Besluit beleggingsinstellingen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën van 29 december 1969, nr. B 69/23370, Directie
Wetgeving directe belastingen;
Gelet op artikel 28, eerste
lid, en tweede lid, letter b, en
artikel 31, derde lid, letters a,
b en c, van de
Wet op de vennootschapsbelasting
1969 (Stb. 469);
De Raad van State gehoord (advies van 21 januari
1970, nr. 8);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiën van 22 april 1970, nr. B 70/1850, Directie
Wetgeving directe belastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
{Wet}
Dit besluit verstaat onder wet: de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Artikel 1a
{Herbeleggingsreserve}
Indien een beleggingsinstelling heeft gekozen voor het vormen
van een herbeleggingsreserve als bedoeld in artikel 4, eerste
lid, wordt in afwijking van artikel 8 van de wet, niet tot de
winst gerekend het in het tweede lid van artikel 4 bedoelde bedrag.
Artikel 2
{Voor uitdeling beschikbare winst}
1.
Het in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de wet bedoelde gedeelte van de
winst is de voor uitdeling beschikbare winst verminderd met
de te verrekenen uitdelingstekorten.
2.
Als voor uitdeling beschikbare winst wordt aangemerkt het
positieve bedrag van de in het jaar genoten belastbare winst
verminderd met een evenredig gedeelte van:
a.de aan commissarissen toegekende beloningen voor
zover deze op grond van artikel 11, eerste lid, van
de wet niet aftrekbaar zijn;
b.de giften voor zover deze op grond van artikel 16,
eerste lid, van de wet niet aftrekbaar zijn;
c.de belasting die buiten Nederland in enige vorm naar
de winst wordt geheven over voordelen uit niet in
Nederland gelegen onroerende zaken, indien voor de
beleggingsinstelling te dier zake een regeling ter
voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
d.de kosten en lasten voorzover deze op grond van
artikel 8 van de wet in verbinding met
artikel
3.14 en 3.15 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 niet
aftrekbaar zijn;
e.de belasting die wordt geheven op grond van
Artikel IV, onderdeel B,
van Hoofdstuk 2 van de Invoeringswet
Inkomstenbelasting 2001.
{Uitdelingstekort}
3.
Als uitdelingstekort wordt aangemerkt hetzij het verlies
van een jaar vermeerderd met de in het tweede lid onder de
onderdelen a, b, c, d en e bedoelde bedragen, hetzij het
negatieve bedrag waartoe de in dat lid bedoelde
verminderingen van de belastbare winst mochten leiden.
4.
Een uitdelingstekort wordt verrekend met de voor uitdeling
beschikbare winst van de acht volgende jaren. De verrekening
geschiedt in de volgorde waarin de uitdelingstekorten zijn
ontstaan en de voor uitdeling beschikbare winsten zijn gemaakt.
{Ter beschikking stellen van winst}
5.
Als het ter beschikking stellen van winst wordt mede
aangemerkt uitreiking van aandelen en van bewijzen van
deelgerechtigdheid uit de winst tot onderscheidenlijk de
nominale waarde en hetgeen geldt als storting. Bijschrijving
uit de winst op aandelen en bestemming van winst tot
storting op reeds uitgegeven bewijzen van deelgerechtigdheid
worden met zodanige uitreiking gelijkgesteld.
{Evenredig gedeelte}
6.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een
evenredig gedeelte verstaan een gedeelte dat evenredig is
aan de verhouding tussen de waarde in het economische
verkeer van het vermogen bij aanvang van het boekjaar
verminderd met de herbeleggingsreserve bij aanvang van het
boekjaar, en de waarde in het economische verkeer van het
vermogen bij aanvang van het boekjaar.
Artikel 3
{Fictief rendement bloot eigendom}
In aanvulling op artikel 8 van de wet wordt uitreiking van
aandelen aan een beleggingsinstelling voor de nominale waarde
als dividend beschouwd voorzover niet blijkt dat storting heeft
plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving op aandelen
wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.
Artikel 4
{Herbeleggingsreserve}
1.
Beleggingsinstellingen die daarvoor kiezen, kunnen een
herbeleggingsreserve vormen. Deze keuze geldt ook voor
volgende jaren.
2.
In de reserve wordt opgenomen een bedrag gelijk aan de som van het in het jaar volgens goed koopmansgebruik berekende saldo van koerswinsten en koersverliezen op effecten, het saldo van winsten en verliezen ter zake van de vervreemding van overige beleggingen en het ingevolge artikel 10, vierde lid, berekende saldo van herwaarderingswinsten en herwaarderingsverliezen
verminderd met een evenredig gedeelte van de kosten die met
het beheer van de beleggingen verband houden.
3.
Op de herbeleggingsreserve wordt in mindering gebracht een
evenredig gedeelte van het totaal van de bedragen, bedoeld
in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met e.
4.
Indien de toepassing van het tweede en derde lid zou leiden
tot een vermindering van de reserve die groter is dan de
herbeleggingsreserve aan het begin van het jaar, blijft de
vermindering beperkt tot de omvang van de reserve aan het
begin van het jaar, en wordt het nog niet in mindering
gebrachte deel aangemerkt als een verlies ter zake van
vervreemding van beleggingen in het volgende jaar. De
inspecteur stelt het naar het volgende jaar over te brengen
verlies vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
5.
De reserve wordt bij het einde van een jaar niet hoger
vastgesteld dan:
a.het vermogen verminderd met hetgeen op de in omloop
zijnde aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid
is gestort, met de toelaatbare reserves en met de
over het jaar vast te stellen uitdelingen van winst,
dan wel, zo dat lager is,
b.de boekwaarde van de beleggingen.
6.
Ingeval vergoedingen wegens verlies of beschadiging van
effecten of overige beleggingen, de boekwaarde van die
effecten of die overige beleggingen dan wel van het
beschadigde gedeelte overtreffen, wordt het verschil
gelijkgesteld met winst ter zake van vervreemding van beleggingen.
7.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenredig
gedeelte verstaan een gedeelte dat evenredig is aan de
verhouding tussen de omvang van de herbeleggingsreserve bij
aanvang van het boekjaar, en de waarde in het economische
verkeer van het gehele vermogen bij aanvang van het boekjaar.
Artikel 5
{Afrondingsreserve}
1.
Beleggingsinstellingen kunnen een afrondingsreserve vormen.
2.
De reserve bedraagt, behoudens het bepaalde in artikel 7,
eerste lid, ten hoogste één percent van hetgeen is gestort
op de bij het einde van het jaar in omloop zijnde aandelen
of bewijzen van deelgerechtigdheid. Indien en voor zover de
berekening van de belastbare winst tot een negatief bedrag
zou leiden, wordt de reserve aan de winst toegevoegd.
Artikel 6
Vervallen
Artikel 7
{Mutaties herbeleggingsreserve/afrondingsreserve}
1.
Indien het over een jaar berekende belastbare bedrag van een
beleggingsinstelling in afwijking van de aangifte op een
hoger bedrag zou moeten worden vastgesteld wordt, in plaats
van het gedeelte van die verhoging dat overeenkomt met het
bedrag waarmede de op de voet van artikel 2 te verrichten
uitdelingen de over het jaar verrichte uitdelingen te boven
gaat, een bedrag gelijk aan dat gedeelte toegevoegd aan de
afrondingsreserve. Het in de vorige volzin laatstgenoemde
bedrag wordt in het jaar waarin de in artikel 8, eerste lid,
bedoelde beschikking onherroepelijk is komen vast te staan,
uit de afrondingsreserve aan de winst van de
beleggingsinstelling toegevoegd.
2.
Indien het over een jaar berekende belastbare bedrag van een
beleggingsinstelling in afwijking van de aangifte op een
lager bedrag zou moeten worden vastgesteld wordt, voor zover
mogelijk, in plaats daarvan tot het bedrag van de verlaging
een bedrag aan de winst van dat jaar toegevoegd uit de afrondingsreserve.
Artikel 8
{Mutaties bij beschikking}
1.
De inspecteur stelt de bedragen van de toevoeging aan of de
vermindering van onderscheidenlijk de herbeleggingsreserve
en de afrondingsreserve bij voor bezwaar vatbare beschikking
vast. Artikel 11, derde en vierde lid,
van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (Stb. 301) is van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een
toevoeging tot een te laag bedrag of een vermindering tot
een te hoog bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de in
het eerste lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar
vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was
of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond
voor herziening opleveren. De bevoegdheid tot herziening
vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het
jaar waarop de beschikking betrekking heeft. Indien voor het
doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de termijn van
vijf jaren met de duur van dit uitstel verlengd.
Artikel 9
{Belastingtarief}
Ten aanzien van beleggingsinstellingen bedraagt de belasting nul
percent van het belastbare bedrag.
Artikel 10
{Aanmerken als beleggingsinstelling}
1.
Een lichaam
wordt uitsluitend met ingang van een jaar als
beleggingsinstelling aangemerkt. Ingeval het lichaam vóór
dat tijdstip reeds aan de heffing van vennootschapsbelasting
is onderworpen, is dit het jaar volgende op dat waarin aan
het bepaalde in het tweede lid is voldaan.
2.
Aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang
waarvan een lichaam als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, worden:
a.de bezittingen te boek gesteld voor de waarde welke
daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend;
b.de reserves als bedoeld zijn in artikel 3.53, eerste lid,
van de Wet inkomstenbelasting
2001, opgenomen in de winst.
{Niet langer aanmerken als beleggingsinstelling}
3.
Ingeval een beleggingsinstelling in de loop van een jaar
niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 28, tweede
lid, van de wet wordt het lichaam reeds met ingang van dat
jaar niet meer als beleggingsinstelling aangemerkt, met dien
verstande dat ingeval niet wordt voldaan aan het bepaalde in
het tweede lid, onderdeel b, van
dat artikel het lichaam niet meer als beleggingsinstelling
wordt aangemerkt met ingang van het jaar waarop de voor
uitdeling beschikbare winst betrekking heeft. De bij het
begin van het jaar, met ingang waarvan het lichaam niet meer
als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, aanwezige
afrondingsreserve wordt opgenomen in de winst van dat jaar.
4.
Aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang waarvan een lichaam niet langer als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, worden de beleggingen te boek gesteld voor de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
Artikel 11
Vervallen
Artikel 12
{Inwerkingtreding}
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.
{Citeertitel}
2.
Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit beleggingsinstellingen.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van
dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad
zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden
gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
29 april 1970
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. M. GRAPPERHAUS.
de achtste mei 1970.
De Minister van Justitie,
C. H. F. POLAK.