Besluit uitsluiting aftrek
omzetbelasting 1968
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën van 23 september 1968, nr. D 68/6240, directie
Wetgeving Douane en Verbruiksbelastingen;
Gelet op artikel 16 van de Wet op de
omzetbelasting 1968 (Stb. 329);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
{Geen aftrek}
1.
De in
artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting
1968 bedoelde aftrek wordt uitgesloten in de gevallen waarin
en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor:
a.het voeren van een zekere staat;
b.het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften aan
degenen bij wie, indien aan hen ter zake omzetbelasting in rekening is of zou
zijn gebracht, deze in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in
aanmerking komt of zou komen;
c.het aan het personeel van de ondernemer verlenen van huisvesting,
uitkeren van loon in natura, geven van gelegenheid tot sport, ontspanning of
privé-vervoer, dan wel voor andere persoonlijke doeleinden van dat
personeel. De terbeschikkingstelling
van een auto wordt van het vorenstaande
uitgezonderd.
{Begrip relatiegeschenken of andere giften}
2.
Onder relatiegeschenken of andere giften worden verstaan alle
prestaties welke de ondernemer in verband met zakelijke verhoudingen of uit
vrijgevigheid ten behoeve van anderen verricht zonder vergoeding of tegen een
vergoeding welke lager is dan de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan
wel, in geval van diensten, de kostprijs van die prestaties de omzetbelasting
niet daaronder begrepen.
{Uitgezonderde personeelsverstrekkingen}
3.
Onder de prestaties als zijn bedoeld in het eerste lid, onderdeel
c, worden niet begrepen:
a.het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de
ondernemer;
b.het vervoer van het personeel van de ondernemer tussen de woon- of
verblijfplaats en de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, indien dit
vervoer geschiedt in de vorm van besloten busvervoer als bedoeld in
artikel 1, onderdeel i, van de Wet personenvervoer
2000 op grond van een krachtens die wet daartoe verleende
vergunning;
c.het aan een werknemer verstrekken of ter beschikking stellen van
een fiets voor het vervoer van die werknemer tussen zijn woon- of
verblijfplaats en de plaats waar deze zijn werkzaamheden verricht,
voorzover:
1°.de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de fiets niet
meer bedragen dan € 749 inclusief omzetbelasting of, in gevallen waarin de
werkgever een gebruiksrecht van een derde heeft verworven, de totale kostprijs
inclusief omzetbelasting van dat recht niet meer bedraagt dan € 749;
2°.in het kalenderjaar en de
twee voorafgaande kalenderjaren aan de werknemer geen fiets is
verstrekt of ter beschikking is gesteld; en
3°.vanaf het verstrekken of ter beschikking stellen tot het einde van het
kalenderjaar en in elk van de twee daaropvolgende
kalenderjaren niet voor 50 percent of meer van het aantal dagen dat de
werknemer pleegt te reizen tussen zijn woon- of verblijfplaats en de plaats
waar deze zijn werkzaamheden verricht, wordt voorzien in een vergoeding of
ander vervoer dan het vervoer per fiets;
d.outplacement ten behoeve van het personeel van de ondernemer.
Artikel 2
{Ontvangen vergoeding}
Ingeval de ondernemer ter zake van een prestatie als is bedoeld in
artikel 1, eerste lid, letter b of c, een
vergoeding in rekening heeft gebracht en deswege omzetbelasting is
verschuldigd, wordt de aftrek niet uitgesloten tot het bedrag van de ter zake
van die prestatie verschuldigde belasting.
Artikel 3
{Kantineregeling}
1.
Indien goederen en diensten door de ondernemer worden gebezigd ten
behoeve van de verstrekking van spijzen en dranken aan zijn personeel en hij
ter zake van die verstrekking minder in rekening heeft gebracht dan het in het
tweede lid omschreven bedrag, wordt de aftrek uitgesloten tot 6 percent van het
verschil tussen dat bedrag en hetgeen in rekening is gebracht.
{25% Winstopslag}
2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag bestaat uit de
aanschaffingskosten van de spijzen en dranken, de omzetbelasting niet daaronder
begrepen, vermeerderd met 25 percent. Voor zover de ondernemer de spijzen en
dranken zelf heeft vervaardigd, worden in plaats van de aanschaffingskosten van
de spijzen en dranken de aanschaffingskosten van de grondstoffen in aanmerking
genomen.
Artikel 4
{Drempelbedrag}
1.
Indien het totaal van de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel
de kostprijs, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, van alle door de
ondernemer in een boekjaar ten behoeve van eenzelfde belanghebbende verrichte
prestaties als zijn bedoeld in
artikel 1, eerste lid, letters b en c, en het
op die belanghebbende betrekking hebbende deel van het in
artikel 3, eerste lid, bedoelde
verschil niet meer bedraagt dan € 227, blijven die prestaties en dat deel van
bedoeld verschil voor de toepassing van dit besluit buiten aanmerking.
{Kantineverstrekkingen niet in drempel}
2.
Bij het berekenen van het in het eerste lid bedoelde totaal blijft het
in
artikel 3, eerste lid, bedoelde
verschil buiten aanmerking, indien ter zake van het verstrekken van spijzen en
dranken aan het personeel van de ondernemer uitsluiting van de aftrek heeft
plaatsgevonden op de voet van
artikel 3.
Artikel 5
{Inwerkingtreding}
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1969.
{Citeertitel}
2.
Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit uitsluiting
aftrek omzetbelasting 1968.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van
dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Soestdijk
25 september 1968
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. M. GRAPPERHAUS.
de zevenentwintigste september 1968.
De Minister van Justitie,
C. H. F. POLAK.