2.
Bij het bieden van de keuze verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer de voor hem relevante informatie over de gevolgen en risico’s bij deze keuze waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen en een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
3.
Een pensioenuitvoerder die niet zowel vastgestelde als variabele uitkeringen uitvoert meldt dit aan de deelnemer of gewezen deelnemer. De pensioenuitvoerder verstrekt de in het tweede lid bedoelde informatie voor de uitkering die hij uitvoert en wijst de deelnemer of gewezen deelnemer op de mogelijkheden tot waardeoverdracht, bedoeld in de artikelen 80, 81, en 81a, tweede lid.
4.
Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden, gaat de pensioenuitvoerder die vastgestelde uitkeringen uitvoert op de ingangsdatum van het pensioen over tot verstrekking van een vastgestelde uitkering.
5.
Een pensioenfonds dat uitsluitend variabele uitkeringen uitvoert waarbij deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast, legt de deelnemer of gewezen deelnemer, voorafgaand aan de eerste toetreding tot de toedelingskring, de keuze tot toetreding voor. Het tweede tot en met vierde lid zijn bij deze keuze van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst kunnen overeenkomen dat een deelnemer of gewezen deelnemer toetreedt tot de toedelingskring, indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge de eerste zin is geboden. Bij het bieden van de keuze wijst het pensioenfonds in dit geval expliciet op de consequenties van niet of niet tijdig reageren door de deelnemer of gewezen deelnemer. Voor zover de deelnemer of gewezen deelnemer is toegetreden tot de toedelingskring zijn het eerste tot en met vierde lid voorafgaand aan de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan niet van toepassing. Dit lid wordt bij een algemeen pensioenfonds toegepast per collectiviteitkring.
{Nadere regels}
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.
Artikel 63c Uitvoering variabele uitkering
{Beschikken over pensioen, toezicht op uitvoering variabele uitkering}
De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die een variabele uitkering uitvoert de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met de actuariële en bedrijfstechnische risico’s met betrekking tot deze variabele uitkering.
Artikel 64 Verbod van vervreemding en
mogelijkheid van
volmacht
{Beschikken over pensioen, verbod vervreemding}
1.
Vervreemding of elke
andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de
pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of
pensioenrechten aan een ander toekent is nietig,
tenzij:
a.verpanding plaatsvindt voor het verlenen van
zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in
artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b.vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57,
vijfde lid;
c.verevening plaatsvindt op basis van de Wet
verevening pensioenrechten bij
scheiding;
d.in het kader van een
verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de
aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner
respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het
geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de
pensioenuitvoerder hiermee instemt;
of
e.in het kader van een verrekening
van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel
van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de
pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend
voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner
respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee
instemt.
{Beschikken over pensioen, verbod volmacht}
2.
Een
volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een
pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is
steeds herroepelijk.
Artikel 65 Afkoop
{Beschikken over pensioen, afkoop}
1.
Afkoop is slechts mogelijk in bij of krachtens de artikelen 66 tot en met 69 bedoelde situaties.
{Dwingend recht}
2.
Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
Artikel 66 Afkoop klein ouderdomspensioen
bij beëindiging
deelneming
{Beschikken over pensioen, afkoop klein ouderdomspensioen}
1.
De pensioenuitvoerder
heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van
de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen,
indien op basis van de tot het tijdstip van
beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen
de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere
ingangsdatum minder zal bedragen dan € 474,11 per jaar,
tenzij:
a.dit recht op afkoop in de pensioen- en
uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten; of
b.de gewezen deelnemer binnen twee
jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot
waardeoverdracht is gestart.
2.
Indien de
reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen ligt voor het
verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar,
heeft de pensioenuitvoerder het recht om bij de ingang van het
ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele
andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn
nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen
op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 474,11 per
jaar.
3.
De pensioenuitvoerder die
gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert
de gewezen deelnemer over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden
na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de
deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen
die termijn van zes maanden.
4.
De
pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het tweede lid
bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit
hieromtrent binnen zes maanden na de ingang van het pensioen en gaat
over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes
maanden.
5.
De pensioenuitvoerder
stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de
gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de
afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking
wordt gesteld aan de gewezen partner.
6. De
pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of
rechten vervallen in verband met de
afkoop.
7.
De
pensioenuitvoerder kan na
de in het derde lid bedoelde termijn van 2 jaar en zes maanden afkopen
indien:
a.de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee
instemt; en
b.de hoogte van het
ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager
is dan het in het eerste lid bedoelde
grensbedrag.
8.
Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari op basis van de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De wijziging wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister bekend gemaakt in de Staatscourant.
9.
De pensioenuitvoerder waarborgt met betrekking tot
perioden van opbouw vanaf 1 januari 2005 bij de vaststelling van
de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen
onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan
wordt aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid.
{Dwingend recht}
10.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen er nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de
afkoopwaarde, bedoeld in het zesde
lid.
12.
Indien de pensioenuitvoerder door toepassing van dit artikel wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, en het moment waarop de pensioenuitvoerder wil afkopen ligt voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de gewezen deelnemer het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De pensioenuitvoerder koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat. Artikel 62, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 67 Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
{Beschikken over pensioen, afkoop klein partner-/wezenpensioen}
1. De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.
2. De pensioenuitvoerder
die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert
de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat
binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de
nabestaande.
3. De pensioenuitvoerder
kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of
wezenpensioen afkopen indien:
a.de
nabestaande daarmee instemt;
en
b.indien de hoogte van het
partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat
jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde
bedrag.
{Schakelbepaling}
4. Artikel 66,
zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 68 Afkoop klein bijzonder
partnerpensioen bij scheiding
{Beschikken over pensioen, afkoop klein partnerpensioen bij scheiding}
1.
De
pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een
aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering
van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal
bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit
recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt
of uitgesloten.
2.
De
pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde
recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de
melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot
uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
3.
De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid
bedoelde termijn afkopen
indien:
a.de gewezen partner daarmee instemt;
en
b.indien de hoogte van het
partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is
dan het op basis van artikel 66 bepaalde
bedrag.
{Schakelbepaling}
4.
Artikel 66,
zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 69 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
{Beschikken over pensioen, afkoop fiscaal bovenmatig pensioen}
1.
Een pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de gerechtigde tot een pensioen over te gaan tot afkoop van het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot een nettopensioen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.
Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de pensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.
De
afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of
gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de
afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking
wordt gesteld aan de gewezen partner.
4.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de
vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet
dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij
voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid.
5.
Voor zover het de toepassing van het eerste lid betreft heeft het vierde lid betrekking op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat het vierde lid betrekking heeft op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015.
{Dwingend recht}
6.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de
afkoopwaarde.
Artikel 70 Begrip en reikwijdte
waardeoverdracht
{Waardeoverdracht, definitie}
1.
Voor de toepassing van de artikelen 71 tot en met 92 wordt onder ontvangende pensioenuitvoerder mede verstaan een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2.
Bij
regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens
wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht
heeft.
3.
Waardeoverdracht is slechts
mogelijk in de in de
artikelen 71 tot en met 92 bedoelde
situaties.
4.
Voor
de toepassing van de artikelen 71 tot en met
92 wordt onder een
pensioenfonds dat optreedt als ontvangende pensioenuitvoerder mede
verstaan een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet
verplichte beroepspensioenregeling.
Artikel 70a
Treedt inwerking per 01-01-2019
Artikel 71 Plicht tot waardeoverdracht op
verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van werkgever of toetreding tot
een beroepspensioenregeling
{Waardeoverdracht, verplichting waardeoverdracht bij wisseling werkgever/toetreding beroepspensioenregeling}
1.
De
pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen
deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens
pensioenaanspraken over te dragen
indien:
a.er sprake is van een individuele
beëindiging van de dienstbetrekking dan wel individuele
beëindiging van de deelneming; en
b.die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen
deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de
ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de
beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is
van een van de in de artikelen
72, 72a en 73 omschreven
situaties.
Indien
het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert.
2.
De ontvangende
pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht
van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van
pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.
De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder
om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de
ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat
indien de deelnemer na aanvang van de verwerving van
pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder
uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn
pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het
verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende
pensioenuitvoerder.
4.
De ontvangende
pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de
door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is
aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen
pensioenaanspraken.
5.
De
overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader
van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
{Dwingend recht}
6.
Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
{Nadere regels}
7.
Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van nadere aan de waardeoverdracht te stellen voorwaarden en eisen, de
berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de
overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te
nemen procedures.
Artikel 71a Uitzondering
op de plicht tot waardeoverdracht in verband met afkoop
{Waardeoverdracht, uitzondering verplichting i.v.m. afkoop}
De in artikel 71 genoemde plicht tot
waardeoverdracht geldt niet indien na de waardeoverdracht de voor de
bedrijfspensioenvoorziening geldende wetgeving van een andere staat dan
Nederland op de overgedragen pensioenaanspraken van toepassing is en de
mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen
pensioenaanspraken na de waardeoverdracht ruimer zijn dan op basis van
deze
wet.
Artikel 72 Uitzondering op de plicht tot
waardeoverdracht in verband met financiële positie
pensioenuitvoerder of
werkgever
{Waardeoverdracht, uitzondering verplichting i.v.m. financiële positie pensioenuitvoerder/werkgever}
De in artikel 71 genoemde plicht
tot waardeoverdracht geldt niet
zolang:
a.de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder
een pensioenfonds is waarbij gezien de beleidsdekkingsgraad de technische voorzieningen niet meer
volledig door waarden worden gedekt;
b.de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder
een verzekeraar
is:
1°.waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is;
of
2°.die failliet
is; of
c.de overdragende pensioenuitvoerder
een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever
noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever
blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming
van de werkgever verbonden registeraccountant of
accountant-administratieconsulent die aanvullende bijdragen niet
toelaat.
Artikel 72a Uitzondering
op de plicht tot waardeoverdracht in verband met
bijbetaling
{Waardeoverdracht, uitzondering verplichting i.v.m. bijbetaling}
1.
Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de
tijdelijke inperking van de in artikel 71 genoemde plicht tot
waardeoverdracht in verband met aanvullende bijdragen van de oude of de
nieuwe werkgever.
2.
De
voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 73 Uitzondering op plicht tot
waardeoverdracht in verband met datum
{Waardeoverdracht, uitzondering verplichting i.v.m. datum}
De in artikel 71
genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot
pensioenaanspraken ondergebracht
bij:
a.een pensioenfonds, indien de deelneming is
geëindigd vóór 8 juli 1994;
b.een verzekeraar, indien de dienstbetrekking van de
gewezen deelnemer is geëindigd vóór 8 juli
1994.
Artikel 74 Herleving van de plicht tot
waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
{Waardeoverdracht, herleving verplichting bij wisseling werkgever/toetreding beroepspensioenregeling}
1.
Indien de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn, herleven de in artikel 71 bedoelde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder.
2.
Een overdragende pensioenuitvoerder die in de
periode waarin de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op hem van
toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen,
informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn,
alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en
de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid
alsnog waarde over te dragen.
3.
Een
ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel
72 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot
waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden
niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een
verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende
pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te
dragen.
Artikel 75 Bevoegdheid tot
waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling werkgever
of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
{Waardeoverdracht, bevoegdheid bij wisseling werkgever/toetreding beroepspensioenregeling}
1.
Indien
in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat
omdat:
a.de deelnemer niet voldaan heeft aan een in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 71, zevende lid, opgenomen voorwaarde om binnen een termijn een opgave
te vragen; of
b.sprake is van de in
artikel 73 bedoelde situatie;
is
de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt
aan de in artikel 71, eerste en vierde
lid,
genoemde voorwaarden.
2.
Indien in de
in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele
beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot
waardeoverdracht
indien:
a.wordt voldaan aan de in artikel 71, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b.de overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken
tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan
de toezichthouder; en
c.de
toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot
waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide
pensioenuitvoerders.
3.
Indien de financiering van de aanspraken van de
gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is
voltooid overeenkomstig artikel 55 kan de pensioenuitvoerder ondanks de
lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder
resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de
gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en
mits sprake is van de in artikel 72,
onderdeel c, of de in artikel 73 bedoelde
situatie.
4.
Indien
in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat omdat sprake is van de in artikel 72a bedoelde situatie is de
pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:
a.voldaan
wordt aan de in artikel 71, eerste en vierde lid, genoemde voorwaarden;
en
b.de oude of nieuwe
werkgever bereid is de aanvullende bijdragen te
betalen.
Artikel 76 Plicht tot waardeoverdracht op
verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met dezelfde
werkgever
{Waardeoverdracht, bij andere pensioenovereenkomst met dezelfde werkgever}
1.
De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen
indien:
a.sprake is van een individuele beëindiging
van de deelneming bij een nieuwe of voortgezette dienstbetrekking bij
dezelfde werkgever; en
b.die
waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te
maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende
pensioenuitvoerder;
tenzij de
overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder niet identiek zijn en
sprake is van de in artikel 72 omschreven situaties.
Indien
het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.
De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om
na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de
overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken
voor die deelnemer.
3.
De plicht van
de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te
dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde
aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na
aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de
ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave
heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende
pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan
de ontvangende pensioenuitvoerder.
4.
De overdrachtswaarde wordt door de overdragende
pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te
verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde
grondslagen wordt voldaan.
5.
Het
vierde lid
is:
a.met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten van
toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
of worden opgebouwd;
b.met betrekking
tot premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van
toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn
of worden opgebouwd.
6.
In afwijking van het vijfde lid kan het vierde lid
van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit
is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
7.
De overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
{Dwingend recht}
8.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de berekening van de
overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven
pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen
procedures.
Artikel 77 Herleving van de plicht tot
waardeoverdracht bij andere pensioenovereenkomst met zelfde
werkgever
{Waardeoverdracht, herleving verplichting bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever}
Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie
de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn
herleeft de plicht tot waardeoverdracht overeenkomstig artikel
74.
Artikel 78 Bevoegdheid tot
waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst
met zelfde werkgever
{Waardeoverdracht, bevoegdheid bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever}
1.
Indien in
de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat omdat de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel 76,
derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave te
vragen, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht
indien voldaan wordt aan de in artikel 76, eerste en vierde lid,
opgenomen voorwaarden.
2.
Indien in
de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging,
is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht
indien:
a.wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid,
onderdeel b en tweede
zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b.de overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken
tot waardeoverdracht worden gedaan niet identiek zijn hetgeen zij
schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en
c.de toezichthouder binnen drie maanden na de
melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van
beide
pensioenuitvoerders.
Artikel 78a Bevoegdheid waardeoverdracht op verzoek van gewezen deelnemer bij andere pensioenregeling gewezen werkgever
{Waardeoverdracht, bevoegdheid bij gewezen werknemer}
De pensioenuitvoerder is bevoegd om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:
a.sprake is van een nieuwe pensioenregeling bij de gewezen werkgever;
b.de nieuwe pensioenregeling in de mogelijkheid voorziet voor gewezen deelnemers van de oude pensioenregeling van de gewezen werkgever om waarde over te dragen; en
c.wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, en vierde lid, genoemde voorwaarden.
Artikel 79 Plicht tot waardeaanwending
bij keuzerecht of
keuzemogelijkheid
{Waardeoverdracht, verplichting bij keuzerecht of -mogelijkheid}
1.
De
pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of
gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden
in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 60 en 61 of
de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 62 of 63b.
2.
De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de
waardeoverdracht geen kosten in
rekening bij de
deelnemer of gewezen deelnemer.
Artikel 80 Waardeoverdracht door pensioenfondsen bij bereiken
pensioendatum op grond van de
pensioenovereenkomst
{Waardeoverdracht, bevoegdheid bij bereiken pensioendatum}
1.
Een pensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit
een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de
uitkering van een aan te wenden kapitaal op de
pensioendatum, per de pensioendatum
rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder
indien:
a.de pensioenovereenkomst hierin
voorziet;
b.de
overdrachtswaarde zodanig door het
overdragende
pensioenfonds wordt
vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten
gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan;
en
c.indien de ontvangende
pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde reeds
pensioenaanspraken heeft jegens dat
pensioenfonds.
Indien
het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
{Waardeoverdracht, voorwaarden overdracht andere pensioenuitvoerder}
2.
In afwijking van het eerste lid is een pensioenfonds verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in het eerste lid, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien voldaan wordt aan de in het eerste lid, onderdelen b en c en tweede zin, genoemde voorwaarden en:
a.het pensioenfonds uitsluitend variabele uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een vastgestelde uitkering, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast; of
b.het pensioenfonds uitsluitend vastgestelde uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een variabele uitkering.
Dit lid wordt bij een algemeen pensioenfonds toegepast per collectiviteitkring.
3.
Het
eerste lid, onderdeel b, is van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.
Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid
pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid,
onderdeel b, van toepassing indien het recht op die premievrije
voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
5.
In afwijking van het derde lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarden van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
{Dwingend recht}
6.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 81 Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken
pensioendatum
{Waardeoverdracht, verplichting bij bereiken pensioendatum }
1. De verzekeraar is verplicht om op
verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn
pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of
een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te
wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks
over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder
indien:
a.de
overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt
vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten
gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan;
en
b.indien de ontvangende
pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde reeds
pensioenaanspraken heeft jegens dat
pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer
of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is
voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de
partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de
waardeoverdracht instemt.
2. Het
eerste lid, onderdeel a, is van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
3. Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid
pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid,
onderdeel a, van toepassing indien het recht op die premievrije
voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
4. In afwijking van het tweede
lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen voorwaarden van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
{Dwingend recht}
5. Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 81a Verplichting
tot waardeoverdracht voor premiepensioeninstellingen op
datum van omzetting in pensioenuitkering dan wel bereiken
pensioendatum
{Waardeoverdracht, verplichting bij datum van omzetting/bereiken pensioendatum}
1.
De
premiepensioeninstelling is verplicht de waarde van de
pensioenaanspraken van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde op de datum van omzetting van de aanspraken in een vastgestelde pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een door de
premiepensioeninstelling aan te wijzen verzekeraar.
2.
In
afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht
op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken per de
pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioenuitvoerder
die door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde
is aangewezen. Daarbij gelden de volgende
voorwaarden:
a.indien
de door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde
aangewezen pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer,
gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde al pensioenaanspraken
heeft jegens dat pensioenfonds;
en
b.de ontvangende
pensioenuitvoerder hanteert dezelfde methode als de
premiepensioeninstelling om aan het vereiste van gelijke behandeling
van mannen en vrouwen te
voldoen.
Indien het verzoek van
de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen
betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens
vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met
de waardeoverdracht instemt.
3.
De
overdrachtswaarde wordt door de premiepensioeninstelling zodanig
vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten
gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt
voldaan.
4.
Het derde
lid is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari
2005 zijn opgebouwd.
5.
Voor
zover het pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het derde lid van
toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan
op of na 1 januari 2002.
6.
In
afwijking van het vierde lid kunnen de in het derde lid opgenomen
voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn
opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
{Dwingend recht}
7.
Elk
beding strijdig met dit artikel is nietig.
8.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 81b Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor tussentijdse omzetting in pensioenuitkering
{Waardeoverdracht, bevoegdheid tussentijdse omzetting in pensioenuitkering}
1.
Onverminderd de artikelen 80, 81 en 81a is de pensioenuitvoerder bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst op de datum van omzetting van de aanspraken in een pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:
a.de pensioenovereenkomst hierin voorziet;
b.de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c.indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds aanspraken heeft jegens dit pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
2.
Artikel 80, derde tot en met zevende lid, en artikel 81a, tweede lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 82 Overdracht pensioenkapitaal op
pensioendatum
{Waardeoverdracht, overdracht pensioenkapitaal op pensioendatum}
1.
In geval
van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van
aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende
pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal
over:
a.aan
de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende
pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het
verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat
verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft
gedaan;
b.aan de door
de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer,
aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het
verzoek hiertoe van die
aanspraakgerechtigde.
2. De
overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de
schade die de deelnemer,
gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die
pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is
ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over
te dragen
pensioenkapitaal.
Artikel 83 Bevoegdheid tot collectieve
waardeoverdracht
{Waardeoverdracht, collectieve waardeoverdracht op verzoek werkgever}
1.
De pensioenuitvoerder
is op verzoek van de werkgever of, bij bedrijfstakpensioenfondsen, de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen bevoegd tot collectieve waardeoverdracht
indien:
a.de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de
beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever
en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de
ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een
uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b.de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een
overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek, en de overnemende onderneming een
uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere
pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder;
c.de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met
een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van
pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde
pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde
pensioenovereenkomsten; of
d.de waardeoverdracht ertoe strekt de waarde onder te brengen in een andere collectiviteitkring bij hetzelfde algemeen pensioenfonds.
2.
Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld
in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a.de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen
partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de
pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij
over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b.de overdrachtswaarde wordt door de overdragende
pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te
verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde
grondslagen wordt voldaan; en
c.het
voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de
overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde
datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en
de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot
waardeoverdracht opgelegd.
3.
Het tweede lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing voor zover de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, inhoudt dat de pensioenaanspraken worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op basis van een hogere pensioenrichtleeftijd en voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a.de nieuwe pensioenrichtleeftijd betreft een pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel op enig moment luidt of luidde;
b.de pensioenregeling voorziet in de mogelijkheid de ingangsdatum van het pensioen te vervroegen naar de ingangsdatum voor de wijziging; en
c.bij de vervroeging worden in de flexibiliseringfactoren naar de ingangsdatum van het pensioen voor de wijziging geen selectiefactoren in aanmerking genomen.
4.
Het tweede lid, onderdeel b, is met betrekking
tot:
a.uitkeringsovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b.premieovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf
1 januari 2005 zijn opgebouwd.
5.
Op pensioenaanspraken die voor de in het vierde lid
genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele
actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid,
van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat
de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing
zijn.
6.
Voorzover het bij de
toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg
van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden
opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het
recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
{Dwingend recht}
7.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde en over collectieve waardeoverdracht in de situatie dat de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan.
Artikel 84 Verplichting tot collectieve
waardeoverdracht bij liquidatie van de
pensioenuitvoerder
{Waardeoverdracht, collectieve waardeoverdracht bij liquidatie pensioenuitvoerder}
1.
De
pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere
pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde
pensioenuitvoerder. Het algemeen pensioenfonds is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring bij beëindiging van een collectiviteitkring.
2.
In geval van
een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende
voorwaarden:
a.het voornemen tot waardeoverdracht aan een
pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder
uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht
schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft
binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht
opgelegd;
b.de
overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder
vastgesteld dat
de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn,
waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt
voldaan.
3.
Het tweede
lid, onderdeel b, is met betrekking
tot:
a.uitkeringsovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b.premieovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf
1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.
Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid
genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele
actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid,
van toepassing tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat
de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing
zijn.
5.
Voorzover het bij de
toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg
van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden
opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing
indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
{Dwingend recht}
6.
Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
{Nadere regels}
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 85 Plicht tot waardeoverdracht
aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met
zetel buiten Nederland op verzoek gewezen
deelnemer
{Waardeoverdracht, aan pensioeninstelling uit andere lidstaat/verzekeraar buiten Nederland}
1.
De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een
verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23,
eerste lid, indien voldaan wordt aan de in artikel 71 genoemde
voorwaarden, met dien verstande dat de in artikel 72 gestelde eis inzake de ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is, en mits:
a.de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en
b.de mogelijkheden tot afkoop van
de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht
niet ruimer zijn dan op basis van deze
wet.
2.
Indien op grond
van de in artikel 72 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot
waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 74
herleeft, is artikel 74, derde lid, niet van
toepassing.
3.
De overdragende
pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
Artikel 86 Plicht tot waardeoverdracht
aan een van de Europese Gemeenschappen of aangewezen
instelling
{Waardeoverdracht, verplichting overdracht aan Europese Gemeenschap of aangewezen instelling}
1.
De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen aan een van de Europese Gemeenschappen of aan een op grond
van artikel 70, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling,
indien:
a.er sprake is van beëindiging van de
dienstbetrekking dan wel beëindiging van de
deelneming;
b.die waardeoverdracht
ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken
pensioenaanspraken te verwerven bij een van de Europese Gemeenschappen
of de aangewezen genoemde instelling;
c.de
waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken Europese
Gemeenschap of de aangewezen instelling; en
d.de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.
Indien het verzoek van de gewezen
deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de
waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner
die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.
De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het
kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
3.
De op grond van artikel 71, zevende lid, bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien
van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 87 Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een andere
instelling
{Waardeoverdracht, bevoegdheid overdracht aan andere instelling}
1.
De pensioenuitvoerder
die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer
waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse
instelling, meldt dit aan de toezichthouder.
2.
Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling
is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt
aangetoond
dat:
a.voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste lid, genoemde voorwaarden;
b.de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op de
overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;
c.de buitenlandse instelling de pensioenregeling
uitvoert van de nieuwe werkgever;
d.de
buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan
een vorm van overheidstoezicht;
e.de
vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden
door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling,
door een speciale preferentieregeling ten gunste van
pensioengerechtigden of anderszins;
f.de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen
pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis
van deze wet; en
g.de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.
Artikel 88 Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of
verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer bij
wisseling werkgever of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
{Waardeoverdracht, bevoegdheid overdracht aan pensioeninstelling andere lidstaat/verzekering buiten Nederland bij wisseling werkgever}
De pensioenuitvoerder is
bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn
pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een
andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland
als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in
artikel 75 opgenomen voorwaarden, en mits:
a.de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en
b.de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.
Artikel 89 Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of
een verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum
op grond van de pensioenovereenkomst
{Waardeoverdracht, bevoegdheid overdracht aan pensioeninstelling andere lidstaat/verzekering buiten Nederland bij bereiken pensioendatum}
De
pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van
de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit
een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst per de pensioendatum
rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in artikel 80
opgenomen voorwaarden, en mits:
a.de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en
b.de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.
Artikel 90 Collectieve waardeoverdracht
naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met
zetel buiten Nederland
{Waardeoverdracht, collectieve waardeoverdracht naar pensioeninstelling andere lidstaat/verzekeraar buiten Nederland}
1.
De
pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de werkgever over te
gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 83 indien
de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel
buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid.
2.
Aan de in artikel 84 geformuleerde verplichting
tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan
door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, in plaats van aan een
pensioenuitvoerder.
Artikel 91 Verplichting tot medewerking
aan inbreng van waarde
{Waardeoverdracht, verplichting medewerking aan inbreng waarde}
1.
Indien
een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van
waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die
verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het
tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de
pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder
op te treden,
mits:
a.die waardeoverdracht ertoe strekt het de
verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven
bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b.op de
pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van
toepassing zijn; en
c.aan de
pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht
worden gesteld die in strijd zijn met deze
wet.
Indien het verzoek tot
waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht
van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde
is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.
De ontvangende
pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de
deelnemer.
Artikel 92 Bevoegdheid tot medewerking
aan inbreng van waarde
{Waardeoverdracht, bevoegdheid medewerking aan inbreng waarde}
Indien een pensioenuitvoerder
het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van
een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een
pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van
waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder
bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden,
mits:
a.die waardeoverdracht ertoe strekt het de
verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven
bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b.op de
pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van
toepassing zijn; en
c.aan de
pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht
worden gesteld die in strijd zijn met deze
wet.
Indien het verzoek tot
waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht
van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde
is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
§ 4.4 Rechten van
de pensioenuitvoerder in het kader van de
uitvoering
Artikel 93 Informatie uit de basisregistratie personen
{Rechten pensioenuitvoerder, toegang tot GBA}
Inlichtingen uit de basisregistratie personen en inlichtingen en uittreksels uit
de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig
heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van
leges.
Artikel 94 Burgerservicenummer
{Rechten pensioenuitvoerder, opnemen burgerservicenummer/sofi-nummer}
1.
Het burgerservicenummer kan door de pensioenuitvoerder bij het verwerken van persoonsgegevens worden gebruikt.
2.
De pensioenuitvoerder gebruikt dit burgerservicenummer uitsluitend:
a.in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; of
b.in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf bevoegd zijn gebruik te maken van het burgerservicenummer bij het verwerken van persoonsgegevens.
§ 4.5 Overige
bepalingen
Artikel 95 Voorwaardelijke
toeslagverlening
{Verzekeraar, voorwaardelijke toeslagverlening}
1.
Bij
voorwaardelijke toeslagverlening door een verzekeraar dient er een consistent geheel te zijn
tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van
voorwaardelijke toeslagen.
2.
Bij regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan de consistentie, bedoeld in het eerste lid.
3.
Een
toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de
pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst, het
pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 21, 38 tot en
met 46a en in de overige informatieverstrekking door de
pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is
opgenomen.
{Nadere regels}
4.
Bij regeling van Onze
Minister kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de
voorwaardelijkheidsverklaring.
Artikel 96 Informatie in bestuursverslag over
dwangsommen en bestuurlijke
boeten
{Pensioenuitvoerder, inhoud bestuursverslag}
Een pensioenuitvoerder vermeldt
in zijn bestuursverslag of in het afgelopen
boekjaar:
a.aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke
boeten
zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben
bedragen;
b.een aanwijzing als bedoeld
in artikel 171 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;
c.een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 is
aangesteld;
d.een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van toepassing is;
e.de beëindiging van de situatie, bedoeld in
artikel 172, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde
organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de
toezichthouder.
Artikel 97 Deelneming tijdens
detachering
{Pensioenovereenkomst, deelneming werknemer tijdens detachering}
1.
Een gedetacheerde
werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de
pensioenregeling.
2.
Indien tijdens
detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere
lidstaat wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde
werknemer en diens werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het
betalen van bijdragen in Nederland.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op
detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn
aangevangen.
Artikel 98 Overlijden ten gevolge van een
uitgesloten oorzaak
{Pensioenovereenkomst, overlijden t.g.v. uitgesloten oorzaak}
Overlijdt een deelnemer, gewezen
deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico
uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis,
dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering
van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde
berekend naar de dag voorafgaande aan het
overlijden.
Artikel 98a Uitvoering
buitenlandse pensioenregeling
{Pensioenovereenkomst, uitvoering buitenlandse pensioenregeling}
De
Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing voor
zover een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoert waarop de
voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende regels van een andere
staat dan Nederland van toepassing
zijn.
Hoofdstuk 5 Algemene
bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen
§ 5.1 Pensioenfondsen
algemeen
Artikel 99 Bestuur pensioenfondsen
{Pensioenfondsen, bestuur}
Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur.
Artikel 100 Samenstelling paritair bestuur
{Pensioenfondsen, samenstelling paritair bestuur}
1.
In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
2.
In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
3.
In het paritaire bestuur van een algemeen pensioenfonds is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak; is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep en is artikel 109 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een beroepspensioenregeling uitvoert als bedoeld in artikel 1 van die wet.
4.
Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.
5.
Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was verbonden heeft opgehouden te bestaan.
6.
Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van toepassing op deze bestuurders.
7.
Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
Artikel 101 Samenstelling onafhankelijk bestuur
{Pensioenfondsen, samenstelling onafhankelijk bestuur}
1.
Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
2.
Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
Artikel 101a
Samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur
{Pensioenfondsen, samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur}
1.
Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
2.
Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel 101 van overeenkomstige toepassing.
3.
Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
4.
Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
5.
De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.
6.
Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.
7.
In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing zijn.
8.
Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
{Nadere regels}
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter, bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur.
Artikel 102 Zetelverdeling en benoeming pensioengerechtigden en werknemers in paritair bestuur
{Pensioenfondsen, zetelverdeling in paritair bestuur}
1.
De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.
2.
In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden.
3.
De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:
a.na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;
b.op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115;
c.op voordracht van de ondernemingsraad; of
d.op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met deze benoemingswijze.
4.
De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats:
a.na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden; of
b.op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115, mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.
5.
Het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing voor zover een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep.
Artikel 102a
Doelstellingen en uitgangspunten
{Pensioenfondsen, doelstellingen en beleidsuitgangspunten}
1.
Het bestuur van een pensioenfonds draagt in overleg met de overige organen van het pensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. De organen van het pensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen en werknemers of werknemersverenigingen overeengekomen pensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het pensioenfonds.
2.
Het bestuur van een pensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding, die ten grondslag liggen aan de pensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het pensioenfonds geven.
3.
Het bestuur van een pensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds opgedragen pensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het pensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 103 Intern toezicht pensioenfondsen
{Pensioenfondsen, intern toezicht}
1.
Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
2.
Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
3.
Het intern toezicht bij een algemeen pensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht.
4.
Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.
Artikel 104 Samenstelling en taken raad van toezicht en visitatiecommissie
{Pensioenfondsen, raad van toezicht en visitatiecommissie}
1.
De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2.
De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het bestuursverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
3.
Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
a.het bestuursverslag en de jaarrekening;
b.de profielschets voor bestuurders;
c.het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
d.gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
e.liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
f.het beleid inzake het aangaan en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten door een algemeen pensioenfonds; en
g.het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
5.
De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.
6.
De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
7.
Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
8.
De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het bestuursverslag.
9.
Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel die onder meer betrekking hebben op de bevoegdheden van de raad van toezicht ten aanzien van benoeming en ontslag van bestuurders.
Artikel 105 Eisen ten aanzien van beleid
{Pensioenfondsen, eisen ten aanzien van beleid}
1.
Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een pensioenfonds.
2.
De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3.
Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 106 Geschiktheid en betrouwbaarheid
{Pensioenfondsen, geschiktheid en betrouwbaarheid}
1.
Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
2.
Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3.
Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4.
Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5.
Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a.de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b.de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6.
Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7.
De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
{Nadere regels}
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Artikel 106a
Tijdsbeslag
{Pensioenfondsen, tijdsbeslag}
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
Artikel 107 Diversiteit
{Pensioenfondsen, diversiteit}
In het bestuursverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het pensioenfonds te bevorderen.
Artikel 108 Bescherming leden pensioenfondsbestuur, verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan
{Pensioenfondsen, bescherming leden pensioenfondsbestuur, verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan}
1.
De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst voor het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.
2.
Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
3.
Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.
4.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan. Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
5.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan of die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan.
6.
Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.
Artikel 109 Verbod leeftijdgrens
{Pensioenfondsen, verbod leeftijdsgrens}
Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.
Artikel 110 Goedkeuringsrecht
{Pensioenfondsen, goedkeuringsrecht}
Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.
Artikel 111 Statuten
{Pensioenfondsen, statuten}
1.
In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:
a.het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;
b.de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;
c.het beheer van het pensioenfonds;
d.de inkomsten van het pensioenfonds;
e.de belegging van de gelden;
f.het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;
g.de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;
h.de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;
i.de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
j.de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan dan wel het belanghebbendenorgaan worden benoemd en ontslagen;
k.de wijziging van de statuten;
l.de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het pensioenfonds; en
m.de toepassing van artikel 105, derde lid.
2.
De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.
3.
Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is.
Artikel 112 Melding oprichting van een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds
{Pensioenfondsen, melding oprichting}
1.
De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2.
Het ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.
3.
Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd:
a.een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het pensioenfonds;
b.een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het pensioenfonds;
c.een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;
d.een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145; en
e.een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging.
Artikel 112a Vergunning en weerstandsvermogen algemeen pensioenfonds
{Pensioenfondsen, vergunning/weerstandsvermogen algemeen pensioenfonds}
1.
Het is verboden zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning in Nederland het bedrijf van een algemeen pensioenfonds uit te oefenen.
2.
De toezichthouder verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan:
a.het achtste lid en de artikelen 33 en 34;
b.een van de artikelen 100, 101 of 101a; en
c.de artikelen 102a, 103, derde of vierde lid, 104, 105, eerste lid, 106, 106a, 111 en 143.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
5.
De toezichthouder kan de door hem verleende vergunning wijzigen of intrekken.
6.
De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.
7.
Een algemeen pensioenfonds meldt binnen drie maanden aan de toezichthouder:
a.dat gestart is met het gebruikmaken van de vergunning; en
b.het aanhouden van een nieuw afgescheiden vermogen.
Artikel 112, derde lid, is van overeenkomstige toepassing bij deze meldingen.
8.
Een algemeen pensioenfonds beschikt over voldoende weerstandsvermogen.
{Nadere regels}
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de aanvraag, de procedure, de omstandigheden die kunnen leiden tot het wijzigen of intrekken van de vergunning en het weerstandsvermogen.
Artikel 113 Toezending wijziging officiële stukken
{Pensioenfondsen, toezending wijziging officiële stukken}
Het pensioenfonds zendt:
a.een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;
b.een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;
c.een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;
d.een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en
e.een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;
binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.
Artikel 114 Omzetting pensioenfonds
{Pensioenfondsen, omzetting}
1.
Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.
§ 5.2 Verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan
Artikel 115 Het verantwoordingsorgaan
{Pensioenfondsen, verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan}
1.
Een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in voor elke collectiviteitkring.
2.
In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de onderlinge getalsverhoudingen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen.
3.
Indien een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds bij een collectiviteitkring hoort die bestaat uit meer dan een onderneming of groep, bedrijfstak of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dan wel een combinatie hiervan, wordt iedere onderneming of groep, bedrijfstak dan wel beroepspensioenregeling door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan.
4.
Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.
5.
In geval van verkiezing van leden van het verantwoordingsorgaan door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
6.
Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de ledenaantallen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld.
7.
Een vereniging als bedoeld in het vijfde en zesde lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een pensioenfonds.
8.
Het bestuur van het pensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen:
a.op eigen initiatief van het pensioenfonds; of
b.indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Het pensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b. Bij een algemeen pensioenfonds wordt dit lid toegepast per verantwoordingsorgaan
9.
Een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Het verantwoordingsorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
10.
Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
11.
Het bestuur van het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht.
12.
Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Artikel 115a
Taken verantwoordingsorgaan
{Pensioenfondsen, verantwoordingsorgaan}
1.
Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
{Verantwoordingsorgaan, (advies)bevoegdheden}
2.
Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het bestuursverslag opgenomen.
3.
Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over:
a.het beleid inzake beloningen;
b.de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c.de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d.het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;
e.het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;
f.gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
g.liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
h.het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
i.het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en
j.de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
4.
Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5.
Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het derde lid bedoelde besluiten.
6.
Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
Artikel 115b
Het belanghebbendenorgaan
{Pensioenfondsen, belanghebbendenorgaan}
1.
Een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk of onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in voor elke collectiviteitkring. In een algemeen pensioenfonds met meerdere belanghebbendenorganen kunnen belanghebbendenorganen worden samengevoegd indien de betrokken belanghebbendenorganen hiermee instemmen.
2.
Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing. Bij een belanghebbendenorgaan voor een collectiviteitkring waarvan de pensioenregeling is beëindigd kan worden afgezien van vertegenwoordiging door de werkgever, indien de betrokken belanghebbenden in het belanghebbendenorgaan daarmee instemmen.
3.
Een belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het belanghebbendenorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld. Indien belanghebbendenorganen zijn samengevoegd tot één belanghebbendenorgaan heeft dit belanghebbendenorgaan de taken en bevoegdheden van de afzonderlijke belanghebbendenorganen. Het belanghebbendenorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
4.
Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
5.
Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg wenselijk acht.
6.
Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Artikel 115c
Taken belanghebbendenorgaan
{Belanghebbendenorgaan, (advies)bevoegdheden}
1.
Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
2.
Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds met betrekking tot:
a.het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b.wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;
c.vaststelling van het bestuursverslag, de jaarrekening en de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;
d.het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
e.een overeenkomst van uitbesteding;
f.het beleid inzake beloningen;
g.de vorm en inrichting van het intern toezicht;
h.de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
i.het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
j.het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
3.
Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde besluiten.
4.
Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5.
Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
6.
Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
7.
Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het bestuursverslag opgenomen.
8.
Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het belanghebbendenorgaan.
9.
Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
a.gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
b.liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
c.het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
d.wijziging van de collectiviteitkring;
e.het strategische beleggingsbeleid;
f.de premie, waaronder mede wordt begrepen de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten;
g.het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
h.vaststelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;
i.het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel 129; en
j.vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.
De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen.
10.
Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
Artikel 115d
Verdere bevoegdheden verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan
{Pensioenfondsen, toekenning verdere bevoegdheden aan verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan}
In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Artikel 115e
Informatie omtrent advies
{Pensioenfondsen, informatie omtrent advies}
Het pensioenfonds deelt het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
Artikel 115f
Informatie aan het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan
{Pensioenfondsen, informatie aan verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan}
Een pensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over:
a.de verplichting tot opstelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;
b.de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en
c.de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
Artikel 115g
Voorzieningen verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan
{Pensioenfondsen, voorzieningen verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan}
1.
Een pensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2.
Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan in verhouding tot het bestuur van het pensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
Artikel 115h
Informatie over werknemersvereniging of vereniging van pensioengerechtigden
{Pensioenfondsen, informatieverstrekking aan werknemers en pensioengerechtigden}
Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van pensioengerechtigden.
§ 5.3 Taakafbakening
Artikel 116 Verbod van
nevenactiviteiten
{Pensioenfondsen, verbod nevenactiviteiten}
1.
Een
pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en
werkzaamheden die daarmee verband houden.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door
pensioenfondsen kunnen worden
verricht.
Artikel 117 Uitvoering vrijwillige
pensioenregeling
{Pensioenfondsen, uitvoering vrijwillige pensioenregeling}
1. Een pensioenfonds kan uitsluitend een
vrijwillige pensioenregeling uitvoeren indien dit een aanvulling op een
door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling
betreft.
2.
Een pensioenfonds kan een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling.
3.
Onder een fiscaal bovenmatige pensioenregeling als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan: een pensioenregeling die niet blijft binnen de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.
Voor de toepassing van het derde lid zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de pensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
5.
Bij een algemeen pensioenfonds kan de vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op de basispensioenregeling wordt uitgevoerd deel uitmaken van een ander afgescheiden vermogen dan deze basispensioenregeling.
{Nadere regels}
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het vijfde lid.
7.
De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 117a Uitvoering nettopensioen door pensioenfonds
{Pensioenfondsen, uitvoering nettopensioen}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van een nettopensioen door een pensioenfonds.
2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 118 Eisen
uitkeringsovereenkomsten
{Pensioenfondsen, eisen uitkeringsovereenkomsten}
1.
Een
basispensioenregeling in de vorm van een
uitkeringsovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een
pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a.de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de basispensioenregeling bij;
of
b.de werknemerspremie voor de
basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een
gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon
dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien
verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende
pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld.
2.
Een
vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a.de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling
bij;
b.de werknemerspremie voor de
vrijwillige pensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt
een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het
loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met
dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor
verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld; of
c.de kosten verbonden
aan het toeslagbeleid worden niet ten laste gebracht van de individuele
deelnemers, maar ten laste van de collectiviteit van het pensioenfonds
en voor de toeslagverlening gelden dezelfde voorwaarden die van
toepassing zijn op de
basispensioenregeling.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk aan de deelnemers en de toezichthouder
mee.
4.
Het eerste lid is niet van
toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 119 Eisen
kapitaalovereenkomsten
{Pensioenfondsen, eisen kapitaalovereenkomsten}
1.
Een
basispensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst welke
wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a.de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de basispensioenregeling bij;
of
b.de werknemerspremie voor de
basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een
gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon
dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien
verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende
pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld.
2.
Een
vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a.de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling bij;
of
b.indien de deelnemer overlijdt dan
wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het opgebouwde
kapitaal omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm
van een periodieke uitkering indien dat ook met betrekking tot de
basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de
toezichthouder.
4.
Het eerste lid is
niet van toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 120 Eisen
premieovereenkomsten
{Pensioenfondsen, eisen premieovereenkomsten}
1.
Voor een
basispensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt dat de
werkgeverspremie ten minste 10 procent van de premie van de
basispensioenregeling bedraagt.
2.
Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van
een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een
pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a.de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
premie van de vrijwillige pensioenregeling bij;
b.indien de deelnemer overlijdt dan wel
gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is
ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop
behaalde rendementen omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak
in de vorm van een periodieke uitkering, indien dat ook met betrekking
tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden; of
c.indien de
deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt,
wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar
gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een
verzekerd kapitaal, indien dat ook met betrekking tot de
basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
kapitaalovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden.
3.
Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de
toezichthouder.
4.
Het eerste lid is
niet van toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 121 Vrijwillige aansluiting bij
een bedrijfstakpensioenfonds
{Pensioenfondsen, vrijwillige aansluiting bij bedrijfstakpensioenfonds}
Een
bedrijfstakpensioenfonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met
een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het
bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij
het bedrijfstakpensioenfonds wil aansluiten,
indien:
a.de loonontwikkeling bij deze werkgever ten minste
gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het
bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de
sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak;
b.er sprake is van een groepsverhouding tussen de
werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever
die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt;
of
c.dit aansluitend gebeurt aan een
periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het
bedrijfstakpensioenfonds
viel.
Artikel 121a Uitbreiding werkingssfeer verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
{Schakelbepaling}
Artikel 121 is van overeenkomstige toepassing bij uitbreiding van de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds met een bedrijfstak of deel van een bedrijfstak waarbij deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds voor in die bedrijfstak werkzame personen niet verplicht is gesteld.
Artikel 122 Beëindiging
verbondenheid met groep
{Pensioenfondsen, beëindiging verbondenheid met groep}
Indien een onderneming niet
langer deel uitmaakt van een groep waaraan een
ondernemingspensioenfonds verbonden is, of een groep die valt onder de
werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds, kan dit pensioenfonds
blijven optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming, tenzij
de onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds valt.
Artikel 123 Uitvoeren van meerdere pensioenregelingen en rangregeling
{Pensioenfondsen, uitvoeren meerdere pensioenregelingen}
1.
Indien een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel een geheel. Een algemeen pensioenfonds houdt een afgescheiden vermogen aan voor iedere collectiviteitkring.
2.
De werkingssfeer van de collectiviteitkring, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd in de statuten door omschrijving van de pensioenregelingen en vermelding van de uitvoeringsovereenkomsten of uitvoeringsreglementen die onderdeel uitmaken van de collectiviteitkring.
3.
Het vermogen voor een collectiviteitkring is een afgescheiden vermogen dat, onverminderd artikel 129 en het vijfde lid, uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:
a.kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement ten laste kunnen worden gebracht van het vermogen; en
b.pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden bij dat vermogen.
4.
Indien het afgescheiden vermogen bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het vermogen ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het derde lid.
5.
In geval van een faillietverklaring van een algemeen pensioenfonds worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken.
Artikel 124 Inkoop van
pensioenopbouw
{Pensioenfondsen, inkoop pensioenopbouw}
Een pensioenfonds kan de mogelijkheid
bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de
pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de
pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt
behandeld.
Artikel 125 Vergunning en kennisgeving
grensoverschrijdende activiteit
{Pensioenfondsen, vergunning/kennisgeving grensoverschrijdende activiteit}
1. Het is een
pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende
onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan
Nederland:
a.zonder een daartoe door de toezichthouder
verleende vergunning; en
b.zonder de
toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld,
op de wijze, bedoeld in artikel 194, en met inachtneming van artikel
196.
2. Voor de
toepassing van het eerste lid, artikel 138, vierde lid, artikel 140, tweede lid, en de paragrafen 7.4.2 en 7.4.3 wordt onder
het ontvangen van bijdragen verstaan het ontvangen van bijdragen voor
de uitvoering van een pensioenregeling die afkomstig is uit een andere
lidstaat dan de lidstaat waar het pensioenfonds gevestigd
is.
Hoofdstuk 6 Financieel
toetsingskader inzake pensioenfondsen
Artikel 125a Financieel
toetsingskader bij afgescheiden vermogens
{Pensioenfondsen, financieel toetsingskader bij afgescheiden vermogens}
Indien een algemeen pensioenfonds afgescheiden vermogens aanhoudt, wordt
hetgeen bij of krachtens de artikelen 126, 128 tot en met 142, 143,
voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 145, 147 en 149 is
bepaald, toegepast per afgescheiden vermogen.
Artikel 125b
Vervallen
Artikel 126 Vaststelling technische
voorzieningen
{Financieel toetsingskader, vaststelling technische voorzieningen}
1.
Een pensioenfonds
stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het
geheel van pensioenverplichtingen.
2.
De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming
van de volgende
beginselen:
a.de technische voorzieningen worden berekend op
basis van marktwaardering;
b.de voor
de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen
inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden
gebaseerd op prudente beginselen; en
c.de methode en de grondslag van de berekening van
de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar
ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg
van een verandering van de juridische, demografische of economische
omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag
liggen.
{Nadere regels}
3.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische
voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en
kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische
voorzieningen worden berekend.
Artikel 127 Financiering
ouderdomspensioen
{Financieel toetsingskader, financiering ouderdomspensioen}
Ouderdomspensioen wordt gefinancierd
op basis van kapitaaldekking.
Artikel 128 Hoogte kostendekkende
premie
{Financieel toetsingskader, hoogte kostendekkende premie}
1.
Een pensioenfonds stelt
een kostendekkende premie vast die bestaat
uit:
a.de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de
pensioenverplichtingen;
b.de
opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen
behorende vereist eigen
vermogen als bedoeld in artikel 132;
c.de opslag die nodig is voor de
bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende
uitvoeringskosten van
het pensioenfonds; en
d.de premie die
actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen
is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 137, vierde lid, onderdeel a, b of d;
2.
De kostendekkende premie kan worden gedempt met een voortschrijdend gemiddelde van de rente of met verwacht rendement.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het dempen van de kostendekkende premie.
Artikel 129 Premiekorting of terugstorting
{Financieel toetsingskader, premiekorting/terugstorting}
1.
Een pensioenfonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en kan uitsluitend terugstorten indien:
a.gezien de beleidsdekkingsgraad ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133;
b.de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend; en
c.de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 130 Vermelding premie in
jaarrekening en bestuursverslag
{Financieel toetsingskader, premie in jaarrekening/jaarverslag}
Een pensioenfonds vermeldt
in zijn jaarrekening en
bestuursverslag:
a.de hoogte van de totale kostendekkende premie,
bedoeld in artikel 128, eerste lid;
b.de hoogte van de totale gedempte premie, bedoeld
in artikel 128, tweede lid; en
c.de
hoogte van de totale feitelijke
premie.
Artikel 130a Vermelding premiecomponenten
{Jaarrekening/bestuursverslag, premiecomponenten}
Onverminderd artikel 130 vermeldt een pensioenfonds in zijn jaarrekening en bestuursverslag de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
Artikel 131 Minimaal vereist eigen
vermogen
{Financieel toetsingskader, minimaal vereist eigen vermogen}
1.
Een pensioenfonds
beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen,
tenzij:
a.een pensioenfonds tot volledige overdracht of
onderbrenging is overgegaan; en
b.de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat
het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen
vermogen.
{Nadere regels}
2.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de
samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen
bepaald.
Artikel 132 Vereist eigen
vermogen
{Financieel toetsingskader, vereist eigen vermogen}
1.
Een pensioenfonds
beschikt over een vereist eigen vermogen.
2.
Een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen
zodanig vast dat met een zekerheid van 971/2 procent wordt voorkomen
dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar
over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische
voorzieningen.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de
berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld
in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede
lid.
Artikel 133 Dekking door
waarden
{Financieel toetsingskader, dekking door waarden}
De technische voorzieningen en de aan het
pensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden
gedekt.
Artikel 133a Beleidsdekkingsgraad
{Financieel toetsingskader, beleidsdekkingsgraad}
1.
De beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beleidsdekkingsgraad en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.
Artikel 133b Melding reële dekkingsgraad aan toezichthouder
{Financieel toetsingskader, melding reële dekkingsgraad}
1.
Een pensioenfonds is verplicht om jaarlijks de hoogte van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds aan de toezichthouder te melden.
{Nadere regels}
2.
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de reële dekkingsgraad.
Artikel 134 Korting pensioenaanspraken en
pensioenrechten door
pensioenfonds
{Financieel toetsingskader, korting pensioenaanspraken en -rechten}
1.
Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a.het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b.het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c.alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139.
2.
Een
pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot
vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.
De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op
zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover
geïnformeerd zijn, worden
gerealiseerd.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 135 Eisen ten aanzien van
beleggingen
{Financieel toetsingskader, beleggingen}
1.
Een pensioenfonds
voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de
prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende
uitgangspunten:
a.de waarden worden belegd in het belang van
aanspraak- en pensioengerechtigden; en
b.beleggingen in de bijdragende onderneming worden
beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval
de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in
de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming
behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een
groep van ondernemingen aan het pensioenfonds premies betaalt,
geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent,
waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke
diversificatie;
c.de beleggingen
worden gewaardeerd op basis van
marktwaardering.
{Nadere regels}
2.
Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van
het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.
3.
De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid,
aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid
worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet
van toepassing op beleggingen in
staatsobligaties.
4.
Een pensioenfonds vermeldt in zijn bestuursverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Artikel 136 Leningen
{Financieel toetsingskader, leningen}
1.
Een
pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt
aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde
partijen op als garant.
{Nadere regels}
2.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van
de lening en de
liquiditeitsdoelstellingen.
Artikel 137 Voorwaardelijke toeslagverlening
{Financieel toetsingskader, voorwaardelijke toeslagverlening}
1.
Een pensioenfonds stelt beleid vast met betrekking tot de voorwaardelijke toeslagverlening.
2.
Voor een pensioenfonds geldt bij de voorwaardelijke toeslagverlening het volgende:
a.bij een beleidsdekkingsgraad onder een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen niveau wordt geen toeslag verleend;
b.er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; en
c.incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren kan worden verleend indien die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien:
a.een pensioenfonds volledig verzekerd is bij een verzekeraar;
b.de werkgever een onvoorwaardelijke verplichting heeft tot het verstrekken van bijdragen aan een pensioenfonds zodanig dat dit pensioenfonds steeds voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en daarbij sprake is van onvoorwaardelijke toeslagverlening voor deelnemers conform minimaal de groeivoet van het prijsindexcijfer; of
c.anderszins sprake is van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bijzondere omstandigheden.
4.
Pensioenfondsen
kunnen de voorwaardelijke toeslagverlening financieren
door:
a.het creëren van technische
voorzieningen;
b.het creëren
van eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de
toeslagverlening;
c.het putten uit het
eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de
toeslagverlening;
d.het hanteren van
een opslag op de premie; of
e.overrendement.
{Nadere regels}
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 138 Herstelplan
{Financieel toetsingskader, herstelplan}
1.
Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, meldt het pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.
2.
In de in het eerste lid bedoelde situatie dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar herstelplan in, tenzij het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad op dat moment weer voldoet aan artikel 132. In het herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen tien jaar zal voldoen aan artikel 132.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de toezichthouder, in verband met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, bepalen dat voor het herstelplan een kortere termijn geldt dan tien jaar.
4.
Een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming en een beleidsdekkingsgraad heeft die ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen werkt in het herstelplan tevens uit hoe het binnen een jaar zal voldoen aan artikel 131.
5.
Het herstelplan vertoont een in beginsel tijdsevenredig herstel. In afwijking hiervan kan het herstelplan een meer dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de looptijd van het herstelplan.
6.
Het herstelplan gaat uiterlijk zes maanden nadat de beleidsdekkingsgraad is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen in. Het pensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het herstelplan.
7.
Het pensioenfonds stelt jaarlijks de beleidsdekkingsgraad vast op het moment waarop de situatie bedoeld in het eerste lid is vastgesteld. Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het pensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop de situatie, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.
{Nadere regels}
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de periode tot het herstelplan ingaat.
Artikel 139 Actualisatie herstelplan
{Herstelplan, actualisatie}
1.
Wanneer de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 138, zevende lid, is vastgesteld ligt onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar geactualiseerd herstelplan in.
2.
In het in het eerste lid bedoelde herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het in dezelfde termijn als de termijn die het pensioenfonds bij het herstelplan op grond van artikel 138, tweede lid, heeft gebruikt, zal voldoen aan artikel 132. Het pensioenfonds kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, een andere termijn hanteren voor het geactualiseerd herstelplan indien de toezichthouder daarmee instemt.
3.
Artikel 138, vierde tot en met achtste lid, is van toepassing op de geactualiseerde herstelplannen. Op het moment dat het geactualiseerde herstelplan ingaat vervangt dit een eerder vastgesteld herstelplan of geactualiseerd herstelplan.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 140 Maatregel minimaal vereist eigen vermogen
{Financieel toetsingskader, minimaal vereist vermogen}
1.
Indien de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 138, zevende lid, is vastgesteld vijf maal opeenvolgend ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook onder dat niveau ligt neemt het pensioenfonds binnen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct voldoet aan artikel 131. Voor zover het bij de maatregelen vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft worden deze direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd, ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld na constatering van de situatie, bedoeld in de eerste zin.
2.
Voor een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming geldt in plaats van het in het eerste lid genoemde aantal van vijf een aantal van een.
3.
Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, maatregelen heeft genomen waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan artikel 131, begint voor de volgende toepassing van het eerste lid een nieuwe termijn. Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, geen maatregelen heeft genomen omdat bij de laatste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad niet onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing bij iedere volgende vaststelling van de beleidsdekkingsgraad op grond van artikel 138, zevende lid, totdat de beleidsdekkingsgraad ligt op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen of de beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad liggen onder dat niveau.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel 141 Mogelijkheid tot
ontheffing
{Financieel toetsingskader, mogelijkheid tot ontheffing}
1.
De toezichthouder
kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds
en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag
van een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van
het bij of krachtens de artikelen 131, 132, 134, eerste lid, onderdeel
a, 137, 138, 139 en 140 bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan
redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze
artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder geen ontheffing verlenen van artikel 138, vierde lid, en artikel 140, tweede lid.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de
houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het
verlenen van de ontheffing.
Artikel 142 Vrijstelling bij uitzonderlijke situatie
{Financieel toetsingskader, vrijstellingen}
Bij regeling van Onze Minister, na overleg met de toezichthouder, kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 genoemde termijn van tien jaar en het in artikel 140 genoemde aantal van vijf, indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen.
Artikel 143 Beheerste en integere
bedrijfsvoering
{Financieel toetsingskader, beheerste en integere bedrijfsvoering}
1.
Een
pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste
en integere bedrijfsvoering waarborgt.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels
hebben in ieder geval betrekking
op:
a.het beheersen van bedrijfsprocessen en
bedrijfsrisico’s;
b.integriteit;
c.de
soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt
verstaan:
1°.het beheersen van financiële
risico’s; en
2°.het
beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het
pensioenfonds kunnen aantasten;
d.het beheersen van de financiële positie
over de lange termijn door periodiek een haalbaarheidstoets te
maken.
Artikel 144 Parameters
{Financieel toetsingskader, parameters}
1.
Bij
algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen,
bedoeld bij de artikelen 126, 128, 138, 139, 140 en 143,
regels gesteld
over:
a.het minimale percentage van het gemiddelde loon-
of prijsindexcijfer;
b.het maximaal te
hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden;
c.de maximaal te hanteren risicopremies op onder
andere aandelen en onroerend goed; en
d.een uniforme set met economische scenario’s.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels worden uiterlijk iedere vijf jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische
ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien
van toekomstige financieel-economische verwachtingen.
3.
Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister worden aangewezen, waaronder een voorzitter. Daarbij wordt tevens het oordeel van de commissie gevraagd over de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van pensioenverplichtingen met een lange termijn.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde
commissie.
5.
De voordracht voor een
krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur
wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 145 Actuariële en
bedrijfstechnische nota
{Financieel toetsingskader, actuariële en bedrijfstechnische nota}
1.
Het
pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota
vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze
waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen
25, 126 tot en met 137 en 143 bepaalde. Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten opgenomen. De actuariële en
bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen.
2.
De actuariële en bedrijfstechnische nota van een pensioenfonds bevat verder:
a.een financieel crisisplan waarin het pensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid;
b.het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke premiekortingen en terugstortingen als bedoeld in artikel 129 zijn toegestaan; en
c.een beschrijving van de overige sturingsmiddelen.
{Nadere regels}
3.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de
actuariële en bedrijfstechnische nota.
4.
Voorzover risico’s zijn overgedragen,
verzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het
eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in
de betreffende overeenkomsten is opgenomen.
5.
De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om
de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van
het beleggingsbeleid herzien.
Artikel 146 Jaarrekening en
bestuursverslag
{Financieel toetsingskader, jaarrekening en jaarverslag}
1. Een pensioenfonds met zetel in Nederland
stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en
het bestuursverslag overeenkomstig titel 9, Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek vast, met dien verstande dat artikel 390 van genoemd
wetboek niet van toepassing is
en dat de in artikel 360,
derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen
niet van toepassing zijn.
2.
Een algemeen pensioenfonds beschrijft ieder afgescheiden vermogen afzonderlijk in de jaarrekening en het bestuursverslag.
Artikel 147 Staten
{Financieel toetsingskader, staten}
1.
Een
pensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het
kalenderjaar.
2.
Een pensioenfonds
verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan
de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste
uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 151.
3.
De staten omvatten
uitsluitend:
a.informatie over de organisatie van het
pensioenfonds;
b.een
bestuursverslag;
c.een
balans;
d.informatie over
financiële relaties en transacties van het
pensioenfonds;
e.een rekening van
baten en lasten;
f.informatie inzake de dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad en de reële dekkingsgraad;
g.informatie inzake
het vereist eigen vermogen;
h.actuariële staten, gewaarmerkt door een
bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een
verklaring van een actuaris;
i.informatie over het
deelnemersbestand;
j.informatie inzake
de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door het
pensioenfonds uitgevoerde regelingen;
k.premiegegevens;
l.informatie inzake verzekering;
m.informatie inzake verplichtingen van het
pensioenfonds voor risico van de
deelnemers;
n.informatie over het herstelplan;
o.informatie over de haalbaarheidstoets;
p.informatie over toeslagverlening; en
q.informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
Met zijn
verklaring bedoeld in het derde lid, onderdeel h, bevestigt de actuaris
dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 126
tot en met 140. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of
op enig punt een voorbehoud te maken.
5.
De staten zijn periodiek voorzien van een
verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten
bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant
de staten.
{Nadere regels}
6.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot:
a.de inhoud en de modellen van de staten;
en
b.de wijze, de periodiciteit en de
termijnen van de
verstrekking.
Artikel 148 Onafhankelijkheid
actuaris
{Financieel toetsingskader, onafhankelijkheid actuaris}
1.
De bevoegde actuaris
die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het
pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het
pensioenfonds.
2.
Het is de
waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 147, vierde lid, uit te oefenen voor een pensioenfonds wanneer
een andere actuaris of andere deskundige die behoort tot dezelfde
organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht
voor hetzelfde pensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende
actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over
de onafhankelijkheid van de waarmerkende
actuaris.
Artikel 148a Verbod
kapitaalcontracten
{Financieel toetsingskader, verbod kapitaalcontracten}
Een pensioenfonds
kan niet overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de
verzekering gebaseerd is op een kapitaalcontract. Een kapitaalcontract
is een overeenkomst tussen een pensioenfonds en een verzekeraar waarbij
geldt
dat:
a.risico’s
van het pensioenfonds gedurende de contractsperiode worden
verzekerd;
b.de
daarbij behorende pensioenaanspraken en pensioenrechten na afloop van
de contractsperiode niet op verzoek van het pensioenfonds premievrij
bij de verzekeraar achter kunnen worden gelaten;
en
c.de waarden die
behoren bij het ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op
kapitaalbasis gedurende de contractsperiode geheel of gedeeltelijk in
juridisch eigendom van de verzekeraar
zijn.
Artikel 149 Verplichting tot overdracht,
verzekering of onderbrenging
{Financieel toetsingskader, verplichting overdracht/verzekering/onderbrenging}
De toezichthouder kan
een pensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de
toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een
verzekeraar of onderbrenging bij een
pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de
toezichthouder noodzakelijk is in verband
met:
a.de actuariële en bedrijfstechnische opzet
van het pensioenfonds; of
b.de
deskundigheid en betrouwbaarheid van het
bestuur.
Artikel 150 Overdracht, verzekering of
onderbrenging bij eindigen pensioenregeling
{Financieel toetsingskader, beëindiging pensioenregeling met te lage beleidsdekkingsgraad}
Wanneer
een pensioenregeling eindigt tijdens een periode waarin de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen:
a.stelt het pensioenfonds de toezichthouder hiervan
op de hoogte;
b.gaat het pensioenfonds
binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het verzekeren bij een
verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een
pensioenfonds van de pensioenverplichtingen
op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de
toezichthouder wordt gebracht; en
c.stelt het pensioenfonds een algemeen overzicht van
de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers,
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van
de genoemde personen in overeenstemming met het
vertrouwelijkheidbeginsel.
Hoofdstuk 7 Toezicht,
handhaving en overige taken toezichthouder
§ 7.1 De
toezichthouder
Artikel 151 Toezichthouders
{Toezicht, aanwijzing toezichthouders}
1.
De
Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het
gedragstoezicht.
2. Gedragstoezicht is
toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van
voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen
deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten
aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de
uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de
deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen heeft
overgenomen.
3.
De
Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het
materieel toezicht.
4.
Prudentieel
toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de
financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan
de financiële stabiliteit van de sector van
pensioenfondsen.
5.
Materieel
toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen
onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel
toezicht.
6.
Met het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit
van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als
bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in
de Staatscourant.
{Nadere regels}
7.
Bij algemene
maatregel van
bestuur:
a.worden regels gesteld omtrent de toedeling van de
taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het
gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de
toezichthouders;
b.worden regels
gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken;
en
c.worden eisen gesteld aan de
toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een
zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke
vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is
gewaarborgd.
Artikel 152 Geen beoordeling individuele
gevallen
{Toezichthouder, geen beoordeling individuele gevallen}
1.
De toezichthouder
treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet
niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding
tussen:
a.een werkgever en een werknemer;
b.een pensioenuitvoerder en een werkgever;
en
c.een pensioenuitvoerder en een
aanspraak- of pensioengerechtigde.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de
uitvoeringsovereenkomst en het
pensioenreglement.
Artikel 153 Kwaliteitseisen
{Toezichthouder, kwaliteitseisen}
In aanvulling op artikel 19, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen draagt de toezichthouder met betrekking tot de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden uit hoofde van deze wet zorg voor een voor de onder toezicht staanden kenbare, transparante en consistente uitvoering.
§ 7.2 Vervallen
Artikel 154
Vervallen
Artikel 155
Vervallen
Artikel 156
Vervallen
Artikel 157
Vervallen
Artikel 158
Vervallen
Artikel 159
Vervallen
Artikel 160
Vervallen
Artikel 161
Vervallen
Artikel 162
Vervallen
§ 7.3 Bevoegdheden
Onze Minister
Artikel 163 Uitvoeringstoezicht
{Toezicht, uitvoeringstoezicht door minister}
Onze
Minister houdt toezicht
op:
a.de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet
door de toezichthouder;
b.de
doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet door de
toezichthouder.
Artikel 164 Verstrekking informatie ten
behoeve van toezicht door Onze
Minister
{Toezicht, informatieverstrekking}
1.
Indien Onze Minister de toezichthouder gegevens of inlichtingen vraagt die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd, geschiedt de verstrekking daarvan met inachtneming van dit artikel.
2.
De
toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste
lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de
toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken
die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders,
werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is
de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te
verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot
een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon,
met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op
of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien
waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van
faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak
is ontbonden.
3.
Onze Minister kan
een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het
tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te
brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht
handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in
welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing
zijn.
4.
Onze Minister gebruikt de
gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid
heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de
toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij
of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden
uitoefent of heeft uitgeoefend.
5.
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht
handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het
tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of
inlichtingen.
6.
Niettegenstaande het
vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of
inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies
aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit
het onderzoek openbaar maken.
7.
De
Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet
van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens
of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde
onder zich heeft.
Artikel 165 Aanwijzing door Onze
Minister
{Toezicht, aanwijzing door minister}
1.
Onze Minister kan aan
de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan
de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en
toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het
oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij
niet in individuele gevallen.
2.
De
toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te
handelen.
Artikel 166 Taakverwaarlozing
{Toezicht, taakverwaarlozing}
De bevoegdheid om de noodzakelijke voorzieningen te treffen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede de verplichtingen, genoemd in artikel 23, tweede en derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, worden ten aanzien van ernstige verwaarlozing door de toezichthouder van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken uitgeoefend dan wel uitgevoerd door Onze Minister.
Artikel 166a Beleidsregels door Onze Minister
{Toezicht, beleidsregels}
1.
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van Hoofdstuk 7.
2.
De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.
§ 7.4 Handhaving
§ 7.4.1 Algemeen
– in Nederland zetel hebbende
pensioenuitvoerders
Artikel 167 Kosteloze
informatieverstrekking
{Toezicht, kosteloze informatieverstrekking aan toezichthouder}
De pensioenuitvoerder, de
werkgever, de accountant en de actuaris verstrekken aan de
toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens
en bescheiden.
Artikel 168 Inlichtingenbevoegdheid
toezichthouder
{Toezicht, inlichtingenbevoegdheid toezichthouder}
1.
De toezichthouder
kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een
ieder inlichtingen vorderen.
{Schakelbepaling}
2.
De
artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van
overeenkomstige toepassing.
3.
Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen
van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de
andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het
register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de
bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b,
vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de
andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is
gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan
komen.
4.
Van het derde lid kan, na
overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is
van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of
krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken
belangen, dat vereist.
Artikel 169 Bewaarplicht gegevens ten
behoeve van toezichthouder
{Toezicht, bewaarplicht gegevens t.b.v. toezichthouder}
1.
De
pensioenuitvoerder en de werkgever zijn verplicht de zakelijke gegevens
en bescheiden die betrekking hebben op pensioenregelingen en andere bij
of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te
hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop
ze betrekking hebben beschikbaar te houden.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een
verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese
Unie.
Artikel 170 Informatie- en
meldingsverplichting accountant en
actuaris
{Toezicht, bewaarplicht gegevens t.b.v. toezichthouder}
1.
Een accountant die het
onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, uitvoert
meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan
hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en
die:
a.in strijd is met deze wet;
b.de nakoming van de door het pensioenfonds
aangegane verplichtingen bedreigt; of
c.leidt tot de weigering van het afgeven van de
verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van
voorbehouden.
2.
Het
eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige
toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in
artikel 147, vierde lid, uitvoert.
3.
De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig
mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze
redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze
wet. De toezichthouder stelt het betrokken pensioenfonds in de
gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door
de accountant of actuaris.
4.
De
accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in
zijn controlewerkzaamheden.
5.
De
accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of
het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan,
is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan
lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en
omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van
inlichtingen had mogen worden
overgegaan.
Artikel 171 Aanwijzing
{Toezicht, aanwijzing aan pensioenuitvoerder}
1.
De
toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan
hetgeen bij of krachtens deze wet is
bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen
een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van
in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn
te volgen.
2.
De toezichthouder kan
een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een
pensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling
die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de
bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen
brengen.
Artikel 172 Benoeming
curator
{Toezicht, benoeming curator}
1.
De toezichthouder kan
besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van
alle of bepaalde organen van het pensioenfonds indien dat pensioenfonds
niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2.
Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts
genomen:
a.nadat door het pensioenfonds niet of niet volledig
binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel
171 gevolg is gegeven;
b.indien de in
het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het
pensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand
in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over
het voorgenomen besluit; of
c.indien
de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak-
en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds
voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te
brengen over het voorgenomen besluit.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan de
toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator
ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een
pensioenfonds indien hij bij dat pensioenfonds tekenen ontwaart van een
ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de
liquiditeit van dat pensioenfonds in gevaar kunnen
brengen.
4.
Het benoemingsbesluit
bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator
zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor
ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens
voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond
van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot
benoeming van de curator aan het pensioenfonds is bekendgemaakt mogen
de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden
slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met
inachtneming van de opdrachten van de curator.
5.
Na de benoeming van een
curator:
a.verlenen de organen en de vertegenwoordigers van
het pensioenfonds de curator alle medewerking;
b.kan de toezichthouder de betrokken organen of
vertegenwoordigers van het pensioenfonds toestaan bepaalde
rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c.kan de toezichthouder te allen tijde de door hem
aangewezen curator vervangen;
d.is
voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd
met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon
die deel uitmaakt van het orgaan van het pensioenfonds dat deze
handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het
pensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem
is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van
maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e.zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d,
voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de
wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring
ontbrak.
6.
Zodra de
omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig
is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator
in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld
bekend aan het pensioenfonds.
7.
De
toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen
persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste
van:
a.het pensioenfonds of, wanneer de financiële
omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b.de werkgever of, wanneer de financiële
omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c.de
toezichthouder.
Artikel 173 Bewindvoerder over een
pensioenfonds
{Toezicht, aanstelling bewindvoerder}
1.
Op verzoek van de
toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam over een pensioenfonds een bewindvoerder aanstellen,
indien:
a.een pensioenfonds blijk geeft van een zodanig
wanbeleid dat de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden een
onmiddellijke voorziening vereisen; of
b.het bestuur is komen te
ontbreken.
2.
De
toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een
bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het
verzoekschrift onverwijld aan het pensioenfonds
toekomen.
3.
Indien de
ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de
bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de
toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De
ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste
van:
a.het pensioenfonds of, wanneer de financiële
omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b.de werkgever of, wanneer de financiële
omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c.de toezichthouder.
4.
De bewindvoerder treedt in de plaats van het
bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden
van het bestuur van het pensioenfonds.
5.
De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking
tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het
verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste
lid, onderdelen a en b.
Artikel 174 Onbevoegd verklaring
accountant of actuaris
{Toezicht, onbevoegdverklaring accountant/actuaris}
1.
Indien
een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt
dat deze zijn taak met betrekking tot het pensioenfonds naar behoren
zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze
accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in
deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat pensioenfonds af
te leggen.
2.
De toezichthouder doet
mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het
pensioenfonds.
Artikel 175 Last onder
dwangsom
{Toezicht, opleggen last onder dwangsom}
1.
De toezichthouder kan
een last onder dwangsom opleggen ter zake van een overtreding van de
voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet en van artikel 5:20
van de Algemene wet bestuursrecht.
{Nadere regels}
2.
Bij regeling van Onze
Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van
de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder
dwangsom.
Artikel 176 Bestuurlijke
boete
{Toezicht, opleggen bestuurlijke boete}
1.
De toezichthouder kan een
bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van
voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 21, eerste lid,
tweede lid, tweede volzin en vierde lid, 23, 25, 26, 28, 29,
eerste lid, 29, zevende lid, voor zover het betreft de overeenkomstige
toepassing van artikel 29, eerste lid, 34 tot en met
48, 49, 50, tweede en vierde lid, 51, 52, 52a, 58, 60, 61,
62, 63, 63b, 66, derde tot en met zesde, negende en elfde lid, 67, tweede
lid, 68, tweede lid, 69, derde, vierde en zevende lid, 71, eerste tot en
met vijfde en zevende lid, 74, tweede en derde lid, 76, eerste tot en
met vierde en negende lid, 83, tweede en zevende lid, 84, tweede en
zevende lid, 85, eerste lid, 86, eerste en tweede lid, 87, 91, 94, tweede lid, 96, 99 tot en met 107, 111, 112, 112a, 113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h, 116, 117, 118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste
tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid, 125, 128, 129,
130, 130a, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 143, 145, 146, 147, eerste tot en
met derde, vijfde en zesde lid, 150, 167, 169, 170, eerste tot en met
vierde lid, 171, eerste lid, 172, vijfde lid, 194, 197, 199, 203, derde
en vierde lid, 204 en van artikel 5:20 van de Algemene wet
bestuursrecht.
{Nadere regels}
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste
lid.
Artikel 177
Vervallen
Artikel 178
Vervallen
Artikel 179 Hoogte
bestuurlijke boete
{Bestuurlijke boete, hoogte}
1.
Het
bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel
van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een
afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000
bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf
jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan
de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van
de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een
afzonderlijke overtreding verdubbeld.
2.
De
algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij
elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te
leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in
categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij
behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij
wordt de volgende indeling gebruikt:
Categorie
|
Basisbedrag
|
Minimumbedrag
|
Maximumbedrag
|
1
|
€ 10 000,–
|
€ 0,–
|
€ 10 000,–
|
2
|
€ 500 000,–
|
€ 0,–
|
€ 1 000 000,–
|
3
|
€ 2 000 000,–
|
€ 0,–
|
€ 4 000 000,–
|
3.
In
afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte
van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het
bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft
verkregen indien diens voordeel groter is dan
€ 2 000 000.
Artikel 180
Vervallen
Artikel 181
Vervallen
Artikel 182
Vervallen
Artikel 183
Vervallen
Artikel 184 Schorsende
werking bij bestuurlijke boete
{Bestuurlijke boete, schorsende werking}
1.
Indien
tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar
of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling
van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of,
indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.
De
schorsing van een verplichting tot betaling schorst niet de berekening
van de wettelijke
rente.
Artikel 185
Vervallen
Artikel 186
Vervallen
Artikel 187
Vervallen
Artikel 188 Mogelijkheid van
openbaarmaking
{Toezicht, openbaarmaking overtreding}
1.
De toezichthouder
kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of
aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder
vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben
geleid:
a.overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet
en de overtredingen, bedoeld in artikel 201;
b.het feit ter zake waarvan een aanwijzing is
gegeven, het overtreden voorschrift, het feit dat de aanwijzing is
gegeven en de door de pensioenuitvoerder te volgen gedragslijn, alsmede
de naam, het adres en de vestigingsplaats van de pensioenuitvoerder aan
wie de aanwijzing is gegeven;
c.het
feit ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete
is opgelegd, het overtreden voorschrift, het feit dat de last onder
dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede de naam, het
adres en de vestigingsplaats van de overtreder aan wie de last onder
dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd;
d.het feit dat een herstelplan als bedoeld in
artikel 138 of artikel 140 is ingediend, alsmede de naam, het adres en
de vestigingsplaats van het pensioenfonds dat het herstelplan heeft
ingediend.
{Nadere regels}
2.
Bij
regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de
uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste
lid.
Artikel 189 Kennisgeving openbaarmaking
en inhoud beschikking
{Toezicht, kennisgeving/openbaarmaking beschikking}
1.
De
toezichthouder stelt, indien hij besluit een openbare kennisgeving uit
te zullen vaardigen als bedoeld in artikel 188 de betrokken
pensioenuitvoerder in kennis van het besluit.
2.
De beschikking vermeldt in ieder geval de
geconstateerde overtreding, de inhoud van de kennisgeving, de
gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn
waarna de openbare kennisgeving zal worden
uitgevaardigd.
Artikel 190 Schorsende werking bij
openbaarmaking
{Toezicht, schorsende werking openbaarmaking beschikking}
1.
Het ter openbare
kennis brengen geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn
verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel
189, aan de betrokkene.
2.
Indien de
betrokkene verzoekt om een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel
8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van de
beschikking opgeschort totdat er een uitspraak is van de
voorzieningenrechter van de
rechtbank.
Artikel 191 Verplichting tot
openbaarmaking
{Toezicht, verplichting openbaarmaking beschikking}
De toezichthouder maakt een besluit tot
het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking
openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou
kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen
toezicht op de naleving van deze wet.
§ 7.4.2 Vergunningverlening
en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel
hebbende pensioenfondsen
Artikel 192 Vergunningverlening
{Toezicht, voorwaarden vergunningverlening}
De
vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, wordt op aanvraag door
de toezichthouder verleend wanneer het
pensioenfonds:
a.is ingeschreven in het register, bedoeld in
artikel 210; en
b.voldoet
aan de artikelen 106, 126, 143 en 147, tweede lid en artikel 11 van
richtlijn
2003/41/EG.
Artikel 193 Nadere voorschriften en
intrekking vergunning
{Toezicht, intrekken vergunning}
De toezichthouder kan de
vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk
intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden
wanneer:
a.het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel
192;
b.de bij de aanvraag verstrekte
gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of
volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot
verlening van de vergunning zou hebben geleid;
c.de verlening van de vergunning anderszins onjuist
was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of
d.van de vergunning gedurende twee jaren, na de
dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen
gebruik is gemaakt.
Artikel 194 Kennisgeving voornemen
grensoverschrijdende
activiteit
{Toezicht, intrekken vergunning}
1.
Een pensioenfonds
stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan
ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere
lidstaat dan Nederland.
2.
De
kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave
van:
a.de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming
en de werknemers of op degene die een vrij beroep
uitoefent;
b.de naam van de
bijdragende onderneming; en
c.de
voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming
zal worden uitgevoerd.
Artikel 195 Toetsing en mededeling van
kennisgeving
{Toezicht, toetsing en mededeling kennisgeving}
1.
De toezichthouder
doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in
artikel 194, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming
en de werknemers, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de
vergunning, bedoeld in artikel 125, of de toezichthouder reden heeft te
betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële
positie van het pensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid
van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat
voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.
2.
De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan
het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde
autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
3.
De toezichthouder doet mededeling aan het fonds
van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en
arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in
het eerste lid.
Artikel 196 Uitvoering
grensoverschrijdende
activiteit
{Toezicht, uitvoering grensoverschrijdende activiteit}
1.
Een pensioenfonds kan
na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, derde lid, dan
wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling,
bedoeld in artikel 195, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de
voorgenomen pensioenregeling.
2.
Het
pensioenfonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op
bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving
en de voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid,
van richtlijn 2003/41/EG moeten worden nageleefd, in acht. De
Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de
uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel 197 Verbod uitvoering
grensoverschrijdende
activiteit
{Toezicht, verbod uitvoering grensoverschrijdende activiteit}
1.
De toezichthouder
verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen van een onderneming
met een zetel in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden
heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 195, eerste lid, of het fonds
niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 125, onderdeel
a.
2.
De toezichthouder kan een fonds
verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een bijdragende
onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte
inbreuk op de toepasselijke sociale en
arbeidswetgeving.
3.
De
toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm
van een aanwijzing als bedoeld in artikel
171.
Artikel 198 Maatregelen tegen inbreuk
sociale en arbeidswetgeving
{Toezicht, maatregelen tegen inbreuk wetgeving}
De
toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor
te zorgen dat een pensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde
inbreuk op de toepasselijke regelgeving.
§ 7.4.3 Toezicht
grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere
lidstaat
Artikel 199 Voorwaarden uitvoering
Nederlandse pensioenregeling
{Toezicht, grensoverschrijdende activiteiten}
Het is een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te
aanvaarden van een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming
zonder:
a.een daartoe verleende vergunning van de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere
lidstaat haar zetel heeft; en
b.de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel
heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een
pensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde
bijdragende onderneming.
Artikel 200 Informatie over toepasselijke
sociale en
arbeidswetgeving
{Toezicht, grensoverschrijdende activiteiten}
1.
De
toezichthouder informeert, binnen twee maanden na de datum van
ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 194, tweede lid, de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit
een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben
verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan
wordt bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende
onderneming.
2.
De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten,
bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in
de op de pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die
gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling.
Artikel 201 Niet-naleving toepasselijke
regelgeving
{Grensoverschrijdende activiteiten, niet-naleving toepasselijke wetgeving}
Wanneer de toezichthouder blijkt dat een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een
pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland zetel
hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse sociale
en arbeidswetgeving handelt,
stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar
de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis,
onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit
een andere lidstaat.
Artikel 202 Handhavingsbevoegdheden
{Grensoverschrijdende activiteiten, handhavingsbevoegdheden}
1.
Indien
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op
de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van
de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar
zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten
geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na
die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende
maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de
pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt
noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te
verrichten voor de Nederlandse bijdragende onderneming.
2.
De toezichthouder kan, ter uitvoering van het
eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176
toepassen.
3.
De toezichthouder kan,
na toepassing van artikel 201, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen
171, 175 en 176 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat artikel 199 niet
naleeft.
§ 7.5 Overige
taken en bevoegdheden
Artikel 203 Verstrekken, verzamelen en
bewerken van beleidsmatige
informatie
{Toezicht, verstrekken/verzamelen/bewerken informatie}
1.
De toezichthouder
verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en
inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake
pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet
noodzakelijk zijn.
2.
De
toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het
eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een
beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De
toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het
beheersplan aan Onze Minister.
3.
Pensioenuitvoerders en werkgevers verstrekken de
toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen
die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid
beschreven taak.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de
databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de
gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen
aan wie gegevens uit de databank worden
verstrekt.
Artikel 204 Geheimhoudingsplicht
{Toezicht, geheimhoudingsplicht}
1.
Het
is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van
ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft
vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die
ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of
instantie als bedoeld in artikel 203, derde lid, onderscheidenlijk 205,
eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of
daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de
uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt
geëist.
2.
In afwijking van
het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet
kunnen worden herleid tot afzonderlijke
personen.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van pensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze pensioenfondsen.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan.
Artikel 205 Verstrekking gegevens of
inlichtingen aan andere
toezichthouders
{Toezicht, gegevensverstrekking aan andere toezichthouders}
1.
De
toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid,
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere
toezichthouder of een toezichthoudende instantie,
tenzij:
a.het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald
is;
b.het beoogde gebruik van de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het
toezicht op pensioenuitvoerders;
c.de
verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet
zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d.de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e.de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de
belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f.onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander
doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in
het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie,
verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of
aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende
instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen
uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of
inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik
voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn
verstrekt.
3.
Indien een
toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft
verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te
mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt,
willigt de toezichthouder dat verzoek slechts
in:
a.indien het beoogde gebruik niet in strijd is met
het eerste of tweede lid; of
b.voorzover die toezichthoudende instantie op een
andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming
van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de
beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen;
en
c.na overleg met Onze Minister van Veiligheid en
Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op
een onderzoek naar strafbare feiten.
4.
De Autoriteit Financiële Markten dan wel
het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast
met de in artikel 151, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke
informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de
Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar
monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.
5.
Het eerste tot en met derde lid is van
overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste
organisatieonderdelen van de
toezichthouder.
Artikel 205a Informatieverstrekking aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen
{Toezicht, gegevensverstrekking aan Europese Autoriteit}
1.
De vermelding in het register, bedoeld in artikel 210, in welke lidstaten een pensioenfonds pensioenregelingen uitvoert wordt door de toezichthouder meegedeeld aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.
2.
De toezichthouder stelt de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van een besluit om de activiteiten van een pensioenfonds te verbieden.
Artikel 206 Verstrekking aan anderen met
taak op grond van deze wet
{Toezicht, gegevensverstrekking aan anderen}
1.
De
toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid,
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een persoon
als bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, of e voorzover de gegevens of
inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van zijn
taak:
a.een bewindvoerder die ingevolge artikel 173 is
benoemd;
b.een rechter-commissaris die
ingevolge artikel 223a van de Faillissementswet is
benoemd;
c.een bewindvoerder die
ingevolge artikel 215, tweede lid, van de Faillissementswet is
benoemd;
d.een rechter-commissaris die
ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is
benoemd;
e.een curator die ingevolge
artikel 14 van de Faillissementswet is
aangesteld.
2.
De
toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
als bedoeld in het eerste
lid:
a.indien de verstrekking van de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen
komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
b.indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende
instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende
instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen.
3.
De curator die is aangesteld in het faillissement
van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 204, eerste
lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste
lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben
op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een
poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten
voort te zetten.
4.
Artikel 204,
eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het
als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als
deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent
gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge
deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens
of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van
faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak
is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die
betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende
pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te
zetten.
Artikel 207 Informatieverstrekking ten
behoeve van strafvorderlijk
onderzoek
{Toezicht, gegevensverstrekking t.b.v. strafvorderlijk onderzoek}
1.
De toezichthouder kan,
in afwijking van artikel 204, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen
taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening
van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een
dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de
verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van die opdracht.
2.
Indien de
instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te
geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de
uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de
bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van
bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van
Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische
delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen als bedoeld in artikel 204, eerste lid, stelt die
instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de
toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te
maken.
Artikel 208 Verstrekking aan
anderen
{Toezicht, gegevensverstrekking aan anderen}
1.
De toezichthouder kan,
in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet
opgedragen taak, verstrekken
aan:
a.een accountant die het onderzoek naar de staten
uitvoert, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, of die is belast met de
wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder,
voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben
op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle;
of
b.een actuaris die het onderzoek
naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vierde lid, of die is
belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover
de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die
pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de
controle.
2.
De
toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
op grond van het eerste lid
indien:
a.het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald
is;
b.het beoogde gebruik van de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het
toezicht op pensioenuitvoerders;
c.de
verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet
zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d.de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e.de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de
belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f.onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander
doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3.
Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in
het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie,
verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of
aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende
instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen
uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of
inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik
voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn
verstrekt.
4.
Indien een instantie of
persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft
verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te
mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt,
willigt de toezichthouder dat verzoek slechts
in:
a.indien het beoogde gebruik niet in strijd is met
het eerste, tweede of derde lid; of
b.voorzover die instantie of persoon op een andere
wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor
geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over
die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c.na overleg met Onze Minister van Veiligheid en
Justitie indien
het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek
naar strafbare feiten.
Artikel 209 Periodiek overleg met
belanghebbenden
{Toezicht, periodiek overleg}
De toezichthouder organiseert ten
minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden
aangaande pensioenen.
Artikel 210 Beheren register
pensioenfondsen
{Toezicht, beheer register pensioenfondsen}
De toezichthouder beheert een register
waarin alle pensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven.
In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke
lidstaten een fonds pensioenregelingen
uitvoert.
Artikel 211 Samenwerking met
toezichthouders andere lidstaten en Europese
Commissie
{Toezicht, samenwerking met andere toezichthouders}
De toezichthouder is verplicht nauw samen te
werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere
lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn
2003/41/EG.
Artikel 212 Ontheffing
{Toezicht, ontheffingverlening}
1.
De
toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde
bij of krachtens artikel 147, eerste en tweede lid, ontheffing
verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen
die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd
zijn.
2.
De toezichthouder kan
desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid, en 115b, eerste lid ontheffing verlenen, indien het
pensioenfonds ook pensioenregelingen uitvoert waarop de sociale en
arbeidswetgeving van een andere lidstaat van toepassing
is.
3.
De ontheffing wordt verleend
bij beschikking.
Artikel 213 Nadere voorschriften inzake
ontheffing
{Toezicht, nadere voorschriften inzake ontheffingverlening}
1.
De ontheffing kan
onder beperkingen worden verleend.
2.
Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden
verbonden.
3.
De ontheffing kan
worden ingetrokken
wanneer:
a.een of meer van de redenen waarom zij is verleend
is of zijn vervallen;
b.na de
verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of
zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend
waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn
verleend;
c.een of meer van de daaraan
verbonden voorschriften niet wordt
nageleefd.
4.
De
toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van
ontheffing.
§ 7.6 Overige
bepalingen
Artikel 214 Informatievoorziening
Staten-Generaal
{Toezicht, informatievoorziening aan Staten-Generaal}
1.
Onze Minister zendt in aanvulling op artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen alle van belang zijnde door de
toezichthouder aan Onze Minister uitgebrachte toezichtrapportages, in de vorm
waarin zij aan hem zijn voorgelegd, zo nodig voorzien van zijn oordeel, aan de
Staten-Generaal.
2.
De verplichting om elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal te zenden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, berust ten aanzien van het functioneren van de toezichthouder op grond van deze wet bij Onze Minister.
Artikel 215 Strafrechtelijke
sanctionering
{Toezicht, strafbaarstelling overtredingen}
1.
Overtreding van de
artikelen 23, 112, tweede en derde lid, 167, 169, 170, eerste tot en met vierde lid, en 172,
vijfde lid, onderdeel a, wordt gestraft met een geldboete van de tweede
categorie. Overtreding van artikel 171, eerste lid, wordt gestraft met
een geldboete van de vierde categorie.
2.
Met een geldboete van de tweede categorie wordt
gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet
bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk
als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.
3.
De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde
feiten zijn overtredingen.
Hoofdstuk 8 Gerechtelijke
procedures
§ 8.1 Burgerrechtelijke
geschillen
Artikel 216 Burgerrechtelijke geschillen
in het algemeen
{Pensioenen, burgerrechtelijke geschillen}
Zaken betreffende vorderingen uit
hoofde van een pensioenovereenkomst, een
uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een
pensioenreglement worden door de kantonrechter behandeld en
beslist.
Artikel 217 Beroep verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan bij
ondernemingskamer
{Burgerrechtelijke geschillen, beroep bij ondernemingskamer}
1.
Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een
aangelegenheid als bedoeld in artikel 115a, derde lid onderscheidenlijk artikel 115c, eerste lid,
indien:
a.het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan met betrekking tot dat besluit
niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te
brengen;
b.dat besluit niet in
overeenstemming is met het advies van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan;
of
c.feiten en omstandigheden bekend
zijn geworden die, waren zij aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan bekend geweest ten
tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn
geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is
uitgebracht.
2.
Het
beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan van het besluit in kennis is gesteld.
3.
Het pensioenfonds wordt van het ingestelde beroep
in kennis gesteld.
4.
Het verzoek is
niet-ontvankelijk indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een
aanwijzing is gegeven door de toezichthouder.
5.
Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld
terzake dat het pensioenfonds bij afweging van de betrokken belangen
niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
6.
De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de
meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve,
deskundigen, alsmede bij het pensioenfonds werkzame personen horen.
Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien
het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende
voorzieningen
treffen:
a.het opleggen van de verplichting aan het
pensioenfonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede
om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te
maken;
b.het opleggen van een verbod
aan het pensioenfonds om handelingen te verrichten of te doen
verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen
daarvan.
7.
Het
pensioenfonds moet aan de getroffen voorziening voldoen; een
voorziening kan door derden verworven rechten echter niet
aantasten.
8.
De ondernemingskamer
kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen
voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen
daar om verzoeken, dan wel indien het pensioenfonds op zich neemt het
besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of
bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
9.
Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de
ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen
treffen. De derde zin van het zesde lid en het zevende lid zijn van
overeenkomstige toepassing.
10.
Van
een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in
cassatie open.
11.
De kosten van het
voeren van rechtsgedingen door het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan komen ten
laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn
voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en het
pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In
rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet in de proceskosten worden
veroordeeld.
Artikel 218
Vervallen
Artikel 219 Enquêterecht
{Burgerrechtelijke geschillen, beroep bij ondernemingskamer}
1.
Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
{Schakelbepaling}
2.
De artikelen
346 tot en met 359 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van
overeenkomstige toepassing.
3.
De
kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid
bedoelde verzoek komen ten laste van het pensioenfonds indien zij
redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht en het pensioenfonds van de te maken kosten
vooraf in kennis is gesteld.
§ 8.2 Vervallen
Artikel 220
Vervallen
Hoofdstuk 9 Overige- en
slotbepalingen
Artikel 220a Overgangsrecht
{Overgangsbepaling}
1. Indien een pensioenfonds voor de datum van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Verzamelwet
pensioenen 2012 is overgegaan tot verzekering bij een verzekeraar op
basis van een kapitaalcontract als bedoeld in artikel 148a geldt het
verbod tot verzekering op basis van een kapitaalcontract, bedoeld in
artikel 148a, na afloop van het contract of een verlenging daarvan doch
uiterlijk vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen
2012.
2.
Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris van een deelnemersraad.
3.
De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een pensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
4.
Indien een persoon die het beleid van een pensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
5.
Indien beroep is ingesteld op grond van de artikelen 217 en 218, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt dit beroep afgehandeld met toepassing van de wet zoals die luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
6.
Een pensioenfonds dat in het eerste jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen, dient een herstelplan in op grond van artikel 138, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 12 jaar zal voldoen aan artikel 132. Een pensioenfonds dat in het tweede jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen dient een herstelplan in op grond van artikel 138 of artikel 139, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, of artikel 139, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 11 jaar zal voldoen aan artikel 132. Indien een pensioenfonds een herstelplan heeft vastgesteld met een termijn van 12 of 11 jaar is artikel 139, tweede lid, voor zover het betreft het hanteren van een gelijke termijn voor herstelplannen, van toepassing vanaf het vierde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader.
7.
Artikel 140 is van toepassing op beleidsdekkingsgraden die zijn vastgesteld vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel R, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader.
8.
Artikel 51 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn.
9.
Op een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds bestaand ondernemingspensioenfonds verbonden aan meerdere ondernemingen of groepen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds blijven tot uiterlijk 5 jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds de voor deze ondernemingspensioenfondsen gestelde regels in de artikelen 1, 2, elfde en twaalfde lid, 28, derde lid, 100, derde lid, 111, eerste lid, onderdeel m, 115, tweede lid, 115a, derde lid, onderdeel j, 123 en 125a, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 2, van de Wet algemeen pensioenfonds, van toepassing.
10.
Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds bestaand pensioenfonds dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds niet voldoet aan de definitie van pensioenfonds, bedoeld in artikel 1, omdat het geen stichting is, wordt gelijkgesteld met een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1.
11.
Indien een andere pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt is artikel 84 van overeenkomstige toepassing.
12. Artikel 54 zoals dat artikel luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel II van de Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw blijft van toepassing indien sprake is van een dienstbetrekking die is beëindigd voor de inwerkingtreding van artikel II van die wet.
13. In afwijking van artikel 70, derde lid, is de pensioenuitvoerder verplicht om op verzoek van de pensioengerechtigde die vanaf 8 juli 2015 gebruik is gaan maken van de regeling, bedoeld in artikel 2, negende lid, het deel van het kapitaal dat nog niet is aangewend voor aankoop van een levenslange uitkering over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder ten behoeve van de aankoop van een levenslange uitkering.
Artikel 220b
Treedt inwerking per 01-01-2019
Artikel 221 Evaluatiebepaling
{Pensioenwet, evaluatie}
Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Wet verbeterde premieregeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk.
Artikel 222 Inwerkingtreding
{Inwerkingtreding}
De
artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.
Artikel 223 Citeertitel
{Citeertitel}
Deze
wet wordt aangehaald als:
Pensioenwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
’s-Gravenhage
7
december
2006
Beatrix
De
Minister
van
Sociale
Zaken en Werkgelegenheid
,
Geus
de tweeëntwintigste
december 2006
De
Minister
van
Justitie
,
Hirsch
Ballin