Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen
te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk
is inkomensafhankelijke regelingen, zoals die op het punt van wonen,
kinderen en zorg, zoveel mogelijk te harmoniseren door een aantal
algemene begrippen in die regelingen onder te brengen in één nieuwe
wet, en de uitvoering van deze regelingen te stroomlijnen door deze
waar mogelijk te laten plaatsvinden door de Belastingdienst/Toeslagen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1 Toepassingsgebied
Artikel 1 Toepassingsgebied
{Toepassingsgebied}
1.
Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2.
In afwijking van het eerste lid is deze wet op
inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van
kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de
desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
{Definitie}
3.
Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of
krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen
aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in
kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de
bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Paragraaf 2 Begrippen
Artikel 2 Definities
{Definities}
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in
inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
a.belastbaar loon: het belastbare loon bedoeld in artikel 9
van de Wet op de loonbelasting 1964, met
uitzondering van loon dat als een eindheffingsbestanddeel in de zin van
die wet is belast;
b.berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming
betrekking heeft;
c.kind: de persoon bedoeld in artikel 4;
d.lidstaat: een Staat die lid is van de Europese Unie of een
andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie,
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte;
e.medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat
als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°.de partner van de belanghebbende,
2°.de persoon die op basis van een schriftelijke
overeenkomst met de belanghebbende een deel van de
woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de
eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°.degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde
persoon behoort;
f.partner: de persoon bedoeld in artikel 3;
g.vervallen;
h.tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op
grond van een inkomensafhankelijke regeling;
i.toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8;
j.verzamelinkomen: het verzamelinkomen bedoeld in artikel
2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
k.vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Vreemdelingenwet 2000;
l.inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2,
derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen;
m.niet in Nederland
belastbaar inkomen: inkomen dat niet in het verzamelinkomen of het
belastbare loon is begrepen omdat het niet behoort tot het Nederlandse
inkomen, bedoeld in artikel 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of
omdat het is vrijgesteld op grond van bepalingen van interregionaal of
internationaal recht;
n.ontvanger: de
ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de
Invorderingswet 1990;
o.inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21,
onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
p.burgerservicenummer:
het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene
bepalingen
burgerservicenummer;
q.
uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder Onze Minister: Onze Minister van Financiën.
Artikel 3 Partner
{Begrip partner}
1.
Partner
van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt.
Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is
van overeenkomstige toepassing.
2.
In
aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en
de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die
als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende
en:
a.uit
wiens relatie met de belanghebbende een kind is
geboren;
b.die een
kind van de belanghebbende heeft erkend dan wel van wie een kind door
de belanghebbende is
erkend;
c.die voor de
toepassing van een pensioenregeling als partner van de belanghebbende
is aangemeld;
d.die
samen met de belanghebbende een woning heeft, die hun anders dan
tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van
eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een
recht van lidmaatschap van een coöperatie;
e.die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij
op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van
beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door
middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij
ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld,
doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van
de woning huurt van de ander;
f.voor de
toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het berekeningsjaar
wordt aangemerkt als partner van de
belanghebbende, of
g.die
in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner
van de belanghebbende
was.
3.
Degene
die ingevolge het tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als
partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere
perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.
4.
Een
belanghebbende kan op enig moment slechts één partner hebben.
Indien de belanghebbende op grond van het tweede lid op dat moment meer
dan één partner zou hebben, geldt als partner van de
belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen op dat moment als partner wordt aangemerkt;
mocht op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen op dat moment geen persoon als partner zijn
aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het tweede
lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt.
{Bloed- of aanverwant}
5.
In
afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en
het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt, een bloed- of aanverwant in
de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van
het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben
bereikt.
{Verpleeghuis/verzorgingshuis}
6.
Personen
die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als partners
aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde
woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een
verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom
van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde
woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner
wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien
één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving
aan de Belastingdienst/Toeslagen laat weten dat zij niet langer als
partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit lid.
{Wooninstelling}
7.
Onder partner wordt niet verstaan degene die uitsluitend ingevolge het tweede lid, onderdeel e, als partner wordt aangemerkt en woont in een accommodatie van een instelling die opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt, mits de belanghebbende een afschrift van de beschikkingen, bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van die wet, tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor hem en voor de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, ten behoeve van opvang overlegt.
8.
Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vijfde lid aangemerkt ingeval de belanghebbende en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de Belastingdienst/Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt.
9.
Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het achtste lid niet als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, wordt eveneens niet als partner van de belanghebbende aangemerkt voor de toepassing van de Wet inkomensbelasting 2001.
Artikel 4 Kind
{Begrip kind}
1.
Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn
van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate
wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een
bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt
gelijkgesteld een pleegkind.
2.
De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in
de basisregistratie personen geldt niet
gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon
tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort
en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste volzin
behoort iemand tegelijkertijd tot het huishouden van beide
ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per
week in elk van beide huishoudens verblijft.
3.
Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden als bedoeld in
het eerste lid indien is voldaan aan de regels gesteld krachtens
artikel 1.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 5
{Ingang wijziging}
Voor de toepassing van deze wet en de daarop
berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van
inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de
omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of
een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in
aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende
maand.
Artikel 6 Gelijkstelling met basisregistratie personen
{Gelijkstelling met basisadministratie personen}
1.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt met de basisregistratie personen gelijkgesteld een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
2.
Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels
worden gesteld op basis waarvan iemand die niet in Nederland
woont, geacht wordt op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland.
3.
Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels
worden gesteld op basis waarvan iemand die in de
basisregistratie personen niet op zijn
woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn
ingeschreven.
4.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt naar de
omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
Paragraaf 3 Bepaling draagkracht
Artikel 7 Draagkracht
{Bepaling van draagkracht}
1.
Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een
inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen,
bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn
partner in aanmerking genomen.
2.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat
naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook
de draagkracht van medebewoners van belang is voor de
beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van
een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de
medebewoners in aanmerking genomen.
3.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op
een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen,
bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de
belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele
berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het
berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in
artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking
wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening
wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die
wet.
4.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op
een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen
van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een
tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het
berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in
artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking
wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien
geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten
aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele
berekeningsjaar heeft geduurd.
5.
Voor de toepassing van het derde en vierde lid alsmede voor de toepassing van bepalingen in inkomensafhankelijke regelingen die verwijzen naar artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt onder voordeel uit sparen en beleggen mede verstaan het in het niet in Nederland belastbaar inkomen begrepen voordeel uit sparen en beleggen.
6.
Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads
bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is
van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner,
en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23
jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede
lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt
dan € 4788.
7.
Met betrekking tot het bedrag vermeld in het zesde lid zijn
de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 8 Toetsingsinkomen
{Begrip toetsingsinkomen}
1.
Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar
betrekking hebbende
inkomensgegeven.
2. Niet in Nederland
belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in
aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in
aanmerking
genomen.
{Overlijden}
3.
Bij
overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft
en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van
het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op
grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te
herleiden naar een
jaarinkomen.
4.
In de omstandigheden, bedoeld in het derde lid, wordt in afwijking van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
Artikel 8a Vaststelling
van niet in Nederland belastbaar inkomen
{Vaststelling}
1. Het niet in Nederland belastbaar
inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur.
{Begrip niet in Nederland belastbaar inkomen}
2. Het niet in Nederland belastbaar inkomen
is:
a.ten aanzien van degene die binnenlandse
belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen
het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval er geen
vrijstelling van interregionaal of internationaal recht van toepassing
zou zijn en het verzamelinkomen dat hij met toepassing van de
vrijstelling geniet;
b.ten aanzien van
degene die buitenlandse belastingplichtige is voor de
inkomstenbelasting: het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen
dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn en, in geval van
vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of
internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het
verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlandse
belastingplichtige;
c.ten aanzien
van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het
verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse
belastingplichtige zou zijn voor die belasting en, in geval van
vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of
internationaal recht, zonder die
vrijstelling.
{Correcties}
3. Indien
er grond is voor het vermoeden dat vaststelling van het niet in
Nederland belastbaar inkomen ten onrechte achterwege is gelaten of dat
dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur
alsnog het niet in Nederland belastbaar inkomen vaststellen dan wel het
vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen
herzien.
{Van toepassing zijnde wetgeving}
4. Bij de in het eerste lid
bedoelde vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen
zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de
bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met
uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof
het de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting.
5. Bij de in het derde lid bedoelde vaststelling dan
wel herziening van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in
afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de
hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof het de vaststelling
van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting.
{Beschikking}
6. Een beschikking op grond van dit artikel wordt
aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in
hoofdstuk V van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
Paragraaf 4 Afwijkende rechten bij vreemdelingen en uitreizigers
Artikel 9 Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
{Vreemdeling met verblijfsvergunning}
1.
Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als
bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de
Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de
omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig
verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van
die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest
op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van
laatstgenoemd verblijf.
{Vreemdeling zonder verblijfsvergunning}
2.
Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is
die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van
de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak
op een tegemoetkoming.
3.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat
naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook
de draagkracht van medebewoners van belang is voor de
beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van
een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op
een tegemoetkoming ingeval een medebewoner een vreemdeling is
die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van
de Vreemdelingenwet 2000. Indien de medebewoner een alleenstaande minderjarige vreemdeling is
in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Regeling verstrekkingen
asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, geldt de
eerste volzin niet tot het moment waarop het recht op opvang ingevolge
die regeling eindigt.
Artikel 9a Uitreiziger
1.
Een uitreiziger heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming.
2.
Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat weer aanspraak op een tegemoetkoming vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.
Paragraaf 5 Uitoefening rechten door minderjarigen
Artikel 10 Uitoefening rechten door minderjarigen
{Rechtsbekwaamheid minderjarige}
1.
Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten
die noodzakelijk zijn om een tegemoetkoming te verkrijgen. Hij
is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die
noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening,
onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit de toekenning
van tegemoetkomingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.
2.
Indien op grond van een inkomensafhankelijke regeling alleen
meerderjarigen aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt
voor die regeling mede als meerderjarige aangemerkt de
minderjarige met een kind of de minderjarige van wie beide
ouders zijn overleden.
Hoofdstuk 2 Procedure bij uitvoering door belastingdienst/toeslagen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 11 Toepassingsgebied
{Toepassingsgebied}
1.
De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor de
inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering bij die
regeling is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
2.
Onder Belastingdienst/Toeslagen wordt verstaan: het
organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst dat is belast
met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen.
Artikel 12
{Uitgezonderde bepalingen Awb}
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel
4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten
toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7
van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld
in artikel 30.
2.
Paragraaf
4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op
beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met uitzondering van de
beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel
14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen,
met dien verstande
dat:
a.een
door de Belastingdienst/Toeslagen verbeurde dwangsom € 10
bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste
€ 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot
een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan
€ 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste
€ 30
bedraagt;
b.de
Belastingdienst/Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning
van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen
bedrag kleiner dan € 30.
3.
Voor de
toepassing van dit hoofdstuk kan Onze Minister bij ministeriële
regeling paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht voor een
bij die regeling te bepalen periode geheel of gedeeltelijk buiten
toepassing verklaren indien er sprake is van een ernstige verstoring in
het uitvoeringsproces, die het naar zijn oordeel aannemelijk maakt dat
door belanghebbenden, als direct gevolg van de ernstige storing,
massaal een beroep wordt gedaan op de dwangsomregeling, bedoeld in deze
paragraaf. Na het tot stand komen van deze ministeriële regeling
wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel
van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt
ingetrokken of indien een van de kamers van de Staten-Generaal besluit
het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling
onverwijld
ingetrokken.
Artikel 13
{Uitsluitend elektronisch berichtenverkeer}
1.
In afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen belanghebbenden en de Belastingdienst/Toeslagen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.
2.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belanghebbenden worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg.
Paragraaf 2 Tegemoetkoming
Artikel 14 Toekennen tegemoetkoming
{Toekenning}
1.
Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
{Alleen aanvrager}
2.
Indien partners een gezamenlijke aanspraak op een
tegemoetkoming hebben, wordt de tegemoetkoming uitsluitend
toegekend aan de aanvrager.
3.
Indien
op het moment van de toekenning van een tegemoetkoming ten name van de
belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het
berekeningsjaar geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen,
bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het
doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen
beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of
wordt vastgesteld, kent de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming
toe als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil. De inspecteur
stelt bij beschikking vast dat op het moment van de toekenning van de
tegemoetkoming van die persoon geen inkomensgegeven in de
basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is
uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die
persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar
inkomen is of wordt vastgesteld. Deze beschikking wordt aangemerkt als
een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen en vervat in hetzelfde geschrift
als de toekenning van de
tegemoetkoming.
4.
Het bedrag van de tegemoetkoming wordt rekenkundig afgerond op
hele euro’s.
{Ondergrens}
5.
Een tegemoetkoming wordt niet toegekend indien deze minder dan
€ 24 zou bedragen.
{Aanvraag bij wet geregeld}
6. Bij
wet kan worden bepaald dat een belanghebbende geacht wordt een aanvraag
te hebben
gedaan.
7.
Indien een voorschot is verleend op de voet van artikel 16 en vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar, wordt het bedrag van de tegemoetkoming ten minste gesteld op het bedrag van het verleende voorschot.
Artikel 15 Aanvraag tegemoetkoming
{Aanvraag tegemoetkoming}
1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking
tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het
berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Indien de belanghebbende of diens partner voor de in
de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het
berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn
die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn
verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen
van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen,
bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte
inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen
uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst
verloopt.
2.
De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.
3.
Indien de belanghebbende een partner heeft, wordt de aanvraag
mede ondertekend door de partner.
4.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat
naast de draagkracht van belanghebbende en diens partner ook de
draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling
van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een
tegemoetkoming, wordt de aanvraag mede ondertekend door de medebewoners.
5.
Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het
berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
6.
Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat
toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij
dit de belanghebbende schriftelijk mee.
{Toezending op eigen initiatief}
7. De
Belastingdienst/Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier
toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in
aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn
niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner
de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de
beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de
tegemoetkoming.
8. In bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan de in het zevende lid
bedoelde vermelding van gegevens ook plaatsvinden voor de partner die
niet is de in dat lid bedoelde partner. De voordracht voor een
krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan
beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
9. De
belanghebbende of de partner die niet in Nederland belastbaar inkomen
geniet, is gehouden aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van dat
inkomen. Ter zake van die opgaaf is de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, met uitzondering van Hoofdstuk VIIIA, van toepassing,
als ware het een aangifte
inkomstenbelasting.
{Draagkracht medebewoners}
10. Indien in een
inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van
de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners
van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of voor de
bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is het negende lid van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van de medebewoner die niet in
Nederland belastbaar inkomen
geniet.
{Aanvraag tot doen aangifte IB bij voorkoming dubbele belasting}
11. Indien de belanghebbende,
zijn partner of een medebewoner in het berekeningsjaar als binnenlands
belastingplichtige voor de inkomstenbelasting inkomen geniet ter zake
waarvan recht bestaat op een vermindering van de verschuldigde
inkomstenbelasting op grond van regelingen ter voorkoming van dubbele
belasting, wordt ten aanzien van degene die dat inkomen geniet de
aanvraag voor zoveel nodig tevens aangemerkt als een verzoek om te
worden uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting als
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
Artikel 16 Voorschot op tegemoetkoming
{Voorschot}
1.
De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
2.
Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid, wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar.
{Verlenging termijn}
3.
Indien de Belastingdienst/Toeslagen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 13 weken. Indien de Belastingdienst/Toeslagen informatie van buiten Nederland nodig heeft, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 26 weken. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de belanghebbende schriftelijk van een verlenging in kennis.
{Onvoldoende gegevens}
4.
Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.
{Herziening}
5.
De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
{Terugvordering}
6.
Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te
vorderen bedrag.
7.
De Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:
a.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;
b.de inspecteur ten aanzien van de belanghebbende of diens partner artikel 13, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft toegepast;
c.de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is, kan de Belastingdienst/Toeslagen eveneens afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid indien de inspecteur ten aanzien van de medebewoner artikel 13, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft toegepast.
Artikel 17 Na voorschot melding wijziging omstandigheden
{Meldingsplicht wijziging van omstandigheden}
1.
Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er
een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van
belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de
bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de
belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
2.
Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen
in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke
wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.
3.
Indien
de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner
worden
gedaan.
4.
Indien
de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook
worden gedaan door de
medebewoner.
Artikel 18 Verzoeken van Belastingdienst/Toeslagen tot informatieverstrekking
{Informatieplicht}
1.
Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken
de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en
inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de
bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
{Termijn}
2.
De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door
de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3.
Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt
door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de
Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een
nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen
te verstrekken.
{Ambtshalve vaststelling hoogte}
4.
Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen
is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de
hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.
Artikel 19 Beslistermijn toekenning tegemoetkoming
{Beslistermijn}
1. Indien ten name
van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het
berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent
de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat
berekeningsjaar toe binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of
een medebewoner over het berekeningsjaar een beschikking ter zake van
niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de
Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat
berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste
in dit kader van belang zijnde beschikking. De tweede volzin is
uitsluitend van toepassing indien de in die volzin genoemde termijn
verloopt op een datum die gelegen is na afloop van de in de eerste
volzin bedoelde termijn.
2.
Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen
over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt
vastgesteld, kent de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming
met betrekking tot dat berekeningsjaar toe uiterlijk
31 december van
het jaar volgend op het berekeningsjaar.
3.
De in de
vorige leden genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die gemoeid is
met de verstrekking van de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde
gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 18 en 38, die van
belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van
de hoogte van de
tegemoetkoming.
4.
Indien de tegemoetkoming niet binnen de in de vorige leden
genoemde termijn kan worden toegekend, stelt de
Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende hiervan schriftelijk
in kennis onder het noemen van een redelijke termijn waarbinnen
toekenning zal plaatsvinden.
Artikel 20 Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens
na toekenning
{Herziening tegemoetkoming}
1. Indien na
de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een
inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de
tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet
de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die
eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening
geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde
inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan
wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid
bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is
geworden.
3.
Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit
te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 21 Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om
andere reden
{Herziening tegemoetkoming in nadeel belanghebbende}
1.
De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen
bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn
en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een
te hoog bedrag is toegekend, of
b.indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is
toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of
behoorde te weten.
{Termijn}
2.
Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet
meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de
laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming
betrekking heeft.
3.
Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een
terug te vorderen bedrag.
Artikel 21a Herziening
tegemoetkoming in het voordeel van belanghebbende om andere
reden
{Herziening tegemoetkoming in voordeel belanghebbende}
In bij ministeriële
regeling aan te wijzen gevallen herziet de
Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene
tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de
belanghebbende.
Paragraaf 3 Uitbetaling en terugvordering
Artikel 22 Uitbetaling voorschot
{Uitbetaling voorschot}
1.
Een voorschot dat wordt verleend vóór de aanvang van het
berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, wordt
uitbetaald in 12 termijnen. De uitbetaling van de eerste
termijn vindt plaats in de maand december voorafgaand aan het
berekeningsjaar en elke volgende termijn telkens een maand later.
{Maandelijkse uitbetaling}
2.
Een voorschot dat wordt verleend in de loop van het
berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, en
waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt vóór 1
november van dat jaar, wordt uitbetaald in zoveel
termijnen als er na de maand van dagtekening nog kalendermaanden
van dat jaar overblijven. De uitbetaling van de eerste termijn
vindt plaats in de maand van dagtekening en elke volgende
termijn telkens een maand later.
{Resterende maanden}
3. Indien de belanghebbende voor een deel van het
berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming wordt, in zoverre
in afwijking van de voorgaande leden, het voorschot in zoveel termijnen
uitbetaald als het aantal kalendermaanden waarin de aanspraak bestaat.
De uitbetaling van de eerste termijn vindt niet eerder plaats dan in de
maand voorafgaand aan de maand waarin de aanspraak
ontstaat.
{Betaling ineens}
4. Indien een beschikking
waarbij over het berekeningsjaar voor het eerst een voorschot wordt
verleend een dagtekening heeft die ligt na de maand waarin de aanspraak
is ontstaan, wordt het voorschot voorzover dat betrekking heeft op de
in het berekeningsjaar reeds verstreken kalendermaanden waarin de
aanspraak bestond met inbegrip van de maand van dagtekening van de
beschikking, in één bedrag uitbetaald in de maand van
dagtekening en wordt het daarna nog resterende deel van het voorschot
uitbetaald overeenkomstig het tweede
lid.
5.
Een voorschot dat wordt verleend in de loop van of na afloop
van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft en
waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 31
oktober van dat jaar, wordt in één bedrag uitbetaald in de maand
van dagtekening.
6. Ingeval er bij
de uitbetaling van een voorschot een situatie van interregionaal of
internationaal recht van toepassing is, kan de uitbetaling op een ander
moment dan als bepaald in de voorgaande leden
plaatsvinden.
{Executoriaal beslag}
7.
Indien executoriaal
beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te
betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht
mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van
een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke
regeling voor een volgend jaar voor
zover:
a.de
uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten,
en
b.de
schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel
is voldaan.
Artikel 23 Opschorten uitbetaling voorschot
{Opschorting uitbetaling voorschot}
1.
De Belastingdienst/Toeslagen kan de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien:
a.redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of
b.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;
c.de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de belanghebbende van de opschorting schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 24 Uitbetaling tegemoetkoming
{Uitbetaling tegemoetkoming}
1.
Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na
dagtekening van de beschikking.
2.
Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met
de tegemoetkoming.
3.
De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een
terug te vorderen bedrag.
Artikel 24a Geen uitbetaling bij onjuist adres
{Onjuist adres}
De Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming:
a.zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt;
b.indien er op het moment dat na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken:
10.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende, of
20.dit gegeven ontbreekt;
c.indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
Artikel 25 Wijze
van uitbetalen
{Uitbetaling}
1.
In
afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belanghebbende van een voorschot
of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend
plaats op een daartoe door de belanghebbende bestemde bankrekening die
op naam staat van de belanghebbende. De belanghebbende kan niet meer
dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van een
voorschot of een tegemoetkoming en voor de uitbetaling van
inkomstenbelasting.
2.
Indien de
belanghebbende geen bankrekening heeft bestemd voor uitbetaling van een
voorschot of een tegemoetkoming aan de belanghebbende, vindt
uitbetaling door de Belastingdienst/Toeslagen plaats met
overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede lid, van de
Invorderingswet 1990.
3.
In door
Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers die het mede
aangaat bij of krachtens ministeriële regeling aan te wijzen
gevallen kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid. Daarbij
worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere
bankrekening voor de uitbetaling van een voorschot of een
tegemoetkoming.
Artikel 26 Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende
{Verschuldigdheid terugvordering}
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening
van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel
een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe
leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in
zijn geheel verschuldigd.
Artikel 27 Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar
{Rentevergoeding}
1.
Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug
te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
{Renteberekening}
2.
De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat
aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar
en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot
toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van
de tegemoetkoming.
{Rentepercentage}
3.
Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage, bedoeld in
artikel 30hb, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 28 Betalingstermijn bij terugvordering
{Betalingstermijn}
1.
De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een
terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27
verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de
beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
2.
Het bedrag van een bestuurlijke boete moet worden betaald
binnen zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking.
3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit
artikel gestelde termijnen.
Artikel 29 Rente bij te late betaling terugvordering
{Invorderingsrente}
Bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde
betalingstermijn is rente verschuldigd met overeenkomstige
toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990.
Artikel 30 Verrekening
{Verrekening}
1.
De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd tot
verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan
terugvordering met een aan
hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en
ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft
en ongeacht het berekeningsjaar.
2.
De Belastingdienst/Toeslagen is tevens bevoegd, in afwijking
van artikel 3 van de Invorderingswet 1990, tot verrekening
van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan
terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen
inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente
begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting.
3.
Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn
bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29
bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de
verrekening worden betrokken.
Artikel 31
{Delegatie}
Bij ministeriële regeling worden regels
gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van
betaling.
Artikel 31a Versnelde invordering
{Versnelde invordering}
In afwijking van artikel 28 heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering, daaronder begrepen de rente, bedoeld in artikel 27, alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, terstond en tot het volle bedrag te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen indien:
a.de belanghebbende in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en het terug te vorderen bedrag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;
b.de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belanghebbende zullen worden verduisterd;
c.de belanghebbende Nederland metterwoon wil verlaten, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald;
d.de belanghebbende buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft en de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat het terug te vorderen bedrag niet kan worden verhaald;
e.op goederen waarop een door de belanghebbende verschuldigd bedrag kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn toeslagschuld;
f.goederen van de belanghebbende worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;
g.ten laste van de belanghebbende een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 32, zesde lid, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald.
Artikel 32 Dwanginvordering bij terugvordering
{Aanmaning}
1.
Indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering,
daaronder begrepen de in artikel 27 bedoelde rente alsmede
bestuurlijke boeten, niet binnen de gestelde termijn betaalt,
maant de Belastingdienst/Toeslagen hem schriftelijk aan om
alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te
betalen.
{Dwangbevel}
2.
De
invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een
door de Belastingdienst/Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. In
afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de
aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de verschuldigde renten
worden ingevorderd.
{Betekening dwangbevel}
3.
De betekening van het dwangbevel geschiedt met overeenkomstige
toepassing van artikel 13 van de Invorderingswet 1990.
4.
De artikelen 14, 15 en 18 van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.
{Verzet}
5.
De belanghebbende kan met overeenkomstige toepassing van
artikel 17 van de Invorderingswet 1990, tegen de
tenuitvoerlegging van het dwangbevel in verzet komen.
{Verrekening}
6.
Een derde die aan de belanghebbende loon,
pensioen, lijfrente of uitkeringen, een en ander als bedoeld in artikel
19 van de Invorderingswet 1990, verschuldigd is, of een bank als
bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarbij
belanghebbende een tegoed op een rekening heeft, kan op vordering van
de Belastingdienst/Toeslagen met overeenkomstige toepassing van artikel
19 van de Invorderingswet 1990 worden verplicht het door de
belanghebbende verschuldigde bedrag aan terugvordering te
betalen.
{Verjaring}
7.
Artikel
27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 33 Aansprakelijkheid bij terugvordering
{Aansprakelijkheid partner}
1.
De partner van de belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk
voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan
terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29
bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De
partner is niet aansprakelijk voor een aan de belanghebbende
opgelegde bestuurlijke boete, tenzij het belopen daarvan mede aan hem is te wijten.
{Hoofdelijke aansprakelijkheid}
2.
Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is ieder van de medebewoners hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering en, overeenkomstig het eerste lid, voor de in te vorderen bedragen die verband houden met die terugvordering.
{Aansprakelijkheid derde}
3.
Een derde die kan beschikken over een bankrekening waarop een voorschot of een tegemoetkoming is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering voor zover dat bedrag is betaald op die bankrekening. Voor zover een terugvordering voortvloeit uit de toepassing van artikel 24, wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van de terugvordering dat in dezelfde verhouding staat tot het bedrag van de terugvordering als de aan de derde over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten in verhouding staan tot het totale bedrag van de over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten.
4.
Aansprakelijkstelling geschiedt bij beschikking van de
Belastingdienst/Toeslagen. Het bedrag waarvoor de
aansprakelijkheid bestaat, is invorderbaar zes weken na de
dagtekening van de beschikking. De artikelen 28, derde
lid, 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Op de
beschikking, bedoeld in het vierde lid, zijn de artikelen 4:97 tot en
met 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht niet van
toepassing
6.
De aansprakelijkheid van de partner, bedoeld in het eerste lid, of van de derde, bedoeld in het derde lid, geldt tevens indien deze partner of derde niet in Nederland woont.
Artikel 34 Aanvullende bepalingen inzake invordering van een terugvordering
{Aanvullende bevoegdheden}
1.
Tot het verrichten van de bij of krachtens een wet aan een
deurwaarder opgedragen werkzaamheden is, voor zover die
werkzaamheden geschieden in opdracht van de
Belastingdienst/Toeslagen, uitsluitend een
belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onderdeel j, van de Invorderingswet 1990, bevoegd.
2.
De Kostenwet invordering rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing.
{Toerekening betaling}
3.
In afwijking van artikel 4:92, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de
betalingen achtereenvolgens aan:
a.de kosten van invordering;
b.de rente bij te late betaling;
c.de terugvordering, de in rekening gebrachte rente bedoeld
in artikel 27 en de bestuurlijke boete, naar evenredigheid.
Paragraaf 4 Bezwaar, beroep en hoger beroep
Artikel 35 Aanvang bezwaartermijn
{Aanvang bezwaartermijn}
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht
vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na
die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van
dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Artikel 36 Aanvang beroepstermijn
{Aanvang beroepstermijn}
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht
vangt de termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak
op bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak,
tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Artikel 37 Bezwaar inzake meer beschikkingen vervat in één geschrift
{Bezwaar tegen meer beschikkingen in één geschrift}
1.
Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een
tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het
tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de
toekenning of herziening van andere tegemoetkomingen over
hetzelfde berekeningsjaar die bij hetzelfde geschrift zijn
toegekend of herzien, alsmede tegen de in verband daarmee
berekende rente.
2.
Indien een tegemoetkoming is herzien en naar aanleiding
daarvan een bestuurlijke boete is opgelegd die is vervat in
hetzelfde geschrift als de herziening, wordt een bezwaarschrift
tegen de herziening geacht mede te zijn gericht tegen de boete.
3.
Een
bezwaar tegen de toekenning van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit
het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht
tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde
lid, die is vervat in hetzelfde
geschrift.
4.
Een
bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel
14, derde lid, wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel
blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning van een
tegemoetkoming die is vervat in hetzelfde
geschrift.
{Uitspraak in één geschrift}
5.
De Belastingdienst/Toeslagen kan uitspraken op bezwaar in de
in het eerste, tweede, derde en vierde
lid bedoelde gevallen vervatten in één geschrift.
Artikel 37a Schorsende werking hoger beroep
{Schorsende werking hoger beroep}
De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
Paragraaf 5 Informatieverstrekking en informatie-uitwisseling
Artikel 38 Informatieverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen
{Informatieverstrekking aan Belastingdienst}
1.
Openbare lichamen met uitzondering van de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een
bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder
hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede lichamen die
hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, en
ieder ander die bij algemene maatregel van bestuur is
aangewezen verstrekken op bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze aan de
Belastingdienst/Toeslagen kosteloos de gegevens en inlichtingen
waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de uitvoering
van deze wet.
{Termijn}
2.
De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door
de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3.
Indien de gevraagde gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn
verstrekt, maant de Belastingdienst/Toeslagen aan onder het
stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens
en inlichtingen te verstrekken.
{Gebruik sofi-nummer}
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de vermelding van het burgerservicenummer van
degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben bij
het verstrekken van de gegevens en inlichtingen.
5.
In de gevallen waarin het
burgerservicenummer dient te
worden vermeld, is degene op wie de in het eerste lid bedoelde
gegevens en inlichtingen betrekking hebben gehouden zijn
burgerservicenummer te verstrekken aan de in
het eerste lid bedoelde openbare lichamen met uitzondering van de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba en rechtspersonen alsmede
degenen die ingevolge het eerste lid bij algemene maatregel van bestuur
zijn aangewezen.
6.
Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen maken bij het verwerken van de gegevens die van belang zijn voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen, bedoeld in artikel 25, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.
Artikel 38a Gegevensverstrekking
door de Belastingdienst/Toeslagen
{Informatieverstrekking door Belastingdienst}
1. De
Belastingdienst/Toeslagen kan onder bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur te bepalen voorwaarden ten behoeve van bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen voorzieningen die de
dienstverlening voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet
verbeteren, gegevens verstrekken die voor deze dienstverlening noodzakelijk
zijn.
2.
De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt aan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen waarmee op basis van een convenant wordt samengewerkt de gegevens waarvan bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het betreffende bestuursorgaan.
Artikel 39 Informatie-uitwisseling
{Informatie-uitwisseling}
1. De Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur en
de ontvanger wisselen de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn
voor de uitvoering van deze wet en voor de heffing en invordering van
rijksbelastingen, onder vermelding van het burgerservicenummer van
degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking
hebben.
2.
Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, wisselen de Belastingdienst/Toeslagen en de directeur-generaal Belastingdienst de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering door de directeur-generaal Belastingdienst of zijn ondergeschikten van de werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
3.
Onze Minister verstrekt aan Onze Ministers wie het aangaat de
inlichtingen die zij nodig hebben voor de beleidsvorming en
beleidsevaluatie alsmede voor het volgen van de ontwikkeling van
de uitgaven, met betrekking tot inkomensafhankelijke regelingen.
4.
Onze Ministers wie het aangaat verstrekken aan Onze Minister
de inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitvoering van
inkomensafhankelijke regelingen door de Belastingdienst/Toeslagen.
Artikel 39a Verwerking persoonsgegevens uitreizigers
Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, kan de Belastingdienst/Toeslagen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerken die onderdeel zijn van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.
Paragraaf 6 Bestuurlijke boete
Artikel 40 Verzuimen
{Niet of te laat verstrekte inlichtingen}
1.
Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
{Toepassing AWR}
2.
Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
4.
In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
Artikel 41 Vergrijpen
{Niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens en lichtingen}
1.
Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd.
{Opzet of grove schuld}
2.
De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits:
a.een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en
b.de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd.
3.
Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van:
a.een eerste bepaling of herziening van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ingeval er geen inkomstenbelasting verschuldigd is, dan wel de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld op nihil;
b.een vaststelling of herziening van een beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen;
worden onder de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, mede verstaan de gegevens of inlichtingen die ten behoeve van deze beschikking aan de inspecteur zijn verstrekt dan wel hadden moeten worden verstrekt.
4.
Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
5.
Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
6.
In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
Artikel 41bis
{Overtreder}
1.
In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:
a.degene die de overtreding doet plegen;
b.degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;
c.degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.
{Medeplichtige}
2.
De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40, eerste lid, kan niet worden opgelegd aan een medeplichtige.
3.
Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd.
Artikel 41a Indexatie
boetebedragen
{Indexatie}
1.
Het in artikel 40 genoemde bedrag wordt
elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij
ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het
eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2
van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing
met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het
product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.
2.
De
gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot
overtredingen die hebben plaatsgevonden na het begin van het
kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn
gewijzigd.
Artikel 42 Vrijwillige verbetering
{Vrijwillige verbetering}
Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de
Belastingdienst/Toeslagen alsnog de juiste en volledige gegevens
en inlichtingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat de Belastingdienst/Toeslagen met de onjuistheid of
onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt aan hem niet
de bestuurlijke
boete, bedoeld in artikel 40 of artikel 41, opgelegd.
Hoofdstuk 3 Toezicht en opsporing
Artikel 43 Toezichthouders
{Toezicht}
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Ministers
wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.
2.
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in
de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 44 Opsporingsambtenaren
{Opsporingsambtenaren}
1.
Met de opsporing van de feiten omschreven in de artikelen 225
tot en met 227b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht, voor
zover het feit voor de toepassing van deze wet van belang is,
zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering,
belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Ministers
wie het aangaat. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de
opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en
met 182, en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze
feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling,
gedaan of ondernomen door henzelf.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 44a Contactambtenaar
{Contactambtenaar}
Ten dienste van de vervolging en berechting van de feiten waarvan de ambtenaren, bedoeld in artikel 44, zijn belast met de opsporing kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, ambtenaren van de Belastingdienst/Toeslagen aanwijzen die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.
Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen
Artikel 45 Beslagverbod
{Beslagverbod}
1.
Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding,
verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag
ingevolge faillissement of toepassing van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft
beslag wegens:
a.een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting
wegens een geleverde prestatie waarbij de
betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is
voor de tegemoetkoming;
b.een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan
terugvordering dat betrekking heeft op dezelfde
inkomensafhankelijke regeling.
De uitzondering opgenomen in
onderdeel a van dit lid is niet van toepassing met betrekking tot een
tegemoetkoming in het kader van de Wet op het kindgebonden
budget.
2.
Elk beding dat strijdt met het eerste lid is nietig.
Artikel 46 Samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen
{Samenloop buitenlandse regelgeving}
Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen regels worden gesteld
over de samenloop van tegemoetkomingen met
tegemoetkomingen op grond van een buitenlandse
regeling of een regeling van een volkenrechtelijke
organisatie.
Artikel 47 Hardheidsclausule
{Hardheidsclausule}
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet
te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de
toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 48 Evaluatie
{Rapportage}
Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers wie het
mede aangaat, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet,
en vervolgens vijfjaarlijks, aan de Staten-Generaal een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 49
Vervallen
Artikel 50 Inwerkingtreding
{Inwerkingtreding}
Deze wet treedt in werking op 1 september 2005 en geldt voor
berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2006.
Artikel 51 Citeertitel
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
23 juni 2005
Beatrix
De
Staatssecretaris
van
Financiën
,
Wijn
De
Minister
van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
,
Geus
de vijfde juli 2005
De
Minister
van
Justitie
,
Donner