Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1966 te
vervangen door een wet ingevolge welke de
motorrijtuigenbelasting voor personenauto's,
bestelauto’s en motorrijwielen ter zake van het houden van
die motorrijtuigen wordt geheven en voor andere
motorrijtuigen ter zake van het rijden op de weg;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Afdeling 1 Belastbaar feit
Artikel 1
{Object van heffing}
1.
Onder
de naam «motorrijtuigenbelasting» wordt een belasting geheven
ter zake van het houden van een personenauto, een bestelauto, een
motorrijwiel, een vrachtauto of een
autobus.
2.
Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en
voor motorrijtuigen die voor het verrichten van
werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de
belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te
stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in
afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de
ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als
bedoeld in artikel 37, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994.
Afdeling 2 Definities
Artikel 2
{Definities}
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.motorrijtuig: een voertuig dat is bestemd om anders dan langs
spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische
kracht, op of aan het voertuig aanwezig, met uitzondering van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994 en een fiets met trapondersteuning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ea, van die wet;
b.personenauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor
personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de
bestuurder daaronder niet begrepen;
c.bestelauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een
personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of
minder;
d.motorrijwiel: een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk
motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen;
e.autobus: een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht
voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de
bestuurder daaronder niet begrepen;
f.vrachtauto: een motorrijtuig, niet zijnde een personenauto, een
bestelauto, een motorrijwiel of een autobus;
g.aanhangwagen: een voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat
kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig;
h.koppelinrichting: een aan een motorrijtuig bevestigde inrichting met
behulp waarvan het motorrijtuig kan worden verbonden met een aanhangwagen;
i.bedrijfsvoorraad: de voorraad motorrijtuigen van een bedrijf van een
natuurlijk persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in
hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet
1994 is verleend;
j.herstelbedrijf: een bedrijf dat in opdracht van derden aan
motorrijtuigen onderhoudswerkzaamheden of reparaties verricht dan wel
veranderingen aanbrengt;
k.eigen massa: de massa van het voertuig in bedrijfsvaardige staat met
inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot
de normale uitrusting;
l.toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd
met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading.
m.toegestane maximum massa van een vrachtauto die is voorzien van een
koppelinrichting: de toegestane maximum massa van de vrachtauto indien deze
niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste
toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden
verbonden;
n.
richtlijn: Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van
17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik
van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187);
o.
kentekenregister: het kentekenregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;
p.
tenaamstelling: tenaamstelling in het kentekenregister als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 4a, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede het te naam stellen of het op naam stellen van een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een vrachtauto of een autobus.
Artikel 3
{Personenauto}
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of
meer wielen met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of
minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een
motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is
voorzien van een vlakke laadvloer en die:
a.een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten
minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm
van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130
cm; dan wel
b.ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan
de cabine:
1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en
over ten minste 125 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 98 cm; en
2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden
door een vaste wand over ten minste de
gehele breedte van de cabine, welke wand
direct achter de zitplaats is aangebracht en
ten minste dezelfde hoogte heeft als de
bestuurderscabine; en
3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte
zijruit; dan wel
c.ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan
de cabine:
1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en
over ten minste 125 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 98 cm; en
2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden
door een vaste wand over ten minste de
gehele breedte van de cabine, welke wand
direct achter de bestuurderszitplaats is
aangebracht en een hoogte heeft van ten
minste 30 cm; en
3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte
zijruit; dan wel
d.ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft
met zitruimte achter de bestuurder voor één rij
naast elkaar in de rijrichting zittende personen:
1°.over ten minste 150 cm van de lengte en over
ten minste 20 cm van de breedte een hoogte
heeft van ten minste 130 cm; en
2°.voor ten minste 40 percent van de lengte
voor het hart van de achterste as is
geplaatst en een lengte heeft van:
I.ten minste 150 cm; en
II.ten minste twee derde van de lengte
die de laadruimte zou hebben indien
de zitruimte achter de bestuurder
zou ontbreken; en
III.ten minste twee maal die van de
cabine, tenzij de cabine een hoogte
heeft van ten minste 130 cm; en
3°.van de cabine is afgescheiden door een vaste
wand over ten minste de gehele breedte van
de cabine, welke wand direct achter de
zitruimte is aangebracht en ten minste
dezelfde hoogte heeft als de cabine; en
4°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is
voorzien van niet meer dan één aan de
rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.
{Personenauto}
2.
In deze wet en in de daarop berustende bepalingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg met een laadruimte, indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer kleiner is dan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend bedoeld zijn voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met
betrekking tot:
a.de wijze waarop de hoogte en de lengte van de
laadruimte en van de cabine worden vastgesteld
alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen
de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;
b.de constructie-technische afwerking van de laadruimte;
c.de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de
bevestigingswijze van de vaste wand.
Artikel 4
{Motorrijwiel; delegatie}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld
motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun
bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.
Artikel 5
{Weg}
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of
ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de
weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de
weg behorende paden en bermen of zijkanten.
Hoofdstuk II Belastingplichtige
Artikel 6
{Subject van heffing}
De belasting wordt geheven van degene die bij
de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.
Artikel 7
{Houder van een motorrijtuig}
1.
Een motorrijtuig wordt gehouden door
degene:
a.op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister;
b.die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk
ter beschikking heeft;
c.die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland
feitelijk ter beschikking heeft.
2.
Als motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven wordt niet
aangemerkt een motorrijtuig waarvoor ingevolge
artikel 37 van de Wegenverkeerswet
1994 het voorzien zijn van een kenteken ter zake van het
gebruik van de weg niet is voorgeschreven. De eerste volzin is niet van
toepassing met betrekking tot
artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, behoudens
voorzover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.
3.
Een houder als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet zijnde een lichaam, wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland:
a.als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, genoemd in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen; of
b.niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, genoemd in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, maar verplicht is tot het doen van aangifte van verblijf en adres ingevolge artikel 2.38 van die wet.
4.
Een houder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijnde een onderneming of rechtspersoon, wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland te zijn gevestigd indien hij in Nederland is ingeschreven in het handelsregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 8
{Feitelijk gebruik}
1.
Indien het motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven
feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat
van een ander dan degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, kan de inspecteur:
a.deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die
het motorrijtuig houdt;
b.deze ambtshalve aanmerken als degene die het
motorrijtuig houdt.
2.
De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a,
en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 9
{Motorrijtuig zonder kenteken}
Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is
opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt beschouwd degene
ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig
is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de
weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor
het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig
feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit
onjuist is.
Hoofdstuk III Wijze van heffing
Afdeling 1 Tijdvak
Artikel 10
{Tijdvak}
Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.
Artikel 11
{Aanvang tijdvak}
1.
Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven
vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling en telkenmale drie maanden later.
{Wisseling van houder}
2.
Bij wijziging van de tenaamstelling van een motorrijtuig wegens wisseling van de houder van het
motorrijtuig geldt als kort tijdvak waarover de belasting
moet worden betaald, het tijdvak dat aanvangt met ingang van
de dag van dagtekening van de wijziging van de tenaamstelling en dat eindigt met de
dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met
ingang waarvan de belasting voor het eerst na die wisseling
moet worden betaald op de voet van het eerste lid.
Artikel 12
{Aanvang tijdvak; gebruik van de weg}
Voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven vangt
het tijdvak aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg in Nederland aanvangt en, zolang voor dat
motorrijtuig nog geen kenteken is opgegeven, telkenmale drie
maanden later.
Artikel 13
{Aanvang tijdvak; buitenlands motorrijtuig}
1.
Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in
Nederland feitelijk ter beschikking staat vangt het tijdvak
aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg in Nederland aanvangt en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later.
2.
Voor de toepassing van artikel 7, derde lid, vangt, in afwijking van het eerste lid, voor dat motorrijtuig het tijdvak aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, genoemd in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, of met ingang van de dag waarop de houder zich als ingezetene had moeten inschrijven in die basisregistratie en, zolang het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale drie maanden later, tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerde motorrijtuig in Nederland ter beschikking heeft gestaan, in welk geval het tijdvak aanvangt met die datum. Voor de toepassing van artikel 7, vierde lid, is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 10 kan
de belasting voor een in het eerste lid bedoeld motorrijtuig
van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf
heeft of is gevestigd ook worden betaald over een tijdvak
van 1, 3 of 15 dagen.
Afdeling 2 Aangifte en tijdstip van
betaling
Artikel 14
{Heffing door voldoening}
De belasting moet op aangifte worden voldaan.
Artikel 15
{Betaling vooraf}
1.
In afwijking van artikel 19 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen moet de
belasting zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
ingevolge welke de belasting in bepaalde gevallen niet bij
de aanvang van het tijdvak behoeft te zijn betaald.
3.
Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en
beperkingen kan de belasting voor personenauto’s,
bestelauto’s, motorrijwielen of
autobussen waarvoor een kenteken is
opgegeven, in maandelijkse termijnen worden betaald.
Artikel 16
Vervallen
Artikel 17
{Fictieve aangifte}
1.
De aanvraag tot tenaamstelling dan wel tot wijziging van die tenaamstelling wordt
aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt,
zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle
tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.
{Aanvullende aangifte}
2.
Bij een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. Indien als gevolg van een verandering aan het motorrijtuig een aanvraag wordt gedaan om aanpassing van de inschrijving in het kentekenregister wordt deze aanvraag aangemerkt als het doen van een aanvullende aangifte.
3.
De constatering van het feit dat voor een motorrijtuig de
aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met
een dergelijke aangifte.
4.
De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die
aanvangen na het lopende tijdvak.
Afdeling 3 Teruggaaf
Artikel 18
{Teruggaaf van heffing}
1.
Teruggaaf van belasting wordt verleend over het nog niet
verstreken deel van het lopende tijdvak op het tijdstip waarop het motorrijtuig van houder
wisselt dan wel het houderschap daarvan wordt beëindigd. Voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, dan wel een motorrijtuig dat in het buitenland is geregistreerd, wordt de teruggaaf op verzoek verleend.
{Teruggaaf op verzoek}
2.
Teruggaaf van belasting wordt op verzoek verleend over het
lopende tijdvak voorzover dit niet is verstreken op de dag
van dagtekening van de tenaamstelling van het motorrijtuig waarvoor geen kenteken was opgegeven, dan wel voor een motorrijtuig dat in het buitenland was geregistreerd.
3.
De inspecteur stelt de teruggaaf vast bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
4.
Bedragen van € 5 en minder worden niet terugbetaald.
5.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een
maand gesteld op dertig dagen.
Afdeling 4 Schorsing
Artikel 19
{Schorsing; delegatie}
1.
Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven
wordt de belasting niet geheven over
tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig
geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van
de Wegenverkeerswet 1994.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de schorsing binnen een maand eindigt.
Artikel 20
{Teruggaaf van heffing}
1.
Teruggaaf van belasting wordt verleend over het bij aanvang van de schorsing nog niet verstreken gedeelte van het lopende tijdvak.
2.
Artikel 18, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21
{Beëindiging schorsing}
Bij beëindiging van een schorsing geldt als kort tijdvak
waarover de belasting moet worden betaald het tijdvak dat
aanvangt met ingang van de dag waarop de schorsing is opgeheven
en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het
tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na
beëindiging van die schorsing moet worden betaald op de voet van
artikel 11, eerste lid.
Hoofdstuk IV Tarief
Afdeling 1 Algemeen
Artikel 22
{Veronderstellingen}
1.
Voor de toepassing van de tariefbepalingen wordt:
a.uitgegaan van het motorrijtuig zoals het is
ingericht bij de aanvang van het tijdvak;
b.1°.de eigen massa van het motorrijtuig afgerond
tot het naaste honderdtal kilogrammen, met
dien verstande dat 50 kg naar beneden wordt afgerond;
2°.de toegestane maximum massa van het
motorrijtuig afgerond tot het naaste
duizendtal kilogrammen, met dien verstande
dat een gedeelte van 1000 kg naar beneden
wordt afgerond;
c.als benzine aangemerkt: lichte olie als bedoeld in
artikel 27, eerste lid,
onderdeel a, van de
Wet op de accijns;
d.als dieselolie aangemerkt: halfzware olie en gasolie
als bedoeld in artikel 27, eerste lid,
onderdeel b, van de
Wet op de accijns.
{Rolstoel}
2.
Voor een personenauto of een bestelauto die is voorzien van
een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een
rolstoel, wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te
stellen voorwaarden, op verzoek het gewicht van die
installatie niet meegerekend bij het vaststellen van de
eigen massa van het motorrijtuig. De inspecteur beslist op
het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Afdeling 2 Tarief
personenauto
Artikel 23
{Tariefstelling personenauto}
1.
Voor een
personenauto bedraagt de belasting:
bij
een eigen massa in kilogrammen
van
|
over
een tijdvak van drie
maanden
|
vermeerderd
met
|
per
100 kg eigen
massaboven
|
500
of
minder
|
€ 16,87
| | |
600
|
€ 22,88
| | |
700
|
€ 29,08
| | |
800
|
€ 37,96
| | |
900
tot en met
3200
|
€ 50,49
|
€ 13,58
|
900
kg
|
3300
en
meer
|
€ 372,72
|
€ 9,43
|
3 300
kg
|
{Brandstoftoeslag}
2.
De belasting voor een personenauto wordt
verhoogd met een brandstoftoeslag, tenzij deze personenauto is bestemd
om te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend
aan benzine, een product dat ingevolge artikel 28 van de Wet
op de accijns gelijkwaardig is aan lichte olie, of een combinatie van
deze brandstoffen. De brandstoftoeslag bedraagt bij
aandrijving door een kracht
die:
a.wordt ontleend aan dieselolie of een
product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig
is aan gasolie of een combinatie van deze
brandstoffen:
€ 66,13
bij een eigen massa van 500 kg of
minder;
€ 78,29 bij een eigen
massa van 600 kg;
€ 90,42 bij een
eigen massa van 700 kg;
€ 102,79
bij een eigen massa van 800
kg;
€ 120,28 bij een eigen massa
van 900 kg of meer, vermeerderd met € 13,03 per 100 kg
eigen massa boven 900
kg;
b.niet uitsluitend
wordt ontleend aan een
motorbrandstof als bedoeld in de aanhef of in onderdeel
a:
€ 77,60 bij een eigen
massa van 500 kg of
minder;
€ 93,01 bij een eigen
massa van 600 kg;
€ 108,44 bij een
eigen massa van 700 kg;
€ 123,84
bij een eigen massa van 800
kg;
€ 135,27 bij een eigen massa
van 900 kg of meer, vermeerderd met € 14,33 per 100 kg eigen
massa boven 900 kg.
Voor de
toepassing van dit lid wordt aandrijving door een kracht die wordt
ontleend aan een elektromotor
buiten beschouwing gelaten.
{LPG, aardgas}
3.
In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de aldaar bedoelde brandstoftoeslag: nihil bij een eigen massa van 800 kg of minder en € 14,97 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met € 14,97 per 100 kg eigen massa boven 900 kg indien met betrekking tot de personenauto in het kentekenregister de brandstofsoort CNG, LNG of de brandstofsoort LPG met de typeaanduiding af-fabriek-, G3- of R115-installatie is opgenomen.
Artikel 23a
{Kampeerwagen}
1. Voor een personenauto waarvan de binnenruimte
is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien
van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene
maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met
betrekking tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in
afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te
stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel
verschuldigde belasting.
2. Indien
een personenauto als bedoeld in het eerste lid, bedrijfsmatig wordt
verhuurd, bedraagt de belasting de helft van de ingevolge artikel 23
verschuldigde
belasting.
Artikel 23b
{Personenauto met lage CO2-uitstoot
}
1.
Voor
een personenauto, niet zijnde een personenauto in de zin van artikel
23a bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23:
a.voor een personenauto met een CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer: nihil, en
b.voor een personenauto met een CO2-uitstoot van meer dan 0 gram per kilometer maar niet meer dan 50 gram per kilometer: de helft van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.
2.
Artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de
belasting van personenauto's en
motorrijwielen 1992 is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 3 Tarief
bestelauto
Artikel 24
{Tariefstelling bestelauto}
Op de belasting die wordt geheven voor een bestelauto is artikel 23
van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 24aa
{Elektrische bestelauto}
In afwijking van artikel 24 wordt voor een bestelauto die is ingericht en bestemd om mede te worden aangedreven door een elektromotor, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd, of mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15 percent van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, de eigen massa van het motorrijtuig verminderd met 125 kg.
Artikel 24a
{Invalidenvervoer}
1. Voor een bestelauto die is ingericht en wordt
gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en
voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten
behoeve van die persoon, bedraagt, onder bij algemene maatregel van
bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting op
verzoek:
bij
een eigen massa in kilogrammen
van | over
een tijdvak van drie maanden | vermeerderd
met | per 100
kg eigen massa boven |
500
of
minder | € 10,31 | | |
600
tot en met
1000 | € 17,65 | € 5,17 | 600
kg |
1100
tot en met
2000 | € 43,54 | € 5,54 | 1 100
kg |
2100
tot en met
2700 | € 99,33 | € 5,97 | 2 100
kg |
2800
en
meer | € 138,79 | € 1,38 | 2 800
kg |
2. Het
eerste lid is eveneens van toepassing, indien de laadruimte van de
bestelauto, in afwijking van artikel 3, eerste lid, ten gevolge van
aanpassing van de bestelauto in verband met de handicap van de in het
eerste lid bedoelde persoon, niet langer van de bestuurdersplaats
onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar geheel is
voorzien van een vlakke
laadvloer.
3. Indien de belasting
voor een bestelauto wordt geheven van een ander dan de gehandicapte, is
het eerste lid slechts van toepassing indien het verzoek als bedoeld in
het eerste lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte
gezamenlijk.
4. Bij een verandering,
anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto
hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De
constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende
aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke
aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die
aanvangen na het lopende tijdvak.
5. In geval de
belasting uitsluitend hoger wordt ten gevolge van het overlijden van de
gehandicapte, geldt in afwijking van het vierde lid de aanvullende
aangifte voor de tijdvakken die aanvangen na het vierde tijdvak volgend
op het lopende tijdvak,
indien:
a.de bestelauto op naam wordt gesteld van een
inwonend gezinslid van het gezin waartoe de gehandicapte behoorde en op
naam blijft staan van deze persoon, dan wel, indien de gehandicapte
niet de houder was, de bestelauto op naam blijft gesteld van de in het
derde lid bedoelde andere persoon; en
b.de bestelauto uitsluitend gebruikt blijft worden
voor het persoonlijk gebruik van degene op wiens naam deze bestelauto is
gesteld, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder
begrepen.
6. Bij constatering van het feit dat voor een
motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een
verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor de belasting
hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven
belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is
van overeenkomstige toepassing.
7. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
8. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit
artikel.
Artikel 24b
{Tarief bestelauto's in kader van onderneming}
1. In
afwijking van artikel 24 bedraagt de belasting die voor een
bestelauto wordt geheven van een ondernemer als bedoeld in artikel 7
van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet zijnde een persoon die
ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968
met betrekking tot een bepaalde levering als ondernemer wordt
aangemerkt, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader
van zijn onderneming:
bij
een eigen massa in kilogrammen
van | over
een tijdvak van drie maanden | vermeerderd
met | per 100 kg
eigen massa boven |
500
of
minder | € 35,30 | | |
600
tot en met
1000 | € 43,16 | € 5,53 | 600
kg |
1100
tot en met
2000 | € 70,91 | € 5,94 | 1 100
kg |
2100
tot en met
2700 | € 130,71 | € 6,40 | 2 100
kg |
2800
en
meer | € 173,02 | € 1,46 | 2 800
kg |
2. In
afwijking in zoverre van het eerste lid gelden de daarin opgenomen
belastingbedragen voor een bestelauto die door een ondernemer als
bedoeld in het eerste lid voor een langere dan bij ministeriële
regeling vast te stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een
derde, slechts indien deze derde overigens voldoet aan het gestelde in
het eerste lid.
{Aanvullende aangifte}
3. Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto,
waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt
een aanvullende aangifte gedaan. De constatering van het feit dat voor
een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt
gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte
geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende
tijdvak.
{Naheffing}
4. Bij constatering van het
feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in
verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor
de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig
geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 4 Tarief
motorrijwiel
Artikel 25
{Motorrijwiel}
Voor een motorrijwiel bedraagt de belasting over
een tijdvak van drie maanden
€ 24,52.
Afdeling 5 Tarief
vrachtauto
Artikel 25a
{Tarief vrachtauto}
1. Voor een vrachtauto bedraagt de belasting:
Bij een toegestane maximum massa in kilogrammen van
|
Over een tijdvak van drie maanden
|
|
Zonder koppelinrichting
|
Met koppelinrichting
|
|
Zonder luchtvering
|
Met luchtvering
|
Zonder luchtvering
|
Met luchtvering
|
|
Met aantal assen
|
Met aantal assen
|
|
2
|
3
|
4 of meer
|
2
|
3
|
4 of meer
|
2
|
3 of meer
|
2
|
3 of meer
|
Minder dan 15.000
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
15.000 tot 23.000
|
€ 94,04
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
23.000 tot 25.000
|
€ 116,53
|
€ 116,53
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
25.000 tot 27.000
|
€ 116,53
|
€ 116,53
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 104,63
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
27.000 tot 29.000
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 104,63
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
29.000 tot 31.000
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 113,84
|
€ 111,22
|
€ 78,13
|
€ 78,13
|
31.000 tot 33.000
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 157,59
|
€ 111,22
|
€ 113,84
|
€ 78,13
|
33.000 tot 36.000
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 237,05
|
€ 153,58
|
€ 157,59
|
€ 111,22
|
36.000 tot 38.000
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 237,05
|
€ 153,58
|
€ 157,59
|
€ 111,22
|
38.000 tot 40.000
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 237,05
|
€ 210,58
|
€ 173,46
|
€ 153,58
|
40.000 en meer
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 181,41
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 123,15
|
€ 311,19
|
€ 311,19
|
€ 237,05
|
€ 210,58
|
waarbij voor de luchtvering geldt dat deze zich bevindt op de aangedreven
assen en onder luchtvering mede wordt verstaan daaraan als gelijkwaardig erkende
vering als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn.
2.
De
ingevolge het eerste lid verschuldigde belasting wordt verhoogd
met:
a.90%
voor een EURO
0-voertuig;
b.75% voor
een EURO
I-voertuig;
c.60% voor
een EURO II-voertuig.
3.
Onder
EURO 0-voertuig, EURO I-voertuig, EURO II-voertuig, EURO III-voertuig,
EURO IV-voertuig, EURO V-voertuig en EEV-voertuig wordt verstaan
hetgeen daaronder wordt verstaan in de
richtlijn.
4.
Indien
de Euronorm van een vrachtauto niet is geregistreerd, wordt voor de
bepaling van de Euronorm uitgegaan van de datum van eerste toelating
van deze vrachtauto zoals vermeld in het
kentekenregister.
{Geen aantekening kentekenregister}
5.
De
vrachtauto waarvan ten aanzien van de Euronorm geen aantekening in het
kentekenregister of op het kentekenbewijs aanwezig is, wordt voor de
toepassing van het tweede lid aangemerkt
als:
a.EURO
0-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of
op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer
voor 1 juli 1992
ligt;
b.EURO
I-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of
op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer
na 30 juni 1992 maar voor 1 oktober 1995
ligt;
c.EURO
II-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of
op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer
na 30 september 1995 maar voor 1 oktober 2000
ligt;
d.Euronorm III
en hoger wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op
het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na
30 september 2000 ligt.
6.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit
artikel.
Afdeling 6 Tarief rijdende
winkel
Artikel 25b
{Tariefstelling winkelauto}
Voor een motorrijtuig dat wordt gebruikt in de uitoefening van
de detailhandel en dat is voorzien van een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als
winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt, bedraagt de
belasting, in afwijking van het in deze afdeling bepaalde en
onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden,
met overeenkomstige toepassing van artikel 22, over
een tijdvak van drie maanden € 58,74, vermeerderd met € 5,88 per
1000 kg toegestane maximum massa boven 11 000 kg.
Afdeling 7
Tarief
autobus
Artikel 25c
{Autobus}
1.
Voor een
autobus bedraagt de
belasting:
bij een eigen massa in kilogrammen van
|
over een tijdvak van drie maanden
|
vermeerderd met
|
per 100 kg eigen massa boven
|
1.000 of minder
|
€ 27,26
| | |
1.100 tot en met 2.600
|
€ 30,76
|
€ 3,51
|
1.100 kg
|
2.700 en meer
|
€ 86,25
|
€ 1,13
|
2.700 kg
|
2.
De
belasting bedraagt nihil voor een autobus die hoofdzakelijk wordt
gebruikt voor het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 1, onderdeel h,
van de Wet personenvervoer 2000, en die is bestemd om hoofdzakelijk te
worden aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan vloeibaar
gemaakt petroleumgas als bedoeld in artikel 26, zesde lid, van de Wet
op de accijns of aan
aardgas.
Afdeling 8 Tarief buitenlands
motorrijtuig
Artikel 26
{Tariefstelling buitenlands motorrijtuig}
Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in
Nederland feitelijk ter beschikking staat van een houder die
niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd,
bedraagt de belasting:
over een tijdvak van
|
de belasting over een tijdvak van drie
maanden gedeeld door
|
1 dag
|
25
|
3 dagen
|
10
|
15 dagen
|
5.
|
De belasting bedraagt ten minste € 11.
Afdeling 9 Overige
bepalingen
Artikel 27
{Kort tijdvak}
1. Bij wijziging van de tenaamstelling
wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig en bij
beëindiging van een schorsing bedraagt de belasting voor het
motorrijtuig over het korte tijdvak een evenredig gedeelte van
de belasting over een tijdvak van drie maanden. Voor de
toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.
2.
Bedragen
van € 5 en minder worden niet
geheven.
Artikel 28
Vervallen
Artikel 29
Vervallen
Artikel 30
{Driemaandstermijn kampeerauto’s}
1.
Voor een personenauto, een
bestelauto of een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven dat:
a.vervallen;
b.wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant en wordt
gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden;
c.is ingericht als werktuig of als werkplaats;
d.vervallen;
e.vervallen;
f.is ingericht voor het vervoer van paarden ten behoeve van de
paardensport en uitsluitend niet-beroepsmatig wordt gebruikt,
bedraagt de belasting in afwijking van de artikelen 23, 24,
24a, 24b of 25a een kwart van de ingevolge die artikelen
verschuldigde belasting.
2. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld
met betrekking tot de toepassing van het eerste
lid.
Artikel 31
{Electromotor}
In afwijking van het in dit hoofdstuk, afdeling 3 tot en met 8, bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een motorrijtuig dat is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor, mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.
Artikel 32
Vervallen
Hoofdstuk V Naheffing
Artikel 33
{Naheffing bij verandering}
1.
Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, kan de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.
2.
De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur
van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als
laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid bedoelde
feit wordt geconstateerd.
3.
Indien blijkt dat:
a.het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur
van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan
van degene die het motorrijtuig houdt;
b.voor het motorrijtuig over een gedeelte van de
tijdsduur van de vier tijdvakken een schorsing als
bedoeld in artikel
19 van toepassing is geweest; of
c.de verandering aan het motorrijtuig over een
gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken
niet was aangebracht, wordt over dat gedeelte de
belasting niet nageheven.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld
op dertig dagen.
Artikel 34
{Naheffing als geen kenteken of betaling}
1.
Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig
waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel
of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland
geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor
geen kenteken is
opgegeven.
2.
De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur
van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die
voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Indien artikel 7, derde of vierde lid, van toepassing is, wordt de na te heffen belasting berekend vanaf het begin van het tijdvak, bedoeld in artikel 13, tweede lid.
3.
Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de
tijdsduur van twaalf maanden niet feitelijk ter beschikking
heeft gestaan van degene ten aanzien van wie het gebruik van
de weg is geconstateerd, wordt over dat gedeelte de
belasting niet nageheven.
4.
Indien blijkt dat een verandering aan het motorrijtuig
waardoor een hoger bedrag aan belasting verschuldigd is dan
vóór die verandering, niet was aangebracht over een gedeelte
van de tijdsduur van twaalf maanden wordt over dat gedeelte
de ter zake van die verandering meer verschuldigde belasting
niet nageheven.
5.
Artikel 33, vierde
lid, is van toepassing.
6.
De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting
die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking
heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de
belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van
belasting bestaat.
Artikel 35
{Naheffing bij gebruik tijdens schorsing}
1.
Wanneer de schorsing eindigt omdat met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de belasting worden nageheven.
2.
De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur
van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als
laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt.
3.
Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de
tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan
van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat
gedeelte de belasting niet nageheven.
4.
Artikel 33, vierde
lid, is van toepassing.
5.
De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting
die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking
heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de
belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van
belasting bestaat.
6.
Voor de heffing van de belasting wordt de schorsing als
beëindigd beschouwd met ingang van de laatste dag van het
tijdvak waarin het gebruik van de weg met het motorrijtuig
is gemaakt.
Artikel 35a
{Naheffing bij schending schorsingsvoorwaarden}
Indien een voor een motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 binnen een maand eindigt, anders dan als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdelen c en d, van die wet, wordt de belasting waarvan krachtens artikel 20, tweede lid, teruggaaf is verleend alsmede de te weinig geheven belasting nageheven.
Artikel 36
{Naheffing specifieke voertuigen}
1.
Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig
waarvoor de belasting is betaald op de voet van artikel 23a of artikel
30, niet
wordt voldaan aan de bij of krachtens die artikelen gestelde voorwaarden, kan
de belasting die zonder toepassing van die artikelen meer verschuldigd zou zijn
geweest, worden nageheven.
2.
Artikel 33, tweede tot en met
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37
{Verzuimboete ex art. 67c AWR}
In de gevallen, bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, 24a, 24b, 33, 34, 35 en
36, is artikel 67c van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk VI Teruggaaf bedrijfsvoertuigenpark
Afdeling 1 Recht op teruggaaf
Artikel 37a
{Teruggaaf van heffing bij bedrijfsvoertuigenpark}
1.
Op verzoek van de houder aan wie de inspecteur een
vergunning heeft verleend voor een bedrijfsvoertuigenpark,
kan teruggaaf worden verleend van een gedeelte van de
belasting die is betaald voor de vrachtauto’s die deel
uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan de inspecteur op
verzoek onder houder tevens verstaan een fiscale eenheid als bedoeld
in artikel 15 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 of als
bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de
Wet op de omzetbelasting 1968.
Afdeling 2 Vergunning bedrijfsvoertuigenpark
Artikel 37b
{Vergunning bedrijfsvoertuigenpark}
1.
De inspecteur kan op verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking een vergunning voor een bedrijfsvoertuigenpark verlenen.
2.
De vergunning kan slechts worden verleend indien is voldaan
aan de navolgende voorwaarden.
a.Van het bedrijfsvoertuigenpark maken vrachtauto’s en
één of meer aanhangwagens deel uit;
b.De vrachtauto’s en aanhangwagens die deel uitmaken
van het bedrijfsvoertuigenpark worden gehouden door
dezelfde houder;
c.De vrachtauto’s die deel uitmaken van het
bedrijfsvoertuigenpark zijn voorzien van een koppelinrichting;
d.Geen der vrachtauto’s die deel uitmaken van het
bedrijfsvoertuigenpark is bestemd voor het
voortbewegen van een aanhangwagen waarvan een
aanzienlijk deel van de massa, bij gelijkmatig
verdeelde lading, door de vrachtauto wordt gedragen;
e.De aanhangwagens die deel uitmaken van het
bedrijfsvoertuigenpark kunnen worden verbonden met
elk van de vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark;
f.De houder van de vrachtauto’s die deel uitmaken van
het bedrijfsvoertuigenpark verklaart dat geen van de
vrachtauto’s die deel uitmaakt van het
bedrijfsvoertuigenpark zal worden verbonden met een
aanhangwagen die geen deel uitmaakt van het bedrijfsvoertuigenpark;
g.In het bedrijfsvoertuigenpark staat het aantal
vrachtauto’s in verhouding tot het aantal
aanhangwagens ten minste als 3 staat tot 2; en
h.Een vrachtauto maakt deel uit van ten hoogste één bedrijfsvoertuigenpark.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van
de verlening van de vergunning nadere voorwaarden en
beperkingen worden gesteld.
4.
a.De vergunning geldt gedurende een jaar vanaf een
door de houder te bepalen tijdstip en heeft
betrekking op het bedrijfsvoertuigenpark dat wordt
gevormd door de in de vergunning vermelde
vrachtauto’s en aanhangwagens.
b.Gedurende het in onderdeel a genoemde jaar kan de
inspecteur de vergunning onder bij algemene
maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en
beperkingen op verzoek wijzigen.
5.
De vergunning kan door de inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking worden ingetrokken ingeval:
a.bij herhaling niet wordt voldaan aan de voor de
vergunning gestelde voorwaarden;
b.misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging
daartoe is gedaan;
c.de vergunninghouder daarom verzoekt.
6.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
verzoeken aan de inspecteur tot een vergunning als bedoeld in het
eerste
lid.
Afdeling 3 Bedrag van de teruggaaf
Artikel 37c
{Omvang belastingteruggaaf}
1.
De teruggaaf bedraagt over het in artikel 37b, vierde lid,
onderdeel a, bedoelde jaar het verschil
tussen de betaalde belasting voor de vrachtauto's die
in dat jaar of gedeelten daarvan deel hebben uitgemaakt van
het bedrijfsvoertuigenpark en de som van de tarieven die per
jaar of gedeelten daarvan voor die vrachtauto's
ingevolge de richtlijn minimaal zouden moeten worden
betaald, met dien verstande dat per vrachtauto het hoogste
tarief wordt genomen van de tarieven die zouden gelden in
combinatie met elk van de in het bedrijfsvoertuigenpark
opgenomen aanhangwagens. Indien het hoogste tarief per jaar
volgens de richtlijn lager zou zijn dan € 276,70 bepaalt de
inspecteur dat tarief op € 276,70 of op het evenredig deel
daarvan dat overeenstemt met het deel van het jaar waarover
de belasting is geheven.
2.
De inspecteur beslist op een verzoek om teruggaaf bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
Afdeling 4 Boetebepaling
Artikel 37d
{Aanhanger geen deel van bedrijfsvoertuigenpark}
1.
Indien
gebruik van de weg wordt gemaakt met een vrachtauto die deel uitmaakt
van een bedrijfsvoertuigenpark en die is verbonden met een aanhangwagen
die geen deel uitmaakt van dat bedrijfsvoertuigenpark, is artikel 37c
met betrekking tot die vrachtwagen niet van toepassing gedurende het in
artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar.
2.
Het
gebruik van de weg, bedoeld in het eerste lid, vormt een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur aan de houder een bestuurlijke boete kan
opleggen van ten hoogste € 527. De bevoegdheid tot het
opleggen van de boete vervalt, in afwijking van artikel 5:45, tweede
lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door het verloop van vijf jaren
na afloop van het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde
jaar.
3.
Artikel
67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het tweede lid.
Afdeling 5 Aanvullende bepalingen
Artikel 37e
{Maximum massa aanhangwagen}
Voor de toepassing van het in dit hoofdstuk bepaalde, wordt de
toegestane maximum massa van een aanhangwagen afgerond tot het
naaste duizendtal kilogrammen, met dien verstande dat een
gedeelte van 1000 kg naar beneden wordt afgerond.
Artikel 37f
{Delegatie}
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van
de wijze en het tijdstip waarop de in dit hoofdstuk genoemde
verzoeken worden ingediend, ten aanzien van de in de verzoeken
te verstrekken gegevens, en ten aanzien van het overigens in dit
hoofdstuk bepaalde.
Artikel 38
Vervallen
Artikel 39
Vervallen
Artikel 40
Vervallen
Artikel 41
Vervallen
Artikel 42
Vervallen
Artikel 43
Vervallen
Artikel 44
Vervallen
Artikel 45
Vervallen
Artikel 46
Vervallen
Artikel 47
Vervallen
Artikel 48
Vervallen
Artikel 49
Vervallen
Artikel 50
Vervallen
Artikel 51
Vervallen
Artikel 51a
Vervallen
Artikel 52
Vervallen
Artikel 53
Vervallen
Artikel 54
Vervallen
Artikel 55
Vervallen
Artikel 56
Vervallen
Artikel 57
Vervallen
Artikel 58
Vervallen
Artikel 59
Vervallen
Artikel 60
Vervallen
Artikel 61
Vervallen
Hoofdstuk VII Motorrijtuigen in een bedrijfsvoorraad
of bij een herstelbedrijf
Afdeling 1 Belastingplichtige
Artikel 62
{Subject van heffing}
De belasting voor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 wordt geheven van
degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
Afdeling 2 Wijze van heffing
Artikel 63
{Tijdvak}
1.
Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is
drie maanden.
2.
Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening
van de tenaamstelling van het kentekenbewijs behorende bij
een kenteken als bedoeld in artikel 62 en
telkenmale drie maanden later.
Artikel 64
{Overeenkomstige toepassing}
De artikelen 14 en 15 zijn van
overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3 Aangifte
Artikel 65
{Fictieve aangifte}
De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs behorende bij een
kenteken als bedoeld in artikel 62 wordt
aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt voor de
tijdvakken dat het bijzondere kenteken te naam is gesteld in het
kentekenregister.
Afdeling 4 Teruggaaf
Artikel 66
{Teruggaaf van belasting}
1.
Teruggaaf van belasting wordt verleend over het lopende tijdvak, voor zover dit niet is verstreken op het tijdstip waarop de tenaamstelling van een kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 vervalt.
2.
Artikel 18, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 5 Tarief
Artikel 67
{Tariefstelling}
Voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 bedraagt
de belasting over een tijdvak van drie maanden het bedrag,
opgenomen in artikel 23, eerste
lid, voor een personenauto met een eigen massa
van 1000 kg.
Artikel 68
Vervallen
Afdeling 6 Naheffing
Artikel 69
{Naheffing}
1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een
bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van
werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de
krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting
worden nageheven.
2.
De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur
van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt
voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde
voorwaarden.
3.
Indien met het motorrijtuig gebruik
wordt gemaakt van de weg zonder dat aan de in het tweede lid bedoelde
voorwaarden wordt voldaan, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de
bestuurder
ingeval degene tot wiens bedrijfsvoorraad het motorrijtuig
behoort of degene die het herstelbedrijf uitoefent
aannemelijk maakt, dat van het motorrijtuig tegen zijn wil
gebruik is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet
heeft kunnen voorkomen.
Artikel 70
{Verzuimboete ex art. 67c AWR}
In het geval, bedoeld in artikel 69, is artikel
67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk VIII Vrijstellingen
Artikel 71
{Vrijstelling}
1.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor:
a.motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend
worden gebruikt voor het vervoer van zieken en
gewonden en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;
b.motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend
worden gebruikt voor het vervoer van een stoffelijk overschot;
c.motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend
worden gebruikt voor het vervoer van zieke en
gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk
herkenbaar zijn.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld met betrekking tot de vrijstelling van belasting, bedoeld in het eerste lid.
3.
De inspecteur beslist op een verzoek om vrijstelling van
belasting bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
verzoeken aan de inspecteur tot vrijstelling als bedoeld in het eerste
lid.
Artikel 72
1.
{Vrijstelling speciale voertuigen}
Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene
maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen,
verleend voor motorrijtuigen:
a.vervallen;
b.die
ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen, en
die, voor zover het vrachtauto’s of autobussen betreft, niet
bedrijfsmatig worden
gebruikt;
c.die
uitsluitend worden gebruikt voor defensie of door de
politie;
d.die
uitsluitend worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk
herkenbaar zijn;
e.vervallen;
f.vervallen;
g.vervallen;
h.die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt
als vuilniswagen, kolkenzuiger of straatveegwagen;
i.vervallen;
j.die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt
voor de aanleg en het onderhoud van wegen;
k.vervallen;
l.waarmee gewoonlijk slechts over een geringe afstand
gebruik van de weg wordt gemaakt;
m.waarmee met het oog op een ingevolge hoofdstuk V van de
Wegenverkeerswet 1994 te
verrichten keuring van het motorrijtuig tijdens een
voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik van
de weg wordt gemaakt op de dag waarop dat
motorrijtuig naar aanleiding van de aanvraag van een
keuringsbewijs aan een keuring wordt onderworpen; of
n.die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer
2000 geldige vergunning, dan wel
voorzover afgegeven een vergunningbewijs, zijn
bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer
of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of
nagenoeg geheel worden gebruikt.
2.
De voorwaarde dat het motorrijtuig wordt gehouden door een
openbaar lichaam kan in de in het eerste lid bedoelde
algemene maatregel van bestuur alleen worden gesteld voor de
vrijstellingen genoemd in het eerste lid, onderdeel c.
3.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
verzoeken aan de inspecteur tot vrijstelling als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel h, j, l en
n.
Artikel 73
{Vrijstelling bij buitenlands motorrijtuig}
1. Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel
van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor
motorrijtuigen die:
a.zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland
feitelijk ter beschikking staan van natuurlijke personen
die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben;
b.zijn geregistreerd in het buitenland en door een aldaar
gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan
een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland
wonende persoon;
c.zijn geregistreerd in het buitenland en worden gebruikt
door in Nederland wonende personen die elders dan in
Nederland:
-hoofd zijn van een eenmansbedrijf, of
-lid zijn van een maatschap, of
-bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van
een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap;
d.zijn geregistreerd in het
buitenland en in Nederland ten hoogste twee weken feitelijk ter
beschikking staan van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf
heeft of is gevestigd.
2.
Paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op
verzoeken aan de inspecteur tot vrijstelling voor specifieke doeleinden
op grond van bepalingen krachtens het eerste lid, onderdelen b en
c.
Artikel 74
{Vrijstelling combi-vervoer per rail}
1.
Vrijstelling van een gedeelte van de belasting wordt, onder
bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels,
verleend voor vrachtauto’s die worden gebezigd in het
gecombineerde rail-wegvervoer van goederen tussen lidstaten
van de Europese Unie. De vrijstelling wordt verleend voor
het gedeelte van de over een tijdvak verschuldigde belasting
dat overeenkomt met het aantal dagen van het tijdvak waarop
de vrachtauto en de aanhangwagen per trein zijn vervoerd.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt een maand
gesteld op dertig dagen.
Artikel 75
Vervallen
Artikel 76
{Naheffing}
1.
Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een
motorrijtuig ten onrechte een vrijstelling van belasting is
verleend dan wel niet wordt voldaan aan de voor een
vrijstelling gestelde voorwaarden kan de belasting worden nageheven.
2. De na te heffen
belasting wordt berekend
over:
a.een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken
van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het in het eerste
lid bedoelde feit wordt geconstateerd, of
b., ingeval het een motorrijtuig betreft waarvoor de
vrijstelling van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, is verleend maar
uit een boekenonderzoek blijkt dat deze vrijstelling ten onrechte is
verleend, de tijdsduur waarover deze vrijstelling blijkens het
boekenonderzoek ten onrechte is
verleend.
3.
Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur waarover de
na te heffen belasting wordt
berekend, niet op naam heeft gestaan
van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat
gedeelte de belasting niet nageheven.
4.
De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting
die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking
heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de
belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van
belasting bestaat.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld
op dertig dagen.
Artikel 77
{Mogelijk tot vijf jaar na ontstaan
belastingschuld}
1.
In het geval, bedoeld in
artikel 76, tweede lid, onderdeel
b, vervalt de bevoegdheid tot naheffen door verloop van vijf
jaren na het eind van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is
ontstaan.
{Verzuimboete ex art. 67c WAR}
2.
Voor de toepassing van
artikel 76 is
artikel 67c van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk IX Controle
Artikel 77a
1.
De inspecteur is bevoegd om op of aan de weg van een motorrijtuig met behulp van een technisch hulpmiddel kentekengegevens als bedoeld in het tweede lid te verwerken ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van deze wet. De aanwezigheid van een technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.
2.
Onder kentekengegevens wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: het kenteken, de locatie, de datum en het tijdstip van vastlegging en de foto-opname van het motorrijtuig.
3.
Verdere verwerking voor het doel, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats door de kentekengegevens door middel van een technisch systeem geautomatiseerd te vergelijken met andere gegevens die zijn verkregen ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van deze wet teneinde vast te stellen of de gegevens overeenkomen.
4.
Voor zover de gegevens na toepassing van het derde lid niet met elkaar overeenkomen, kunnen de kentekengegevens vervolgens verder worden verwerkt om de verschuldigde belasting na te heffen en eventueel voor het opleggen van een bestuurlijke boete of het vaststellen dat een strafbaar feit is begaan ingevolge de belastingwet.
5.
De vernietiging van de kentekengegevens in het technische systeem, bedoeld in het derde lid, vindt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen zeven werkdagen plaats.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inzet van een technisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, de verwerking van de kentekengegevens en de wijze waarop de kentekengegevens verder worden verwerkt.
Artikel 78
{Bevoegdheid tot staande houden}
Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst
of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering is de bestuurder van een
motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.
Artikel 79
{Bevoegdheid tot doen van onderzoek}
1.
De in artikel 78
bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te
onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of
te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder
van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het
motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het
onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te
verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot een met een motorrijtuig
verbonden aanhangwagen.
Hoofdstuk X Bijzondere bepalingen
Artikel 80
{Exclusieve heffingsbevoegdheid}
1. Behoudens wettige bevoegdheid tot heffing van tol, de
bevoegdheid van de provincies ingevolge de Provinciewet tot het
heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting en de
bevoegdheid van gemeenten ingevolge de Gemeentewet tot het
heffen van parkeerbelastingen, wordt ter zake van het gebruik
van de weg met motorrijtuigen geen belasting geheven door andere
publiekrechtelijke lichamen dan de
rijksoverheid.
2.
Het
eerste lid is niet van toepassing voor de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en
Saba.
Artikel 81
{Afwijking van AWR}
De artikelen 8 en
10, tweede en derde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen
blijven buiten toepassing.
Artikel 81a
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van
overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25, 25a, 25b, 25c, eerste lid, 37c, eerste lid, en 84a vermelde bedragen.
Artikel 82
{Afronding}
Het bedrag aan belasting en de daarop geheven toeslagen en
opcenten tezamen wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
Bedragen met betrekking tot een teruggaaf van belasting worden
naar boven afgerond op gehele euro’s.
Artikel 83
{Tariefwijziging}
Bij wijziging van het tarief van de belasting
vindt de tariefwijziging geen toepassing voor het op het tijdstip met
ingang waarvan de wijziging van toepassing is, nog niet verstreken
gedeelte van het in artikel 10, dan wel artikel 11, tweede lid,
bedoelde tijdvak.
Artikel 84
{Delegatie}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van
een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld
ter aanvulling van in deze wet geregelde onderwerpen.
Hoofdstuk Xa Overgangsrecht oudere motorrijtuigen
Artikel 84a
{Overgangsrecht oldtimers}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk is in afwijking van artikel 10 het tijdvak een kalenderjaar.
2.
Op verzoek bedraagt het toe te passen tarief over het tijdvak het bedrag aan belasting, genoemd in de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25, 25a of 25c, zoals deze artikelen luidden op 31 december voorafgaand aan het tijdvak. Het ingevolge de eerste volzin bepaalde bedrag aan belasting bedraagt, met inbegrip van de provinciale opcenten, bedoeld in artikel 222 van de Provinciewet, ten hoogste € 125,00.
{Voorwaarden}
3.
Het tarief, bedoeld in het tweede lid, kan uitsluitend worden toegepast indien:
a.het motorrijtuig vóór 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik is genomen, maar het tijdstip van eerste ingebruikneming nog geen 40 jaar geleden is;
b.het motorrijtuig, indien het een personenauto of bestelauto betreft, is bestemd om te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend aan benzine als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c;
c.met het motorrijtuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt in de maanden januari, februari en december van hetzelfde tijdvak, met uitzondering van de dag waarop het motorrijtuig aan een keuring wordt onderworpen ter zake van de afgifte van een keuringsbewijs als bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994;
d.het motorrijtuig, indien het een vrachtauto of autobus betreft, niet bedrijfsmatig wordt gebruikt; en
e.het bedrag aan belasting, bedoeld in het tweede lid, is betaald bij de aanvang van het tijdvak.
4.
Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt aangemerkt als het doen van een aanvullende aangifte.
5.
De betaling van het over het tijdvak verschuldigde bedrag aan belasting wordt, onder vermelding van het betalingskenmerk als aangegeven door de inspecteur, voor de toepassing van dit hoofdstuk aangemerkt als het verzoek, bedoeld in het tweede lid.
{Import}
6.
Voor een motorrijtuig waarvoor in de loop van het tijdvak een kenteken is opgegeven, vangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk, het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig en vervolgens telkenmale met ingang van 1 januari.
7.
Bij wijziging van de tenaamstelling van het motorrijtuig in de loop van het tijdvak wordt de belasting door degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld, verschuldigd met ingang van het eerstvolgende tijdvak. De eerste volzin is niet van toepassing indien degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden.
{Beëindiging overgangsregeling}
8.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden wordt dit aangemerkt als een verandering aan het motorrijtuig en doet de houder een aanvullende aangifte uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag dat niet of niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. De aanvullende aangifte geldt:
a.indien deze wordt gedaan door degene die bij aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt, voor het lopende tijdvak;
b.indien deze wordt gedaan door een andere houder dan als bedoeld in onderdeel a, voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak dat is bepaald zonder toepassing van dit hoofdstuk.
9.
Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de belasting is betaald op de voet van dit artikel, niet wordt voldaan aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden, kan de belasting die zonder toepassing van dit artikel over het gehele kalenderjaar verschuldigd zou zijn geweest, worden nageheven met overeenkomstige toepassing van artikel 76. Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing.
10.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven de artikelen 11, 12, 13, 15, derde lid, 17, vierde lid, 18, 19, 20, 21, 27, 30, 33, tweede, derde en vierde lid, en 36 buiten toepassing.
11.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 84b
{Overgangsrecht oldtimers 2014}
1.
In afwijking van artikel 15, eerste lid, wordt voor het tijdvak 2014 de betaling, bedoeld in artikel 84a, vijfde lid, gedaan vóór 1 maart 2014.
2.
In afwijking van artikel 84a, derde lid, onderdeel c, mag in de maanden januari en februari 2014 gebruik van de weg worden gemaakt.
Hoofdstuk XI Slotbepalingen
Artikel 85
{Inwerkingtreding}
De inwerkingtreding van deze wet wordt bij wet geregeld.
Artikel 86
{Citeertitel}
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
16 december 1993
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
M. J. J. van Amelsvoort
de elfde januari 1994
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin