Meststoffenwet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot het
verhandelen van meststoffen, zowel in het belang van de
bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor zij
zijn bestemd als in het belang van de bescherming van de
bodem, en voorts regelen te stellen in het belang van een
doelmatige afvoer van mestoverschotten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Algemeen
Artikel 1
{Begripsbepalingen}
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
a.grond:
dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden
gebruikt als voedingsbodem voor
planten;
b.groeimedium: materiaal in
vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is
bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor
planten;
c.dierlijke meststoffen:
uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren,
daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of
darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de
uitwerpselen, alsook producten
daarvan;
d.meststoffen: dierlijke
meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die zijn bestemd
om:
1°.te worden toegevoegd
aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan
uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen,
die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of
beter geschikt te maken als voedingsbodem voor
planten;
2°.te worden gebruikt
als groeimedium;
3°.te worden
gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze
producten niet reeds zijn begrepen onder 1° of
2°;
e.verhandelen
van meststoffen: afleveren van meststoffen aan handelaren in of
gebruikers van meststoffen alsmede het met het oog daarop voorhanden of
in voorraad hebben, aanbieden of vervoeren van
meststoffen;
f.Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
g.landbouw:
akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke
bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of
winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder
begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en
bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële
regeling gestelde regels
voldoet;
h.landbouwgrond: grond waarop
daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt
uitgeoefend;
i.bedrijf: geheel van
productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of
afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond,
uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm
van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke
omstandigheden;
j.stikstof: stikstof,
in welke vorm of verbinding dan
ook;
k.fosfaat: fosfor, in welke vorm
of verbinding dan ook, vermenigvuldigd met de factor
2,29;
l.hectare: hectare in gemeten
maat;
m.tot het bedrijf behorende
oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte
landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het
bedrijf in gebruik is;
n.veengrond:
perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de
helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de
grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat
uit veen;
o.zand- of lössgrond:
perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de
helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de
grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat
uit zand of löss;
p.kleigrond:
grond niet zijnde veengrond of zand- of
lössgrond;
q.grasland:
landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden
gebruikt als veevoer;
r.bouwland:
landbouwgrond, niet zijnde grasland;
s.
Pw-getal: waarde
voor de fosfaattoestand van bouwland, uitgedrukt in milligrammen
P2O5 per liter
grond;
t.
PAL-getal: waarde
voor de fosfaattoestand van grasland, uitgedrukt in milligrammen
P2O5 per 100 gram
grond;
u.
grond met lage
fosfaattoestand: landbouwgrond
waarvan blijkens de aan Onze Minister verstrekte gegevens de waarde
voor de fosfaattoestand van de bodem lager is dan het Pw-getal 36 of
een daarmee overeenkomende bij ministeriële regeling vastgestelde
aanduiding, indien het bouwland betreft, dan wel lager is dan het
PAL-getal 27 of een daarmee overeenkomende bij ministeriële
regeling vastgestelde aanduiding, indien het grasland
betreft;
v.
grond met neutrale
fosfaattoestand: landbouwgrond
waarvan blijkens de aan Onze Minister verstrekte gegevens de waarde
voor de fosfaattoestand van de bodem hoger is dan of gelijk is aan het
Pw-getal 36 of een daarmee overeenkomende bij ministeriële
regeling vastgestelde aanduiding, en lager is dan of gelijk is aan het
Pw-getal 55 of een daarmee overeenkomende bij ministeriële
regeling vastgestelde aanduiding, indien het bouwland betreft, dan wel
hoger is dan of gelijk is aan het PAL-getal 27 of een daarmee
overeenkomende bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding,
en lager is dan of gelijk is aan het PAL-getal 50 of een daarmee
overeenkomende bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding,
indien het grasland betreft;
w.
grond met hoge
fosfaattoestand: landbouwgrond
niet zijnde grond met lage fosfaattoestand of grond met neutrale
fosfaattoestand;
x.
mestoverschot: de in een bepaald kalenderjaar geproduceerde,
aangevoerde of uit opslag komende hoeveelheid dierlijke meststoffen,
die van een bedrijf moet worden afgevoerd om te voldoen aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 8, en om te voldoen aan artikel
14;
y.varkensrecht:
gemiddeld aantal varkens, uitgedrukt in varkenseenheden, dat op grond
van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden
gehouden;
z.pluimveerecht: gemiddeld
aantal kippen en kalkoenen, uitgedrukt in pluimvee-eenheden, dat op
grond van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden
gehouden;
za.fosfaatrecht:
hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ten hoogste met melkvee mag worden geproduceerd;
aa.productierecht:
varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht;
bb.concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of
concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage
I;
cc.bedrijfsoverschot: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar op een bedrijf wordt geproduceerd boven de fosfaatruimte;
dd.dierlijke meststoffen verwerken:
1°.behandelen van dierlijke meststoffen tot een eindproduct dat voldoet aan de bij regeling van Onze Minister vast te stellen specificaties, of
2°.exporteren van dierlijke meststoffen;
ee.mestverwerkingsovereenkomst:
1°.bij de overdracht van dierlijke meststoffen van een landbouwer die op zijn bedrijf dierlijke meststoffen produceert aan een verwerker behorend volledig ingevuld krachtens artikel 34, onderdeel b, vastgesteld bewijsmiddel, voor zover de daarop vermelde gegevens overeenkomstig de daartoe krachtens artikel 34, onderdeel b, geldende voorschriften tijdig bij Onze Minister zijn ingediend, of
2°.overeenkomst tussen een landbouwer die op zijn bedrijf dierlijke meststoffen produceert, een andere ondernemer dan een verwerker, en een verwerker;
ff.produceren van dierlijke meststoffen: produceren van dierlijke meststoffen door het op een bedrijf houden of anderszins aanwezig hebben van dieren;
gg.landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf;
hh.verwerker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een verwerkende onderneming voert;
ii.verwerkende onderneming: onderneming, niet zijnde een bedrijf, in het kader waarvan dierlijke meststoffen worden verwerkt;
jj.huisvestingssysteem: gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden;
kk.melkvee:
1°.melk- en kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden met inbegrip van koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
2°.jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar en
3°.jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren;
ll.
fosfaatruimte: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar
1°.ingevolge artikel 8, onderdeel c, mag worden gebracht op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, en
2°.ingevolge de krachtens de artikelen 7 en 15 van de Wet bodembescherming geldende voorschriften mag worden aangebracht op een in Nederland gelegen natuurterrein dat de hoofdfunctie natuur heeft en dat in het desbetreffende kalenderjaar op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum bij het bedrijf in gebruik is;
mm.melkveefosfaatreferentie: een beschikking als bedoeld in artikel 21a, eerste lid;
nn.melkveefosfaatoverschot: de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat, verminderd met de fosfaatruimte, het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf en het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, elfde lid;
oo.melkveefosfaatruimte:
de fosfaatruimte van het bedrijf in 2015, verminderd met de krachtens artikel 35 bepaalde forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in dat kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd, waarbij in afwijking van onderdeel ll, onder 2°, voor in dat onderdeel bedoeld natuurterrein, zijnde grasland, wordt gerekend met 70 kilogram fosfaat per hectare en voor overig natuurterrein wordt gerekend met 20 kg fosfaat per hectare.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder
bedrijf mede verstaan: een op het Nederlands grondgebied
gelegen deel van een in het buitenland gevestigd bedrijf.
3. In het eerste lid, onderdelen n en o, wordt onder
perceel verstaan: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten,
houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde
oppervlakte grond.
4. Voor de
toepassing van deze wet wordt veengrond, zand- of lössgrond, en
kleigrond aangeduid op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde
kaarten.
Artikel 2
{Nadere regels}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
nadere regels worden gesteld waaraan landbouwgrond moet
voldoen om te worden aangemerkt als tot het bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de
gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van artikel
1, eerste lid, onderdeel m, ook in de grensgebieden gelegen
landbouwgrond buiten Nederland tot de tot het bedrijf behorende
oppervlakte landbouwgrond wordt
gerekend.
Artikel 3
{Fraus legis}
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde
wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond
van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van
feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van
andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen
dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de
toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele
onmogelijk zou worden gemaakt.
2. Hoofdstuk III van deze wet is niet van toepassing
op natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur
hebben.
Hoofdstuk II Regels inzake het verhandelen van
meststoffen
Artikel 4
{Verhandelen meststoffen, eisen samenstelling/benaming/verpakking/etikettering/enz.}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in het
belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het
doel waarvoor meststoffen zijn bestemd, alsmede in het
belang van de bescherming van de bodem, het verhandelen van
meststoffen worden verboden indien deze meststoffen niet
voldoen aan de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen
met betrekking tot:
a.de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde
stoffen en verdere samenstelling, het gewicht en de
verpakking van meststoffen;
b.de benaming, de gebruiksaanwijzing en andere
vermeldingen voor meststoffen;
c.de wijze waarop de vermeldingen van meststoffen
worden aangebracht.
Deze eisen kunnen verschillend worden vastgesteld
afhankelijk van het gebruiksdoel van de desbetreffende
meststof.
Artikel 5
{Verhandelen meststoffen, verbod verhandelen ‘kennelijke’ meststoffen}
Het is verboden een product, dat blijkens zijn aanduiding of
anderszins kennelijk bestemd is om als meststof te worden
gebruikt, te verhandelen, indien dat product niet voldoet aan de
krachtens artikel 4 met
betrekking tot meststoffen gestelde eisen.
Artikel 6
{Verhandelen meststoffen, slib/compost/andere soortgelijke voor bemesting bruikbare producten}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bedoeld in
artikel 4 kan
het verhandelen als meststof van producten die geheel of
gedeeltelijk uit zuiveringsslib, havenslib, compost of
andere soortgelijke voor bemesting bruikbare producten
bestaan, zonder vergunning verleend door Onze Minister of
door een bij de maatregel aangewezen overheidsorgaan, worden
verboden. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met
betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een
vergunning.
{Vergunningsvoorschriften}
2.
Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen
voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen
worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer
behoren:
a.de verplichting om van monsters, welke op een
daarbij aangegeven wijze zijn genomen, analyses te
verrichten ten aanzien van de hoedanigheid, de aard,
de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere
samenstelling van de meststof;
b.de verplichting de uitkomsten van de onder a
bedoelde analyses ter beschikking te stellen aan
afnemers van de betrokken meststof of aan te wijzen
overheidsorganen;
c.een verbod de meststof af te leveren aan bepaalde,
bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen
van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift
vastgestelde hoeveelheden;
d.de verplichting om de naleving van de onder c
bedoelde voorschriften te staven met bij het
voorschrift vastgestelde bewijsstukken;
e.voorschriften inzake het voeren van een
administratie, welke worden gesteld om de naleving
van de onder c bedoelde voorschriften genoegzaam te
kunnen controleren.
3.
De aan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid,
verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is
verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
Hoofdstuk III Gebruiksnormen
Artikel 7
{Bemesten, verbod}
Het is
verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de
bodem te brengen.
Artikel 8
{Bemesten, vrijstelling bij niet overschrijden gebruiksnorm}
Het in
artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de
landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende
jaar geen van de volgende normen
overschrijdt:
a.de gebruiksnorm voor dierlijke
meststoffen;
b.de stikstofgebruiksnorm
voor meststoffen;
c.de
fosfaatgebruiksnorm voor
meststoffen.
Artikel 9
{Gebruiksnorm, dierlijke meststoffen}
1. De
gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8,
onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het
bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij ministeriële regeling kan een hogere
gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van
toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen,
bepaald bij de regeling.
3.
Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor de bij of
krachtens die maatregel aangegeven gevallen en onder de bij of
krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden en beperkingen een
lagere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld of
kan de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen op nul worden gesteld
voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is om
waterverontreiniging door stikstof uit meststoffen te verminderen en
verdere verontreiniging te voorkomen. Dit is in het bijzonder het geval
als bij het achterwege blijven van deze maatregel de hoeveelheid van
11,3 milligram stikstof per liter in zoet oppervlaktewater of van 50
milligram nitraat per liter in grondwater dreigt te worden overschreden
of een betekenisvolle bijdrage aan de eutrofiëring van natuurlijke
zoetwatermeren, andere zoetwatermassa’s, estuaria, kustwateren
of zeewater mag worden
verwacht.
Artikel 10
{Gebruiksnorm, stikstof}
1. De
stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel
b, is een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid
stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond.
2. De hoeveelheid
stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de
gewasopbrengst, de toegepaste
landbouwpraktijk, de ecologische kenmerken van een
waterlichaam en de kenmerken van de bodem, en al naar gelang sprake is
van kleigrond, veengrond, of zand- of lössgrond, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar regio’s waarin de landbouwgrond is gelegen.
3. De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het
bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gebaseerd op een
balans tussen enerzijds de te verwachten stikstofbehoeften van de
gewassen en anderzijds de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem
en uit meststoffen. De stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem
komt overeen met de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op
het moment dat het gewas begint de stikstof in betekenisvolle mate te
gebruiken en de toevoer van stikstof door nettomineralisatie van de
voorraden organische stikstof in de bodem.
4. De overeenkomstig het derde lid bepaalde
hoeveelheid stikstof wordt verlaagd voor zover dit naar het oordeel van
Onze Minister noodzakelijk is om waterverontreiniging door stikstof uit
meststoffen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. Dit
is in het bijzonder het geval als bij het achterwege blijven van deze
verlaging de hoeveelheid van 11,3 milligram stikstof per liter in zoet
oppervlaktewater of van 50 milligram nitraat per liter in grondwater
dreigt te worden overschreden of een betekenisvolle bijdrage aan de
eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere
zoetwatermassa’s, estuaria, kustwateren of zeewater mag worden
verwacht.
Artikel 11
{Gebruiksnorm, fosfaat}
1.
De
fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel
c, is in de jaren 2010 tot en met 2013 per hectare grasland van de tot
het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond voor zover het grond
met neutrale fosfaattoestand betreft, 95 kilogram fosfaat.
2.
De
fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel
c, is per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond voor zover het grond met neutrale fosfaattoestand
betreft:
a.80
kilogram fosfaat in
2010;
b.75 kilogram
fosfaat in 2011;
c.70
kilogram fosfaat in
2012;
d.65 kilogram
fosfaat in 2013.
3.
De
fosfaatgebruiksnormen voor meststoffen voor de jaren 2014 en volgende
voor grond met neutrale fosfaattoestand worden vastgesteld bij algemene
maatregel van bestuur. De normen kunnen verschillend worden vastgesteld
al naar gelang het gewas, de gewasopbrengst, de toegepaste
landbouwpraktijk, de kenmerken van de bodem en de grondsoort, de
grondwaterstand en de mate waarin de ecologische toestand van een
gebied afhankelijk is van de hoeveelheid fosfaat in het
oppervlaktewater en kunnen telkens ten opzichte van de voor het
voorgaande jaar geldende norm met ten hoogste 5 kilogram fosfaat per
hectare per jaar worden verlaagd, met het oog op het in 2015 bereiken
van een situatie waarbij de toevoer van fosfaat uit meststoffen en uit
de bodem gemiddeld in evenwicht is met de fosfaatbehoefte van de
gewassen. Zolang de algemene maatregel van bestuur niet in werking is
getreden, blijft voor de jaren 2014 en volgende de in het eerste en
tweede lid genoemde fosfaatgebruiksnorm voor 2013 van
toepassing.
4.
De
fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen voor grond met hoge
fosfaattoestand wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
De norm kan ten opzichte van de bij of krachtens het eerste tot en met
derde lid voor grond met neutrale fosfaattoestand geldende norm ten
hoogste 10 kilogram fosfaat per hectare lager worden vastgesteld. De
norm kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de
toegepaste landbouwpraktijk, de kenmerken van de bodem en de
grondsoort, de grondwaterstand en de mate waarin de ecologische
toestand van een gebied afhankelijk is van de hoeveelheid fosfaat in
het oppervlaktewater. Zolang in de algemene maatregel van bestuur voor een bepaald jaar geen norm is vastgesteld, geldt voor dat jaar de norm van het meest recente voorgaande jaar waarvoor een norm is vastgesteld.
5.
Bij
ministeriële regeling wordt voor grond met lage fosfaattoestand
een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen vastgesteld dan de bij
of krachtens het eerste, tweede of derde lid voor grond met neutrale
fosfaattoestand vastgestelde fosfaatgebruiksnorm. De norm is van
toepassing onder bij de regeling bepaalde voorwaarden en beperkingen.
Zolang de ministeriële regeling niet in werking is getreden, is de
bij of krachtens het eerste tot en met derde lid voor grond met
neutrale fosfaattoestand geldende norm van
toepassing.
6. Bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat een bedrijf in enig
jaar, in afwijking van het tweede en derde lid, een hogere
fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op bouwland kan toepassen, ingeval
de hoeveelheid fosfaat waarmee de ingevolge het tweede of derde lid
geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden in het navolgende jaar
volledig wordt gecompenseerd. Compensatie geschiedt door vermindering
van de hoeveelheid fosfaat die ingevolge de in het navolgende jaar
geldende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op of in de bodem kan
worden gebracht met de hoeveelheid waarmee in het voorgaande jaar de
fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden. De afwijkende
gebruiksnorm, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste de bij
de ministeriële regeling bepaalde hoeveelheid fosfaat, die niet
meer dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar hoger is dan de
fosfaatgebruiksnorm die geldt ingevolge het tweede of derde
lid.
Artikel 12
{Gebruiksnorm, berekening}
1. Voor
de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel a, wordt de op of in
de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald door bij elkaar op
te tellen de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde,
aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden dierlijke
meststoffen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het
bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De hoeveelheden
worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof.
{Gebruiksnorm, berekening in bodem gebrachte stikstof}
2. Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en
onderdeel b, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid
meststoffen bepaald overeenkomstig het eerste lid, met dien verstande
dat niet alleen dierlijke meststoffen maar ook andere meststoffen in
aanmerking worden genomen.
{Nadere regels}
3. Bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van
de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid
stikstof in dierlijke meststoffen of in andere, bij de regeling
omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling
bepaald percentage in aanmerking wordt genomen. Het percentage kan al naar
gelang de aard van de meststoffen, de periode waarin zij op of in de
bodem worden gebracht en de daarbij toegepaste landbouwpraktijk en al
naar gelang er sprake is van kleigrond, veengrond, of zand- of
lössgrond, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar regio’s waarin de landbouwgrond is gelegen, dan wel van bouwland of
grasland verschillend worden
vastgesteld.
{Gebruiksnorm, berekening in bodem gebrachte fosfaat}
4. Voor de toepassing
van artikel 8, onderdeel c, wordt de op of in de bodem gebrachte
hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het tweede lid in
samenhang met het eerste lid, met dien verstande dat de hoeveelheden
meststoffen steeds worden uitgedrukt in kilogrammen
fosfaat.
{Nadere regels}
5. Bij ministeriële
regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het vierde
lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid fosfaat in bij de
regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de
regeling bepaald deel in aanmerking wordt genomen. Dit deel kan al naar
gelang de aard van de meststoffen verschillend worden
vastgesteld.
Artikel 13
{Bemesten, vergunningverlening}
1. Tot
de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid, en 11, vijfde
lid, kan behoren een vergunning verleend door Onze Minister of de
registratie van een kennisgeving door Onze Minister.
2.
Ingeval
de Commissie van de Europese Gemeenschappen Nederland derogatie heeft
verleend om een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen toe te staan
dan de in artikel 9, eerste lid, genoemde gebruiksnorm en aan die
derogatie de voorwaarde heeft verbonden een monitoringsnetwerk tot
stand te brengen en in stand te houden, kan bij de regeling, bedoeld in
artikel 9, tweede lid, ter bestrijding van de jaarlijkse kosten die
daarmee samenhangen, aan degenen die op hun bedrijf een grotere
hoeveelheid dierlijke meststoffen toepassen dan de in artikel 9, eerste
lid, genoemde gebruiksnorm, de verplichting worden opgelegd tot het
betalen van een geldsom ten behoeve van ’s Rijks kas. De hoogte
van de geldsom kan bij deze regeling verschillend worden vastgesteld al
naar gelang de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Bij
de regeling kan worden bepaald dat een kennisgeving eerst wordt
geregistreerd nadat deze geldsom is
voldaan.
{Bemesten, vergunningverlening toepasselijkheid hogere hoeveelheid stikstof}
3. Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, kan de
toepasselijkheid van een hogere hoeveelheid stikstof in verband met een
meer dan gemiddelde stikstofopname door gewassen binnen een bepaalde
soort worden verbonden aan de voorwaarde van een vergunning verleend
door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze
Minister.
4. Aan een vergunning
kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen
worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden
gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
{Nadere regels}
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken
van een
vergunning.
Hoofdstuk IV Regels in het belang van een
doelmatige afvoer van mestoverschotten
Artikel 14
{Mestoverschotten, verantwoording doelmatige afvoer}
1. Degene
die dierlijke meststoffen produceert of verhandelt kan steeds
verantwoorden dat de op het eigen bedrijf geproduceerde of aangevoerde
dierlijke meststoffen of de op de eigen onderneming aangevoerde
dierlijke meststoffen zijn afgevoerd.
2. De verantwoording heeft betrekking op de
hoeveelheid fosfaat in de meststoffen en betreft mede de afnemers
waarnaar de meststoffen zijn afgevoerd.
3. De verantwoording door degene die dierlijke
meststoffen produceert heeft mede betrekking op de hoeveelheid stikstof
in de meststoffen.
4. Voor de
toepassing van het eerste lid wordt op de geproduceerde of aangevoerde
hoeveelheid dierlijke meststoffen in mindering gebracht de hoeveelheid
dierlijke meststoffen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat deze op het
eigen bedrijf of in het kader van de eigen onderneming is gebruikt of
opgeslagen.
Artikel 15
{Nadere regels, doelmatige afvoer}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad
hebben, verwerken, vervoeren en verhandelen van
dierlijke meststoffen.
{Mestoverschot, verbod verhandelen}
2.
De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer
inhouden een verbod de in het eerste lid bedoelde
meststoffen:
a.te verhandelen zonder kennisgeving daarvan op een
daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen
orgaan;
b.in voorraad te houden of te verwerken op een andere wijze dan daarbij is voorgeschreven;
c.te verhandelen zonder vergunning verleend door of vanwege Onze
Minister, door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een
bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees
Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen, of door of vanwege een bij de maatregel aangewezen
orgaan,
waarbij tevens regels kunnen worden gesteld met
betrekking tot de verlening, weigering of intrekking
van een vergunning;
d.te
verhandelen zonder dat een financiële zekerheid is gesteld bij
Onze Minister of bij de bevoegde autoriteit of het orgaan, bedoeld in
onderdeel c, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld over de omvang
van de zekerheid en de wijze waarop de zekerheid wordt
gesteld.
{Mestoverschot, nadere voorschriften vergunning}
3.
Aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c,
kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder
beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen
onder meer behoren:
a.een verbod de desbetreffende meststoffen af te
leveren aan bij het voorschrift aangewezen
gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan
bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;
b.de verplichting de naleving van de onder a bedoelde
voorschriften te staven met bij het voorschrift
vastgestelde bewijsstukken;
c.voorschriften inzake het voeren van een
administratie welke worden gesteld om de naleving
van de onder a bedoelde voorschriften te kunnen
controleren.
4.
De aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel
c, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij
is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of
ingetrokken.
{Nadere regels, dierlijke meststoffen}
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het is verboden dierlijke meststoffen in voorraad te hebben, te verwerken, te vervoeren of te verhandelen zonder voorafgaande registratie bij Onze Minister. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de weigering, schorsing of schrapping van een registratie. Die regels kunnen inhouden dat een registratie kan worden geweigerd of geschrapt in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en dat daaraan voorafgaand het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet kan worden gevraagd.
Artikel 16
{Meststoffen, minimumomvang opslagruimte (AMvB)}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent de minimumomvang van de opslagruimte voor dierlijke
meststoffen op een bedrijf.
2.
Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet
milieubeheer of de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht kunnen bij de maatregel
voorwaarden worden gesteld waaraan een opslagruimte moet
voldoen om bij de bepaling van de omvang van de op het
bedrijf beschikbare opslagruimte voor dierlijke meststoffen
in aanmerking te worden genomen, waartoe kunnen behoren
regels omtrent de maximale afstand van de opslagruimte tot
de huisvesting waarin dieren worden gehouden.
Artikel 17
{Meststoffen, beperking toepasselijkheid regels minimumomvang opslagruimte}
De toepassing van de in de artikel 15 bedoelde regels kan
worden beperkt tot bepaalde, bij of krachtens de in
artikel 15 bedoelde
maatregel aangewezen gebieden, waarbij deze regelen per gebied
en per categorie van bedrijven alsmede dierlijke
meststoffensoort verschillend kunnen worden vastgesteld.
Hoofdstuk V Regels inzake de productie van dierlijke meststoffen
Titel 1 Algemeen
Artikel 18
{Varkens- en pluimveehouderij, productiebegrenzing}
Voor de
toepassing van dit
hoofdstuk:
a.worden de aantallen varkens, onderscheiden naar
diercategorie, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig de in
bijlage II daarvoor opgenomen normen;
b.worden de aantallen kippen en kalkoenen,
onderscheiden naar diercategorie, uitgedrukt in pluimvee-eenheden
overeenkomstig de in bijlage II daarvoor opgenomen
normen.
Titel 2 Uitbreidingsverboden
Artikel 19
{Varkenshouderij, uitbreidingsverbod}
1. Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal
varkens te houden dan het op het bedrijf rustende
varkensrecht.
2.
Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal varkens te houden dan overeenkomt met 3 varkenseenheden.
Artikel 20
{Pluimveehouderij, uitbreidingsverbod}
1. Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf gemiddeld in
een kalenderjaar een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan
het op het bedrijf rustende pluimveerecht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op
het bedrijf op geen enkel moment een groter aantal kippen en kalkoenen
wordt gehouden dan overeenkomt met 250
pluimvee-eenheden.
3.
Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan overeenkomt met 250 pluimvee-eenheden.
Artikel 21
{Melkveehouderij, melkveefosfaatoverschot}
1.
Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in enig kalenderjaar fosfaat met melkvee te produceren.
2.
Het eerste lid is, onverminderd artikel 21b en 33a, niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:
a.op zijn bedrijf minder dan 250 kilogram fosfaat met melkvee produceert,
b.op zijn bedrijf geen bedrijfsoverschot produceert,
c.op zijn bedrijf geen melkveefosfaatoverschot produceert,
d.100%, verminderd met het percentage, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, van het melkveefosfaatoverschot:
1°.laat verwerken,
2°.voor zover de landbouwer behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie landbouwers, overdraagt of laat overdragen aan een afnemer die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie afnemers,
3°.brengt op of in de in gebruik zijnde landbouwgrond die is gelegen in Duitsland of België op een bij regeling van Onze Minister vast te stellen afstand van de Nederlandse grens, voor zover is voldaan aan bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden,
4°.geheel en rechtstreeks, blijkens een schriftelijke en vooraf gesloten overeenkomst, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden overdraagt of laat overdragen aan een hemelsbreed hoogstens twintig kilometer van de productielocatie verwijderd liggende locatie van bedrijven indien de overgedragen dierlijke meststoffen op landbouwgrond aangewend worden, of
5°.produceert met dieren waarvan ten minste 90% behoort tot een diercategorie die bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen of is gehuisvest in een huisvestingssysteem dat bij die maatregel kan worden aangewezen, omdat hierbij overwegend meststoffen worden geproduceerd met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro en die voldoen aan regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld.
3.
Het melkveefosfaatoverschot dat in enig jaar voor mestverwerking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, in aanmerking komt is het melkveefosfaatoverschot dat in het jaar 2014 is ontstaan, vermeerderd met:
a.ten hoogste 100% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare lager is dan 20 kg/ha;
b.ten hoogste 75% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare gelijk is aan of hoger is dan 20kg/ha en gelijk is aan of lager is dan 50 kg/ha;
c.ten hoogste 50% van het aantal additionele kilogrammen fosfaat dat in dat jaar ten opzichte van het jaar 2014 met melkvee wordt geproduceerd indien het overschot per hectare hoger is dan 50 kg/ha.
4.
Het overschot per hectare, bedoeld in het derde lid wordt berekend door de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op een bedrijf in kilogrammen fosfaat in het voorgaande kalenderjaar, verminderd met de fosfaatruimte van het bedrijf in het voorgaande kalenderjaar te delen door het aantal hectaren tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het voorgaande kalenderjaar. Indien een landbouwer meldt en aantoont dat een deel van de grond in het voorgaande kalenderjaar tijdelijk niet kon worden gebruikt als landbouwgrond vanwege de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur, wordt die grond voor de toepassing van het derde lid en dit artikellid beschouwd als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
5.
Het derde lid is niet van toepassing op een bedrijf dat:
a.voor 1 februari 2016 heeft aangetoond dat het voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen is aangegaan ten einde het gehele melkveefosfaatoverschot te laten verwerken, waardoor naleving van het eerste lid leidt tot disproportionele financiële last en
b.het bedrijf binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar aantoont dat het melkveefosfaatoverschot is verwerkt door degene met wie de financiële verplichtingen, bedoeld in onderdeel a, is aangegaan.
6.
Artikel 33a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het tweede lid, onderdeel d, onder 1.
7.
Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, blijven die kilogrammen fosfaat buiten beschouwing, die reeds in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van artikel 33a, tweede lid, onderdelen b tot en met e.
8.
Indien een landbouwer voor 1 april 2017 meldt en aantoont dat het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan, bedoeld in het derde lid, door buitengewone omstandigheden lager is wordt voor het kalenderjaar 2014 gerekend met het melkveefosfaatoverschot waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.
9.
Van buitengewone omstandigheden als bedoeld in het achtste lid is uitsluitend sprake indien:
a.het melkveefosfaatoverschot dat in 2014 is ontstaan lager is door de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur;
b.de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat in 2014 minimaal vijf procent lager is door:
1°.dierziekten of ernstige diergezondheidsproblemen,
2°.ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of
3°.vernieling van de stal waar het melkvee werd gehouden.
10.
Een melding als bedoeld in het vierde en achtste lid wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.
11.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de voorwaarden waaronder de productie van dierlijke meststoffen door melkvee, en de aanwending van zodanige meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen een landbouwer die de meststoffen produceert enerzijds en een landbouwer met een bedrijf binnen een bij die maatregel vastgestelde straal van het bedrijf van die producent anderzijds, meetellen in de berekening van het melkveefosfaatoverschot.
12.
Het ontwerp van een krachtens het elfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Artikel 21a
{Melkveehouderij, melkveefosfaatreferentie}
1.
Onze Minister verleent aan een landbouwer, die in het kalenderjaar 2013 melkvee hield een melkveefosfaatreferentie, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat. De melkveefosfaatreferentie vermeldt het bedrijf waarvoor de melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven.
2.
De melkveefosfaatreferentie wordt berekend door de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee in het kalenderjaar 2013 op het bedrijf te verminderen met de fosfaatruimte van dat bedrijf in 2013. Bij de berekening volgens de eerste volzin wordt elk resultaat dat negatief is, op nul gesteld.
3.
Indien een landbouwer aantoont dat door bedrijfsoverdrachten tussen 1 januari 2013 en 1 november 2014, een lagere melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven dan wanneer deze bedrijfsoverdrachten zouden zijn betrokken bij de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt de melkveefosfaatreferentie met inachtneming van deze bedrijfsoverdrachten vastgesteld.
4.
De forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
5.
De melkveefosfaatreferentie kan worden overgedragen aan een landbouwer waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat voor het bedrijf waarvoor de melkveefosfaatreferentie is afgegeven.
6.
De melkveefosfaatreferentie gaat over aan degene die het bedrijf waarvoor deze melkveefosfaatreferentie is afgegeven bij erfopvolging verkrijgt.
Artikel 21b
{Verbod overschrijden fosfaatrechten}
1.
Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee worden bepaald met gebruikmaking van een door Onze Minister aangewezen methode onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Onze Minister kan deze methode aanwijzen indien aannemelijk is dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
3.
Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment meer melkvee te houden dan overeenkomt met een jaarlijkse productie van dierlijke meststoffen door melkvee van 100 kilogram fosfaat, forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 35.
4.
Het ontwerp voor een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide kamers der Staten Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.
Artikel 22
{Varkens- en pluimveehouderij, verbod overschrijden varkens- of pluimveerechten}
1. Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf
waarvan het varkensrecht of het pluimveerecht is overschreden bepalen, dat het
op enig moment gehouden aantal varkens en het op enig moment gehouden
aantal kippen en kalkoenen de door hem vastgestelde aantallen niet
mogen overschrijden.
2. De in het
eerste lid bedoelde aantallen komen overeen met het aantal varkens,
onderscheidenlijk het aantal kippen en kalkoenen dat overeenkomstig het
varkensrecht en het pluimveerecht gemiddeld gedurende het jaar mag
worden gehouden, vermeerderd met 15%.
3. Onverminderd de artikelen 19 en 20 is het verboden
op enig moment een groter aantal varkens of een groter aantal kippen en
kalkoenen te houden dan het door Onze Minister vastgestelde
aantal.
4. De in het eerste lid
bedoelde bevoegdheid kan ten aanzien van een bedrijf voor een
aaneengesloten periode van ten hoogste drie jaar worden uitgeoefend. De
periode kan telkens worden verlengd tot drie jaar te rekenen vanaf het
tijdstip waarop een overtreding van het verbod, bedoeld in het derde
lid, wordt
vastgesteld.
Artikel 22a
{Vaststellen aantallen melkvee}
1.
Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het fosfaatrecht is overschreden bepalen dat het gehouden melkvee op enig moment de door hem vastgestelde aantallen niet mogen overschrijden.
2.
De in het eerste lid bedoelde aantallen komen overeen met het melkvee dat overeenkomstig het fosfaatrecht gemiddeld gedurende het jaar kan worden gehouden op basis van de overeenkomstig artikel 35 vastgestelde forfaitaire productienormen.
3.
Onverminderd artikel 21 is het een landbouwer op zijn bedrijf verboden op enig moment meer melkvee te houden dan het door Onze Minister vastgestelde aantal, bedoeld in het eerste lid.
4.
Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel 3 Omvang productierecht bij aanvang
Artikel 23
{Varkensrecht, vaststelling rechten bij aanvang}
1. Het op het bedrijf rustende varkensrecht op
het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel
19, komt overeen met het varkensrecht zoals dat onmiddellijk
voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van de Wet
herstructurering varkenshouderij.
{Pluimveerecht, vaststelling rechten bij aanvang}
2. Het op het bedrijf rustende pluimveerecht op het
tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 20,
eerste lid, komt overeen met het pluimveerecht, uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat
tijdstip voor het bedrijf gold op grond van deze wet, met dien
verstande dat de kilogrammen fosfaat worden omgerekend naar
pluimvee-eenheden. Voor deze omrekening komt 0,5 kilogram fosfaat
overeen met 1 pluimvee-eenheid.
{Fosfaatrecht, vaststelling rechten bij aanvang}
3.
Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd. Artikel 21a, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
{Fosfaatrecht, vaststelling rechten bij overname}
4.
Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.
{Fosfaatrecht, vaststelling rechten bij uitscharing}
5.
Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.
{Fosfaatrecht, vaststelling rechten bij buitengewone omstandigheden}
6.
Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat het krachtens het derde lid op het bedrijf rustende fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van de melkveestallen, wordt door Onze Minister het fosfaatrecht bepaald aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.
7.
Een melding als bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.
8.
Onze Minister van Economische Zaken maakt binnen zes maanden na de vaststelling van het op het bedrijf rustende fosfaatrecht de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.7, onderdeel 104, van de staatssteunrichtsnoeren ten behoeve van milieubescherming en energie (PbEU 2014, C 200) bekend. Deze gegevens blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.
9.
Ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen verhoogt Onze Minister het op het bedrijf rustende fosfaatrecht met ingang van het tijdstip waarop het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, in werking treedt, tot een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde omvang, indien kan worden vastgesteld dat het bedrijf behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur omschreven categorie van bedrijven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor het verkrijgen van een verhoging als bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 24
{Productierechten, correctie}
1. Het overeenkomstig artikel 23 bepaalde
productierecht wordt gecorrigeerd, indien voorafgaand aan het in dat
artikel bedoelde tijdstip, in hetzelfde kalenderjaar met betrekking tot
het bedrijf een registratie heeft plaatsgevonden van een kennisgeving
van overgang van het varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte
daarvan, maar de omvang van de verkleining, dan wel vergroting van het
desbetreffende productierecht werd beperkt ingevolge artikel
18, zesde lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij,
onderscheidenlijk artikel 58q, vierde lid, van de Meststoffenwet, zoals
deze artikelen luidden op het tijdstip van de
registratie.
2. De correctie
geschiedt van rechtswege bij aanvang van het kalenderjaar volgend op
het kalenderjaar waarin de registratie van de kennisgeving van overgang
plaatsvond en leidt tot een verkleining, onderscheidenlijk vergroting
van het desbetreffende productierecht met het aantal varkenseenheden of
pluimvee-eenheden waarop de beperking betrekking had.
3. Voor de toepassing van het tweede lid ten aanzien
van het pluimveerecht komt 0,5 kilogram fosfaat overeen met 1
pluimvee-eenheid.
Titel 4 Overgang van het productierecht
Artikel 25
{Productierechten, overgang naar ander bedrijf}
Een
productierecht kan, onder welke titel dan ook, overgaan naar een ander
bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf en artikel
32.
Artikel 26
{Varkens- of pluimveerecht, verbod overgang in concentratiegebied}
1.
Een
varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat
geheel of gedeeltelijk is gelegen in het ene concentratiegebied kan
niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in
het andere
concentratiegebied.
2.
Een
varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat
geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten de concentratiegebieden kan
niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in
een concentratiegebied.
3. Een bedrijf is gedeeltelijk gelegen in een
concentratiegebied, als een of meer voor de varkens-, kippen- of
kalkoenenhouderij bestemde stallen in dat gebied zijn
gelegen.
4. In zoverre in afwijking
van het eerste lid kan een varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan,
afkomstig van een bedrijf dat geheel is gelegen in een van de
concentratiegebieden overgaan naar een bedrijf dat in beide
concentratiegebieden is gelegen, onder de voorwaarde dat het
productierecht, of gedeelte daarvan, na overgang uitsluitend
wordt gebruikt ten behoeve van de varkens-, kippen- of
kalkoenenhouderij op een locatie die in hetzelfde concentratiegebied is
gelegen als het bedrijf waarvan het afkomstig is.
5. Het eerste en het tweede lid gelden niet ingeval
van overgang van het varkensrecht of pluimveerecht bij een samenvoeging van
bedrijven.
6. Het is verboden om binnen een bedrijf de varkens-,
kippen- of kalkoenenhouderij te
verplaatsen:
a.van een locatie gelegen buiten de
concentratiegebieden naar een locatie gelegen in een
concentratiegebied, of
b.van een
locatie gelegen in het ene concentratiegebied naar een locatie gelegen
in het andere
concentratiegebied.
7.
Het
eerste, tweede en zesde lid zijn niet van toepassing voor zover een
bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied
de geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in verband met het
varkensrecht of pluimveerecht of gedeelte daarvan dat overgaat, dan wel de varkens-,
kippen- of kalkoenhouderij die wordt verplaatst, zelf verwerkt door
middel van mestverwerking of mestvergisting en deze hoeveelheid buiten
de markt voor dierlijke mest wordt
gehouden.
8.
Bij
regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van het zevende
lid.
Artikel 27
{Productierechten, kennisgeving aan minister van overgang}
1. De belanghebbende naar wiens bedrijf het
productierecht, of gedeelte daarvan, moet overgaan en de belanghebbende
van wiens bedrijf het productierecht, of gedeelte daarvan, afkomstig
is, geven van de overgang kennis aan Onze Minister.
2. Er kan pas aanspraak worden gemaakt op het van het
andere bedrijf afkomstige productierecht, of gedeelte daarvan, met
ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving door Onze
Minister.
3. Bij ministeriële
regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving
wordt gedaan.
Artikel 28
{Productierechten, verkleining productierechten bij registratie kennisgeving}
1. Op het tijdstip van registratie van de
kennisgeving, bedoeld in artikel 27, tweede lid, vindt een verkleining
plaats van het varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht van het
bedrijf waarvan het desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan,
afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht, het pluimveerecht of fosfaatrecht van het bedrijf waarnaar het
desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan,
overgaat.
2. De verkleining en de
vergroting komen overeen met het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking
heeft.
3. Voor het jaar waarin de
kennisgeving wordt geregistreerd zijn de verkleining en de vergroting
beperkt tot het deel van het desbetreffende productierecht waarvan de
betrokken partijen bij de kennisgeving hebben aangegeven dat dit in dat
jaar op het bedrijf waarvan het afkomstig is niet wordt benut.
Artikel 29
{Productierechten, registratieweigering}
1. De registratie, bedoeld in artikel 27,
tweede lid, vindt niet plaats
indien:
a.de kennisgeving niet overeenkomstig de regels,
bedoeld in artikel 27, derde lid, is gedaan,
b.de kennisgeving betrekking heeft op een groter aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat dan overeenkomt met het
desbetreffende productierecht van het bedrijf waarvan het afkomstig
is,
c.de kennisgeving betrekking heeft
op het productierecht afkomstig van een bedrijf ten aanzien waarvan
Onze Minister gebruik maakt van de in artikel 22 of 22a bedoelde bevoegdheid,
d.de overgang van het
productierecht in strijd is met artikel
26, of
e.de kennisgeving voor het overgaan van een fosfaatrecht, of gedeelte daarvan, voor 1 januari 2018 is gedaan.
2. Indien pas na
registratie blijkt dat niet aan de in het eerste lid genoemde
voorwaarden is voldaan, wordt de registratie door Onze Minister
ongedaan gemaakt. Met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de
registratie vervallen de rechtsgevolgen van die
registratie.
Artikel 30
{Productierechten, toepasselijkheid BW bij registratie}
1. In afwijking van artikel 228 van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek kan op het productierecht geen pandrecht worden
gevestigd.
{Nadere regels}
2. Bij ministeriële
regeling kan worden bepaald dat alvorens Onze Minister de in artikel
27, eerste lid, bedoelde kennisgeving in behandeling neemt, van deze
kennisgeving mededeling wordt gedaan aan in die regeling genoemde
derdebelanghebbenden.
3. Bij de
ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de
uitvoering van het tweede lid, onder meer
over:
a.de wijze waarop en de termijn waarbinnen de
derdebelanghebbenden zich bij Onze Minister kunnen
aanmelden,
b.de gegevens die Onze
Minister aan de derdebelanghebbenden kenbaar maakt, en
c.de periode gedurende welke Onze Minister de
kennisgeving niet in behandeling
neemt.
Artikel 31
{Productierechten, registratie (gedeeltelijk) vervallen productierecht}
1. De belanghebbende kan bij Onze Minister een
kennisgeving doen van het vervallen of het gedeeltelijk vervallen van
het productierecht.
2. Na registratie
van de kennisgeving door Onze Minister is het desbetreffende
productierecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van dat
recht plaats met het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat waarop
de kennisgeving betrekking heeft.
3. Bij ministeriële regeling worden regels
gesteld over de wijze waarop de kennisgeving wordt
gedaan.
Titel 5 Verlaging van het productierecht
bij overgang
Artikel 32
{Productierechten, verlaging bij overschrijden landelijk normen}
1. Indien op landelijk niveau de omvang van de
productie van dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof
of fosfaat, afkomstig van varkens of van pluimvee de omvang van die
productie in 2002 overschrijdt, en indien dit ook geldt voor de totale
omvang van de productie van dierlijke meststoffen, kan, al naar gelang
de overschrijding betrekking heeft op varkensmest of op pluimveemest,
bij algemene maatregel van bestuur, in zoverre in afwijking van artikel
28, tweede lid, worden bepaald dat, de vergroting van het
varkensrecht, onderscheidenlijk dat de vergroting van het pluimveerecht
wordt beperkt tot een bij de maatregel vastgesteld percentage van het
aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de
kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking
heeft.
2. Het in het eerste lid
bedoelde percentage is ten minste 75%.
3. Voor verschillende groepen van gevallen kan het
percentage verschillend worden vastgesteld.
4. De voordracht van een algemene maatregel van
bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 32a
{Vergroting fosfaatrecht, afwijkingen}
1.
De vergroting van het fosfaatrecht wordt, in afwijking van artikel 28, tweede lid, beperkt tot 90 procent van de kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking heeft.
2.
De beperking, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor overgang van het fosfaatrecht:
a.door erfopvolging,
b.naar een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap bestaat in de eerste, tweede of derde graad, of
c.naar een bedrijf waarvan dit fosfaatrecht, uitgedrukt in hetzelfde aantal kilogrammen fosfaat, eerder gedurende het kalenderjaar is ontvangen.
Artikel 33
{Productierechten, vaststelling percentage verlaging}
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat ingeval van een bedrijfsoverdracht het op het bedrijf
rustende productierecht wordt verlaagd met een bij de maatregel
vastgesteld percentage.
2. Het in het
eerste lid bedoelde percentage is ten hoogste 25%.
3. Voor verschillende groepen van gevallen kan het
percentage verschillend worden vastgesteld.
4. Onder bedrijfsoverdracht wordt mede begrepen de
inbreng van een bedrijf in een maatschap en de verkrijging van een
meerderheid van de aandelen in een vennootschap.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een
overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de
eerste graad bestaat, of op de inbreng in een maatschap met een
zodanige persoon, en evenmin op een verkrijging van een bedrijf onder
algemene
titel.
Titel 5a Omzetting van het productierecht
Artikel 33Aa
{Nadere regels, omzetten productierechten}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het omzetten door Onze Minister van een productierecht in een varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht met dien verstande dat de landbouwer op wiens bedrijf het om te zetten productierecht rust met omzetting instemt en de omzetting geen toename veroorzaakt van de hoeveelheid geproduceerde stikstofverbindingen, fosfaat en fijnstof.
Titel 5b Verlaging van het productierecht
Artikel 33Ab
{Fosfaatrecht, bijstelling o.g.v internationale regels}
1.
Indien noodzakelijk voor de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie kan bij algemene maatregel van bestuur een percentage worden vastgesteld waarmee het fosfaatrecht op een in die maatregel vastgesteld tijdstip wordt verminderd.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee in kilogrammen fosfaat, twee kalenderjaren voorafgaande aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de fosfaatruimte in dat kalenderjaar, negatief of nul is.
3.
Bij de toepassing van het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt het fosfaatrecht van een bedrijf slechts verminderd voor zover een gehele uitoefening van het fosfaatrecht de fosfaatruimte van dat bedrijf, twee kalenderjaren voorafgaande aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, te boven gaat.
4.
In afwijking van het tweede lid, is een vermindering van het fosfaatrecht in het kalenderjaar 2018 niet van toepassing op een bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015, verminderd met de fosfaatruimte in dat kalenderjaar, negatief of nul is. Bij de toepassing van het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van het derde lid, het fosfaatrecht van een bedrijf slechts verminderd voor zover een gehele uitoefening van het fosfaatrecht de fosfaatruimte in het kalenderjaar 2015 van dat bedrijf te boven gaat.
Titel 6 Mestverwerking
Artikel 33a
{Mestverwerking, verplichtingen landbouwer}
1.
Het is een landbouwer verboden in enig kalenderjaar op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:
a.op zijn bedrijf geen bedrijfsoverschot produceert;
b.een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, minimaal gelijk aan een door Onze Minister voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld percentage van het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot:
1°laat verwerken,
2°voor zover de landbouwer behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie landbouwers, overdraagt of laat overdragen aan een afnemer die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie afnemers, of
3°brengt op of in de in het desbetreffende kalenderjaar bij het desbetreffende bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond die is gelegen in Duitsland of België op een bij regeling van Onze Minister vast te stellen afstand van de Nederlandse grens, voor zover is voldaan aan bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden;
c.op zijn bedrijf een bedrijfsoverschot produceert dat dusdanig in omvang is dat de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedoeld in onderdeel b, kleiner is dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen omvang, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar diersoort of diercategorie;
d.op zijn bedrijf meststoffen produceert:
1°met dieren waarvan ten minste 90% behoort tot een diercategorie die bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen of is gehuisvest in een huisvestingssysteem dat bij die maatregel kan worden aangewezen, omdat hierbij overwegend meststoffen worden geproduceerd met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro, en
2°die voldoen aan regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld, of
e.het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot geheel en rechtstreeks, blijkens een schriftelijke en vooraf gesloten overeenkomst, onder bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden overdraagt of laat overdragen aan een hemelsbreed hoogstens twintig kilometer van de productielocatie verwijderd liggende locatie van bedrijven indien de overgedragen dierlijke meststoffen op landbouwgrond aangewend worden.
{Dierlijke meststoffen, laten verwerken van}
3.
Onder het laten verwerken van dierlijke meststoffen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt verstaan:
a.het overdragen of laten overdragen van op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen aan een verwerkende onderneming, overeenkomstig een op het desbetreffende kalenderjaar betrekking hebbende mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 1°;
b.het overdragen of laten overdragen van op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen aan een andere onderneming dan een verwerkende onderneming, op basis van een uiterlijk in het desbetreffende kalenderjaar gesloten mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of
c.het sluiten van een overeenkomst met een andere landbouwer waarin is bepaald dat die andere landbouwer in zijn plaats uitvoering zal geven aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, door middel van het laten verwerken, bedoeld in de onderdelen a of b.
4.
Een ondernemer die een andere onderneming voert als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, draagt in een kalenderjaar de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor hij met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar mestverwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, heeft gesloten, over of laat deze overdragen aan een verwerkende onderneming.
5.
Onverminderd het tweede lid, onderdeel b, laat de andere landbouwer, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, in een kalenderjaar een op zijn bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waartoe hij zich met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar bij een overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, heeft verplicht, verwerken als bedoeld in het derde lid, onderdeel a of b.
{Nadere regels}
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mogelijkheid van het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, tussen een landbouwer die op zijn bedrijf in overwegende mate dierlijke meststoffen produceert van één of meer diersoorten of diercategorieën en een landbouwer die op zijn bedrijf in overwegende mate dierlijke meststoffen produceert van één of meer andere diersoorten of diercategorieën.
7.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten aanzien van een landbouwer of afnemer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 2°.
Artikel 33b
{Mestverwerkingsovereenkomst}
1.
Een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, voldoet voor de toepassing van deze wet indien is voldaan aan de bij of krachtens de in het tweede tot en met vierde lid gestelde eisen.
2.
Een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c:
a.wordt uiterlijk in het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet schriftelijk op een duurzame gegevensdrager aangegaan en door partijen ondertekend;
b.bevat ten minste een aanduiding van het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet;
c.voldoet aan de bij regeling van Onze Minister gestelde regels.
3.
In een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, wordt opgenomen de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die de andere onderneming in het desbetreffende kalenderjaar zal afnemen en de verwerker zal afnemen met het oog op verwerking.
4.
In een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, wordt opgenomen de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor de andere landbouwer in het desbetreffende kalenderjaar in de plaats van de landbouwer uitvoering zal geven aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.
5.
De gegevens uit een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, of een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, worden uiterlijk in het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet langs elektronische weg aan Onze Minister verstrekt door alle partijen bij de overeenkomst.
Artikel 33c
{Mestverwerking, vaststellen verwerkingspercentage}
1.
Bij regeling van Onze Minister wordt het percentage, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, vastgesteld, dat voor verschillende diersoorten, diercategorieën, mestsoorten en gebieden verschillend kan worden vastgesteld.
2.
Onze Minister houdt bij het vaststellen van het verwerkingspercentage in ieder geval rekening met de verwachte productie van dierlijke meststoffen in Nederland en de beschikbare landbouwgrond in Nederland.
3.
Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat voor landbouwers voor wie op grond van het eerste lid meerdere verwerkingspercentages van toepassing zijn, één van de verwerkingspercentages geldt.
Artikel 33d
{Mestverwerking, verwerkingstermijn}
1.
Een verwerker verwerkt de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor hij met betrekking tot een kalenderjaar mestverwerkingsovereenkomsten heeft gesloten.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de termijnen waarbinnen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, moet zijn voldaan.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat krachtens die maatregel aan te wijzen soorten dierlijke meststoffen niet meetellen voor het voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk VI Verantwoording
en hoeveelheidsbepaling
Artikel 34
{Meststoffen, administratie bedrijven}
1. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent
het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door
natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van
natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben
op:
a.het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de
locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende
onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de
rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het
samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of
de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij
het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun
bevoegdheden;
b.de geproduceerde, in
voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of
verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte
hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van
de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid,
onderdelen b en c;
c.de tot het
bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte
grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het
gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de
topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met
betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met
betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van
gebruik;
d.het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33a, 33b en 33d.
2.
{Nadere regels}
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat:
a.het
opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens, bedoeld in het
eerste lid, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden,
en
b.Onze Minister
onder voorwaarden ontheffing kan verlenen van het bepaalde op grond van
onderdeel
a.
Artikel 35
{Meststoffen, administratie}
1. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling
van:
a.de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel
34, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of
fosfaat;
b.de verdere samenstelling
van deze meststoffen;
c.de tot het
bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, onderdeel
c;
d.de aantallen gehouden,
uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding
ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de
aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een
onderneming aanwezig zijn;
e.de aard, de fosfaattoestand en de samenstelling van de
bodem alsmede de
gewasopbrengst, voor zover dat relevant is voor de
hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden
gebracht.
2. Bij of
krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden
gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze
waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt
in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis
van:
a.bij of krachtens de maatregel vastgestelde
forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort,
diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof,
onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;
b.gegevens met betrekking tot de samenstelling van
het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde
vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en
dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige
verliezen van stikstof uit de stal en de
mestopslagruimte;
c.indien het melkvee
betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de
melk;
d.een combinatie van deze
bepalingswijzen.
3. Bij
of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels
worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder
de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of
verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat,
wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde
forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort,
diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof,
onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of
volume-eenheid.
4. Bij of krachtens
de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden,
bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld.
Deze
waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor
zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het
gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal
en de mestopslagruimte.
5. Bij of
krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de
samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid,
onderdelen b en c.
Artikel 36
{Meststoffen, erkenning bevoegdheid tot het doen van vaststellingen}
1. De bij of krachtens de algemene maatregel van
bestuur, bedoeld in artikel 35, gestelde regels kunnen mede betrekking
hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve
van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden,
hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te
gebruiken apparatuur.
2. De
bevoegdheid tot het doen van vaststellingen kan worden verbonden
aan:
a.een door Onze Minister overeenkomstig bij of
krachtens de maatregel gestelde voorwaarden verleende
erkenning;
b.een door de Raad voor
Accreditatie verleende accreditatie overeenkomstig een door Onze
Minister goedgekeurd programma van eisen.
3. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden
verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De
voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of
ingetrokken.
4. Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een
erkenning.
Artikel 37
{Nadere regels, administratieverplichting derden}
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door
degenen
die:
a.betrokken zijn bij het doen van vaststellingen ten
behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, hoedanigheden en
oppervlakten, bedoeld in artikel 34, of
b.diervoeder of dieren, als bedoeld in artikel 35,
tweede lid, onderdeel b, op bedrijven afleveren, dan wel dieren, melk
en andere dierlijke producten, als bedoeld in artikel 35, tweede lid,
onderdelen b en c, van bedrijven afnemen of be- of
verwerken.
Hoofdstuk VII Overige bepalingen
Artikel 37a
{Meststoffen, controleprogramma’s waterverontreiniging}
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de controleprogramma’s, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375), worden uitgevoerd.
2. Het ontwerp van de ministeriële regeling, bedoeld in het vorige lid, wordt vier weken voor publicatie in de Staatscourant door Onze Minister aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 38
{Meststoffen gebruiksnorm, vrijstelling/ontheffing}
1.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend
van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.
Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij of
krachtens deze wet bepaalde.
3.
Aan de vrijstelling of de ontheffing kunnen voorwaarden
worden verbonden.
Artikel 38a
{Jonge landbouwers, vrijstelling/ontheffing}
1.
Indien geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, vrijstelling of ontheffing verleend van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, ter bevordering van de grondgebondenheid of het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland.
2.
Een vrijstelling of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gegeven voor milieudoelstellingen die verder gaan dan die welke op grond van de voor de betrokken ondernemingen verplichte Unie-normen zouden zijn bereikt.
3.
De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten Generaal is overgelegd.
Artikel 39
{Nadere regels, vergunningen/ontheffngen/erkenningen}
1. Bij ministeriële regeling kunnen
regels worden gesteld omtrent het indienen van aanvragen voor
vergunningen, ontheffingen en erkenningen, die krachtens deze wet
kunnen worden verleend, en het indienen van kennisgevingen, die
ingevolge bij of krachtens deze wet gestelde regels moeten worden
geregistreerd.
2. Bij de regeling kan
worden
bepaald:
a.dat een aanvraag eerst in behandeling wordt
genomen of dat een kennisgeving eerst wordt geregistreerd nadat een
daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;
b.de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de
aanvraag geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager wordt
gebracht.
Artikel 40
{Nadere regels}
1.
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van
een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven,
kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
{Meststoffen, implementatie EG-richtlijnen}
2.
Indien onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, ter
uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de
Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad
gezamenlijk of van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen regeling behoeven, kan dit geschieden bij
ministeriële regeling.
Artikel 41
Vervallen
Artikel 42
Vervallen
Artikel 43
{Meststoffen gebruiksnorm, voorbereiding AMvB}
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van:
a.een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
de artikelen 4, 6, 11, vierde lid, 16, 32, 33 en 76, eerste lid,
b.een ministeriële
regeling als bedoeld in de artikelen 10, 11, vijfde lid, 12, derde lid, en 21b, tweede lid, en
c.een besluit als bedoeld in
artikel 38, eerste en tweede lid, houdende vrijstelling of ontheffing
van het bepaalde bij of krachtens artikel 4, 5, 6, 7, 14, 16, 19, 20, eerste lid, 21, 26, 32 of 33.
2. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door
eenieder.
3. Onze Minister geeft
toepassing aan de in het eerste lid genoemde
afdeling.
Artikel 44
{Meststoffen gebruiksnorm, voordracht AMvB}
De voordracht voor algemene maatregelen van bestuur krachtens
deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister of, voor zover deze
maatregelen worden getroffen in het belang van de bescherming
van de bodem, door Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu te zamen.
Artikel 45
De ministeriële regelingen, bedoeld in Hoofdstuk III en in artikel 37a, en krachtens artikel 38, eerste lid, vastgestelde regelingen houdende vrijstelling van het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden
vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
Artikel 46
Onze
Minister zendt in 2007 en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de
praktijk.
Hoofdstuk VIII Handhaving
Titel 1 Algemeen
Artikel
47
{Meststoffen gebruiksnorm, handhaving}
1. Met
het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet
zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen
ambtenaren.
2. Van een besluit als
bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de
Staatscourant.
Artikel
48
{Meststoffen gebruiksnorm, monsters}
Onze Minister kan
voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de
conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek van de in
artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde
monsters.
Artikel
49
{Meststoffen gebruiksnorm, bestuursdwang}
Onze Minister is bevoegd
tot oplegging van een last onder
bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens
deze wet gestelde
verplichtingen.
Titel 2 Bestuurlijke
boetes
§ 1 Bevoegdheid
Artikel 50
Vervallen
Artikel 51
{Bestuurlijke boetes}
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen
ter zake van overtreding van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 7, 9,
tweede en derde lid, 11, vijfde
lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid 34, 35, 36, 37, 38, derde lid,
of 40.
Artikel 52
Vervallen
Artikel 53
Vervallen
Artikel 54
Vervallen
Artikel 55
Indien de ernst van de overtreding of de
omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt
zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.
Artikel 56
Vervallen
§ 2 Hoogte
bestuurlijke boete
Artikel 57
{Meststoffen gebruiksnorm, hoogte bestuurlijke boetes}
1. Ingeval van overtreding van artikel 7
bedraagt de bestuurlijke
boete:
a.€ 7 per kilogram stikstof waarmee de
in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke
meststoffen is overschreden, vermeerderd met
b.€ 7 per kilogram stikstof waarmee de
in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is
overschreden, en vermeerderd met
c.€ 11 per kilogram fosfaat waarmee de
in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is
overschreden.
2. Indien
zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de
stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking
van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50
voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de
gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van
€ 7 is toegepast.
3. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke
meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in
zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van
€ 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het
aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke
meststoffen is overschreden.
Artikel 58
{Aan- en afvoer meststoffen, bestuurlijke boete}
1. Ingeval van overtreding van artikel 14,
eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per
kilogram fosfaat en € 7 per kilogram stikstof waarvan de
afvoer niet kan worden verantwoord.
2. In afwijking van het eerste lid wordt geen
bestuurlijke boete opgelegd voor zover wegens overtreding van artikel
7 een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de kilogrammen stikstof
en fosfaat waarmee de in artikel 8 bedoelde stikstofgebruiksnorm voor
meststoffen, onderscheidenlijk fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is
overschreden.
Artikel 58a
{Fosfaatruimte, bestuurlijke boete}
In geval van overtreding van artikel 21, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer de beperking als bedoeld in artikel 21, derde lid, niet in acht heeft genomen. De boete wordt vermeerderd met € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 21, tweede lid, onderdeel d, voor zover het kilogrammen fosfaat betreft die niet reeds als gevolg van de eerste volzin voor de bepaling van de boeteomvang in aanmerking zijn genomen.
Artikel 59
{Mestverwerking, bestuurlijke boete}
1.
In geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.
2.
In geval van overtreding van artikel 33a, vierde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.
3.
In geval van overtreding van artikel 33a, vijfde lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.
4.
In geval van overtreding van het krachtens artikel 33a, zevende lid, bepaalde, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.
5.
In geval van overtreding van artikel 33d, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat waarmee dat lid wordt overtreden.
Artikel 60
{Nadere regels, tarieven bestuurlijke boete}
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van
de artikelen 57, eerste lid, 58, eerste lid, 58a en 59 afwijkende tarieven
worden vastgesteld.
2. De afwijking
bedraagt ten hoogste 50%.
3. Na de
plaatsing in het Staatsblad van de algemene maatregel van bestuur wordt
een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo
spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel
wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal
besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van
bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven,
dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip
van inwerkingtreding van die wet.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van
Strafrecht is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 61
Vervallen
Artikel 62
{Maximum bestuurlijke boete}
1.
De op
grond van artikel 57, 58, 58a of 59 te bepalen bestuurlijke boete bedraagt ten
hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding
begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is
bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van
het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een
rechtspersoon of een vennootschap.
2.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor
categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd ter
zake van overtreding van het bij of krachtens artikel 9, tweede en
derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 15, 33b, vijfde lid, 34, 35, 36, 37, 38,
derde lid, of 40 bepaalde.
3.
De op
grond van het tweede lid te bepalen bestuurlijke boete bedraagt per
overtreding ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.
§ 3 De
procedure
Artikel 63
Vervallen
Artikel 64
Vervallen
Artikel 65
Vervallen
Artikel 66
Vervallen
Artikel 67
Vervallen
Artikel 68
Vervallen
§ 4 Betaling
Artikel 69
{Verrekening bestuurlijke boete}
Onze Minister kan de bestuurlijke boete verrekenen
met te verstrekken subsidies bij of krachtens de Kaderwet
EZ-subsidies.
Artikel 70
Vervallen
Artikel 71
Vervallen
Artikel 72
Vervallen
Artikel 73
Vervallen
Hoofdstuk IX Overgangs- en
slotbepalingen
Artikel 74
1.
Voor de
toepassing van de artikelen 19 en 20, eerste lid, wordt ten aanzien van
een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een
concentratiegebied, van het op dat bedrijf rustende varkensrecht
onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat
in de periode met ingang van 23 april 2010 tot het tijdstip van
inwerkingtreding van dit artikel, is overgegaan van een bedrijf dat
geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat
concentratiegebied.
2.
Het is
verboden varken, kippen of kalkoenen te houden op een locatie gelegen
in een concentratiegebied indien deze varkens-, kippen- of
kalkoenenhouderij na 22 april 2010 binnen een bedrijf is
verplaatst van een locatie gelegen buiten dat
concentratiegebied.
Artikel 75
Artikel 74, eerste lid, is niet van toepassing
indien met betrekking tot de in dat lid bedoelde
overgang:
a.vóór
23 april 2010 een kennisgeving als bedoeld in artikel 27, eerste
lid, heeft plaatsgevonden;
of
b.vóór
23 april 2010 een schriftelijke overeenkomst is gesloten en
vóór 8 mei 2010 een kennisgeving als bedoeld in artikel
27, eerste lid, heeft
plaatsgevonden.
Artikel 76
{Uitschakelbepalingen}
1. De verschillende artikelen van deze wet, of
onderdelen daarvan, komen te vervallen op een bij algemene maatregel
van bestuur te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden bepaald.
2.
Op het in het
eerste lid bedoelde tijdstip vervallen in artikel 1a van de Wet op de
economische delicten de verwijzingen naar de betrokken artikelen of
onderdelen.
3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
het eerste lid wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de
overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld,
tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten
minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der
kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt
geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo
spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt
ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal
besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van
bestuur ingetrokken.
Artikel 77
1.
Hoofdstuk V, titels 1 tot en met 5, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2.
De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
Artikel 77a
1.
De artikelen 21b, 22a, 23, derde tot en met negende lid, 32a, 33Aa, 33Ab en 38a vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2.
De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp ervan aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
Artikel 78
{Citeertitel}
Deze wet
wordt aangehaald als:
Meststoffenwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
27 november 1986
Beatrix
De Minister van Landbouw en Visserij,
G. J. M. Braks
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer,
E. H. T. M. Nijpels
de elfde december 1986
De Minister van Justitie,
F. Korthals Altes
Bijlage I behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet
Gebied I omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het
grondgebied van de navolgende gemeenten:
Aalten
Almelo
Ambt-Delden
Amerongen
Amersfoort
Angerlo
Apeldoorn
Baarn
Barneveld
Bathmen
Bergh
De Bilt
Borculo
Borne
Brummen
Bunschoten
Dalfsen
1)
Tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen wordt
uitsluitend gerekend het deel van Lemelerveld dat voor
de datum van herindeling werd gerekend tot het
grondgebied van de gemeenten Ommen en Raalte.
Denekamp
Deventer
Didam
Diepenheim
Diepenveen
Dinxperlo
Doesburg
Doetinchem
Doorn
Driebergen/Rijsenburg
Duiven
Ede
Eemnes
Eibergen
Elburg
Enschede
Epe
Ermelo
Gendringen
Goor
Gorssel
Groenlo
Haaksbergen
Den Ham
Harderwijk
Hattem
Heerde
Hellendoorn
Hengelo Gld.
Hengelo Ov.
Hoevelaken
Holten
Hummelo en Keppel
Leersum
Leusden
Lichtenvoorde
Lochem
Losser
Maarn
Markelo
Millingen a/d Rijn
Neede
Nunspeet
Nijkerk
Oldenbroek
Oldenzaal
Olst
Ommen
Ootmarsum
Putten
Raalte
Renswoude
Rhenen
Ruurlo
Rijnwaarden
Rijssen
Scherpenzeel
Soest
Stad-Delden
Steenderen
Tubbergen
Ubbergen
Veenendaal
Voorst
Vorden
Vriezenveen
Warnsveld
Weerselo
Wehl
Westervoort
Wierden
Winterswijk
Wisch
Woudenberg
Wijhe
Zeist
Zelhem
Zevenaar
Zutphen
Gebied II omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997,
het grondgebied van de navolgende gemeenten:
Alphen-Chaam
Ambt Montfort
Arcen en Velden
Asten
Baarle Nassau
Beesel
Belfeld
Bergen (L)
Bergeijk
Bernheze
Best
Bladel
Boekel
Boxmeer
Boxtel
Breda
1)
Tot het grondgebied van de gemeente Breda wordt
niet gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeenten
Prinsenbeek en Teteringen.
Broekhuizen
Budel
Cuijk
Deurne
Dongen
2)
Tot het grondgebied van de gemeente Dongen wordt
uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven
gemeente Dongen.
Echt
Eersel
Eindhoven
Geldrop
Gemert-Bakel
Gennep
Gilze en Rijen
Goirle
Grave
Grubbenvorst
Haaren
Haelen
Heel en Panheel
Heeze-Leende
Helden
Helmond
's-Hertogenbosch
Heusden
3)
Tot het grondgebied van de gemeente Heusden wordt
uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven
gemeente Drunen.
Heythuysen
Hilvarenbeek
Horst
Hunsel
Kessel
Laarbeek
Landerd
Lith
Loon op Zand
Maasbracht
Maasbree
Maasdonk
Meerlo-Wanssum
Meyel
Mierlo
Mill en St. Hubert
Mook en Middelaar
Nederweert
Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Oirschot
Oisterwijk
Oss
Ravenstein
Reusel-De Mierden
Roerdalen
Roermond
Roggel
Roggel en Neer
Rucphen
4)
Tot het grondgebied van de gemeente Rucphen wordt
uitsluitend gerekend het grondgebied van deze gemeente,
zoals dat werd begrensd vóór de datum van herindeling.
Schijndel
Sevenum
Sint Anthonis
St. Michielsgestel
St. Oedenrode
Someren
Son en Breugel
Stramproy
Swalmen
Tegelen
Thorn
Tilburg
Uden
Valkenswaard
Veghel
Veldhoven
Venlo
Venray
Vierlingsbeek
Vught
Waalre
Weert
Zundert
Bijlage II Behorende
bij artikel 18 van de Meststoffenwet
Diersoorten | Onderscheiden
categorieën dieren binnen de diersoorten | Aantal
varkenseenheden (ve), onderscheidenlijk pluimvee-eenheden (pe) per dier
van de onderscheiden diercategorieën per
jaar: |
I.
Varkens | Fokkerij/vermeerdering | |
| 1.
Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of
geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige
zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen
gespeend zijn): | |
| a.
waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na
hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben) | 1,97
ve |
| b.
waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook
fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden
gehouden) | 2,74
ve |
| 2.
Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd,
gehouden voor de fokkerij): | |
| a.
van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg
die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen
afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd
op ca. 7 maanden) | 0,96
ve |
| b.
van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn
aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste
dekking) | 1,59
ve |
| c.
van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd
op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden
aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het
eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste
dekking) | 1,11
ve |
| 3.
Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe
beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7
maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf
exact 25 kg) | 1,09
ve |
| 4.
Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren
– ook zoekberen – van ca. 7 maanden en
ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren
afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7
maanden) | 1,86
ve |
| 5.
Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die
op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg;
ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden
aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg) | 0,36
ve |
| | |
| Mesterij | |
| 6.
Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij,
maar worden afgemest) | 1,59
ve |
| 7.
Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of
iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen,
gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg) | 1
ve |
| | |
II.
Kippen | Legrassen | |
| 1.
Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken
(opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van
legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca.
18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot
exact 18 weken meegeteld) | 0,4
pe |
| 2.
Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen
– inclusief (groot)ouderdieren – die zijn
aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige
hennen en hanen – inclusief
(groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken) | 1
pe |
| | |
| Vleesrassen | |
| 3.
Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken
(opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van
vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het
eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken
meegeteld) | 0,5
pe |
| 4.
Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren
– inclusief grootouderdieren – van
vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen
bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken) | 1,48
pe |
| 5.
Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden
afgeleverd) | 0,48
pe |
| | |
III.
Kalkoenen | Voor
broedeieren | |
| 1.
Hennen en hanen voor de productie van broedeieren: | |
| a.
ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken,
gehouden op een quarantainebedrijf) | 0,52
pe |
| b.
ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken,
gehouden op een opfokbedrijf) | 2,94
pe |
| c.
ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en
ouder) | 4
pe |
| | |
| Vleeskalkoenen | |
| 2.
Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot
de aflevering voor de slacht) | 1,58
pe |