Algemene wet inzake rijksbelastingen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
ter vereenvoudiging van de wetgeving inzake rijksbelastingen
wenselijk is, regelen welke aan een aantal belastingen
gemeen zijn, in een algemene wet samen te vatten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan
gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1
{Reikwijdte}
1.
De bepalingen van deze wet gelden in Nederland bij de heffing
van rijksbelastingen, de heffing van belastingrente, revisierente en
bestuurlijke boeten welke ingevolge de belastingwet kunnen worden
vastgesteld of opgelegd, alsmede bij de uitvoering van de
basisregistratie inkomen, een en ander met uitzondering van de belastingen voor zover
voor een belanghebbende na een door de inspecteur gedane uitspraak op
bezwaar met betrekking tot deze belastingen beroep openstaat bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, bedoeld in hoofdstuk VIII van de
Belastingwet BES.
{Rijksbelastingen}
2.
Onder rijksbelastingen worden verstaan belastingen welke
van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven.
3.
Met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen blijven
titel 5.2 en afdeling 10.2.1 van de
Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.
Artikel 2
1.
Deze wet verstaat onder:
a.belastingwet: zowel deze wet als andere wettelijke
bepalingen betreffende de heffing van de onder
artikel
1 vallende belastingen;
b.lichamen: verenigingen en andere rechtspersonen,
maat- en vennootschappen, ondernemingen van
publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
2.
Waar in de belastingwet wordt gesproken:
a.van vereniging, is daaronder begrepen de
samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die
met een vereniging maatschappelijk gelijk kan worden
gesteld;
b.met betrekking tot een lichaam van bestuurder, zijn
daaronder begrepen de beherende vennoot van een
maat- of vennootschap en de binnenlandse
vertegenwoordiger van een niet in Nederland
gevestigd lichaam, alsmede in geval van ontbinding
hij die met de vereffening is belast;
c.van Mogendheid, wordt daaronder mede begrepen een daarmee gelijk te stellen bestuurlijke eenheid;
d.van staat, wordt daaronder mede begrepen
Mogendheid;
e.van verdrag, wordt daaronder mede begrepen een regeling ter voorkoming van dubbele belasting die is overeengekomen met een in onderdeel c bedoelde bestuurlijke eenheid, alsmede een regeling ter voorkoming van dubbele belasting die is getroffen voor de relatie met een of meer landen binnen het Koninkrijk;
f.van regeling ter voorkoming
van dubbele belasting, wordt daaronder mede begrepen regelen ter
voorkoming van dubbele belasting die zijn overeengekomen met een in
onderdeel c bedoelde bestuurlijke
eenheid.
3.
De belastingwet verstaat onder:
a.Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
b.directeur, inspecteur of ontvanger: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;
c.open commanditaire vennootschap: de commanditaire
vennootschap waarbij, buiten het geval van vererving
of legaat, toetreding of vervanging van
commanditaire vennoten kan plaats hebben zonder
toestemming van alle vennoten, beherende zowel als
commanditaire;
d.1°.Koninkrijk: Koninkrijk
der
Nederlanden;
2°.Rijk: het
land Nederland, zijnde Nederland en de BES
eilanden;
3°.Nederland: het
in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor
de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de
vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat
de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1
van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze
grenst aan de territoriale zee in
Nederland;
4°.BES
eilanden: de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met
inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen
Curaçao en Bonaire en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de
territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de
ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het
internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie
van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede
de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere
inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van
natuurlijke rijkdommen in dat
gebied;
e.belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag,
de navorderingsaanslag
en de naheffingsaanslag, alsmede de voorlopige
conserverende aanslag, de conserverende aanslag en
de conserverende navorderingsaanslag in de
inkomstenbelasting, de schenk- en
erfbelasting;
f.aandeel: mede de deelgerechtigdheid van een
commanditaire vennoot in een open commanditaire
vennootschap;
g.
Douanewetboek van de Unie: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269);
h.
Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);
ha.
Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie: Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);
i.kind: eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de
neergaande lijn;
j.burgerservicenummer:
het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene
bepalingen
burgerservicenummer;
k.vervallen;
l.partner: persoon
als bedoeld in artikel
5a;
m.
algemeen
nut beogende instelling: een
instelling als bedoeld in artikel
5b;
n.
culturele
instelling: een instelling als
bedoeld in artikel 5b, vierde
lid;
o.
sociaal
belang behartigende
instelling: een instelling als
bedoeld in artikel
5c;
p.
steunstichting
SBBI: een stichting als bedoeld
in artikel
5d.
4.
Het in de belastingwet genoemde bestuur van ’s Rijks
belastingen wordt uitgeoefend door de door Onze Minister
aangewezen ambtenaren.
{Conserverende aanslag}
5.
Hetgeen bij of krachtens deze wet wordt bepaald inzake de in
het derde lid, onderdeel e, bedoelde voorlopige aanslag,
aanslag of navorderingsaanslag, is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot de in dat onderdeel bedoelde
voorlopige conserverende aanslag, onderscheidenlijk
conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag,
met dien verstande dat:
a.een voorlopige aanslag en in de belastingwet daartoe
aangewezen voorheffingen niet worden verrekend met
een conserverende aanslag en een voorlopige
conserverende aanslag niet wordt verrekend met een aanslag;
b.een voorlopige conserverende aanslag niet wordt
verrekend met een conserverende aanslag doch vervalt
tegelijk met de vaststelling van de conserverende
aanslag onder toerekening van het ter zake van de
voorlopige conserverende aanslag verleende uitstel
van betaling, de daaromtrent gestelde zekerheid,
alsmede van de betalingen die op die conserverende
voorlopige aanslag mochten zijn verricht, aan de
conserverende aanslag.
{Overeenkomstige toepassing}
6.
Bepalingen van de belastingwet die rechtsgevolgen verbinden
aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het
beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige
toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging
onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd
partnerschap.
{Europese coöperatieve vennootschap}
7. Voor
de toepassing van de belastingwet en de daarop berustende bepalingen
wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met
een Europese naamloze vennootschap met dien verstande dat bij algemene
maatregel van bestuur voor de toepassing van de in die algemene
maatregel van bestuur genoemde bepalingen de rechtsvorm gelijkgesteld
kan worden met een
coöperatie.
Artikel 3
{Competentie}
1.
De bevoegdheid van een directeur, inspecteur of ontvanger is niet bepaald naar een geografische indeling van het
Rijk.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoofdlijnen van de inrichting van de rijksbelastingdienst alsmede omtrent de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, onder wie een belastingplichtige ressorteert.
Artikel 3a
1.
{Elektronisch berichtenverkeer}
In afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen en de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.
2.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg.
Artikel 4
{Woonplaats en vestigingsplaats}
1.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt
naar de omstandigheden beoordeeld.
{Schepen, vliegtuigen}
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en
luchtvaartuigen welke in Nederland hun thuishaven hebben,
ten opzichte van de bemanning als deel van
Nederland
beschouwd.
{Vestigingsplaats voor toepassing EG-richtlijnen}
3.
Voor de toepassing van de wettelijke bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PbEU 2009, L 310), Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2011, L 345) of Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PbEU 2003, L 157) wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid en voor zover dat voortvloeit uit de genoemde richtlijnen, een lichaam geacht te zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie indien dat lichaam volgens de fiscale wetgeving van die lidstaat aldaar is gevestigd.
{ICBE}
4.
Een
instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in
artikel 1 van Richtlijn 2009/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEU 2009, L 302),
wordt geacht te zijn gevestigd in de lidstaat of staat waarvan de
bevoegde autoriteit de instelling overeenkomstig artikel 5 van die
richtlijn heeft
toegelaten.
5.
{Alternatieve beleggingsinstelling}
Een alternatieve beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel k, van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) wordt geacht te zijn gevestigd in de lidstaat van herkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel p, van die richtlijn, indien:
a.het lichaam is opgericht of aangegaan naar het recht van die lidstaat, en
b.het doel en de feitelijke werkzaamheid van het lichaam uitsluitend bestaan in het beleggen van vermogen, bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Artikel 5
{Aanslagbiljet (vaststelling en dagtekening)}
1.
De vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het
ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de
inspecteur. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als
dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. De
inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering van de
daaruit blijkende belastingaanslag aan de ontvanger ter
hand.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot het door de inspecteur nemen van een
beschikking of het doen van uitspraak strekkende tot - al
dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge de
belastingwet verschuldigd of terug te geven bedrag.
Artikel 5a
{Partnerbegrip}
1.
Als
partner wordt
aangemerkt:
a.de
echtgenoot;
b.de
ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige
belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
2.
Degene
die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als
partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere
perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op
hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de
basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
3.
Voor de
toepassing van het eerste lid wordt een persoon die van tafel en bed is
gescheiden, aangemerkt als ongehuwd. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit lid.
{Einde partnerschap}
4.
In
afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner
aangemerkt
ingeval:
a.een
verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot
scheiding van tafel en bed is ingediend,
en
b.hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
5.
Een
persoon kan op enig moment slechts één partner hebben.
Ingeval een persoon meer dan één echtgenoot heeft, wordt
alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als partner aangemerkt.
Bij meer dan één notarieel samenlevingscontract, wordt alleen
het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een notarieel
samenlevingscontract met meer dan één persoon, wordt niet in
aanmerking genomen.
{Niet in Nederland wonen}
6.
Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op basis
waarvan iemand die niet in Nederland woont, geacht wordt op zijn
woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland.
{Opname in verpleeg/verzorgingshuis}
7.
Personen
die partners waren op grond van het eerste lid, onderdeel b, blijven
als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving
op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in
een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of
ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op
hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon
als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing
meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke
kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als
partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit
lid.
Artikel 5b
{Algemeen nut beogende instelling}
1.
Een
algemeen nut beogende instelling
is:
a.een
instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen
verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge
waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van
deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven –
die:
1°.uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut
beoogt;
2°.haar gegevens op elektronische wijze via internet openbaar maakt;
3°.voldoet
aan bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden;
4°.gevestigd
is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in
een bij ministeriële regeling aangewezen staat,
en
5°.door de inspecteur als zodanig is
aangemerkt;
b.een
niet in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of
in een bij ministeriële regeling aangewezen staat gevestigde, door
Onze Minister als zodanig aangemerkte instelling indien en zolang zij
voldoet aan de door hem te stellen voorwaarden.
2.
Publiekrechtelijke
lichamen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek zijn algemeen nut beogende instellingen.
{Algemeen nut}
3.
Als
algemeen nut in de zin van dit artikel wordt
beschouwd:
a.welzijn;
b.cultuur;
c.onderwijs,
wetenschap en
onderzoek;
d.bescherming
van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van
duurzaamheid;
e.gezondheidszorg;
f.jeugd-
en
ouderenzorg;
g.ontwikkelingssamenwerking;
h.dierenwelzijn;
i.religie,
levensbeschouwing en
spiritualiteit;
j.de
bevordering van de democratische
rechtsorde;
k.volkshuisvesting;
l.een
combinatie van de bovengenoemde doelen,
alsmede
m.het
financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut
beogende instelling.
{Culturele instelling}
4.
Een
algemeen nut beogende instelling die zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend richt op cultuur, kan verzoeken tevens te worden aangemerkt
als culturele instelling.
5.
Een instelling die werkzaamheden verricht die gericht zijn op het bieden van volkshuisvesting als bedoeld in het derde lid, onderdeel k, kan slechts worden aangemerkt als algemeen nut beogende instelling, indien zij op de voet van artikel 19 van de Woningwet bij koninklijk besluit is toegelaten als instelling die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam is.
6.
Het
aanmerken als een algemeen nut beogende instelling of als culturele
instelling geschiedt op verzoek van de instelling. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel
onder door hem te stellen voorwaarden. In afwijking van de eerste
volzin kan de inspecteur een categorie instellingen dan wel een groep
met elkaar verbonden instellingen bij één voor bezwaar
vatbare beschikking aanmerken als instellingen als bedoeld in het
eerste lid, ook zonder dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan door
die instellingen.
{Einde ANBI-status}
7.
Een
instelling als bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur bij
voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met
ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet
meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden
dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. Een
instelling als bedoeld in het vierde lid wordt door de inspecteur bij
voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met
ingang van het tijdstip waarop deze instelling zich niet langer
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur. Het tijdstip van
intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de
beschikking.
8.
Een instelling wordt eveneens door de inspecteur niet, of niet langer, als algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien de instelling, een bestuurder van die instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan die instelling of een voor die instelling gezichtsbepalende persoon door een Nederlandse rechter onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, mits:
a.het misdrijf is gepleegd in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling;
b.nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken sinds de veroordeling, en
c.het misdrijf gezien zijn aard of de samenhang met andere door de algemeen nut beogende instelling of genoemde personen begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
9.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die openbaar worden gemaakt, alsmede met betrekking tot de wijze waarop deze gegevens via internet openbaar worden gemaakt.
10.
Voor de
toepassing van het vierde en het zesde tot en met achtste lid kunnen bij
ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld.
Artikel 5c
{Sociaal belang behartigende instelling}
Een sociaal belang behartigende instelling is een
instelling:
a.die
in overeenstemming met haar regelgeving een sociaal belang
behartigt;
b.die niet
aan een winstbelasting is onderworpen dan wel daarvan is
vrijgesteld;
c.die aan
de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt ter
zake van de door die leden voor de instelling verrichte werkzaamheden
geen andere beloning toekent dan een vergoeding voor gemaakte onkosten
en een niet bovenmatig
vacatiegeld;
d.die is
gevestigd in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese
Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen
staat.
Artikel 5d
{Steunstichting SBBI}
1.
Een
steunstichting SBBI is een stichting die voldoet aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden en die is opgericht
uitsluitend met het doel geld in te zamelen ter ondersteuning van een
sociaal belang behartigende instelling ten behoeve van een bij
ministeriële regeling aan te wijzen doel.
2.
Het
ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste
lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld,
overgelegd aan de beide kamers der
Staten-Generaal.
Artikel 5e
{Vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten}
1.
Indien tussen echtgenoten of gewezen echtgenoten een recht op of een plicht tot vergoeding bestaat op grond van artikel 87 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, wordt bij de echtgenoot, onderscheidenlijk de gewezen echtgenoot, met het vergoedingsrecht ter zake hiervan geen voor de belastingwet relevant belang bij het onderliggende goed of een bestanddeel daarvan aanwezig geacht.
2.
Onder een recht op of een plicht tot vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt mede begrepen een recht op of een plicht tot vergoeding waarvan het verloop op grond van de artikelen 95 en 96 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig artikel 87 van Boek 1 van dat wetboek wordt bepaald.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien bij overeenkomst wordt afgeweken van artikel 87, eerste tot en met derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoofdstuk II Aangifte
Artikel 6
{Uitnodiging tot het doen van aangifte}
1.
Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de
belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, dan wel op
aangifte worden voldaan of afgedragen, kan de inspecteur
degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig
of inhoudingsplichtig is uitnodigen tot het doen van
aangifte. Worden door de belastingwet aangelegenheden van
een derde aangemerkt als aangelegenheden van degene die
vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, dan
kan de inspecteur ook die derde uitnodigen tot het doen van
aangifte. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld
met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het
doen van aangifte geschiedt.
{Verzoek}
2.
Degene die een daartoe strekkend verzoek bij de inspecteur
indient, wordt in elk geval uitgenodigd tot het doen van
aangifte.
{Verplicht verzoek}
3.
Bij ministeriële regeling kan degene, die in de daarbij
omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om
binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen
van aangifte te verzoeken.
Artikel 7
{Opgave en verstrekking gegevens}
1.
In de uitnodiging tot het doen van aangifte wordt opgave verlangd van
gegevens en kan overlegging of toezending worden gevraagd van bescheiden en
andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, waarvan de kennisneming voor de
heffing van de belasting van belang kan zijn.
{Bescheiden en gegevensdragers}
2.
Onder bescheiden en andere gegevensdragers worden voor de toepassing
van het eerste lid niet begrepen bescheiden en andere gegevensdragers welke
plegen te worden opgemaakt om te dienen als bewijs tegenover derden.
Artikel 8
{Doen van aangifte}
1.
Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is
gehouden aangifte te doen door:
a.de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk,
stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële
regeling te bepalen wijze in te vullen, te
ondertekenen en in te leveren of toe te zenden,
alsmede
b.de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere
gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij
ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren
of toe te zenden.
2.
Het doen van aangifte is geen aanvraag in de zin van
artikel 1:3, derde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht.
{Ontvangstbevestiging}
3.
Bij ontvangst van de aangifte wordt desverlangd een
ontvangstbevestiging afgegeven.
{Ontheffing}
4.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke
gevallen en onder welke voorwaarden de inspecteur ontheffing
kan verlenen van de verplichting de in de uitnodiging tot
het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en
andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of
toe te zenden.
Artikel 9
{Bij aanslagbelasting aangiftetermijn}
1.
Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de
belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de
aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze
gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen
tot het doen van aangifte.
{Verlenging termijn}
2.
De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen.
Hij kan aan de verlenging voorwaarden verbinden, onder meer
dat vóór een door hem te bepalen datum op bij ministeriële
regeling te bepalen wijze gegevens voor het opleggen van een
voorlopige aanslag worden verstrekt.
{Aanmaning tot doen van aangifte}
3.
De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het
eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de
belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen
termijn aangifte te doen.
Artikel 10
{Aangiftebelastingen; aangiftetermijn bij tijdstipbelastingen}
1.
Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet op
aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, wordt de aangifte gedaan bij de
inspecteur of de ontvanger die is vermeld in de uitnodiging tot het doen van
aangifte.
{Aangiftebelastingen; aangiftetermijn bij tijdvakbelastingen}
2.
Heeft de aangifte betrekking op een tijdvak, dan wordt zij gedaan
binnen een door de inspecteur gestelde termijn van ten minste een maand na het
einde van het tijdvak. Heeft de aangifte niet betrekking op een tijdvak, dan
wordt zij gedaan binnen een door de inspecteur gestelde termijn van ten minste
een maand.
{Uitstel aangifte}
3.
De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van
het doen van aangifte verlenen.
Artikel 10a
{Meldingsplicht}
1.
In bij
algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen
belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden gehouden de
inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of
onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens
en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden.
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als
bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden.
3.
Bij
algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de in het
eerste en tweede lid bedoelde verplichting worden aangemerkt als een
overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichting is te wijten
aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of
inhoudingsplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de
inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100
percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet
nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting niet
is of zou zijn
geheven.
Hoofdstuk III Heffing van belasting bij wege van
aanslag
Artikel 11
{Vaststelling aanslag}
1.
De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.
2.
De inspecteur kan bij het vaststellen van de aanslag van de
aangifte afwijken, zomede de aanslag ambtshalve vaststellen.
{Mogelijk tot drie jaar na ontstaan belastingschuld}
3.
De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt
door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van
aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur
van dit uitstel verlengd.
{Latere vaststelling schuld}
4.
Voor de toepassing van het derde lid wordt belastingschuld,
waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop
van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, geacht
te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.
Artikel 12
{Niet oplegging van aanslag}
De inspecteur neemt het besluit om aan hem die aangifte heeft
gedaan, geen aanslag op te leggen, bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 13
{Voorlopige aanslag}
1.
Ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden
vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting
wordt geheven, kan de inspecteur volgens bij ministeriële
regeling te stellen regels aan de belastingplichtige een
voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag
waarop de aanslag, met toepassing van de in artikel 15
voorgeschreven verrekening van de voorlopige aanslagen en de
in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk
zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag tot een
positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van
het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
{Voorlopige teruggaaf}
2.
Een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag die voor of in de loop
van het tijdvak wordt vastgesteld, wordt aangeduid als voorlopige teruggaaf.
{Aanvullende voorlopige aanslagen}
3.
Een voorlopige aanslag kan, met inachtneming van de vorige
leden, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.
4.
De belastingplichtige kan de inspecteur verzoeken om een voorlopige aanslag vast te stellen. Het verzoek om een voorlopige aanslag vast te stellen is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
{Afzien opleggen voorlopige aanslag}
5.
De inspecteur kan afzien van het opleggen van een voorlopige aanslag of een voorlopige aanslag opleggen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:
a.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingplichtige of indien dit gegeven ontbreekt;
b.de belastingplichtige een vergrijp heeft begaan waarvoor hem een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van de artikelen 67cc, 67d of 67e of op grond van artikel 40 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen of waarvoor hem een strafrechtelijke sanctie wegens een daaraan soortgelijk misdrijf is opgelegd, mits de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan het jaar waarop de voorlopige aanslag betrekking heeft onherroepelijk is geworden;
c.de belastingplichtige niet of niet binnen de gestelde termijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan.
Artikel 14
{Voorlopige aanslagen in andere gevallen}
1.
In de gevallen waarin artikel 13 niet
van toepassing is, kan de inspecteur na het tijdstip waarop
de belastingschuld is ontstaan, volgens door Onze Minister
te stellen regelen een voorlopige aanslag opleggen tot ten
hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden
vastgesteld.
{Aanvullende voorlopige aanslagen}
2.
Een voorlopige aanslag kan met inachtneming van het in het
eerste lid bepaalde, door één of meer voorlopige aanslagen
worden aangevuld.
Artikel 15
{Verrekeningen met de aanslag}
De voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen
voorheffingen worden verrekend met de aanslag, dan wel - voor
zoveel nodig - bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar
vatbare beschikking.
Artikel 16
{Navordering en nieuw feit}
1.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een
aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te
laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de
belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf
of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting
dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende
heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur
bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan
geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de
gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit
te kwader trouw is.
{Navordering zonder nieuw feit}
2.
Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin
te weinig belasting is geheven, doordat:
a.een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
b.zich een geval voordoet als bedoeld in
artikel 2.17, derde of vierde lid, van de
Wet inkomstenbelasting
2001;
c.ten
gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of
ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is
vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is,
waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting
ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde
belasting bedraagt.
{Navorderingstermijn}
3.
De bevoegdheid tot het vaststellen van een
navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na
het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Artikel
11, vierde lid, is te dezen van toepassing. Indien voor het
doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de
navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd. De
eerste volzin is niet van toepassing voor zover navordering plaatsvindt
met toepassing van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet
inkomstenbelasting
2001. Voor
zover navordering zonder toepassing van het tweede lid, onderdeel c,
niet zou kunnen plaatsvinden, vervalt de bevoegdheid tot het
vaststellen van een navorderingsaanslag, in afwijking in zoverre van de
eerste volzin, door verloop van twee jaren na het tijdstip waarop het
besluit is genomen om geen aanslag op te leggen, dan wel de
belastingaanslag is vastgesteld.
{Termijn buitenlands voorwerp}
4.
Indien te weinig belasting is geheven over een bestanddeel
van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland
wordt gehouden of is opgekomen, vervalt, in afwijking in
zoverre van het derde lid, eerste volzin, de bevoegdheid tot
navorderen door verloop van twaalf jaren na het tijdstip
waarop de belastingschuld is ontstaan.
{Termijn bij verliesverrekening}
5.
Indien een bedrag als verlies van een jaar door middel van
verrekening in aanmerking is genomen in een voorafgaand
jaar, en in verband daarmede een in de belastingwet
voorziene vermindering of teruggaaf ten onrechte of tot een
te hoog bedrag is verleend, blijft de bevoegdheid tot
navorderen bestaan zolang navordering mogelijk is over het
jaar waaruit het als verlies verrekende bedrag afkomstig is.
{Navordering t.z.v. heffingskorting}
6.
Indien een heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is verleend aan de belastingplichtige doordat het
maximale bedrag, bedoeld in de artikelen 8.9,
eerste
lid, of 8.9a, derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, is
overschreden, blijft, na afloop van de navorderingstermijn
bedoeld in het derde lid, de bevoegdheid tot navorderen
bestaan tot acht weken na het tijdstip waarop een
belastingaanslag van zijn partner welke relevant is voor die
heffingskorting, of een beschikking dan wel uitspraak
strekkende tot vermindering van een zodanige
belastingaanslag van zijn partner onherroepelijk is geworden.
Artikel 17
Vervallen
Artikel 18
Vervallen
Artikel 18a
{Herziening beschikking WOZ}
1.
Indien een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken gegeven
beschikking tot vaststelling van de waarde, welke ingevolge
een wettelijk voorschrift ten grondslag heeft gelegen aan de
heffing van belasting, is herzien met als gevolg dat:
a.een aanslag of navorderingsaanslag ten onrechte
achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is
vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet
voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten
onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, dan
kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen;
b.een aanslag of navorderingsaanslag ten onrechte of
tot een te hoog bedrag is vastgesteld, dan wel dat
een in de belastingwet voorziene vermindering,
ontheffing of teruggaaf ten onrechte niet of tot een
te laag bedrag is verleend, dan vernietigt de
inspecteur de ten onrechte vastgestelde aanslag of
navorderingsaanslag dan wel vermindert hij de
aanslag of navorderingsaanslag, onderscheidenlijk
verleent hij alsnog de in de belastingwet voorziene
vermindering, ontheffing of teruggaaf.
{Termijn}
2.
Het vaststellen van de navorderingsaanslag,
onderscheidenlijk het nemen van de beschikking tot
vernietiging, vermindering, ontheffing of teruggaaf op de
voet van het eerste lid geschiedt binnen acht weken na het
tijdstip waarop de beschikking of uitspraak strekkende tot
de herziene vaststelling van de waarde onherroepelijk is
geworden. Eerstbedoelde beschikking is voor bezwaar vatbaar.
3. Ingeval de herziening gevolgen heeft voor de
toepassing van artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001 met
betrekking tot een jaar, wordt in afwijking in zoverre van het tweede
lid de termijn waarbinnen navordering mogelijk is bepaald op de voet
van artikel 16 en vangt de in dat lid bedoelde termijn van acht weken
niet eerder aan dan op het tijdstip waarop de belastingplichtige een
verzoek heeft ingediend tot aanpassing van de aanslag of beschikking
met betrekking tot dat jaar. Een verzoek tot aanpassing wordt gedaan
binnen een jaar na het tijdstip waarop de beschikking of uitspraak
strekkende tot de herziene vaststelling van de waarde, onherroepelijk
is geworden.
4.
Indien aan de heffing van belasting een aan een onroerende
zaak toegekende waarde ten grondslag ligt en met betrekking
tot die onroerende zaak voor een voor die heffing van
belang zijnd kalenderjaar een waarde wordt vastgesteld op de
voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken, zijn het
eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk IV Heffing van belasting bij wege van
voldoening of afdracht op aangifte
Artikel 19
{Betalingstermijn}
1.
In de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een
tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak
ingehouden belasting op aangifte voorschrijft, is de
belastingplichtige, onderscheidenlijk de
inhoudingsplichtige, gehouden de belasting binnen één maand
na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan
de ontvanger te betalen.
{Voorlopige betaling(en)}
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld:
a.met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting
moet worden betaald, waarbij tevens regels kunnen
worden gesteld volgens welke in de loop van dat
tijdvak één of meer voorlopige betalingen moeten
worden gedaan;
b.krachtens welke door de inspecteur aan de
belastingplichtige, onderscheidenlijk de
inhoudingsplichtige, uitstel wordt verleend voor de
voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden
belasting of de afdracht van in een tijdvak
ingehouden belasting, indien met betrekking tot dat
tijdvak dan wel een tijdvak dat is geëindigd vóór, tegelijk met of minder dan 34 dagen
na dat tijdvak een verzoek om teruggaaf
van belasting is ingediend.
{Afwijkende termijnen}
3.
In de niet in het eerste lid bedoelde gevallen waarin de
belastingwet voldoening of afdracht van belasting op
aangifte voorschrijft, is de belastingplichtige,
onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, gehouden de
belasting overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te
betalen binnen één maand na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan.
{Uitstel aangifte}
4.
Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend,
wordt de in het eerste en in het derde lid genoemde termijn
van één maand met de duur van dit uitstel verlengd.
5.
De Algemene
termijnenwet is niet van toepassing op de
in het eerste en in het derde lid gestelde termijn van één
maand.
Artikel 20
{Naheffing}
1.
Indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan
of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan
de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Met
geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld
het geval waarin, naar aanleiding van
een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van
belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.
{Oplegging naheffingsaanslag}
2.
De naheffing geschiedt bij wege van naheffingsaanslag, die
wordt opgelegd aan degene, die de belasting had behoren te
betalen, dan wel aan degene aan wie ten onrechte, of tot een
te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding
dan wel teruggaaf is verleend. In gevallen waarin ten
gevolge van het niet naleven van bepalingen van de
belastingwet door een ander dan de belastingplichtige,
onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, te weinig
belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag aan die
ander opgelegd.
{Duur naheffingsbevoegdheid}
3.
De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf
jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de
belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
{Economische eigendom onroerende zaken}
4.
Indien de belastingschuld is ontstaan door de verkrijging
van de economische eigendom van onroerende zaken of van
rechten waaraan deze zijn onderworpen, bedoeld in
artikel 2, tweede lid, van de
Wet op belastingen van rechtsverkeer,
vervalt de bevoegdheid tot naheffing, in afwijking in
zoverre van het derde lid, door verloop van twaalf jaren na
het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is
ontstaan.
Hoofdstuk IVbis Terugvordering van staatssteun
Artikel 20a
{Terugvordering staatssteun}
1.
Indien een Commissiebesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet terugvordering staatssteun verplicht tot terugvordering van staatssteun en die staatssteun voortvloeit uit de toepassing van een belastingwet, vordert de inspecteur de staatssteun als belasting terug met toepassing van de voor de uitvoering van die belastingwet geldende regels.
2.
Bij terugvordering op grond van het eerste lid zijn de ingevolge andere bepalingen van de belastingwet ter zake geldende verjaringstermijnen en voorwaarden niet van toepassing.
3.
Artikel 4 van de Wet terugvordering staatssteun is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20b
{Rente terug te vorderen staatssteun}
In afwijking van hoofdstuk VA wordt de rente ter zake van op grond van een terugvorderingsbesluit als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, terug te vorderen staatssteun berekend overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16, tweede lid, en 33, onderdeel e, van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU 2015, L 248).
Hoofdstuk IVA Basisregistratie
inkomen
Artikel 21
{Begripsbepalingen}
In dit
hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
a.basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij
wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
b.authentiek gegeven: in een basisregistratie
opgenomen gegeven dat bij wettelijk voorschrift als authentiek is
aangemerkt;
c.verzamelinkomen:
verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet
inkomstenbelasting 2001;
d.belastbaar
loon: belastbaar loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de
loonbelasting 1964, met uitzondering van loon dat als een
eindheffingsbestanddeel in de zin van die wet is belast;
e.inkomensgegeven:
1°.indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag
inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat
kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde
verzamelinkomen;
2°.indien over
een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt
vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat
kalenderjaar laatst bepaalde belastbare
loon;
f.afnemer:
bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is
tot gebruik van een inkomensgegeven;
g.betrokkene: degene op wie het inkomensgegeven
betrekking heeft;
h.terugmelding:
melding als bedoeld in artikel 21h, eerste
lid.
Artikel 21a
{Basisregistratie inkomen}
1.
Er is een basisregistratie inkomen waarin
inkomensgegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn
opgenomen. Het inkomensgegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een
authentiek gegeven.
2.
In de
basisregistratie inkomen zijn ook bij algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen authentieke gegevens uit andere basisregistraties
opgenomen.
Artikel 21b
{Doel}
1.
De basisregistratie inkomen heeft tot doel de
afnemers te voorzien van inkomensgegevens.
2.
De inspecteur is belast met de uitvoering van de
basisregistratie inkomen.
3.
De
inspecteur draagt zorg voor de juistheid, volledigheid en actualiteit
van de inkomensgegevens.
4.
De
inspecteur draagt er zorg voor dat de weergave van een meegeleverd
authentiek gegeven uit een andere basisregistratie overeenstemt met dat
gegeven, als opgenomen in die andere
basisregistratie.
Artikel 21c
{Toepasselijke regels}
1.
Bij de bepaling van het inkomensgegeven,
bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, zijn de regels die
gelden bij de heffing van de inkomstenbelasting van overeenkomstige
toepassing.
2.
Bij de bepaling van
het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder
2°, zijn de regels die gelden bij de heffing van de
loonbelasting van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij de bepaling van het inkomensgegeven blijft
artikel 65 buiten toepassing.
4.
Indien in het kader van de heffing van de
inkomstenbelasting of de loonbelasting aan betrokkene een
aanslagbiljet, een afschrift van de uitspraak op bezwaar of een
afschrift van de beschikking ambtshalve vermindering wordt verstrekt,
wordt het bijbehorende inkomensgegeven afzonderlijk
vermeld.
Artikel 21d
{“In onderzoek”}
1.
De inspecteur plaatst de aantekening
«in onderzoek» bij een inkomensgegeven indien ten aanzien
van dat
inkomensgegeven:
a.een terugmelding is gedaan;
b.een bezwaar- of beroepschrift is
ingediend;
c.een verzoek om ambtshalve
vermindering is ingediend, of
d.overigens gerede twijfel is ontstaan omtrent de
juistheid van dat gegeven.
Voor de
onderdelen a en d geldt een bij ministeriële regeling te bepalen
termijn waarbinnen de inspecteur bepaalt of de aantekening «in
onderzoek» al dan niet wordt
geplaatst.
2.
De
inspecteur verwijdert de aantekening «in
onderzoek»:
a.na de afhandeling van het onderzoek naar
aanleiding van de terugmelding;
b.nadat de beslissing op bezwaar of de rechterlijke
uitspraak onherroepelijk is geworden;
c.na de afhandeling van het verzoek om ambtshalve
vermindering, of
d.na de afhandeling
van het onderzoek naar aanleiding van de situatie, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel
d.
Artikel 21e
{Gegevensverstrekking}
1.
De inspecteur verstrekt aan een afnemer op
zijn verzoek een inkomensgegeven met bijbehorende temporele en
meta-kenmerken.
2.
Een
inkomensgegeven waarbij de aantekening «in onderzoek» is
geplaatst, wordt uitsluitend verstrekt onder mededeling van die
aantekening.
3.
Met een
inkomensgegeven kunnen authentieke gegevens uit andere
basisregistraties worden meegeleverd.
4.
De inspecteur deelt, na verwijdering van de
aantekening «in onderzoek», op verzoek aan een afnemer
die het desbetreffende inkomensgegeven voorafgaand aan de verwijdering
van de aantekening verstrekt heeft gekregen mee dat de aantekening is
verwijderd en of het gegeven is
gewijzigd.
Artikel 21f
{Gebruik inkomensgegevens}
1.
Een afnemer gebruikt een inkomensgegeven
uitsluitend bij de uitoefening van een op grond van een wettelijk
voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van dit
gegeven.
2.
Een afnemer is niet
bevoegd een inkomensgegeven verder bekend te maken dan noodzakelijk
voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.
3.
Voor zover een inkomensgegeven ten grondslag ligt
aan een besluit van een afnemer wordt het bekendgemaakt en verenigd in
één geschrift met dat
besluit.
Artikel 21g
{Gebruik opgenomen gegevens}
1.
Voor zover een afnemer een op grond van een
wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het
inkomensgegeven uitoefent, gebruikt hij het inkomensgegeven zoals dat
ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie
inkomen.
2.
Het eerste lid is niet
van toepassing indien bij het inkomensgegeven de aantekening «in
onderzoek» is geplaatst.
Artikel 21h
{Gerede twijfel aan juistheid}
1.
Een afnemer die gerede twijfel heeft over de
juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen
uit de basisregistratie inkomen meldt dit aan de inspecteur, onder
opgaaf van redenen.
2.
Voor zover een
terugmelding betrekking heeft op een authentiek gegeven dat is
overgenomen uit een andere basisregistratie, zendt de inspecteur die
melding onverwijld door aan de beheerder van die andere
basisregistratie en doet daarvan mededeling aan de afnemer die de
terugmelding heeft gedaan.
3.
Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
omtrent:
a.de gevallen waarin een terugmelding achterwege kan
blijven, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden
van de basisregistratie;
b.de wijze
waarop een terugmelding moet worden gedaan;
c.de termijn waarbinnen de afhandeling van het
onderzoek naar aanleiding van een terugmelding over een inkomensgegeven
moet plaatsvinden.
Artikel 21i
{Geen verplichting tot gegevensverstrekking door burger}
Voor zover
artikel 21g, eerste lid, van toepassing is, hoeft een betrokkene aan
wie door een afnemer een inkomensgegeven wordt gevraagd dat gegeven
niet te verstrekken.
Artikel 21j
{Rechtsmiddel}
1.
Met een voor bezwaar vatbare beschikking van
de inspecteur wordt gelijkgesteld het inkomensgegeven, bedoeld in
artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met het
oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van
artikel 21f, derde lid.
2.
Een
bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van
de afnemer wordt, voor zover het gericht is tegen het inkomensgegeven,
mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om
ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven.
3.
Een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om
ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven wordt, indien gericht
tegen het besluit van de afnemer, mede aangemerkt als een
bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van
die afnemer.
Artikel 21ja
{Herziening}
Voor de toepassing van de artikelen 21d en 21j
wordt onder ambtshalve vermindering mede verstaan een herziening als
bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 21k
{Ambtshalve vermindering}
1.
In bij ministeriële regeling aan te
wijzen gevallen wordt een onjuist inkomensgegeven door de inspecteur
ambtshalve verminderd.
2.
Indien
betrokkene een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat
verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur
dat bij een voor bezwaar vatbare
beschikking.
3.
Het met
de belastingaanslag inkomstenbelasting samenhangende inkomensgegeven,
bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, wordt voor de
toepassing van dit artikel geacht onderdeel uit te maken van die
belastingaanslag.
Artikel 22
Vervallen
Artikel 22a
Vervallen
Artikel 22b
Vervallen
Artikel 22c
Vervallen
Artikel 22d
Vervallen
Artikel 22e
Vervallen
Artikel 22f
Vervallen
Artikel 22g
Vervallen
Artikel 22h
Vervallen
Artikel 22i
Vervallen
Hoofdstuk V Bezwaar en beroep
Afdeling 1 Bezwaar
Artikel 22j
{Aanvang bezwaartermijn}
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet
bestuursrecht vangt de termijn voor het
instellen van bezwaar aan:
a.met ingang van de dag na die van dagtekening van een
aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar
vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening
gelegen is vóór de dag van de bekendmaking, dan wel
b.met ingang van de dag na die van de voldoening of de
inhouding onderscheidenlijk de afdracht.
Artikel 23
Vervallen
Artikel 24
Vervallen
Artikel 24a
{Bezwaar tegen meerdere aanslagen}
1.
Hij die bezwaar heeft tegen meer dan één belastingaanslag of
voor bezwaar vatbare beschikking kan daartegen bezwaar maken
bij één bezwaarschrift.
2.
Indien de bedragen van een belastingaanslag en van een voor
bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete
wordt opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld, wordt een
bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geacht mede te zijn
gericht tegen de boete, tenzij uit het bezwaarschrift het
tegendeel blijkt.
{Belastingrente}
3.
Indien
artikel 30j, tweede lid, eerste volzin, van toepassing is, wordt de
belastingrente voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over
bezwaar en beroep geacht onderdeel uit te maken van de
belastingaanslag.
4.
Het derde
lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de
revisierente, bedoeld in artikel 30i, het verzamelinkomen, bedoeld in
artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de
betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet
1990.
Artikel 25
{Horen op verzoek}
1.
In afwijking van
artikel 7:2 van de Algemene wet
bestuursrecht wordt de belanghebbende gehoord op zijn verzoek.
2.
Indien omstandigheden daartoe nopen, kan het horen geschieden in
afwijking van
artikel 7:5 van de Algemene wet
bestuursrecht.
{Omkering bewijslast}
3.
Indien
het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een
naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de
vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk
geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid,
wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of
beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die
belastingaanslag of beschikking onjuist is. De eerste volzin vindt geen
toepassing voor zover het bezwaar is gericht tegen een
vergrijpboete.
4.
Indien bezwaar is gemaakt tegen meer dan één belastingaanslag of voor
bezwaar vatbare beschikking, kan de inspecteur de uitspraken vervatten in één
geschrift.
Artikel 25a
Vervallen
Artikel 25b
{Teruggaaf van ingehouden/afgedragen belasting}
1.
Een uit een uitspraak van de inspecteur voortvloeiende
teruggaaf van ingehouden of op aangifte afgedragen belasting
wordt verleend aan degene die het bezwaarschrift heeft ingediend.
2.
Indien zowel de inhoudingsplichtige als degene van wie is
ingehouden ter zake van dezelfde feiten een bezwaarschrift
heeft ingediend, wordt, indien uit een uitspraak terzake een
teruggaaf voortvloeit, die teruggaaf uitsluitend verleend
aan degene van wie is ingehouden.
Afdeling 1a Massaal bezwaar
Artikel 25c
{Massaal bezwaar}
1.
In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde, zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing op bezwaren waarvoor een aanwijzing massaal bezwaar als bedoeld in het tweede lid is gegeven.
{Aanwijzing massaal bezwaar}
2.
Indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beslissing op een groot aantal bezwaarschriften de beantwoording van eenzelfde rechtsvraag van belang is, kan hij een aanwijzing massaal bezwaar geven. De aanwijzing massaal bezwaar bevat de te beantwoorden rechtsvraag, al dan niet met accessoire kwesties. Onze Minister zendt een afschrift van de aanwijzing massaal bezwaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3.
De aanwijzing massaal bezwaar geldt voor bezwaren voor zover deze de rechtsvraag, bedoeld in het tweede lid, betreffen, mits het bezwaarschrift is ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt gedaan, de indiening tijdig is en nog geen uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan.
{Opschorting beslistermijn}
4.
De termijn om te beslissen op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt gedaan. Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt.
Artikel 25d
{Selectie door inspecteur}
1.
Met het oog op beantwoording van de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, door de bestuursrechter in belastingzaken selecteert de inspecteur een of meer zaken.
2.
De inspecteur kan met de belanghebbenden in de zaken, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding overeenkomen voor griffierecht en proceskosten in verband met de beantwoording van de rechtsvraag door de bestuursrechter in belastingzaken, alsmede voorwaarden waaronder deze vergoeding wordt betaald. In dat geval zijn de artikelen 8:74 tot en met 8:75a en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 25e
{Eén collectieve uitspraak}
1.
Binnen zes weken nadat de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, al dan niet met accessoire kwesties, onherroepelijk is beantwoord, beslist de inspecteur door middel van één collectieve uitspraak op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid kan de inspecteur, indien de bestuursrechter in belastingzaken de rechtsvraag heeft voorgelegd aan de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, collectief uitspraak doen binnen zes weken nadat die bestuursrechter heeft beslist.
3.
De collectieve uitspraak, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bekendgemaakt door gelijktijdige kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de website van de Belastingdienst. Tegen de collectieve uitspraak kan geen beroep worden ingesteld.
4.
Indien de inspecteur bij de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het eerste of tweede lid, geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, vermindert hij de belastingaanslagen en beschikkingen waarop bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hadden binnen zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak. Indien de bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hebben op ingehouden of op aangifte afgedragen belasting verleent de inspecteur binnen zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak een teruggaaf.
Artikel 25f
{Individuele uitspraak}
1.
De inspecteur beslist bij individuele uitspraak:
a.op andere bezwaren dan bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar, bedoeld in artikel 25c, geldt;
b.op bezwaren die de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, betreffen en niet tijdig zijn ingediend.
2.
Op de individuele uitspraak, bedoeld in het eerste lid, is het bij of krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde onverkort van toepassing.
Afdeling 2 Beroep
Artikel 26
{Beroep bij bestuursrechter}
1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a.een
belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven
verrekening, of
b.een voor bezwaar
vatbare beschikking.
2. De voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de
inhouding door een inhoudingsplichtige, van een bedrag als belasting
wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor
bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke
voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn
van overeenkomstige toepassing, voorzover de aard van de voldoening, de
afdracht of de inhouding zich daartegen niet
verzet.
Artikel 26a
{Belanghebbende}
1. In afwijking van artikel 8:1 van
de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep slechts worden ingesteld
door:
a.de belanghebbende aan wie de
belastingaanslag is opgelegd;
b.de
belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen
of van wie de belasting is ingehouden;
c.degene tot wie de voor bezwaar
vatbare beschikking zich richt;
d.de laatste bestuurder, aandeelhouder of vereffenaar in geval van een belastingaanslag die is vastgesteld met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 aan een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan.
{Uitbreiding}
2. Het beroep kan mede worden ingesteld door degene
van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het
voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar
vatbare beschikking betrekking
heeft.
3. De inspecteur stelt de in
het eerste of het tweede lid bedoelde belanghebbende desgevraagd op de
hoogte van de gegevens met betrekking tot de belastingaanslag of de
beschikking voorzover deze gegevens voor het instellen van beroep of
het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang kunnen worden
geacht.
Artikel 26b
{Beroep tegen meerdere uitspraken}
1. Hij die beroep instelt tegen meer dan
één uitspraak kan dat doen bij één
beroepschrift.
2. Artikel 24a, tweede
lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 26c
{Aanvang beroepstermijn}
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet
bestuursrecht vangt de termijn voor het
instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van
dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag
van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Artikel 27
Vervallen
Artikel 27a
{Niet tijdig doen uitspraak}
Indien het
beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de
inspecteur, kan de rechtbank bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2,
gedurende een daarbij te bepalen termijn van toepassing
blijft.
Artikel 27b
Vervallen
Artikel 27c
{Onderzoek met gesloten deuren}
Artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht is slechts van
toepassing voorzover het beroep is gericht tegen een uitspraak waarbij
een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd. In andere gevallen
heeft het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren, maar kan de
rechtbank bepalen dat het onderzoek openbaar is, voorzover de belangen
van partijen daardoor niet worden
geschaad.
Artikel 27d
{Verdagingstermijn}
In afwijking van artikel 8:67, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht bedraagt de
termijn voor verdaging van de mondelinge uitspraak ten
hoogste twee weken.
Artikel 27e
{Omkering bewijslast}
1.
Indien
de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk
geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid,
verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en
in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist
is.
2.
Indien
de rechtbank het beroep tegen een in artikel 52a, eerste lid, bedoelde
informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank een
nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde
verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden
gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van
procesrecht.
3.
Dit
artikel vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen
een
vergrijpboete.
Artikel 27f
{Teruggaaf van belasting}
1.
Een uit een uitspraak van de rechtbank voortvloeiende
teruggaaf van ingehouden of op aangifte afgedragen belasting
wordt verleend aan degene die het beroep heeft ingesteld.
2.
Indien zowel de inhoudingsplichtige als degene van wie is
ingehouden ter zake van dezelfde feiten beroep heeft
ingesteld, wordt, indien uit een uitspraak terzake een
teruggaaf voortvloeit, die teruggaaf uitsluitend verleend
aan degene van wie is ingehouden.
Artikel 27g
{Afschriften aan anderen}
1.
In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht geschiedt de
verstrekking overeenkomstig die bepaling van afschriften of
uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van de rechtbank.
2.
Met betrekking tot schriftelijke uitspraken blijft de
machtiging, bedoeld in het eerste lid, slechts achterwege
indien op een voor de uitspraak gedaan verzoek van een der
partijen de rechtbank oordeelt dat ook na anonimisering
de geheimhouding van persoonlijke en financiële gegevens
onvoldoende wordt beschermd en bovendien het belang van de
openbaarheid van de rechtspraak niet opweegt tegen dit
belang.
Afdeling 2a Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
Artikel 27ga
{Prejudiciële vraag Rb aan HR}
1.
De rechtbank kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op het beroep te beslissen.
{Hoorplicht}
2.
Alvorens de Hoge Raad een vraag voor te leggen, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om de Hoge Raad een vraag voor te leggen, alsmede over de inhoud van de voor te leggen vraag.
3.
De beslissing waarbij de Hoge Raad een vraag wordt voorgelegd, vermeldt het onderwerp van geschil, de door de rechtbank vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten.
4.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de zaak betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad.
{Schorsende werking}
5.
De beslissing om een vraag ter beantwoording aan de Hoge Raad voor te leggen, schorst de behandeling van de zaak totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.
6.
Indien in een andere lopende procedure het antwoord op een vraag rechtstreeks van belang is om in die procedure te beslissen, kan de rechtbank op verzoek van een partij of ambtshalve de behandeling van de zaak schorsen totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te beslissen als bedoeld in de eerste volzin, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten.
Artikel 27gb
{Minister in plaats van inspecteur}
In een procedure ter beantwoording van een rechtsvraag bij wijze van prejudiciële beslissing, treedt bij de Hoge Raad Onze Minister op als partij in plaats van de inspecteur.
Artikel 27gc
{Behandeling door HR}
1.
Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.
2.
De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen als bedoeld in het eerste lid te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.
3.
Schriftelijke opmerkingen worden ter griffie van de Hoge Raad ingediend.
4.
Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een termijn bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord. Artikel 29c, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
Een schriftelijke toelichting wordt door de partij getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend.
{Conclusie A-G}
6.
Nadat de toelichtingen zijn gehouden of ontvangen of, indien deze niet zijn verzocht, na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, stelt de griffier, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft gegeven om te worden gehoord, alle stukken in diens handen. De procureur-generaal brengt zijn schriftelijke conclusie ter kennis van de Hoge Raad. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Hoge Raad.
{Uitspraak HR}
7.
De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan. De Hoge Raad kan de vraag, bedoeld in artikel 27ga, herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
8.
De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de vraag, bedoeld in artikel 27ga, indien hij, gehoord de procureur-generaal, oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
9.
Indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure, bedoeld in artikel 27ga, te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.
10.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de rechtbank die de vraag, bedoeld in artikel 27ga, heeft voorgelegd en aan partijen. De griffier zendt daarbij aan de rechtbank die de vraag heeft voorgelegd tevens een afschrift van:
a.de schriftelijke opmerkingen, bedoeld in het derde lid;
b.de schriftelijke toelichtingen, bedoeld in het vierde lid;
c.de conclusie van de procureur-generaal, bedoeld in het zesde lid; en
d.het schriftelijke commentaar, bedoeld in het zesde lid.
Artikel 30 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27gd
{Overeenkomstige toepassing Awb}
Bij de beantwoording van de vraag, bedoeld in artikel 27ga, zijn de artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:40a, 8:41a, 8:44, 8:45, 8:60, 8:71 en 8:77 tot en met 8:79 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.
Artikel 27ge
{Uitspraak door Rb}
Behoudens indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, niet meer nodig is om op het beroep te beslissen, beslist de rechtbank, nadat zij partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de uitspraak van de Hoge Raad uit te laten, met inachtneming van deze uitspraak.
Afdeling 3 Hoger beroep
Artikel 27h
{Hoger beroep}
1.
In afwijking van artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen slechts de belanghebbende die bevoegd was beroep bij de rechtbank in te stellen en de inspecteur hoger beroep instellen.
2.
De artikelen 24a, tweede lid, 26a, derde lid, 26b, eerste lid, en 27c tot en met 27ge zijn van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
3.
De werking van de uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
Afdeling 4 Beroep in cassatie bij de Hoge Raad
Artikel 27i
Vervallen
Artikel 27j
Vervallen
Artikel 27k
Vervallen
Artikel 27l
Vervallen
Artikel 27m
Vervallen
Artikel 27n
Vervallen
Artikel 27o
Vervallen
Artikel 27p
Vervallen
Artikel 27q
Vervallen
Artikel 27r
Vervallen
Artikel 27s
Vervallen
Artikel 28
{Cassatieberoep bij de Hoge Raad}
1. De belanghebbende die bevoegd was om hoger
beroep bij het gerechtshof in te stellen en Onze Minister kunnen bij de
Hoge Raad beroep in cassatie instellen tegen:
a.een uitspraak van het gerechtshof die
overeenkomstig afdeling 8.2.6 of artikel 8:104, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet bestuursrecht is
gedaan, en
b.een uitspraak van de
voorzieningenrechter van het gerechtshof die overeenkomstig artikel
8:86 van die wet is gedaan.
{Uitspraak op verzet}
2. De belanghebbende en Onze Minister kunnen bij de
Hoge Raad voorts beroep in cassatie instellen tegen een uitspraak van
de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, onderdelen a en b, van die
wet.
{Sprongcassatie}
3. Indien de belanghebbenden en
Onze Minister daarmee schriftelijk instemmen, kan bij de Hoge Raad
voorts beroep in cassatie worden ingesteld tegen een uitspraak van de
rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 of artikel 8:104, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter
van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die
wet.
4. Geen beroep in cassatie kan
worden ingesteld tegen:
a.een
uitspraak van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig artikel
8:54, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht;
b.een uitspraak van de
rechtbank overeenkomstig artikel 8:54a van die
wet;
c.een uitspraak van de
voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig
artikel 8:84, tweede lid, van die wet,
en
d.een uitspraak van de
voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig
artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in
verband met artikel 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
5. Tegen
andere beslissingen van het gerechtshof, van de rechtbank of van de
voorzieningenrechter kan slechts tegelijkertijd met het beroep in
cassatie tegen de in het eerste of het tweede lid bedoelde uitspraak
beroep in cassatie worden ingesteld.
6. De artikelen 24a, tweede lid, 26a, derde lid, en
26b, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7. De werking van de uitspraak van het gerechtshof,
de rechtbank of de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de
termijn voor het instellen van beroep in cassatie is verstreken of,
indien beroep in cassatie is ingesteld, op het beroep in cassatie is
beslist.
Artikel 28a
{Verplichting griffier}
1.
De griffier van de Hoge Raad doet van het ingestelde beroep in cassatie
zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van het gerecht dat de
aangevallen uitspraak heeft gedaan.
2.
De griffier van dit gerecht zendt een afschrift van de uitspraak en de
op de uitspraak betrekking hebbende gedingstukken die onder hem berusten,
onverwijld aan de griffier van de Hoge Raad.
3.
De griffier maakt zo nodig onverwijld alsnog een proces-verbaal op van de zitting en zendt dit aan de griffier van de Hoge Raad.
Artikel 28b
{Vervanging mondelinge
uitspraak}
1.
Indien beroep in cassatie is ingesteld tegen een mondelinge uitspraak,
wordt de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke uitspraak,
tenzij het beroep in cassatie kennelijk niet-ontvankelijk is of de Hoge Raad
anders bepaalt. De vervanging geschiedt binnen zes weken na de dag waarop de
mededeling, bedoeld in
artikel 28a, eerste
lid, is gedaan. Het beroep in cassatie wordt geacht gericht te
zijn tegen de schriftelijke uitspraak.
2.
Het gerecht dat de mondelinge uitspraak heeft gedaan, verzendt de
vervangende schriftelijke uitspraak gelijktijdig aan partijen en aan de
griffier van de Hoge Raad.
3.
In afwijking van
artikel 6:5, eerste lid,
onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht kan de indiener
van het beroepschrift de gronden van het beroep verstrekken of aanvullen tot
zes weken na de dag waarop de schriftelijke uitspraak aan hem is
verzonden.
Artikel 29
{Schakelbepaling Awb}
Op de behandeling van het beroep in cassatie zijn de artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:40a, 8:41, met uitzondering van het tweede lid, 8:41a, 8:43 tot en met 8:45, 8:52, 8:53, 8:60, 8:70, 8:71, 8:72a, 8:75 tot en met 8:79, 8:109, 8:110, derde en vijfde lid, 8:111, 8:112, 8:113, tweede lid, 8:114 en de titels 8.4 en 8.6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.
Artikel 29a
Vervallen
Artikel 29b
{Verweerschrift}
1.
De andere partij dan de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen acht weken na de dag van verzending van het beroepschrift:
a.een verweerschrift indienen;
b.incidenteel beroep in cassatie instellen.
2.
De Hoge Raad kan de in het eerste lid en de in artikel 8:110, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijnen verlengen.
Artikel 29c
{Pleidooi}
1.
Indien, hetzij in het beroepschrift hetzij in het
verweerschrift hetzij nadien door degene die beroep in
cassatie heeft ingesteld, binnen twee weken nadat het
afschrift van het verweerschrift ter post is bezorgd,
schriftelijk is verzocht de zaak mondeling te mogen
toelichten, bepaalt de Hoge Raad dag en uur waarop de zaak
door de advocaten van partijen zal kunnen worden bepleit. De
griffier stelt beide partijen of de door hen aangewezen
advocaten hiervan ten minste tien dagen tevoren in kennis.
{Schriftelijke toelichting}
2.
De advocaten kunnen in plaats van de zaak mondeling bij
pleidooi toe te lichten een schriftelijke toelichting
overleggen of toezenden.
3.
Artikel 8:62 van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing voor zover het beroep in cassatie is gericht
tegen een uitspraak waarbij de gehele of gedeeltelijke
handhaving van een bestuurlijke boete in het geding is.
4.
In andere gevallen dan in het derde lid bedoeld, heeft de
mondelinge behandeling plaats met gesloten deuren, maar kan
de Hoge Raad bepalen dat de behandeling openbaar is, voor
zover de belangen van partijen daardoor niet worden
geschaad.
Artikel 29d
{Conclusie procureur-generaal}
1.
Nadat de toelichtingen zijn gehouden of ontvangen of, indien
deze niet zijn verzocht, na indiening van de schrifturen
door partijen, stelt de griffier, indien de
procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft
gegeven om te worden gehoord, alle stukken in diens handen.
2.
De procureur-generaal brengt zijn schriftelijke conclusie
ter kennis van de Hoge Raad.
3.
Een afschrift van de conclusie wordt aan partijen gezonden.
Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het
afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar
daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
Artikel 29e
{Uitspraak Hoge Raad}
1.
De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan.
2. Wanneer de Hoge
Raad, hetzij op de in het beroepschrift aangevoerde, hetzij op andere
gronden, de uitspraak van het gerechtshof, de rechtbank of de
voorzieningenrechter vernietigt, beslist hij bij dezelfde uitspraak de
zaak, zoals het gerechtshof, de rechtbank of de voorzieningenrechter
had behoren te doen. Indien de beslissing van de hoofdzaak afhangt van
feiten die bij de vroegere behandeling niet zijn komen vast te staan,
verwijst de Hoge Raad, tenzij het punten van ondergeschikte aard
betreft, het geding naar een gerechtshof of een rechtbank, ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak
van de Hoge
Raad.
Artikel 29f
{Proceskostenvergoeding}
1.
In geval van intrekking van het beroep in cassatie door Onze Minister, kan Onze Minister op verzoek van de
belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met
overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet
bestuursrecht in de kosten worden
veroordeeld.
2.
De griffier zendt een door hem voor eensluidend getekend
afschrift van de intrekking onverwijld aan die
belanghebbende.
3.
De artikelen 6:5 tot en met
6:9, 6:11,
6:14,
6:15,
6:17,
6:21 en
8:75a, tweede lid, eerste en
tweede volzin, van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing, alsmede de artikelen 29c
en 29d.
Artikel 29g
Vervallen
Artikel 29h
{Verwijzing}
1.
In geval van verwijzing zendt de griffier van de Hoge Raad
de stukken en een afschrift van de uitspraak binnen een week
aan het gerechtshof of aan de rechtbank waarheen de zaak is verwezen.
2.
Indien de uitspraak geen verwijzing inhoudt, zendt de
griffier de door partijen overgelegde stukken onverwijld aan
hen terug.
Artikel 29i
{Teruggaaf van belasting}
1.
Een uit een uitspraak van de Hoge Raad voortvloeiende
teruggaaf van ingehouden of op aangifte afgedragen belasting
wordt verleend aan degene die het beroep in cassatie heeft ingesteld.
2.
Indien zowel de inhoudingsplichtige als degene van wie is
ingehouden ter zake van dezelfde omstandigheden beroep in
cassatie heeft ingesteld, wordt, indien uit een uitspraak
terzake een teruggaaf voortvloeit, die teruggaaf uitsluitend
verleend aan degene van wie is ingehouden.
Artikel 30
{Afschriften aan anderen}
1.
In afwijking van artikel 8:79, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht geschiedt de
verstrekking overeenkomstig die bepaling van afschriften of
uittreksels aan anderen dan partijen met machtiging van de
Hoge Raad.
2.
Artikel 27g, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 30a
Vervallen
Artikel 30b
Vervallen
Artikel 30c
Vervallen
Artikel 30d
Vervallen
Artikel 30e
Vervallen
Hoofdstuk VA Belastingrente en revisierente
Artikel 30f
{Belastingrente}
1.
Indien
met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het
einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een
voorlopige aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag
aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag
aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in
rekening gebracht.
2.
De
belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt
6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag
waarop de voorlopige aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de
Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan
belasting.
3.
Ingeval
de voorlopige aanslag is vastgesteld overeenkomstig een op de door de
inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de
ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente
wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 14
weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19
weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.
4.
Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek dat is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde maand of overeenkomstig een ingediende aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk vierde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
Artikel 30fa
{Rentevergoeding IB/VPB, voorlopige aanslag}
1.
Indien
met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het
einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een
voorlopige aanslag tot een negatief bedrag aan te betalen belasting
wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de
belastingplichtige rente – belastingrente – vergoed
ingeval wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a.de
voorlopige aanslag is overeenkomstig een op de door de inspecteur
aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende
aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt
geheven, en
b.tussen
de datum van ontvangst van dat verzoek of die aangifte en de datum van
vaststelling van de voorlopige aanslag zijn meer dan 8 weken,
onderscheidenlijk meer dan 13 weken,
verstreken.
2.
De
belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt
8 weken na ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 13 weken na
ontvangst van de aangifte, doch niet eerder dan 6 maanden te rekenen
vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, en
eindigt 6 weken na de dagtekening van het aanslagbiljet en heeft als
grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
Artikel 30fb
{Rente bij herziening voorlopige aanslag IB/VPB}
1.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige
aanslag met een hoger positief bedrag, wordt met betrekking tot het
verschil belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat
aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting
wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het
verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet
1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de
door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig
de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente
wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin, uiterlijk
14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk
19 weken na ontvangst van de aangifte.
2.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige
aanslag met een lager positief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van
dat positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder
in rekening gebrachte belastingrente voor zover toerekenbaar aan het
verschil, verminderd. Ter zake van het verschil in positieve bedragen
wordt belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden
van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede
lid van dat artikel.
3.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige
aanslag met een negatief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van dat
positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder in
rekening gebrachte belastingrente verminderd. Ter zake van het verschil
tussen het positieve bedrag en het negatieve bedrag wordt
belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van
artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid
van dat artikel.
4.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige
aanslag met positief bedrag, wordt met betrekking tot het verschil
tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over het
tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag
waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de
Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld
overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend
verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het
tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak
waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van
de eerste volzin uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het
verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze
aangifte.
5.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige
aanslag met een kleiner negatief bedrag wordt met betrekking tot het
verschil tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over
het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak
waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand
aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van
de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld
overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend
verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het
tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak
waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van
de eerste volzin, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het
verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de
aangifte.
6.
Bij
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of
vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige
aanslag met een groter negatief bedrag wordt, ingeval wordt voldaan aan
de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, belastingrente vergoed,
berekend over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid van dat artikel,
en met als grondslag het verschil tussen de twee negatieve
bedragen.
7.
Bij een herziening van een voorlopige aanslag als bedoeld in het eerste, vierde en vijfde lid, is artikel 30f, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
8.
Indien
naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende
gerechtelijke procedure een voorlopige aanslag wordt herzien
overeenkomstig het tweede, derde of zesde lid, wordt geen rente
vergoed. In het geval ter zake van de herziene voorlopige aanslag
eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente
verminderd overeenkomstig het tweede lid, onderscheidenlijk derde
lid.
Artikel 30fc
{Belastingrente IB/VPB (navorderings-)aanslag}
1.
Indien
met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na
het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het
einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag
of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te
betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking
tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de
belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening
gebracht.
2.
De
belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt
6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag
waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag,
invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en
heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3.
Ingeval
de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte,
eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in
afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 19 weken na de datum
van ontvangst van de aangifte.
4.
Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk vierde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
5.
Ingeval
de navorderingsaanslag is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek,
eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in
afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 12 weken na de datum
van ontvangst van het verzoek.
{Te conserveren inkomen}
6.
Dit
artikel is niet van toepassing met betrekking tot inkomstenbelasting
ter zake van te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 2.8, tweede
lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, uitgezonderd te conserveren
inkomen dat is ontstaan door toepassing van artikel 3.58, eerste lid,
of artikel 3.64, eerste lid, van die wet.
{Verrekening}
7.
Voor de
toepassing van dit artikel geldt als het te betalen bedrag aan
belasting: het bedrag na de verrekening
ingevolge:
a.artikel
15;
b.de artikelen
3 152, zesde lid, en 4.51, zesde lid, van de Wet
inkomstenbelasting
2001;
c.artikel 21,
derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969.
Artikel 30fd
{Rentevergoeding IB/VPB definitieve aanslag}
1.
Indien
met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het
einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag
tot een negatief bedrag aan te betalen belasting wordt vastgesteld,
wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente
– belastingrente – vergoed ingeval wordt voldaan aan de
volgende
voorwaarden:
a.de
aanslag is overeenkomstig de ingediende aangifte,
en
b.tussen de datum
van ontvangst van die aangifte en de datum van vaststelling van de
aanslag zijn meer dan 13 weken verstreken.
2.
Artikel 30fc, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige
toepassing.
{Geen voorlopige aanslag}
3.
Ingeval
met de aanslag geen voorlopige aanslag is verrekend, wordt de
belastingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 13
weken na ontvangst van de aangifte doch niet eerder dan 6 maanden te
rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt
geheven, en eindigt 6 weken na de dagtekening van het aanslagbiljet en
heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
{Wel voorlopige aanslag}
4.
Ingeval
met de aanslag wel een voorlopige aanslag is verrekend, vindt de
renteberekening plaats overeenkomstig de renteberekening bij een
herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting,
onderscheidenlijk vennootschapsbelasting, bedoeld in artikel
30fb.
Artikel 30fe
{Geen rente bij vermindering krachtens bezwaar of rechterlijke procedure}
1.
Indien
met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het
einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar
aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke
procedure een aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of
wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve
wordt verminderd, wordt geen rente vergoed. In het geval ter zake van
de verminderde of vernietigde aanslag of navorderingsaanslag eerder
belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd
overeenkomstig de herziening van een voorlopige aanslag, bedoeld in
artikel 30fb, tweede en derde lid.
2.
Dit
artikel vindt geen toepassing bij een vermindering van een aanslag of
navorderingsaanslag die voortvloeit uit een verrekening van een verlies
van een volgend
jaar.
Artikel 30g
{Belastingrente bij erfbelasting}
1.
Indien
met betrekking tot de erfbelasting een belastingaanslag met een door de
belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld,
wordt met betrekking tot die belastingaanslag rente –
belastingrente – in rekening gebracht.
2.
De
belastingrente wordt enkelvoudig
berekend:
a.indien
het betreft een belastingaanslag ter zake van een overlijden: over het
tijdvak dat aanvangt 8 maanden na het overlijden en eindigt op de dag
voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is
ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet
1990;
b.indien het
betreft een belastingaanslag ter zake van een verkrijging ten gevolge
van de vervulling van een voorwaarde: over het tijdvak dat aanvangt op
de dag van de vervulling van de voorwaarde en eindigt op de dag
voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is
ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet
1990;
c.indien het
betreft een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van
de Natuurschoonwet 1928: over het tijdvak dat aanvangt op de dag dat
zich een van de gevallen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de
Natuurschoonwet 1928, voordoet en eindigt op de dag voorafgaand aan de
dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van
de Invorderingswet 1990.
De renteberekening heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3.
Indien de
belastingaanslag is vastgesteld overeenkomstig een verzoek of
overeenkomstig de aangifte, eindigt het tijdvak waarover de
belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede
lid uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek,
onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.
Ingeval het betreft een navorderingsaanslag die is vastgesteld
naar aanleiding van een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de
belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste
volzin uiterlijk 12 weken na de datum van de ontvangst van het
verzoek.
4.
Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de belastingaanslag ter zake van een overlijden is vastgesteld overeenkomstig een verzoek of overeenkomstig een ingediende aangifte indien het verzoek, onderscheidenlijk de aangifte, is ontvangen voor de eerste dag van de negende maand na het overlijden.
5.
Indien
een belastingaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is
gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende
gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd
of wordt vernietigd, wordt de eerder in rekening gebrachte rente naar
evenredigheid verminderd, onderscheidenlijk vernietigd.
6.
Voor de
toepassing van dit artikel geldt als het te betalen bedrag aan
belasting, het bedrag na de verrekening ingevolge artikel
15.
Artikel 30h
{Bedrag waarover belastingrente wordt berekend}
1.
Met
betrekking tot naheffingsaanslagen ter zake van loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van
personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken of een in artikel 1
van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belasting, wordt aan
degene ten name van wie de naheffingsaanslag is gesteld, rente –
belastingrente – in rekening gebracht, ingeval de
naheffingsaanslag is vastgesteld na het einde van het kalenderjaar of
boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft.
2.
De
belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt
op de dag volgend op het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven
belasting betrekking heeft en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag
waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de
Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag de nageheven
belasting.
{Suppletie}
3.
Het
eerste lid vindt geen toepassing ingeval de naheffingsaanslag het
gevolg is van een verbetering van een aangifte (suppletie), welke is
gedaan binnen 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar
waarop de nageheven belasting betrekking heeft.
{Te late betaling}
4.
Het
eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing voor zover een
in het eerste lid bedoelde belasting te laat, doch voordat een
naheffingsaanslag is vastgesteld, wordt betaald, behoudens ingeval de
betaling plaatsvindt binnen 3 maanden na het einde van het kalenderjaar
of boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft.
Belastingrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag
volgend op het kalenderjaar of boekjaar waarop de te laat betaalde
belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van betaling en heeft
als grondslag het bedrag van de te laat betaalde belasting.
5.
Indien
een naheffingsaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is
gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende
gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd
of wordt vernietigd, wordt de eerder in rekening gebrachte rente naar
evenredigheid verminderd, onderscheidenlijk
vernietigd.
Artikel 30ha
{Vergoeding rente bij art. 30h-belastingen}
1.
Met
betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen wordt rente
– belastingrente – vergoed ingeval een
teruggaafbeschikking niet wordt vastgesteld binnen 8 weken na de
ontvangst van het verzoek om die beschikking. De belastingrente wordt
enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 8 weken na ontvangst
van het verzoek, doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het
kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en
eindigt 14 dagen na de dagtekening van de
teruggaafbeschikking.
2.
Uitgezonderd
bij een vermindering van een naheffingsaanslag, wordt met betrekking
tot de in artikel 30h bedoelde belastingen ook belastingrente vergoed
indien recht ontstaat op een terug te geven bedrag dat verband houdt
met een door de inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de bij wege
van voldoening of afdracht op aangifte verschuldigde of terug te geven
belasting. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het
tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de voldoening of afdracht van
die belasting, doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het
kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en
eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking en
heeft als grondslag het terug te geven bedrag.
3.
Met
betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen wordt ook
belastingrente vergoed indien een afwijzende beschikking op een verzoek
om een teruggaaf wordt vervangen door een teruggaafbeschikking. De
belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt
8 weken na de ontvangst van het verzoek om de teruggaaf, doch niet
eerder dan 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar
waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de
dagtekening van de teruggaafbeschikking.
4.
In afwijking van het eerste lid wordt de termijn van 8 weken bij de vaststelling van een teruggaafbeschikking ter zake van dividendbelasting opgeschort met ingang van de dag na die waarop de inspecteur op grond van de artikelen 47 en 47a verzoekt gegevens en inlichtingen te verstrekken of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging ter beschikking te stellen, tot de dag waarop aan dit verzoek is voldaan.
5.
Geen belastingrente wordt vergoed aan een ondernemer als bedoeld in artikel 32, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 ter zake van een teruggaaf van in Nederland in rekening gebrachte omzetbelasting als bedoeld in artikel 32b van die wet.
Artikel 30hb
{Hoogte percentage belastingrente}
1.
Het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting, de erfbelasting, de loonbelasting, de dividendbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen is gelijk aan het percentage van de ingevolge artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage ten minste 4 bedraagt.
2.
Het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting is gelijk aan het ingevolge artikel 120, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde percentage van de wettelijke rente, bedoeld in de artikelen 119a en 119b van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat een wijziging van de wettelijke rente eerst twee maanden na die wijziging leidt tot een aanpassing van de belastingrente en het eerstgenoemde percentage ten minste 8 bedraagt.
Artikel 30i
{Revisierente}
1.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt rente –
revisierente – verschuldigd, indien:
a.door de toepassing van artikel 19b, eerste lid of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 in
verbinding met artikel 3.81 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of van
artikel 3.83, eerste of
tweede lid, dan wel artikel
7.2, achtste lid, van de
laatstgenoemde wet de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot het loon wordt gerekend;
b.ingevolge artikel 3.133, 3.136 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel
g, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 premies
voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in
aanmerking worden genomen, behoudens voorzover
artikel 3.69, eerste
lid, aanhef en onderdeel b, van
genoemde wet met betrekking tot deze negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen toepassing vindt;
c.ingevolge artikel 3.135 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 premies
voor een aanspraak uit een pensioenregeling als
bedoeld in artikel 1.7, tweede lid,
onderdeel b, van die wet als
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in
aanmerking worden genomen.
{Berekening}
2.
De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het
economische verkeer van aanspraken als bedoeld in het eerste
lid. In afwijking van de eerste volzin bedraagt de
revisierente, ingeval artikel 3.136, tweede, derde of vierde lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is, 20% van het bedrag
dat ingevolge die leden als negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen in aanmerking wordt genomen.
{Afwijking}
3.
Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór
het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak
op periodieke uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven
voor inkomensvoorzieningen worden genoten, wordt, indien de belastingplichtige
dit verzoekt, in afwijking van het tweede lid, de revisierente gesteld op
het door de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag dat ingevolge artikel 30fc aan belastingrente in rekening zou worden gebracht indien:
a.ingeval het betreft een aanspraak ingevolge een pensioenregeling of
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen: de mogelijkheid zou bestaan
de aftrek van de premies voor de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen
over de jaren van die aftrek, of
b.ingeval het betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen: de mogelijkheid
zou bestaan de aanspraak tot inkomen uit werk en woning te rekenen in het
jaar waarop de aanspraak is ontstaan en ter zake daarvan een navorderingsaanslag
op te leggen.
Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50
percent van de premies, bedoeld in de vorige volzin onderdeel a, danwel van
de aanspraak, bedoeld in de vorige volzin onderdeel b, en wordt het einde
van het in artikel 30fc, tweede lid, bedoelde tijdvak gesteld op
31 december van het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling
of de aanspraak op periodieke uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel
de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten.
4. Indien
revisierente wordt berekend met betrekking tot inkomstenbelasting die
betrekking heeft op inkomsten die in aanmerking zijn genomen op grond
van de artikelen 3.83, eerste of tweede lid, 3.133, tweede lid,
onderdelen h of j, 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of
vijfde lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, wordt bij de toepassing van het derde lid
artikel 30fc, zesde lid, buiten toepassing gelaten.
Artikel 30j
{Vaststelling bedrag heffingsrente}
1.
De inspecteur stelt het bedrag van de belastingrente vast bij
voor bezwaar vatbare beschikking. Met betrekking tot deze
beschikking zijn de bepalingen in de belastingwet die gelden
voor de belastingaanslag ter zake waarvan belastingrente
wordt berekend, van overeenkomstige toepassing.
{Rente apart vermelden}
2.
Het bedrag van de belastingrente wordt op het aanslagbiljet
of op het afschrift van de uitspraak of bij de bekendmaking
afzonderlijk vermeld. Ingeval de eerste volzin geen
toepassing vindt, blijkt het bedrag van de belastingrente uit
het afschrift van de beschikking.
3.
Met betrekking tot de revisierente bedoeld in
artikel 30i zijn het eerste en tweede lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de
berekening van belastingrente toe te passen afrondingen. Voorts kunnen
regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige berekening van
de
belastingrente.
Artikel 30k
{Regeling voor onderling overleg}
Onze Minister kan in het kader van een regeling voor onderling
overleg op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele
belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden
ondernemingen (Trb. 1990, 173), de
Belastingregeling voor het
Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting, voor bepaalde gevallen of groepen van
gevallen afwijkingen toestaan van de artikelen 30f
tot en met
30hb.
Hoofdstuk VI Bevordering van de richtige heffing
Artikel 31
{Richtige heffing; rechtshandelingen alleen om belasting te ontgaan}
Voor de heffing van de directe belastingen en de
inkomstenbelasting wordt geen rekening gehouden met
rechtshandelingen waarvan op grond van de omstandigheid dat zij
geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben
ten doel gehad, of op grond van andere bepaalde feiten en
omstandigheden moet worden aangenomen dat zij zouden achterwege
gebleven zijn indien daarmede niet de heffing van de belasting
voor het vervolg geheel of ten dele zou worden onmogelijk
gemaakt.
Artikel 32
{Beschikking t.z.v. richtige heffing}
Het besluit van de inspecteur om een belastingaanslag met
toepassing van artikel 31 vast te
stellen, wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking en
niet dan nadat Onze Minister daartoe toestemming heeft verleend.
Artikel 33
{Proefprocedure (verzoek om uitspraak inspecteur)}
1.
In geval van twijfel of een beraamde rechtshandeling onder
artikel 31 zou
vallen, kan de belanghebbende deze vraag onderwerpen aan het
oordeel van de inspecteur. De beslissing van de inspecteur
wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Indien de inspecteur de in het eerste lid bedoelde vraag
ontkennend beantwoordt, kan artikel 31 op de
rechtshandeling, zo zij tot stand komt, niet worden
toegepast, tenzij mocht blijken, dat de feiten niet volkomen
overeenstemmen met de tevoren gegeven voorstelling.
Artikel 34
{Beroep tegen uitspraak}
In geval van beroep tegen een uitspraak op een bezwaarschrift
betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 32 of
33, handhaaft de rechtbank de uitspraak indien blijkt, dat de in de beschikking
omschreven rechtshandeling voldoet aan de voor de toepassing van
artikel 31 gestelde
voorwaarden, en vernietigt het de uitspraak indien dit niet het
geval is.
Artikel 35
{Uitvoering van onherroepelijke beschikking}
Nadat de in artikel 32 bedoelde
beschikking onherroepelijk is geworden kan daaraan uitvoering
worden gegeven. Een na het onherroepelijk worden van de in de
artikelen 32 of
33 bedoelde
beschikking, met toepassing van artikel 31
vastgestelde belastingaanslag kan niet worden bestreden met het
bezwaar, dat artikel 31 geen
toepassing had mogen vinden.
Artikel 36
{Verlenging van termijnen}
De termijnen van artikel 11, derde
lid, artikel 16, derde en vierde
lid, en artikel 20, derde
lid, worden verlengd met de tijd die verloopt
tussen de dagtekening van het afschrift van de in
artikel 32 bedoelde
beschikking en de dag welke valt een jaar na die waarop die
beschikking onherroepelijk geworden dan wel vernietigd is.
Hoofdstuk VII Bepalingen ter voorkoming
van dubbele
belasting
Artikel 37
{Voorkoming van dubbele belasting; wel wederkerigheid}
1. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen, met inachtneming van het
beginsel van wederkerigheid, regelen worden gesteld, waardoor in aansluiting
aan de desbetreffende bepalingen voorkomende in de wetgeving van een ander deel
van het Koninkrijk of van een andere
Mogendheid
dan wel in de besluiten van een volkenrechtelijke organisatie, dubbele
belasting geheel of gedeeltelijk wordt voorkomen.
{BES-eilanden}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele
belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is
voorzien, regels worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke
vrijstelling of vermindering te verlenen van de belasting die
betrekking heeft op inkomen of vermogen uit de BES
eilanden.
3.
De
voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 38
{Voorkoming van dubbele belasting; geen wederkerigheid}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele
belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien,
regelen worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of
vermindering van belasting te verlenen, indien en voor zover het voorwerp van
de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van
het Koninkrijk, een andere Mogendheid of een
volkenrechtelijke organisatie wordt geheven.
{Fictieve onderworpenheid}
2.
Belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid wordt voor de toepassing van
het eerste lid geacht te zijn onderworpen aan een belasting die vanwege een
andere Mogendheid wordt geheven, indien zij wordt
genoten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een werkgever die is gevestigd in een lidstaat van de
Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, voorzover dat loon betrekking heeft op arbeid die
gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het
gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn
gesteld op grond van
artikel 37. Voor de toepassing van de
vorige volzin omvat het gebied van een andere Mogendheid mede het gebied buiten
de territoriale wateren van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het
internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen. Onze Minister is
bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen te bepalen dat loon
betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden
wordt verricht.
Artikel 39
{Volkenrechtelijke vrijstelling}
In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel
van Onze Minister het internationale gebruik, daartoe noopt,
wordt vrijstelling van belasting verleend. Onze Minister is
bevoegd ter zake nadere regelen te stellen.
Artikel 40
Vervallen
Hoofdstuk VIII Bijzondere bepalingen
Afdeling 1 Vertegenwoordiging buiten rechte
Artikel 41
{Vergezelplicht}
Hij die zich, ingevolge de belastingwet opgeroepen tot het mondeling
aan de inspecteur verstrekken van gegevens en inlichtingen, voor het onderhoud
met de inspecteur doet vertegenwoordigen, is desgevorderd gehouden zijn
vertegenwoordiger te vergezellen.
Artikel 42
{Vertegenwoordiging van lichamen (bestuurders)}
De bevoegdheden van een lichaam kunnen worden uitgeoefend en
zijn verplichtingen kunnen worden nagekomen door iedere
bestuurder.
Artikel 43
{Wettelijke vertegenwoordigers, curatoren en bewindvoerders}
De bevoegdheden en de verplichtingen van een minderjarige, een
onder curatele gestelde, iemand die in staat van faillissement
is verklaard of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing is, of wiens vermogen onder
bewind is gesteld, kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door
hun wettelijke vertegenwoordiger, curator en bewindvoerder.
Desgevorderd zijn laatstgenoemden tot nakoming van de
verplichtingen gehouden.
Artikel 44
{Vertegenwoordiging van erflater}
1.
Na iemands overlijden kunnen zijn rechtverkrijgenden onder algemene
titel in het uitoefenen van de bevoegdheden en in het nakomen van de
verplichtingen, welke de overledene zou hebben gehad, ware hij in leven
gebleven, worden vertegenwoordigd door een hunner, de executeur, de door de
rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of de bewindvoerder over de
nalatenschap. Desgevorderd is ieder der in dit lid genoemde personen tot
nakoming van die verplichtingen gehouden.
{Adressering stukken}
2.
Stukken betreffende belastingaangelegenheden van een overledene kunnen
worden gericht aan een der in het eerste lid genoemde personen.
Artikel 45
{Uitsluiting van vertegenwoordiging}
Om geldige redenen kan de inspecteur vertegenwoordiging
uitsluiten in de nakoming van een verplichting van hem die zelf
tot die nakoming in staat is.
Artikel 46
{Strafvordering}
De bepalingen van deze afdeling gelden niet met betrekking tot
strafvordering.
Afdeling 2 Verplichtingen ten dienste van de
belastingheffing
Artikel 47
{Verplichting tot inlichtingenverstrekking}
1.
Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a.de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke
voor de belastingheffing te zijnen aanzien van
belang kunnen zijn;
b.de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of
de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de
inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan
zijn voor de vaststelling van de feiten welke
invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te
zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te
stellen.
{Verplichting voor derden}
2.
Ingeval de belastingwet aangelegenheden van een derde
aanmerkt als aangelegenheden van degene die vermoedelijk
belastingplichtig is, gelden, voor zover het deze
aangelegenheden betreft, gelijke verplichtingen voor de
derde.
{Identificatieplicht}
3.
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht
op vordering van de inspecteur terstond een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden,
indien dit van belang kan zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien.
Artikel 47a
{Informatieverplichting in internationale verhoudingen}
1.
Met betrekking tot een vennootschap met een geheel of ten
dele in aandelen verdeeld kapitaal waarin een niet in Nederland gevestigd lichaam of een niet in Nederland
wonende natuurlijke persoon een belang heeft van meer dan 50
percent en met betrekking tot een ander lichaam waarover dat
niet in Nederland gevestigde lichaam of die natuurlijke
persoon de zeggenschap heeft, is artikel 47, eerste
lid, van overeenkomstige toepassing ter
zake van gegevens en inlichtingen alsmede gegevensdragers
die in het bezit zijn van dat niet in Nederland
gevestigde lichaam of die natuurlijke persoon. De vorige
volzin is van overeenkomstige toepassing in gevallen waarin
twee of meer lichamen of natuurlijke personen waarvan er ten
minste één niet in Nederland is gevestigd of woont,
volgens een onderlinge regeling tot samenwerking een belang
houden van meer dan 50 percent in een vennootschap met een
geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal dan wel de
zeggenschap hebben in een ander lichaam. Ter zake van die
gegevensdragers kan worden volstaan met het voor raadpleging
beschikbaar stellen van de inhoud daarvan door middel van
kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels.
{Gelieerde vennootschap}
2.
Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
vennootschap en het andere lichaam is artikel 47, eerste
lid, eveneens van overeenkomstige
toepassing ter zake van gegevens en inlichtingen alsmede
gegevensdragers die in het bezit zijn van een niet in Nederland gevestigde vennootschap met een geheel of ten dele
in aandelen verdeeld kapitaal waarin een in het eerste lid
bedoeld niet in Nederland gevestigd lichaam of wonend
natuurlijk persoon een belang heeft van meer dan 50 percent
of die in het bezit zijn van een ander niet in Nederland
gevestigd lichaam waarover dat niet in Nederland
gevestigde lichaam of die natuurlijke persoon zeggenschap
heeft. Ter zake van die gegevensdragers kan worden volstaan
met het voor raadpleging beschikbaar stellen van de inhoud
daarvan door middel van kopieén, leesbare afdrukken of
uittreksels.
{Uitzondering}
3. Het
eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien het in die
leden bedoelde niet in Nederland gevestigde lichaam of de in die
leden bedoelde natuurlijke persoon is gevestigd onderscheidenlijk woont in Aruba, Curaçao,
Sint Maarten of een staat waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige
regeling bestaat die voorziet in inlichtingenuitwisseling met
betrekking tot de belasting voor de heffing waarvan de inspecteur de
gegevens, inlichtingen of gegevensdragers nodig heeft.
{Machtigen inspecteur}
4.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister de
inspecteur toestaan het eerste en het tweede lid alsnog toe
te passen indien is gebleken dat bij toepassing van het
derde lid de gevraagde inlichtingen niet kunnen worden
verkregen.
5.
Voor een weigering om te voldoen aan de in dit artikel
omschreven verplichtingen kunnen de vennootschap en het
andere lichaam zich niet met vrucht beroepen op een gebrek
aan medewerking van het niet in Nederland gevestigde
lichaam of de niet in Nederland wonende natuurlijke
persoon.
Artikel 47b
{Verstrekken BSN}
Degene op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in
artikel 53, tweede en derde
lid, betrekking hebben, is gehouden,
volgens bij of krachtens de belastingwet te stellen regels,
aan de administratieplichtige opgave te verstrekken van zijn
burgerservicenummer.
Artikel 48
{Gegevensdragers bij derden}
1.
De in artikel 47, eerste lid,
onderdeel b, bedoelde verplichting geldt onverminderd
voor een derde bij wie zich gegevensdragers bevinden van
degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de
inspecteur voor raadpleging beschikbaar te stellen.
{Kennisgeving}
2.
De inspecteur stelt degene wiens gegevensdragers hij bij
een derde voor raadpleging vordert, gelijktijdig hiervan in
kennis.
Artikel 49
{Formele vereisten}
1.
De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en
zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling,
schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de
inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen
termijn.
2.
Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of
uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging
beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
Artikel 49a
{Gebruik BSN door andere gebruiker}
Bij
ministeriële regeling wordt aangewezen degene die is gehouden bij
het verrichten van de in die ministeriële regeling aan te wijzen
werkzaamheden het burgerservicenummer te gebruiken ten behoeve van de
rijksbelastingdienst. Voor aanwijzing komt niet in aanmerking een
overheidsorgaan als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet
algemene bepalingen burgerservicenummer of degene aan wie het
burgerservicenummer is toegekend. Onder werkzaamheden als bedoeld in de eerste volzin wordt mede verstaan het doen van aangifte.
Artikel 50
{Toegangsverlening tot grond en gebouwen}
1.
Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is
verplicht de inspecteur en de door deze aangewezen
deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot alle
gedeelten van dat gebouw en alle grond, voor zover dat voor
een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig
is.
{Tijdstip toegang}
2.
De gevraagde toegang moet worden verleend, tussen acht uur
’s ochtends en zes uur ’s avonds, met uitzondering van
zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen.
3.
Indien het gebouw of de grond wordt gebruikt voor het
uitoefenen van een bedrijf, een zelfstandig beroep of een
werkzaamheid als bedoeld in artikel 52, eerste
lid, wordt, voor zover het redelijkerwijs
niet mogelijk is het onderzoek te doen plaatsvinden
gedurende de in het tweede lid bedoelde uren, de gevraagde
toegang verleend tijdens de uren waarin het gebruik voor de
uitoefening van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die
werkzaamheid daadwerkelijk plaatsvindt.
{Medewerking verplicht}
4.
De gebruiker van het gebouw of de grond is verplicht
desgevraagd de aanwijzingen te geven die voor het onderzoek
nodig zijn.
Artikel 51
{Geheimhoudingsplicht}
Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 47,
47a, 47b, 48 en 49 omschreven
verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de
omstandigheden dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding
verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wettelijke
bepaling is opgelegd.
Artikel 52
{Administratieplicht}
1.
Administratieplichtigen zijn gehouden van hun
vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf,
zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat
bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op
zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe
behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op
zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en
verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting
overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk
blijken.
{Administratieplichtigen}
2.
Administratieplichtigen zijn:
a.lichamen;
b.natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig
een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen
die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in
artikel 3.3 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 genieten;
c.natuurlijke personen die inhoudingsplichtige zijn;
d.natuurlijke personen die een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 verrichten.
3.
Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere
belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.
{Bewaarplicht (7 jaar)}
4.
Voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is
bepaald, zijn administratieplichtigen verplicht de in de
voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven
jaar te bewaren.
5.
De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens,
uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten
en lasten, kunnen op een andere gegevensdrager worden
overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met
juiste en volledige weergave der gegevens en deze gegevens
gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen
redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.
{Inrichting administratie}
6.
De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te
worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te
worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur
binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent
de administratieplichtige de benodigde medewerking met
inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de
opzet en de werking van de administratie.
7.
Ingeval
een administratieplichtige een door de inspecteur op het eerste lid
gebaseerde verplichting is nagekomen maar van oordeel is dat de
verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan hij verzoeken om vergoeding
van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming. De
inspecteur beslist op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking
en kent een redelijke kostenvergoeding toe in geval van een
onrechtmatig opgelegde
verplichting.
Artikel 52a
{Informatiebeschikking}
1.
Indien
met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of
naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig
wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49,
52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen
betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de
inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge
artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit
vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking
(informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de
informatiebeschikking op artikel 25, derde
lid.
2.
De
termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of
naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met
de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die
belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking waarin
wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan
zijn verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze
informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt
vernietigd.
3.
Indien
de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag
vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die
belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking
onherroepelijk is geworden, vervalt de
informatiebeschikking.
4.
Dit
artikel laat onverlet de mogelijkheid voor de inspecteur om een
procedure aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter strekkende tot
een veroordeling tot nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit
deze wet op straffe van een
dwangsom.
Artikel 53
{Administratie van bepaalde informatie}
1.
Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in
artikel 52 zijn
de in de artikelen 47 en
48 tot en met
50 geregelde verplichtingen van
overeenkomstige toepassing ten behoeve van:
a.de belastingheffing van derden;
b.de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan
hen is opgedragen.
2.
Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid,
zijn de bij of krachtens de belastingwet aan te wijzen
administratieplichtigen gehouden de bij of krachtens de
belastingwet aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan
de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang
kan zijn eigener beweging te verstrekken aan de inspecteur
volgens bij of krachtens de belastingwet te stellen regels.
3.
De administratieplichtigen, bedoeld in het tweede lid, zijn
gehouden bij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het
tweede lid, het
burgerservicenummer te vermelden van
degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben.
4.
Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op de personen
en de lichamen als bedoeld in artikel 55,
voor zover het de in dat artikel bedoelde gegevens en
inlichtingen betreft.
5.
Ingeval
een administratieplichtige een door de inspecteur op het eerste lid,
aanhef en onderdeel a, gebaseerde verplichting is nagekomen maar van
oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan hij
verzoeken om vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met
deze nakoming. De inspecteur beslist op dat verzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking en kent een redelijke kostenvergoeding toe in geval
van een onrechtmatig opgelegde
verplichting.
Artikel 53a
{Verschoningsrecht}
1.
Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten
behoeve van de belastingheffing van derden kunnen alleen
bekleders van een geestelijk ambt, notarissen, advocaten, artsen en apothekers zich beroepen op de
omstandigheid, dat zij uit hoofde van hun stand, ambt of
beroep tot geheimhouding verplicht zijn.
2.
Met betrekking tot de verplichtingen ten behoeve van de
heffing van de belasting waarvan de inhouding aan
administratieplichtigen is opgedragen, is artikel 51 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 54
{Niet voldoen aan verplichtingen}
De administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan
de vordering gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor
raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van
de artikelen 25 en
27e geacht niet
volledig te hebben voldaan aan een bij of krachtens
artikel 52
opgelegde verplichting, tenzij aannemelijk is dat de afwezigheid
of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan
het gevolg is van overmacht.
Artikel 55
{Informatieverstrekking door overheidsorganen}
1.
Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij
of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben
verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en
diensten, alsmede lichamen die hoofdzakelijk uitvoering
geven aan het beleid van de
rijksoverheid, verschaffen, mondeling,
schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de
inspecteur - de gegevens en inlichtingen, en wel kosteloos,
die hun door de inspecteur ter uitvoering van de
belastingwet worden gevraagd.
{Ontheffing}
2.
Onze Minister kan, op schriftelijk verzoek, ontheffing
verlenen van de in het eerste lid omschreven verplichting.
Artikel 56
{Andere ambtenaren}
De verplichtingen welke volgens deze afdeling bestaan jegens de
inspecteur, gelden mede jegens iedere door Onze Minister
aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.
Afdeling 3 Domiciliekeuze en uitreiking van
stukken
Artikel 57
{Domiciliekeuze}
In bezwaar-, verzoek-, beroep-, verweer- en verzetschriften moet
hij die niet in Nederland een vaste woonplaats of plaats van
vestiging heeft, domicilie kiezen in Nederland.
Artikel 58
{Geen vaste woonplaats of plaats van vestiging}
Het uitnodigen tot het doen van aangifte van degene die niet
in Nederland een vaste woonplaats of plaats van vestiging
heeft, alsmede het ingevolge de belastingwet uitreiken van een
stuk aan die persoon, kan ook geschieden aan de in Nederland
gelegen vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of
beroep, dan wel aan de woning of het kantoor van de in Nederland wonende of gevestigde vertegenwoordiger.
Afdeling 4 Overschrijding van termijnen
Artikel 59
Vervallen
Artikel 60
{Indiening na afloop van termijn}
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzoekschrift is
artikel 6:11 van de Algemene wet
bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 5 Toekenning van bevoegdheden
Artikel 61
{Regels nopens in buitenland woonachtigen en gevestigden}
Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur
bepalingen vast te stellen tot verzekering van de heffing en
invordering van belasting van hen die niet in Nederland een
vaste woonplaats of plaats van vestiging hebben.
Artikel 62
{Uitvoeringsregels}
Onze Minister is bevoegd regelen te geven ter uitvoering van de
belastingwet.
Artikel 63
{Hardheidsclausule}
Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van
gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende
aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten
voordoen.
Artikel 64
{Doelmatig formaliseren}
1. Ter bevordering van een doelmatige
formalisering van de uit een belastingwet voortvloeiende schuld of van
de op grond van een belastingwet op te leggen bestuurlijke boete kan de
inspecteur afwijken van het overigens bij of krachtens de belastingwet
bepaalde,
indien:
a.de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
instemt met deze wijze van formaliseren, en
b.de formalisering niet leidt tot een lagere schuld
dan de schuld die zonder toepassing van dit artikel voortvloeit uit de
belastingwet of tot een lagere bestuurlijke boete dan de zonder
toepassing van dit artikel op grond van de belastingwet op te leggen
bestuurlijke boete.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld voor de toepassing van dit
artikel.
Artikel 65
{Ambtshalve vermindering}
1.
Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de
inspecteur ambtshalve worden verminderd. Een in de
belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf
kan door hem ambtshalve worden verleend.
{Onjuist bedrag}
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft
voldaan of afgedragen, of van wie een onjuist bedrag is
ingehouden.
Artikel 66
{Kwijtschelding van boete}
Van de bij beschikking opgelegde bestuurlijke
boete kan door Onze Minister
gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend.
Afdeling 6 Geheimhouding
Artikel 67
{Geheimhoudingsplicht}
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of
in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet
over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld,
verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de
belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als
bedoeld in de Invorderingswet 1990
(geheimhoudingsplicht).
{Ontheffing}
2. De
geheimhoudingsplicht geldt niet
indien:
a.enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking
verplicht;
b.bij regeling van Onze
Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede
vervulling van een publiekrechtelijke taak van een
bestuursorgaan;
c.bekendmaking
plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover
deze gegevens door of namens hem zijn
verstrekt.
3. In andere
gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing
verlenen van de geheimhoudingsplicht.
Hoofdstuk VIIIA Bestuurlijke boeten
Afdeling 1 Overtredingen
Paragraaf 1 Verzuimboeten
Artikel 67a
{Aanslagbelastingen;
niet (tijdig) doen van aangifte}
1.
Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij
wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge
artikel 9, derde
lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
{Boete bij conserverende
aanslag}
2.
Indien over een jaar zowel een aanslag als een conserverende aanslag
wordt vastgesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde boete uitsluitend
opgelegd uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag. Wordt over een jaar uitsluitend
een conserverende aanslag vastgesteld, dan wordt die boete opgelegd bij het
vaststellen van de conserverende aanslag.
Artikel 67b
{Aangiftebelastingen; niet (tijdig) doen van aangifte}
1.
Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de
aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden
voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in
artikel 10
bedoelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 131 kan opleggen.
2. Indien de inhoudingsplichtige de aangifte
loonbelasting niet, niet binnen de in artikel 10 bedoelde termijn, dan
wel onjuist of onvolledig heeft gedaan, vormt dit, in afwijking van het
eerste lid, een verzuim terzake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van
ten hoogste € 1.319 kan
opleggen.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete
wegens het niet dan wel niet tijdig doen van de aangifte vervalt door
verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte
had moeten worden gedaan. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete
wegens het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte vervalt door
verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar van het
aangiftetijdvak waarop de aangifte betrekking
heeft.
Artikel 67c
{Aangiftebelastingen; niet (tijdig) betalen}
1.
Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de
belasting welke op aangifte moet worden voldaan of
afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de
in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit
een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van
ten hoogste
€ 5.278 kan opleggen.
2.
Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de
boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de
naheffingsaanslag.
3.
De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet
tijdig betalen vervalt door verloop van vijf jaren na het
einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is
ontstaan.
4. Artikel 20, eerste lid,
tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 67ca
{Verzuim}
1.
Degene
die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of
krachtens:
a.de
artikelen 6, derde lid, 43, 44, 47b, 49, tweede lid, en 50,
eerste lid;
b.artikel
7, tweede lid, van de Wet op de
kansspelbelasting;
c.de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f,
29, 35d, 35e, aanhef en onderdelen a, b, d en e, 35k, 35l en 35m, aanhef en onderdelen a en
c, van de Wet op de loonbelasting
1964;
d.de artikelen 4, elfde lid, en 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting
1965;
e.de artikelen 34c, eerste lid, 34e, 34g en 35a, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, of
f.artikel 54 van de
Wet op belastingen van rechtsverkeer, begaat een verzuim ter zake
waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 5.278 kan opleggen.
2.
De
bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde boete
vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar
waarin de verplichting is ontstaan.
Artikel 67cb
{Inflatiecorrectie per 5 jaar}
1.
De in de
artikelen 67a, eerste lid, 67b, eerste en tweede lid, 67c,
eerste lid, en 67ca, eerste lid, genoemde bedragen worden elke vijf
jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële
regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per
1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de
factoren van de laatste vijf kalenderjaren.
2.
De
gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot
verzuimen die zijn begaan na het begin van het kalenderjaar bij de
aanvang waarvan de bedragen zijn
gewijzigd.
Paragraaf 2 Vergrijpboeten
Artikel 67cc
{Opzettelijk onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens en inlichtingen}
1.
Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat in een verzoek om het vaststellen van een voorlopige aanslag of in een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg van de onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen ten onrechte is of zou zijn teruggegeven of ten onrechte niet is of zou zijn betaald.
3.
De bevoegdheid tot het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste lid, vervalt vijf jaren na het tijdstip waarop het verzoek is gedaan.
Artikel 67d
{Aanslagbelastingen; opzettelijk niet, onjuiste of onvolledige aangifte doen}
1.
Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten
dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van
aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of
onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake
waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling
van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100
percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor
de boete.
2.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door:
a.het bedrag van de aanslag, dan wel
b.indien verliezen in aanmerking zijn of worden
genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn
berekend zonder rekening te houden met die
verliezen;
een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de
opzet van de belastingplichtige niet zou zijn
geheven.
3.
Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als
gevolg daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de
inspecteur de boete, bedoeld in het eerste lid, niettemin
opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete
vervalt door verloop van de termijn die geldt voor het
vaststellen van de aanslag, die zou kunnen zijn vastgesteld
indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.
4.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt met
verliezen gelijkgesteld de persoonsgebonden aftrek, bedoeld
in artikel 6.1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5.
Voor
zover de aanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar
inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van het eerste lid, ten
hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde belasting zoals deze
bij de aanslag is vastgesteld.
Artikel 67e
{Aanslagbelastingen; door opzet of grove schuld te weinig belasting geheven}
1.
Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege
van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te
laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting
is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de
inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de
navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste
100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag
voor de boete.
{Grondslag boete}
2.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door:
a.het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel
b.indien verliezen in aanmerking zijn of worden
genomen, het bedrag waarop de navorderingsaanslag
zou zijn berekend zonder rekening te houden met die
verliezen;
een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de
opzet of de grove schuld van de belastingplichtige
niet zou zijn geheven.
{Termijn}
3.
De inspecteur kan, in afwijking van het eerste lid, binnen
zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag,
een bestuurlijke boete opleggen indien de feiten of omstandigheden op
grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend worden op of na
het tijdstip dat is gelegen zes maanden vóór de afloop van
de in artikel 16
bedoelde termijnen, en er tevens aanwijzingen bestaan dat
het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is
te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is
vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
Alsdan doet de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling
van de navorderingsaanslag mededeling aan de
belastingplichtige dat wordt onderzocht of in verband met de
navordering het opleggen van een vergrijpboete
gerechtvaardigd is.
4.
Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als
gevolg daarvan geen navorderingsaanslag kan worden
vastgesteld, kan de inspecteur de boete, bedoeld in het
eerste lid, niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het
opleggen van de boete vervalt door verloop van de termijn
die geldt voor het vaststellen van de navorderingsaanslag,
die zou kunnen zijn vastgesteld indien geen verliezen in
aanmerking zouden zijn genomen.
{Persoonsgebonden aftrek}
5.
Voor de toepassing van het tweede en vierde lid wordt met
verliezen gelijkgesteld de persoonsgebonden aftrek, bedoeld
in artikel 6.1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
6.
Voor
zover de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op
belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van
het eerste lid, ten hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde
belasting zoals deze bij de navorderingsaanslag is
vastgesteld.
Artikel 67f
{Aangiftebelastingen; door opzet of grove schuld (gedeeltelijk) te weinig belasting betaald}
1.
Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden
voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de
belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake
waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent
van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
{Grondslag boete}
2.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de
belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg
van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
3.
Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op,
gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.
{Verjaring}
4.
De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig
betalen, vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar
waarin de belastingschuld is ontstaan.
5.
Artikel 67e, derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
6.
Artikel 20, eerste lid, tweede
volzin, en tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 67fa
Vervallen
Afdeling 2 Aanvullende
voorschriften inzake het opleggen van
bestuurlijke boeten
Artikel 67g
{Boetebeschikking}
1.
De inspecteur legt de bestuurlijke boete op bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Mededeling gronden}
2.
In
afwijking van artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de
inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige, uiterlijk
bij de in het eerste lid bedoelde beschikking, in kennis van de in dat
artikel bedoelde gegevens.
Artikel 67h
{Evenredige aanpassing boete}
Indien de grondslag voor een bestuurlijke
boete wordt gevormd door het
bedrag van de belasting, wordt de opgelegde boete naar
evenredigheid verlaagd bij vermindering, teruggaaf,
terugbetaling of kwijtschelding van belasting, voor zover deze
vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding het
bedrag betreft waarover de boete is berekend.
Artikel 67i
Vervallen
Artikel 67j
Vervallen
Artikel 67k
Vervallen
Artikel 67l
Vervallen
Artikel 67m
Vervallen
Artikel 67n
{Inkeerregeling}
1.
Wanneer
de belastingplichtige uiterlijk twee jaar nadat hij een onjuiste of
onvolledige aangifte heeft gedaan of aangifte had moeten doen, alsnog
een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige
inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de
onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt
geen vergrijpboete opgelegd.
2.
Ook na
het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar
is het alsnog doen van een juiste en volledige aangifte, dan wel het
verstrekken van juiste en volledige inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen door de belastingplichtige vóórdat hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of
onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, een omstandigheid die
aanleiding geeft tot matiging van de
vergrijpboete.
{Buitenlands sparen en beleggen}
3.
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de juiste en volledige aangifte, dan wel de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft, onderscheidenlijk hebben, op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland is opgekomen.
Artikel 67o
{Overtreder}
1.
In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:
a.degene die de overtreding doet plegen;
b.degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;
c.degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.
2.
De bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 67a, 67b, 67c en 67ca, kan niet worden opgelegd aan een medeplichtige.
3.
Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 67cc, 67d, 67e en 67f, wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd.
Artikel 67oa
{Niet van toepassing zijnde voorwaarden}
Indien aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete wordt opgelegd, zijn niet van toepassing:
a.de voorwaarde, bedoeld in de artikelen 67c, tweede lid, 67d, eerste lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid, dat de bestuurlijke boete wordt opgelegd gelijktijdig met de vaststelling van de belastingaanslag;
b.de voorwaarde, bedoeld in artikel 67a, eerste lid, dat een verzuimboete uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag wordt opgelegd.
Artikel 67ob
{Vervallen door tijdsverloop van bevoegdheid om anderen te beboeten}
1.
De bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 67a, eerste lid, en 67d, eerste lid, op te leggen vervalt door verloop van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden.
2.
De bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 67c, tweede lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid, op te leggen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden.
Artikel 67p
{Reikwijdte}
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van anderen dan de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
aan wie ingevolge de belastingwet een bestuurlijke boete kan
worden opgelegd.
Artikel 67pa
{Afwijking met Awb}
1.
Met
betrekking tot het opleggen van een verzuimboete vindt artikel 5:53 van
de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
2.
In
afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht
vervalt de bevoegdheid om een in een belastingwet geregelde verzuim- of
vergrijpboete op te leggen niet na drie,
onderscheidenlijk vijf jaren
nadat de overtreding heeft
plaatsgevonden.
Artikel 67pb
{Geen boete-inspecteur}
In afwijking van artikel 10:3, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht kan degene die de overtreding constateert
ook worden belast met het opleggen van een bestuurlijke
boete.
Artikel 67q
{Vergrijpboete na verzuimboete}
1.
In
afwijking van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan de
inspecteur een vergrijpboete opleggen wegens hetzelfde feit als
waarvoor eerder een verzuimboete is opgelegd, indien nieuwe bezwaren
bekend zijn geworden.
2.
Als
nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige of van derden en boeken,
bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, welke later
bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht.
3.
Het
rapport, bedoeld in artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht,
vermeldt tevens waaruit de nieuwe bezwaren bestaan.
4.
De eerder
opgelegde verzuimboete wordt verrekend met de wegens hetzelfde feit
opgelegde vergrijpboete.
5.
Bij
toepassing van dit artikel vervalt de voorwaarde van gelijktijdigheid,
bedoeld in de artikelen 67d, eerste lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde
lid, voor zover
nodig.
Hoofdstuk IX Strafrechtelijke bepalingen
Afdeling 1 Strafbare feiten
Artikel 68
{Delictsomschrijving ernstige overtreding (bij schuld)}
1.
Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:
a.het verstrekken van inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig
verstrekt;
b.het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud
daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar
stelt;
c.het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud
daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit
doel beschikbaar stelt;
d.het voeren van een administratie overeenkomstig de
daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde
eisen, en een zodanige administratie niet voert;
e.het bewaren van boeken, bescheiden of andere
gegevensdragers, en deze niet bewaart;
f.het verlenen van medewerking als bedoeld in
artikel 52, zesde
lid, en deze niet verleent;
g.het uitreiken van een factuur of nota, en een
onjuiste of onvolledige factuur of nota verstrekt;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie.
2.
Degene die niet voldoet aan de verplichting, hem opgelegd bij artikel
47, derde lid, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
{Strafuitsluiting}
3.
Niet strafbaar is degene die de in artikel 47a
bedoelde verplichting niet nakomt ten gevolge van een voor
het niet in Nederland gevestigde lichaam of de niet
in Nederland wonende natuurlijke persoon geldend
wettelijk of rechterlijk verbod tot het verlenen van
medewerking aan de verstrekking van de verlangde gegevens of
inlichtingen of het voor raadpleging beschikbaar stellen van
boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud
daarvan, dan wel ten gevolge van een hem niet toe te rekenen
weigering van het niet in Nederland gevestigde lichaam of
de niet in Nederland wonende natuurlijke persoon de
verlangde gegevens of inlichtingen te verstrekken of boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor
raadpleging beschikbaar te stellen.
Artikel 69
{Delictsomschrijving misdrijven (bij opzet)}
1.
Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene
aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn
doet, dan wel een der feiten begaat, omschreven in
artikel 68, eerste lid, onderdelen a,
b, d, e, f of g, wordt,
indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit
bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te
weinig geheven belasting.
{Onjuiste aangifte}
2.
Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene
aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit
begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het feit
ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag
van de te weinig geheven belasting, met dien verstande dat voor zover
de onjuistheid in of onvolledigheid van de aangifte betrekking heeft op
belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 de geldboete ten hoogste driemaal het bedrag
van de te weinig geheven belasting
bedraagt.
{Geen strafvervolging, inkeerregeling}
3.
Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel
vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige
aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen,
gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in
artikel 80, eerste
lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of
onvolledigheid bekend is of bekend zal worden. In afwijking van de eerste volzin vervalt het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel niet voor zover de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt die betrekking heeft, onderscheidenlijk hebben, op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland is opgekomen.
{Uitsluiting van strafvervolging}
4.
Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden
vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het
eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het
Wetboek van Strafrecht, is
strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede
lid, uitgesloten.
5.
Artikel 68, derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
{Beroepsverbod}
6.
Indien
de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in het eerste en
tweede lid, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat
beroep worden
ontzet.
Artikel 69a
{Niet-betalen op aangifte}
1.
Degene die opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaalt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig betaalde belasting.
2.
Artikel 69, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Niet strafbaar is degene die de ontvanger tijdig heeft verzocht uitstel van betaling te verlenen of die onverwijld nadat gebleken is dat het lichaam niet tot betaling in staat is schriftelijk mededeling heeft gedaan aan de ontvanger.
Afdeling 1A Strafbare feiten in algemene
maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen
Artikel 70
{Overtreding van AMvB}
Overtreding van door Ons krachtens de belastingwet bij algemene
maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen wordt, voor zover
die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met
geldboete van de derde categorie.
Artikel 71
{Overtreding van ministeriële voorschriften}
Overtreding van door Onze Minister krachtens de belastingwet
vastgestelde algemene voorschriften wordt, voor zover die
overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met
geldboete van de tweede categorie.
Afdeling 2 Algemene bepalingen van strafrecht
Artikel 72
{Misdrijf of overtreding}
De bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten waarop
gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij de
belastingwet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 73
{Buiten Nederland}
De Nederlandse strafwet is ook van toepassing op ieder die zich
niet in
Nederland schuldig maakt aan enig in de belastingwet
omschreven misdrijf.
Artikel 74
{Ontneming wederrechtelijk voordeel}
Ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten vindt
artikel 36e van het Wetboek van
Strafrecht geen toepassing.
Artikel 75
Vervallen
Artikel 76
{Strafbeschikking}
1. Ten aanzien van de bij de belastingwet
strafbaar gestelde feiten met betrekking tot welke het proces-verbaal
niet overeenkomstig artikel 80, tweede lid, in handen van de officier
van justitie is gesteld, kan, in afwijking van de artikelen 257a,
257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering, uitsluitend het bestuur van
’s Rijks belastingen een strafbeschikking uitvaardigen. Bij
ministeriële regeling kunnen functionarissen worden aangewezen
die deze bevoegdheid namens dat bestuur kunnen
uitoefenen.
{Transactie}
2. In deze
strafbeschikking kan een geldboete worden opgelegd. Voorts kan deze
strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet
voldoen. De aanwijzingen kunnen
inhouden:
a.afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen
en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het
verkeer;
b.uitlevering, of voldoening
aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn
voor verbeurdverklaring;
c.voldoening
aan de Staat van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte
voordeel – met inbegrip van besparing van
kosten – door de verdachte verkregen door middel van of
uit het strafbare feit;
d.het alsnog
voldoen aan een bij de belastingwet gestelde
verplichting.
{Voorwaarden}
3. Een
strafbeschikking waarin een geldboete wordt opgelegd van meer dan
€ 2 000, wordt, in afwijking van artikel 257c, tweede
lid, van het Wetboek van Strafvordering, slechts uitgevaardigd indien
de verdachte daaraan voorafgaand is gehoord.
4. Een geldboete wordt, in zoverre in afwijking van
artikel 257g van het Wetboek van Strafvordering, ingevorderd op de
wijze, voorzien in de Invorderingswet 1990. Daartoe wordt een afschrift
van de strafbeschikking aan de ontvanger ter hand gesteld. Het bestuur
van ’s Rijks belastingen of de aangewezen functionaris bepaalt
voorts de termijn binnen welke aan de gegeven aanwijzingen moet zijn
voldaan en zo nodig tevens de plaats waar zulks moet geschieden. De
gestelde termijn kan voor de afloop daarvan eenmaal worden
verlengd.
5. In afwijking van artikel
257h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verstrekt het
bestuur van ’s Rijks belastingen desgevraagd een afschrift van
een strafbeschikking aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman,
tenzij verstrekking naar het oordeel van het bestuur ter bescherming
van de belangen van degene ten aanzien van wie de strafbeschikking is
uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden
genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het
laatste geval kan het bestuur van ’s Rijks belastingen een
geanonimiseerd afschrift van de strafbeschikking
verstrekken.
6. Indien binnen
veertien dagen geen afschrift dan wel een geanonimiseerd afschrift
wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij het
bestuur van ’s Rijks belastingen. Deze stelt het klaagschrift,
de strafbeschikking en het proces-verbaal in handen van de officier van
justitie, welke het klaagschrift en de processtukken onverwijld ter
kennis brengt van de rechtbank, tenzij hij alsnog aan het verzoek
tegemoetkomt. De procesdeelnemers zijn, in afwijking van artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet bevoegd van de
inhoud van de processtukken kennis te nemen dan voorzover de rechtbank
zulks toestaat.
7. Artikel 552ab van
het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 2A Vervallen
Artikel 76a
Vervallen
Artikel 76b
Vervallen
Artikel 76c
Vervallen
Afdeling 3 Algemene bepalingen van strafvordering
Artikel 77
{Absolute competentie rechtbank}
1.
De rechtbanken vonnissen in eerste aanleg
over bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten.
{Hoger beroep}
2.
De vonnissen zijn aan hoger beroep onderworpen, voor zover
zij zijn gewezen:
a.ter zake van misdrijven;
b.ter zake van overtredingen ten aanzien van degene
die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem
is aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog
niet had bereikt.
3.
Tegen andere vonnissen kan de verdachte hoger beroep
instellen, indien hechtenis als hoofdstraf is opgelegd, een
geldboete van € 113 of meer is opgelegd dan wel een
verbeurdverklaring is uitgesproken; het openbaar ministerie
kan hoger beroep instellen, indien het gelijke straffen
heeft gevorderd.
Artikel 78
{(Relatieve) competentie; domicilie van lichamen}
Ten aanzien van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten
worden lichamen voor de toepassing van artikel 2 van het Wetboek van
Strafvordering geacht te wonen, waar zij
gevestigd zijn.
Artikel 79
Vervallen
Artikel 80
{Opsporingsbevoegdheid bij fiscale delicten}
1.
Met het opsporen van bij de belastingwet strafbaar gestelde
feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering bedoelde personen, de
ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.
{Verbalisering en het verdere verloop}
2.
In afwijking van de artikel 156 van het Wetboek van
Strafvordering worden alle
processen-verbaal betreffende bij de belastingwet strafbaar
gestelde feiten ingezonden bij het bestuur van ’s Rijks
belastingen. Het bestuur doet de processen-verbaal
betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast
dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is
binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld
toekomen aan de bevoegde officier van justitie. De overige
processen-verbaal doet het bestuur, met de inbeslaggenomen
voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien
het een vervolging of verdere vervolging door
deze wenselijk acht.
{Afdoening door belastingdienst}
3.
De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening
weder in handen van het bestuur van ’s Rijks belastingen te
stellen, hetwelk daarmede alsdan kan handelen overeenkomstig
artikel 76.
{Strafvervolging}
4.
Het bepaalde in artikel 148, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering vindt geen
toepassing in zaken, waarin het bestuur van ’s Rijks
belastingen het proces-verbaal niet aan de officier van
justitie heeft doen toekomen.
Artikel 81
{Inbeslagneming}
De ambtenaren belast met het opsporen van bij de belastingwet
strafbaar gestelde feiten, zijn te allen tijde bevoegd tot
inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van
Strafvordering voor inbeslagneming vatbare
voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
Artikel 82
{Teruggave van het inbeslaggenomene}
1.
In zaken waarin het bestuur van ’s Rijks belastingen het
proces-verbaal niet ingevolge het bepaalde in
artikel 80, tweede
lid, aan de officier van justitie heeft
doen toekomen, geldt ten aanzien van het bestuur van ’s
Rijks belastingen hetgeen in artikel 116 van het Wetboek van
Strafvordering ten aanzien van het openbaar
ministerie is bepaald.
{Beklag}
2.
In de zaken, bedoeld in het vorige lid, wordt bij de
toepassing van de artikelen 552a en 552ab van het Wetboek van
Strafvordering, alvorens het gerecht
ingevolge artikel 552a, zesde lid,
onderscheidenlijk artikel 552ab, vierde lid, van dat wetboek een beschikking neemt, ook het bestuur van ’s
Rijks belastingen in de gelegenheid gesteld te worden
gehoord en is, in afwijking van het bepaalde in
artikel 552d van dat wetboek,
niet het openbaar ministerie doch het bestuur van ’s Rijks
belastingen bevoegd tot het instellen van beroep in
cassatie. De griffier van het gerecht hetwelk in die zaken
ingevolge artikel 552a, zesde lid, of
artikel 552ab, vierde lid, van dat
wetboek een beschikking neemt, deelt deze
onverwijld mede aan het bestuur van ’s Rijks belastingen.
Artikel 83
{Binnentreding}
Bij het opsporen van een bij de belastingwet strafbaar gesteld
feit hebben de in artikel 80, eerste
lid, bedoelde ambtenaren toegang tot elke
plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun
taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen
aangewezen personen te doen vergezellen.
Artikel 84
{Contactambtenaar}
Ten dienste van de vervolging en berechting van bij de
belastingwet strafbaar gestelde feiten kan Onze Minister, in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ambtenaren van
de rijksbelastingdienst aanwijzen, die het contact onderhouden
met het openbaar ministerie.
Artikel 85
{Informatieverstrekking aan belastingdienst}
De griffiers verstrekken aan het bestuur van ’s Rijks
belastingen desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van
arresten of vonnissen, in belastingstrafzaken gewezen.
Artikel 86
{Gerechtelijke mededelingen}
Met betrekking tot gerechtelijke mededelingen inzake bij de
belastingwet strafbaar gestelde feiten hebben de ambtenaren van
de rijksbelastingdienst de bevoegdheden bij het Wetboek van
Strafvordering aan ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegekend.
Artikel 87
{Tenuitvoerlegging rechterlijke beslissingen}
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen inzake bij de belastingwet strafbaar gestelde
feiten hebben de ambtenaren van de rijksbelastingdienst de
bevoegdheid van deurwaarders.
Artikel 88
{Opsporingsbevoegdheid niet-fiscale delicten}
1.
De ambtenaren van de rijksbelastingdienst zijn tevens belast
met de opsporing van:
a.de misdrijven omschreven in de artikelen 179 tot en met
182 van het Wetboek van
Strafrecht, welke jegens hen zijn
begaan;
b.het misdrijf omschreven in artikel 184 van het
Wetboek van Strafrecht, indien
het bevel of de vordering is gedaan krachtens of de
handeling is ondernomen ter uitvoering van de
belastingwet.
2.
De artikelen 152,
153,
156 en
159 van het Wetboek van
Strafvordering zijn te dezen op de
ambtenaren van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4 Vervallen
Artikel 88a
Vervallen
Artikel 88b
Vervallen
Artikel 88c
Vervallen
Hoofdstuk X Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 89
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 90
{Voorkoming van dubbele belasting}
De krachtens de wet van 14 Juni 1930 (Stb. 244), houdende bepalingen tot
voorkoming van dubbele belasting, uitgevaardigde voorschriften
worden geacht krachtens Hoofdstuk VII te
zijn uitgevaardigd.
Artikel 91
{Uitschakelbepaling}
De wet van 13 Januari 1922 (Stb. 9),
betreffende het opleggen van voorlopige aanslagen in de directe
belastingen, wordt ingetrokken.
Artikel 92
De wet van 29 April 1925 (Stb. 171),
tot bevordering van de richtige heffing der directe belastingen,
wordt ingetrokken.
Artikel 93
De wet van 28 Juni 1926 (Stb. 227),
houdende bepalingen met betrekking tot het overschrijden van in
belastingwetten gestelde termijnen, wordt ingetrokken.
Artikel 94
De wet van 23 April 1952 (Stb. 191),
houdende bepalingen inzake vervanging van het fiscale noodrecht,
wordt ingetrokken, behoudens ten aanzien van begane strafbare
feiten.
Artikel 95
{Inwerkingtreding}
1.
De bepalingen van deze wet treden in werking op een door Ons
te bepalen tijdstip, dat verschillend kan zijn zowel voor de
onderscheidene bepalingen van de wet als voor de
onderscheidene belastingen en tijdvakken waarin of waarover
deze worden geheven.
2.
Voor zoverre de bepalingen van deze wet ten aanzien van
enige belasting in werking zijn getreden, blijven, behoudens
ten aanzien van begane strafbare feiten, de bepalingen in
andere belastingwetten betreffende de onderwerpen, geregeld
in eerstbedoelde bepalingen, ten aanzien van die belasting
in zoverre buiten toepassing.
Artikel 96
{Citeertitel}
Deze wet kan worden aangehaald als "Algemene wet inzake
rijksbelastingen".
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
2 juli 1959
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën,
VAN DEN BERGE.
De Minister van Justitie,
A. C. W. BEERMAN.
de achtentwintigste augustus 1959.
De Minister van Justitie,
A. C. W. BEERMAN.