Hoofdstuk 1 Aanpassingen
Afdeling A Ministerie van Financiën
I Natuurschoonwet 1928 Wijzigt de Natuurschoonwet 1928.

II Successiewet 1956 Wijzigt de Successiewet 1956.

III Wet op de herkapitalisatie 1957 De Wet op de herkapitalisatie 1957wordt ingetrokken.

IV Algemene wet inzake rijksbelastingen Wijzigt de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

V Wet op de loonbelasting 1964 Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.

VI Wet op de dividendbelasting 1965 Wijzigt de Wet op de dividendbelasting 1965.

VII Wet op de omzetbelasting 1968 Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.

VIII Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

IX Conjunctuurwet Wijzigt de Conjunctuurwet.

X Wet op belastingen van rechtsverkeer Wijzigt de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

XI Wet verruiming vervroegde afschrijving, investeringsaftrek en verliescompensatie De wet van 29 augustus 1975 tot verruiming van de vervroegde afschrijving, de investeringsaftrek en de verliescompensatie in het belang van de werkgelegenheid(Stb. 467) wordt ingetrokken.

XII Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen Wijzigt de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

XIII Invorderingswet 1990 Wijzigt de Invorderingswet 1990.

XIV Wet op de accijns Wijzigt de Wet op de accijns.

XV Wet waardering onroerende zaken Wijzigt de Wet waardering onroerende zaken.

XVI Wet belastingen op milieugrondslag Wijzigt de Wet belastingen op milieugrondslag.

XVII Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

XVIII Kaderwet financiele verstrekkingen Financiën Wijzigt de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën.

XIX Aanpassingswet wet waardering onroerende zaken Wijzigt de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken.

XX Wet overgang belastingheffing in euro's Wijzigt de Wet overgang belastingheffing in euro's.

XXA Wet fiscale behandeling pensioenen Wijzigt de Wet fiscale behandeling pensioenen.

Afdeling B Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
I Pensioen- en spaarfondsenwet Wijzigt de Pensioen- en spaarfondsenwet.

II Coördinatiewet sociale verzekering Wijzigt de Coördinatiewet sociale verzekering.

III Wet financiering volksverzekeringen Wijzigt de Wet financiering volksverzekeringen.

Hoofdstuk 2 Overgangsrecht
Afdeling

II Overgangsrecht loonbelasting
Overgangsrecht LB 1 Uitkeringen en verstrekkingen die na 31 december 2000 worden toegekend ter zake van vóór 1 januari 2001 ingevolge een premiespaarregeling ingehouden spaargelden, behoren niet tot het loon, voorzover zij over ieder kalenderjaar waarin de werknemer overeenkomstig die regeling heeft gespaard, niet meer bedragen dan het voor het desbetreffende jaar geldende maximum. 2 Voor het kalenderjaar 2001 geldt, in afwijking in zoverre van artikel 16b van de Wet op de loonbelasting 1964 , als vrije vergoeding ter zake van regelmatig woon-werkverkeer ten hoogste een bedrag van € 0,27 per afgelegde kilometer, ingeval aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • a. de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de arbeidsplaats gemeten langs de meest gebruikelijke weg beloopt meer dan 10 kilometer;
  • b. de werknemer pleegt te reizen met een niet door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde auto en hij pleegt daarbij krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de inhoudingsplichtige, dan wel van de inhoudingsplichtige en een of meer andere inhoudingsplichtigen, over een afstand van meer dan 10 kilometer voor zowel de heen- als de terugreis tevens een of meer andere werknemers te vervoeren en
  • c. de werknemer is het in onderdeel b bedoelde vervoer overeengekomen in een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met de in onderdeel b bedoelde inhoudingsplichtigen en andere werknemers.
3 Met betrekking tot regelmatig woon-werkverkeer ter zake waarvan een vergoeding op grond van het tweede lid tot de vrije vergoedingen is gerekend, zijn ten aanzien van de werknemer en de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde andere werknemers artikel 11, eerste lid, onderdeel s , en artikel 16b van de Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing. 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede lid.

IIA Overgangsrecht Coördinatiewet sociale verzekering
Overgangsrecht CSV Artikel II is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot artikel 6, eerste lid, onderdelen i en s, en zesde, zevende en achtste lid van de Coördinatiewet sociale verzekering.

III Overgangsrecht omzetbelasting
Overgangsrecht OB 1 De omzetbelasting die na 31 december 2000 verschuldigd wordt ter zake van leveringen en diensten die worden verricht vóór of op deze datum, wordt berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht. 2 In geval omzetbelasting vóór 1 januari 2001 verschuldigd is ter zake van leveringen en diensten die worden verricht op of na deze datum, wordt hetgeen meer verschuldigd zou zijn geweest indien de belasting zou zijn berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht, alsnog verschuldigd op 1 januari 2001. 3 In geval een ondernemer ingevolge een vóór 1 januari 2001 gesloten overeenkomst na 31 december 2000 een onroerende zaak levert of een werk in onroerende staat oplevert tegen een vergoeding welke vervalt in termijnen, blijft ten aanzien van het gedeelte van de vergoeding dat gelijk is aan de som van de termijnen die op grond van die overeenkomst vóór 1 januari 2001 zijn vervallen, de verhoging van de omzetbelasting van 17,5% tot 19% buiten toepassing. 4 In geval een ondernemer na 31 december 2000 een onroerende zaak levert in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 , welke onroerende zaak ingevolge een vóór 1 januari 2001 gesloten overeenkomst in opdracht is vervaardigd onder terbeschikkingstelling van stoffen, waaronder grond is begrepen, blijft de verhoging van de omzetbelasting van 17,5% tot 19% buiten toepassing ten aanzien van het gedeelte van de vergoeding dat gelijk is aan de som van de termijnen die op grond van die overeenkomst vóór 1 januari 2001 zijn vervallen en de in de vergoeding begrepen kosten van de vóór die datum ter beschikking gestelde stoffen.

IV Overgangsrecht vennootschapsbelasting A Sanctiebepaling participatiemaatschappijen
Sanctiebepaling participatiemaatschappijen Voorzover de periode tussen het niet meer voldoen aan de voorwaarden en het intrekken van de aanwijzing, bedoeld in artikel 23b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001is, in afwijking van dat artikel, artikel 23b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001, van overeenkomstige toepassing. B Winstuitdelingen
    Bovenmatige winstuitdelingen
  • 1. Indien een aan de heffing van de vennootschapsbelasting onderworpen lichaam tijdens de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 winstuitdelingen verricht die in enig kalenderjaar in totaal uitgaan boven het volgens het tweede lid berekende bedrag, wordt de over het boekjaar waarin 31 december van dat kalenderjaar valt door dat lichaam verschuldigde belasting die is berekend op de voet van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , vermeerderd met 20 percent van het verschil tussen de verrichte winstuitdelingen en het volgens tweede lid berekende bedrag.
  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt gesteld op de hoogste van de volgende bedragen:
    • a. 4% van de waarde in het economische verkeer bij het begin van het kalenderjaar van de geplaatste aandelen of de in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid van het lichaam;
    • b. twee maal het bedrag van de winstuitdelingen die door het lichaam, volgens een bestendige gedragslijn, gedurende de drie kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan 1 januari 2001 per jaar gemiddeld zijn verricht;
    • c. het bedrag van de winst die ingevolge artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , aan de aandeelhouders en houders van bewijzen van deelgerechtigdheid van het lichaam ter beschikking wordt gesteld, behoudens voorzover deze winst betrekking heeft op:
      • 1°. realisatie van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde van de vermogensbestanddelen bij het einde van het boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2001;
      • 2°. toevoegingen uit de herbeleggingsreserve die is gevormd ingevolge de nadere regelen die zijn gegeven krachtens artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , voorzover die reserve aanwezig was aan het einde van het laatste boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2001;
    • d. het resultaat in de zin van artikel 362, derde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboekvan het voorafgaande boekjaar volgens de openbaar gemaakte jaarrekening of, indien de geconsolideerde jaarrekening openbaar is gemaakt, volgens de geconsolideerde jaarrekening, behoudens voorzover het resultaat betrekking heeft op hetgeen hierna in het negende lid is aangeduid.
  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven:
    • a. met betrekking tot het vaststellen van de bestendige gedragslijn;
    • b. voor het geval dat op het lichaam in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 niet dezelfde bepalingen voor het bepalen van de winst van toepassing zijn als gedurende de drie jaren die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar 2001;
    • c. voor het geval het lichaam een boekjaar heeft of heeft gehad van korter dan twaalf maanden, is opgericht na 1 januari 1998, na 1 januari 1998 nieuwe aandelen heeft uitgegeven of gaat uitgeven, of in het kader van een fusie of splitsing onder algemene titel vermogen verkrijgt.
  • 4. De op grond van het eerste lid verschuldigde belasting wordt met een evenredig gedeelte verminderd voorzover het lichaam aannemelijk maakt dat de aandelen in dan wel bewijzen van deelgerechtigdheid van het lichaam op het tijdstip van de winstuitdeling gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie jaar worden gehouden door natuurlijke personen of lichamen niet zijnde beleggingsinstellingen in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 – die voor tenminste vijf percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder zijn, respectievelijk ten minste vijf percent bezitten van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid. Aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die op 14 september 1999 werden gehouden door in de eerste volzin bedoelde personen of lichamen worden geacht op die datum reeds gedurende een onafgebroken periode van drie jaren door deze personen te worden gehouden. Indien de aandelen in de belastingplichtige onmiddellijk voor minder dan vijf percent worden gehouden door een andere vennootschap, maar alle aandelen in de belastingplichtige middellijk of onmiddellijk gedurende een ononderbroken periode van 3 jaar worden gehouden door een vennootschap waarmee de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , worden alle aandelen in de belastingplichtige geacht te worden gehouden door in de eerste volzin bedoelde lichamen.
  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winstuitdelingen verstaan al hetgeen voor de uiteindelijk gerechtigde daarvan op de voet van artikel 3 van de Wet op de dividendbelasting 1965 tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van, of winstdelende obligaties van dat lichaam behoort. Voor de toepassing van de eerste volzin blijft artikel 3b van de Wet op de dividendbelasting 1964 buiten toepassing. De tweede volzin is niet van toepassing met betrekking tot een beleggingsinstelling waarvoor het tenminste vanaf 14 september 1999 – bij oprichting na die datum: vanaf de oprichtingsdatum reeds gebruik was om aangeboden eigen aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in te kopen teneinde de koers van haar aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid te stabiliseren op de intrinsieke waarde, indien de beleggingsinstelling uitsluitend in verband met dit gebruik aangeboden eigen aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid tegen contanten inkoopt, doch slechts ingeval het initiatief tot de inkoop niet kan worden toegerekend aan de beleggingsinstelling of een daarmee verbonden vennootschap.
  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover de tijdens de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 verrichte winstuitdelingen in totaliteit meer bedragen dan het saldo van de bezittingen, schulden en voorzieningen, berekend naar de waarde in het economische verkeer, verminderd met het gestorte kapitaal aan het einde van het laatste boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2001.
  • 7. Over het gedeelte van de winstuitdeling dat ingevolge het eerste en vierde lid leidt tot een vermeerdering van de verschuldigde vennootschapsbelasting, kan het lichaam inhouding van dividendbelasting achterwege laten.
  • 8. Het vierde en zevende lid zijn niet van toepassing, voorzover de aandeelhouders of deelgerechtigden niet woonachtig of gevestigd zijn in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, een lidstaat van de Europese Unie, of een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten.
  • 9. Het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde deel van het resultaat dat buiten beschouwing blijft, is:
    • a. het resultaat dat betrekking heeft op het verschil tussen enerzijds de waarde in het economische verkeer van de bezittingen, schulden en voorzieningen en anderzijds de boekwaarde daarvan op de balans volgens de in dat onderdeel bedoelde jaarrekening aan het einde van het laatste boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2001 of – indien voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, het voorafgaande boekjaar betreft het boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2001 – het laatste boekjaar dat eindigt voor 1 januari 2000, voorzover dat resultaat voortvloeit uit de vervreemding of overgang onder algemene titel van activiteiten of vermogensbestanddelen;
    • b. het resultaat uit een deelneming voorzover dat meer bedraagt dan het resultaat van de deelneming. Daarbij wordt het resultaat van de deelneming opgevat volgens het tweede lid, onderdeel d, in samenhang met dit lid.
  • 10. De belastingplichtige die voornemens is een winstuitdeling te doen die uitgaat boven het op de voet van het tweede lid berekende bedrag en die zekerheid wil hebben over de waarde van het in het zesde lid genoemde saldo, kan daartoe een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Het verzoek wordt gedaan ten minste zes weken voor de voorgenomen winstuitdeling, onder overlegging van de voor de beoordeling van het verzoek relevante bescheiden.
  • 11. Dit artikel wordt ten aanzien van een vennootschap die deel uitmaakt van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , toegepast alsof deze zelfstandig belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.
  • C Herwaardering onroerende zaken bij buitenlands belastingplichtigen
    Herwaardering onroerende zaken buitenlands belastingplichtigen Indien het binnenlandse inkomen uit een onroerende zaak bij een buitenlandse belastingplichtige wordt bepaald op de voet van artikel 17 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verbinding met artikel 49, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, wordt de onroerende zaak onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2001 te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer. D Terugkeer uit de BV
    Terugkeer uit BV Indien de onderneming van een vennootschap als bedoeld in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door die vennootschap wordt gedreven als gevolg van de omzetting met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964van de onderneming van een in het genoemde artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bedoelde aandeelhouder of houder van winstbewijzen, en de voorovereenkomst of de intentieverklaring tot die omzetting is gesloten respectievelijk opgesteld op of na 27 juni 2000, maar voor 1 januari 2001, kunnen, in afwijking in zoverre van artikel 14c, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , tevens nadere voorwaarden worden gesteld voor de berekening van de in artikel 3.54a bedoelde terugkeerreserve. E Toepassing herinvesteringsreserve bij fiscale eenheid
    Herinvesteringsreserve bij fiscale eenheid Indien aan een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij die een eenheid vormen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige wet op de voet van het derde lid van dat artikel een voorwaarde is gesteld met betrekking tot transacties binnen die eenheid ten gevolge waarvan de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij is gewijzigd, vindt deze voorwaarde ter zake van een in die voorwaarde bedoelde vervangingsreserve in de zin van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964overeenkomstig toepassing ter zake van een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 .

    V Vervallen

    VI Overig overgangsrecht
    Overig overgangsrecht A. Toepassing Wet op de inkomstenbelasting 1964 en Wet op de vermogensbelasting 1964 op belastingjaren vóór 2001
    Vermogensbelasting De Wet op de inkomstenbelasting 1964en de Wet op de vermogensbelasting 1964blijven van toepassing met betrekking tot belastingjaren vóór 1 januari 2001. B. Toepassing Algemene wet inzake rijksbelastingen en Invorderingswet 1990 op belastingaanslagen onder oud recht
    AWR en Invorderingswet 1990 De Algemene wet inzake rijksbelastingenen de Invorderingswet 1990zoals deze wetten luidden op 31 december 2000 blijven van toepassing op de belasting die is verschuldigd ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964of de Wet op de vermogensbelasting 1964. C. Toepassing regels omtrent aanpassing verkrijgingsprijs en vermindering conserverende aanslagen op aanslagen ter zake van vervreemdingen onder oud recht
    Oude aanmerkelijk belangregeling Artikel 4.25, vierde en vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen zijn eveneens van toepassing op aanslagen bij de vaststelling waarvan artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, onderscheidenlijk artikel 49, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964is toegepast.

    Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
    I Nummering
    Nummering Voor de plaatsing in het Staatsblad brengt Onze Minister van Financiën de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001met de nieuwe nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedoeld in artikel 11.2 van die wet, in overeenstemming.

    IA Evaluatie
    Evaluatie 1 Onze Minister van Financiën zendt in het jaar 2005 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet inkomstenbelasting 2001in de praktijk. In dat verslag wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de ontwikkeling van de heffingsgrondslag in het algemeen en die van het inkomen uit sparen en beleggen in het bijzonder. 2 Onze Minister van Financiën zendt in het jaar 2003 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artiesten- en beroepssportersregeling voor de heffing van de loonbelasting in de praktijk. In dat verslag wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de werking van de kostenvergoedingsbeschikking in de praktijk.

    II Inwerkingtreding
    Inwerkingtreding 1 Deze wet en de Wet Inkomstenbelasting 2001treden in werking met ingang van 1 januari 2001 met uitzondering van Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AF, tweede lid, dat in werking treedt op 31 december 2000. 2 In afwijking van het eerste lid, treedt hoofdstuk 2, artikel 1, onderdelen Dc en Dd, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat zo nodig terugwerkende kracht kan hebben tot 1 januari 2001.
    Citeertitel 3 Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.