Algemene wet bestuursrecht
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat
ingevolge artikel 107, tweede lid, van de
Grondwet de wet algemene regels van
bestuursrecht dient vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Titel 1.1 Definities en reikwijdte
Artikel 1:1
{Bestuursorgaan}
1.
Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a.een orgaan van een rechtspersoon die krachtens
publiekrecht is ingesteld, of
b.een ander persoon of college, met enig openbaar
gezag bekleed.
{Geen bestuursorgaan}
2.
De volgende organen, personen en colleges worden niet als
bestuursorgaan aangemerkt:
a.de wetgevende macht;
b.de kamers en de verenigde vergadering der
Staten-Generaal;
c.onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die
met rechtspraak zijn belast, alsmede de Raad voor de
rechtspraak en het College van afgevaardigden;
d.de Raad van State en zijn afdelingen;
e.de Algemene Rekenkamer;
f.de Nationale ombudsman en
de substituut-ombudsmannen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de
Wet Nationale ombudsman, en ombudsmannen en ombudscommissies als
bedoeld in artikel 9:17, onderdeel
b;
g.de voorzitters, leden, griffiers en secretarissen
van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen, de
procureur-generaal, de plaatsvervangend
procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de
Hoge Raad, de besturen van de in onderdeel c
bedoelde organen alsmede de voorzitters van die
besturen, alsmede de commissies uit het midden van
de in de onderdelen b
tot en met f bedoelde
organen;
h.de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en haar afdelingen, bedoeld in artikel 97 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
i.de toetsingscommissie inzet bevoegdheden, bedoeld in artikel 32 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
3.
Een ingevolge het tweede lid uitgezonderd orgaan, persoon
of college wordt wel als bestuursorgaan aangemerkt voor
zover het orgaan, de persoon of het college besluiten neemt
of handelingen verricht ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de
Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten
betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden, met uitzondering van een voor het leven
benoemde ambtenaar werkzaam bij de Raad van State en zijn afdelingen en
de Algemene Rekenkamer.
4.
De
vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan
treffen de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan
behoort.
Artikel 1:2
{Belanghebbende}
1.
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang
rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.
Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde
belangen als hun belangen beschouwd.
3.
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede
beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij
krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke
werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 1:3
{Besluit}
1.
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing
van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke
rechtshandeling.
{Beschikking}
2.
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van
algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een
aanvraag daarvan.
{Aanvraag}
3.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een
belanghebbende, een besluit te nemen.
{Beleidsregel}
4.
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit
vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen
verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen,
de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke
voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 1:4
{Bestuursrechter}
1.
Onder bestuursrechter wordt verstaan: een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met bestuursrechtspraak is belast.
{Hogerberoepsrechter}
2.
Onder hogerberoepsrechter wordt verstaan: een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt.
3.
Een tot de rechterlijke macht behorend gerecht wordt als
bestuursrechter aangemerkt voor zover
hoofdstuk 8 of de
Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften - met uitzondering van
hoofdstuk VIII - van toepassing of van
overeenkomstige toepassing is.
Artikel 1:5
{Bezwaar}
1.
Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik
maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande
bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het
bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
{Administratief beroep}
2.
Onder het instellen van administratief beroep wordt
verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk
voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een
besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk
het besluit heeft genomen.
{Beroep in het bestuursrecht}
3.
Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het
instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een bestuursrechter.
Artikel 1:6
{Reikwijdte hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 Algemene wet bestuursrecht}
De hoofdstukken 2 tot en met
8 en 10 van deze wet zijn
niet van toepassing op:
a.de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede
de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;
b.de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen
op grond van de Vreemdelingenwet
2000;
c.de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende
maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd
is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen;
d.besluiten en handelingen ter uitvoering van de
Wet militair
tuchtrecht;
e.besluiten en handelingen ter uitvoering van de
Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij
zelfdoding.
Titel 1.2 Uitvoering van bindende besluiten van
organen van de Europese Unie
Artikel 1:7
{Advies en extern overleg bestuursorgaan }
1.
Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk
voorschrift advies moet worden gevraagd of extern overleg
moet worden gevoerd inzake een besluit alvorens een zodanig
besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet
indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot
uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de
Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad
gezamenlijk of van de Europese Commissie.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het horen van de
Raad van State.
Artikel 1:8
{Voorpublicatie door bestuursorgaan bij uitvoering van Europese besluiten}
1.
Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk
voorschrift van het ontwerp van een besluit kennis moet
worden gegeven alvorens een zodanig besluit kan worden
genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen
besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend
besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees
Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de overlegging van
het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur of
ministeriële regeling aan de Staten-Generaal, indien:
a.bij de wet is bepaald dat door of namens een der
Kamers der Staten-Generaal of door een aantal leden
daarvan de wens te kennen kan worden gegeven dat het
onderwerp of de inwerkingtreding van die algemene
maatregel van bestuur of ministeriële regeling bij
de wet wordt geregeld, of
b.
artikel 21.6, zesde lid,
van de Wet milieubeheer van toepassing
is.
Artikel 1:9
{Wetsvoorstellen en Europese besluiten}
Deze titel is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van
wet.
Hoofdstuk 2 Verkeer tussen burgers en
bestuursorganen
Afdeling 2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2:1
{Vertegenwoordiging in verkeer met bestuursorganen}
1.
Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het
verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een
gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2.
Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een
schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 2:2
{Weigering vertegenwoordiging door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan kan bijstand of vertegenwoordiging door
een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.
2.
De belanghebbende en de in het eerste lid bedoelde persoon
worden van de weigering onverwijld schriftelijk in kennis
gesteld.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van
advocaten.
Artikel 2:3
{Doorzending door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan
kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld
door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan
aan de afzender.
2.
Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem
bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig
mogelijk terug aan de afzender.
Artikel 2:4
{Onpartijdigheid bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder
vooringenomenheid.
2.
Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan
behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk
belang bij een besluit hebben, de besluitvorming
beïnvloeden.
Artikel 2:5
{Geheimhouding betrokkenen bij bestuursorgaan}
1.
Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van
een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over
gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of
redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit
hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake
van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is
verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor
zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling
verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling
voortvloeit.
2.
Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en
daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een
bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn
taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor
werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende
taak uitoefenen.
Afdeling 2.2 Gebruik van de taal in het bestuurlijk
verkeer
Artikel 2:6
{Taalgebruik bestuursorganen}
1.
Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame
personen gebruiken de Nederlandse taal, tenzij bij wettelijk
voorschrift anders is bepaald.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden
gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de
belangen van derden daardoor niet onevenredig worden
geschaad.
Artikel 2:7
Vervallen
Artikel 2:8
Vervallen
Artikel 2:9
Vervallen
Artikel 2:10
Vervallen
Artikel 2:11
Vervallen
Artikel 2:12
Vervallen
Afdeling 2.3 Verkeer langs elektronische weg
Artikel 2:13
{Elektronische verzending tussen burgers en bestuursorganen}
1.
In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch
worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
2.
Het eerste lid geldt niet, indien:
a.dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of
b.een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
Artikel 2:14
{Elektronische verzending door bestuursorgaan}
1.
Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden
is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft
gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2.
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending
van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend
elektronisch.
3.
Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt
dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard
en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
Artikel 2:15
{Elektronische verzending naar bestuursorgaan}
1.
Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden
voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend.
Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische
weg.
2.
Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden
weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting
voor het bestuursorgaan zou leiden.
3.
Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor
zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende
is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel
waarvoor het wordt gebruikt.
4.
Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig
mogelijk aan de afzender mede.
Artikel 2:16
{Elektronische ondertekening}
1.
Aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor ondertekening is gebruikt, voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het is gebruikt.
2.
Indien de veiligheid en de betrouwbaarheid van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt dit noodzakelijk maken, kan bij wettelijk voorschrift het gebruik worden voorgeschreven van een bepaald type elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 10, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 (PbEU 2014, L257). Daarbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, tenzij het gaat om een geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11 of een gekwalificeerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12 van die verordening.
Artikel 2:17
{Tijdstip van verzending elektronisch bericht door bestuursorgaan}
1.
Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is
verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking
bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid
draagt of, indien het bestuursorgaan
en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking,
het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
2.
Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is
ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking
heeft bereikt.
Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen over besluiten
Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen
Artikel 3:1
{Toepassingsbereik algemeen verbindende voorschriften}
1.
Op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften:
a.is afdeling
3.2 slechts van toepassing, voor
zover de aard van de besluiten zich daartegen niet
verzet;
b.zijn de afdelingen
3.6 en 3.7 niet
van toepassing.
{Schakelbepaling}
2.
Op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten
zijn de afdelingen 3.2
tot en met 3.4 van overeenkomstige toepassing, voor
zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.
Afdeling 3.2 Zorgvuldigheid en belangenafweging
Artikel 3:2
{Zorgvuldige voorbereiding besluit}
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan
de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen
belangen.
Artikel 3:3
{Détournement de pouvoir}
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een
besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is
verleend.
Artikel 3:4
{Belangenafweging door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit
betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk
voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid
een beperking voortvloeit.
{Evenredigheid nadelige gevolgen besluit}
2.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van
een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de
met het besluit te dienen doelen.
Afdeling 3.3 Advisering
Artikel 3:5
{Adviseur bij besluiten}
1.
In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon
of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast
met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen
besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van
dat bestuursorgaan.
2.
Deze afdeling is niet van toepassing op het horen van de
Raad van State.
Artikel 3:6
{Adviestermijn bij besluiten}
1.
Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift
een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven
binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn
mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet
naar behoren kan vervullen.
2.
Indien het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het
enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van
het besluit.
Artikel 3:7
{Gegevensverstrekking aan adviseur door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, stelt
aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter
beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van
diens taak.
2.
Artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:8
{Vermelding adviseur in besluit}
In of bij het besluit wordt de adviseur vermeld die advies heeft
uitgebracht.
Artikel 3:9
{Integriteit adviseur bij besluit}
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en
gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het
bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op
zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:9a
{Advisering bij wetsvoorstellen}
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorstellen
van wet.
Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Artikel 3:10
{Procedure voorbereiding besluit}
1.
Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van
besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij
besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
2. Tenzij
bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders
is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding
van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot intrekking
of wijziging van een
besluit.
3.
Afdeling 4.1.1
is mede van toepassing op andere besluiten dan
beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en
voorbereid overeenkomstig deze afdeling.
4.
Indien
deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is
paragraaf 4.1.3.3. niet van
toepassing.
Artikel 3:11
{Terinzagelegging ontwerp besluit}
1.
Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen
besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die
redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het
ontwerp, ter inzage.
2.
Artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur is van
overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde
stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan
mededeling gedaan.
3.
Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het
bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.
4.
De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste
lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:12
{Bekendmaking ontwerp besluit}
1.
Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan
in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op
een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan
kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
2.
Indien het een besluit van een tot de centrale overheid
behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in
ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3.
In de kennisgeving wordt vermeld:
a.waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
b.wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen
naar voren te brengen;
c.op welke wijze dit kan geschieden;
d.indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede
lid: de termijn waarbinnen het
besluit zal worden genomen.
Artikel 3:13
{Toezending besluit aan belanghebbenden}
1.
Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn
gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de
terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen
de aanvrager.
2.
Artikel 3:12, derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:14
{Aanvulling stukken door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan
met nieuwe relevante stukken en gegevens.
2.
Artikel 3:11, tweede tot en met
vierde lid, is van toepassing.
Artikel 3:15
{Zienswijzen belanghebbenden}
1.
Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze
schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp
naar voren brengen.
2.
Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan
worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet
worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
3.
Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het
bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te
reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
4.
Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een
besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het
te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in
de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
Artikel 3:16
{Termijn voor zienswijzen belanghebbenden en advisering}
1.
De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en
het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3,
bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een
langere termijn is bepaald.
2.
De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
3.
Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:17
{Verslag mondelinge zienswijzen}
Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15
mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Artikel 3:18
{Termijn besluit op aanvraag}
1.
Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het
bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
2.
Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden
onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een
ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst
van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met
een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan
een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in
de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
3.
In afwijking van het eerste lid neemt het bestuursorgaan het
besluit uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van
het ontwerp, indien het een besluit betreft:
a.inzake intrekking van een besluit;
b.inzake wijziging van een besluit en de aanvraag is
gedaan door een ander dan degene tot wie het te
wijzigen besluit is gericht.
4.
Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, doet het
bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk nadat de termijn
voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken,
mededeling op de wijze, bedoeld in artikel 3:12, eerste en tweede
lid. In afwijking van het eerste of derde
lid neemt het bestuursorgaan het besluit in dat geval binnen
vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van
zienswijzen is verstreken.
Afdeling 3.5 Samenhangende besluiten
Paragraaf 3.5.1 Algemeen
Artikel 3:19
{Reikwijdte}
Deze afdeling is van toepassing op besluiten die nodig zijn om een
bepaalde activiteit te mogen verrichten en op besluiten die strekken tot het
vaststellen van een financiële aanspraak met het oog op die activiteit.
Paragraaf 3.5.2 Informatie
Artikel 3:20
{Informatieverschaffing door bestuursorgaan}
1.
Het bestuursorgaan bevordert dat een aanvrager in kennis wordt gesteld
van andere op aanvraag te nemen besluiten waarvan het bestuursorgaan
redelijkerwijs kan aannemen dat deze nodig zijn voor de door de aanvrager te
verrichten activiteit.
2.
Bij de kennisgeving wordt per besluit in ieder geval vermeld:
a.naam en adres van het bestuursorgaan, bevoegd tot het nemen van het
besluit;
b.krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt
genomen.
Paragraaf 3.5.3 Coördinatie van
besluitvorming en rechtsbescherming
Artikel 3:21
{Toepasselijkheid}
1.
Deze paragraaf is van toepassing op besluiten ten aanzien waarvan dit
is bepaald:
a.bij wettelijk voorschrift, of
b.bij besluit van de tot het nemen van die besluiten bevoegde
bestuursorganen.
2.
Deze paragraaf is niet van toepassing op besluiten als bedoeld in
artikel 4:21, tweede
lid, of ten aanzien waarvan bij of krachtens wettelijk
voorschrift een periode is vastgesteld, na afloop waarvan wordt beslist op
aanvragen die in die periode zijn ingediend.
Artikel 3:22
{Coördinerend bestuursorgaan}
Bij of krachtens het in
artikel 3:21, eerste lid,
onderdeel a, bedoelde wettelijk voorschrift of bij het in
artikel 3:21, eerste lid,
onderdeel b, bedoelde besluit wordt een van de betrokken
bestuursorganen aangewezen als coördinerend bestuursorgaan.
Artikel 3:23
{Taken coördinerend bestuursorgaan}
1.
Het coördinerend bestuursorgaan bevordert een doelmatige en
samenhangende besluitvorming, waarbij de bestuursorganen bij de beoordeling van
de aanvragen in ieder geval rekening houden met de onderlinge samenhang
daartussen en tevens letten op de samenhang tussen de te nemen besluiten.
2.
De andere betrokken bestuursorganen verlenen de medewerking die voor
het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming nodig is.
Artikel 3:24
{Aanvragen bij coördinerend bestuursorgaan}
1.
De besluiten worden zoveel mogelijk gelijktijdig aangevraagd, met dien
verstande dat de laatste aanvraag niet later wordt ingediend dan zes weken na
ontvangst van de eerste aanvraag.
2.
De aanvragen worden ingediend bij het coördinerend bestuursorgaan. Het
coördinerend bestuursorgaan zendt terstond na ontvangst van de aanvragen een
afschrift daarvan aan de bevoegde bestuursorganen.
3.
Indien een aanvraag voor een van de besluiten ontbreekt, stelt het
coördinerend bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid de ontbrekende
aanvraag binnen een door het coördinerend bestuursorgaan te bepalen termijn in
te dienen. Indien de ontbrekende aanvraag niet tijdig wordt ingediend, is het
coördinerend bestuursorgaan bevoegd om deze paragraaf ten aanzien van bepaalde
besluiten buiten toepassing te laten. In dat geval wordt voor de toepassing van
bij wettelijk voorschrift geregelde termijnen het tijdstip waarop tot het
buiten toepassing laten wordt beslist, gelijkgesteld met het tijdstip van
ontvangst van de aanvraag.
4.
Bij het in
artikel 3:21, eerste lid,
onderdeel a, bedoelde wettelijk voorschrift kan worden bepaald
dat de aanvraag voor een besluit niet wordt behandeld indien niet tevens de
aanvraag voor een ander besluit is ingediend.
Artikel 3:25
{Aanvang beslistermijn coördinerend bestuursorgaan}
Onverminderd
artikel 3:24, derde en vierde
lid, vangt de termijn voor het nemen van de besluiten aan met
ingang van de dag waarop de laatste aanvraag is ontvangen.
Artikel 3:26
{Voorbereiding besluiten coördinerend bestuursorgaan}
1.
Indien op de voorbereiding van een van de besluiten
afdeling 3.4 van
toepassing is, is die afdeling van toepassing op de voorbereiding van alle
besluiten, met inachtneming van het volgende:
a.de ingevolge de
artikelen 3:11
en
3:44, eerste lid, onderdeel
a, vereiste terinzagelegging geschiedt in ieder geval ten
kantore van het coördinerend bestuursorgaan;
b.het coördinerend bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de
gelegenheid tot het mondeling naar voren brengen van zienswijzen wordt gegeven
met betrekking tot de ontwerpen van alle besluiten gezamenlijk;
c.zienswijzen kunnen in ieder geval bij het coördinerend
bestuursorgaan naar voren worden gebracht;
d.indien over het ontwerp van een van de besluiten zienswijzen naar
voren kunnen worden gebracht door een ieder, geldt dit eveneens met betrekking
tot de ontwerpen van de andere besluiten;
e.de ingevolge die afdeling en
afdeling 3.6
vereiste mededelingen, kennisgevingen en toezendingen geschieden door het
coördinerend bestuursorgaan;
f.alle besluiten worden genomen binnen de termijn die geldt voor het
besluit met de langste beslistermijn;
g.de dag van terinzagelegging bij het coördinerend bestuursorgaan is
bepalend voor de aanvang van de beroepstermijn ingevolge
artikel 6:8, vierde
lid.
2.
Indien
afdeling 3.4
niet van toepassing is, geschiedt de voorbereiding met toepassing of
overeenkomstige toepassing van
afdeling 4.1.2
en de onderdelen b tot en met f van het eerste lid van dit artikel.
Artikel 3:27
{Toezending besluiten aan coördinerend bestuursorgaan}
1.
De bevoegde bestuursorganen zenden de door hen genomen besluiten toe
aan het coördinerend bestuursorgaan.
2.
Het coördinerend bestuursorgaan maakt de besluiten gelijktijdig bekend
en legt deze gelijktijdig ter inzage.
Artikel 3:28
{Bezwaar en administratief beroep bij coördinerend bestuursorgaan}
1.
Indien tegen een van de besluiten bezwaar kan worden gemaakt of
administratief beroep kan worden ingesteld, geschiedt dit door het indienen van
het bezwaar- of beroepschrift bij het coördinerend bestuursorgaan. Het
coördinerend bestuursorgaan zendt terstond na ontvangst van het bezwaar- of
beroepschrift een afschrift daarvan aan het bevoegde bestuursorgaan.
2.
De bevoegde bestuursorganen zenden de door hen genomen beslissingen op
bezwaar of beroep toe aan het coördinerend bestuursorgaan. Het coördinerend
bestuursorgaan maakt de beslissingen gelijktijdig bekend en doet de ingevolge
artikel 7:12, derde
lid, of
7:26, vierde
lid, vereiste mededelingen.
3.
Een beslissing op een verzoek in te stemmen met rechtstreeks beroep bij
de bestuursrechter als bedoeld in
artikel 7:1a, vierde
lid, wordt genomen door het coördinerend bestuursorgaan.
Onverminderd
artikel 7:1a, tweede
lid, wijst het coördinerend bestuursorgaan het verzoek in
ieder geval af, indien tegen een van de andere besluiten een bezwaarschrift is
ingediend waarin eenzelfde verzoek ontbreekt.
Artikel 3:29
{Beroep tegen besluit bekendgemaakt door coördinerend bestuursorgaan}
1.
Indien tegen een of meer van de besluiten beroep kan worden ingesteld
bij de rechtbank, staat tegen alle besluiten beroep open bij de rechtbank
binnen het rechtsgebied waarvan het coördinerend bestuursorgaan zijn zetel
heeft.
2.
Indien tegen alle besluiten beroep kan worden ingesteld bij een andere
bestuursrechter dan de rechtbank, staat tegen alle besluiten beroep
open bij:
a.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien tegen
een of meer van de besluiten bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
b.het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien tegen een of
meer van de besluiten beroep kan worden ingesteld bij het College en onderdeel
a niet van toepassing is;
c.de Centrale Raad van Beroep, indien tegen een of meer van de
besluiten beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep en de
onderdelen a en b niet van toepassing zijn.
3.
Indien tegen de uitspraak van de rechtbank inzake een of meer besluiten
hoger beroep kan worden ingesteld bij:
a.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, staat inzake
alle besluiten hoger beroep open bij de Afdeling;
b.het College van Beroep voor het bedrijfsleven en onderdeel a niet
van toepassing is, staat inzake alle besluiten hoger beroep open bij het
College;
c.de Centrale Raad van Beroep en de
onderdelen a en b niet van
toepassing zijn, staat inzake alle besluiten hoger beroep open bij de Centrale
Raad van Beroep.
4.
De ingevolge het eerste lid bevoegde rechtbank of de ingevolge het
tweede of derde lid bevoegde bestuursrechter kan de behandeling van de
beroepen in eerste aanleg dan wel de hoger beroepen verwijzen naar een andere
rechtbank onderscheidenlijk een andere bestuursrechter die voor de
behandeling ervan meer geschikt wordt geacht.
Artikel 8:13, tweede en derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:30
Vervallen
Artikel 3:31
Vervallen
Artikel 3:32
Vervallen
Artikel 3:33
Vervallen
Afdeling 3.6 Bekendmaking en mededeling
Artikel 3:40
{Inwerkingtreding besluit}
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41
{Bekendmaking besluit aan belanghebbende(n)}
1.
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer
belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of
uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.
Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden
op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij
op een andere geschikte wijze.
Artikel 3:42
{Bekendmaking andere besluiten}
1.
De
bekendmaking van besluiten van een tot de centrale overheid behorend
bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht,
geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud
ervan in de Staatscourant, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald.
2.
De
bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid
behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn
gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de
zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een
dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van
overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk
voorschrift anders is
bepaald.
3.
{Terinzagelegging}
Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven,
wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de
kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter
inzage ligt.
Artikel 3:43
{Mededeling besluit}
1.
Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking
wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij
de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben
gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5
wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies
wordt afgeweken.
2.
Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld
wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:44
{Mededeling besluit na uniforme openbare voorbereidingsprocedure}
1.
Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is
gegeven aan afdeling 3.4,
geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:
a.met overeenkomstige toepassing van de
artikelen
3:11 en 3:12, eerste of tweede
lid, en derde lid, onderdeel a,
met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen
totdat de beroepstermijn is verstreken, en
b.door toezending van een exemplaar van het besluit
aan degenen die over het ontwerp van het besluit
zienswijzen naar voren hebben gebracht.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan het bestuursorgaan:
a.indien de omvang van het besluit daartoe aanleiding
geeft, volstaan met een ieder van de daar bedoelde
personen de strekking van het besluit mee te delen;
b.indien een zienswijze door meer dan vijf personen
naar voren is gebracht bij hetzelfde geschrift,
volstaan met toezending van een exemplaar aan de
vijf personen wier namen en adressen als eerste in
dat geschrift zijn vermeld;
c.indien een zienswijze naar voren is gebracht door
meer dan vijf personen bij hetzelfde geschrift en de
omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft,
volstaan met het meedelen aan de vijf personen wier
namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn
vermeld, van de strekking van het besluit;
d.indien toezending zou moeten geschieden aan meer dan
250 personen, die toezending achterwege laten.
Artikel 3:45
{Melding bezwaar- of beroepsmogelijkheden bij besluit }
1.
Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of
beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de
bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding
gemaakt.
2.
Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij
welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden
ingesteld.
Afdeling 3.7 Motivering
Artikel 3:46
{Deugdelijke motivering van besluit}
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 3:47
{Vermelding motivering bij besluit}
1.
De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
2.
Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk
voorschrift het besluit wordt genomen.
3.
Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet
aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden
vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week
na de bekendmaking.
4.
In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met
3:43 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:48
{Geen motivering van besluit}
1.
De vermelding van de motivering kan achterwege blijven
indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan
geen behoefte bestaat.
2.
Verzoekt een belanghebbende binnen een redelijke termijn om
de motivering, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.
Artikel 3:49
{Advies als motivering besluit}
Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan
worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop
uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat
en van het advies kennis is of wordt gegeven.
Artikel 3:50
{Afwijking van advies over besluit}
Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een
met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht
advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de
motivering vermeld.
Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen over besluiten
Titel 4.1 Beschikkingen
Afdeling 4.1.1 De aanvraag
Artikel 4:1
{Aanvraag beschikking}
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de
aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk
ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag
te beslissen.
Artikel 4:2
{Vereisten aanvraag beschikking}
1.
De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a.de naam en het adres van de aanvrager;
b.de dagtekening;
c.een aanduiding van de beschikking die wordt
gevraagd.
2.
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die
voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij
redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:3
{Gegevensverschaffing aanvrager beschikking}
1.
De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te
verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing
van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip
van de bescherming van medische en psychologische
onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming
van bedrijfs- en fabricagegegevens.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk
voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is
bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.
Artikel 4:3a
{Elektronische aanvraag beschikking}
Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende
aanvraag.
Artikel 4:4
{Formulier voor aanvraag beschikking}
Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen,
kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van
gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is
voorzien bij wettelijk voorschrift.
Artikel 4:5
{Afwijzing behandeling beschikking}
1.
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a.de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor
het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b.de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel
2:15, of
c.de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling
van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door
het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.
Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens
of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een
vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of
voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is,
kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te
behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad
binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de
aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3.
Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens
of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een
samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de
voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door
het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een
samenvatting aan te vullen.
4.
Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de
aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag
is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn
ongebruikt is verstreken.
Artikel 4:6
{Hernieuwde aanvraag beschikking}
1.
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking
een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden
nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
vermelden.
2.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder
toepassing te geven aan artikel 4:5 de
aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere
afwijzende beschikking.
Afdeling 4.1.2 De voorbereiding
Artikel 4:7
{Zienswijze aanvrager beschikking}
1.
Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een
beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de
gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a.de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de
aanvrager betreffen, en
b.die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf
heeft verstrekt.
2.
Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de
aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.
Artikel 4:8
{Zienswijze derde belanghebbende beschikking}
1.
Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen
een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd
naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die
belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren
te brengen indien:
a.de beschikking zou steunen op gegevens over feiten
en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b.die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter
zake zijn verstrekt.
2.
Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet
heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te
verstrekken.
Artikel 4:9
{Vorm van zienswijze op beschikking}
Bij toepassing van de artikelen 4:7 en
4:8 kan de
belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn
zienswijze naar voren brengen.
Artikel 4:10
Vervallen
Artikel 4:11
{Achterwege laten zienswijze beschikking}
Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en
4:8 achterwege laten
voor zover:
a.de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b.de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is
gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich
sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben
voorgedaan, of
c.het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden
bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds
tevoren in kennis is gesteld.
Artikel 4:12
{Achterwege laten zienswijze bij financiële beschikking}
1.
Het bestuursorgaan kan toepassing van de
artikelen 4:7 en
4:8 voorts
achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een
financiële verplichting of aanspraak indien:
a.tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief
beroep kan worden ingesteld, en
b.de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig
ongedaan kunnen worden gemaakt.
2.
Het eerste lid geldt niet bij een beschikking die strekt tot:
a.het op grond van
artikel 4:35 of
met toepassing van
artikel 4:51
weigeren van een subsidie;
b.het op grond van
artikel 4:46, tweede
lid, lager vaststellen van een subsidie, of
c.het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van een
subsidieverlening of een subsidievaststelling.
Afdeling 4.1.3 Beslistermijn
§ 4.1.3.1 Beslistermijn
Artikel 4:13
{Beslistermijn beschikking}
1.
Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij
wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken
van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na
ontvangst van de aanvraag.
2.
De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder
geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht
weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft
gegeven, noch een mededeling als bedoeld in
artikel 4:14, derde
lid, heeft gedaan.
Artikel 4:14
{Verlenging beslistermijn beschikking}
1.
Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het
bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het
daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de
beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het
bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.
3.
Indien,
bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn,
een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het
bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt
het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel
tegemoet kan worden
gezien.
Artikel 4:15
{Opschorting termijn beschikking}
1.
De
termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang
van de dag na die waarop het
bestuursorgaan:
a.de
aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen,
tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde
termijn ongebruikt is verstreken,
of
b.de aanvrager
mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs
noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd,
tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet
meer redelijk is.
2.
De
termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts
opgeschort:
a.gedurende
de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft
ingestemd,
b.zolang de
vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend,
of
c.zolang het
bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te
geven.
3.
In geval
van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de
aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke
termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4.
Indien de
opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b
en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding
van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden
gegeven.
§ 4.1.3.2 Dwangsom
bij niet tijdig beslissen
Artikel 4:16
Vervallen
Artikel 4:17
{Dwangsom bestuursorgaan}
1.
Indien
een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het
bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in
gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is
op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2.
De
dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de
daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige
dagen € 40 per dag.
3.
De eerste
dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken
zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de
beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een
schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.
Indien de
aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van
overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5.
Beroep
tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet
op.
6.
Geen
dwangsom is verschuldigd
indien:
a.het
bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is
gesteld,
b.de
aanvrager geen belanghebbende is,
of
c.de aanvraag
kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond
is.
7.
Indien er
meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de
aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 4:18
{Vaststelling dwangsom bestuursorgaan}
Het
bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom
bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de
dwangsom verschuldigd was.
Artikel 4:19
{Bezwaar en beroep bij dwangsom bestuursorgaan}
1.
Het
bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag
heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte
van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking
betwist.
2.
De
bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep
inzake de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom
echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit
orgaan gewenst is.
3.
In beroep
of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over
van de beschikking die hij betwist.
4.
Het
eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
een verzoek om voorlopige voorziening.
Artikel 4:20
{Terugvordering dwangsom bestuursorgaan}
Het
bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde dwangsommen terugvorderen
voor zover na de dag waarop de beschikking, bedoeld in artikel 4:18 is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn
verstreken.
§ 4.1.3.3 Positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Artikel 4:20a
{Reikwijdte}
1.
Deze
paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is
bepaald.
2.
Paragraaf 4.1.3.2
is niet van toepassing indien deze paragraaf van toepassing
is.
Artikel 4:20b
{Beschikking van rechtswege}
1.
Indien
niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is
beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2.
De
verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
3.
In
afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde
dag na afloop van de beslistermijn.
Artikel 4:20c
{Bekendmaking beschikking van rechtswege}
1.
Het
bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij
van rechtswege is gegeven.
2.
Bij de
bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de
beschikking van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d
{Dwangsom bij beschikking van rechtswege}
1.
Indien
het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c
binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop
volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag
dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
2.
De
dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede
lid.
3.
De
artikelen 4:17, vierde lid, en zesde lid, onder a en b, en 4:18 tot en met 4:20 zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 4:20e
{Voorschriften in beschikking van rechtswege}
Indien in een wettelijk voorschrift of een
beleidsregel is bepaald dat in een beschikking steeds bepaalde
voorschriften worden opgenomen, dan maken deze ook deel uit van de
beschikking van rechtswege.
Artikel 4:20f
{Voorwaarden en intrekking beschikking van rechtswege}
1.
Het
bestuursorgaan kan aan de beschikking van rechtswege alsnog
voorschriften verbinden of de beschikking intrekken voor zover dit
nodig is om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te
voorkomen.
2.
Een
beschikking als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden genomen
binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking van
rechtswege.
3.
Het
bestuursorgaan vergoedt de schade die door de wijziging of intrekking
bedoeld in het eerste lid wordt
veroorzaakt.
Titel 4.2 Subsidies
Afdeling 4.2.1 Inleidende bepalingen
Artikel 4:21
{Subsidie}
1.
Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële
middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op
bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als
betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
{Uitzonderingen}
2. Deze
titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die
voortvloeien uit een wettelijk voorschrift
inzake:
a.belastingen,
b.de
heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting
ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, of
c.de heffing van een inkomensafhankelijke bijdrage
dan wel een bijdragevervangende belasting ingevolge de
Zorgverzekeringswet.
3.
Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op
financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een
wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in
verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld.
4.
Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de
bekostiging van het onderwijs en onderzoek.
Artikel 4:22
{Subsidieplafond}
Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende
een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de
verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.
Artikel 4:23
{Subsidieverstrekking}
1.
Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van
een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke
activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
2.
Indien een zodanig wettelijk voorschrift is opgenomen in een
niet op een wet berustende algemene maatregel van bestuur,
vervalt dat voorschrift vier jaren nadat het in werking is
getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij
de Staten-Generaal is ingediend waarin de subsidie wordt
geregeld.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a.in afwachting van de totstandkoming van een
wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een
jaar of totdat een binnen dat jaar bij de
Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen
of tot wet is verheven en in werking is getreden;
b.indien de subsidie rechtstreeks op grond van een
door de Raad van de Europese Unie, het Europees
Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie vastgesteld programma
wordt verstrekt;
c.indien de begroting de subsidie-ontvanger en het
bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden
vastgesteld, vermeldt, of
d.in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten
hoogste vier jaren wordt verstrekt.
4.
Het bestuursorgaan publiceert jaarlijks een verslag van de
verstrekking van subsidies met toepassing van het derde
lid, onderdelen a en d.
Artikel 4:24
{Verslag over subsidies}
Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt
ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd
over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de
praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Afdeling 4.2.2 Het subsidieplafond
Artikel 4:25
{Vaststelling subsidieplafond}
1.
Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk
voorschrift worden vastgesteld.
2.
Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking
van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
3.
Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter
uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent
verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het
tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip,
waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had
moeten worden genomen.
Artikel 4:26
{Verdeling subsidie}
1.
Bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het
beschikbare bedrag wordt verdeeld.
2.
Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze
van verdeling vermeld.
Artikel 4:27
{Bekendmaking subsidieplafond}
1.
Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van
het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.
2.
Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later
wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen
voor voordien ingediende aanvragen.
Artikel 4:28
{Uitzondering gevolgen verlaging subsidieplafond}
Artikel 4:27, tweede
lid, is niet van toepassing, indien:
a.de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het
subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk
voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip
waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;
b.het een verlaging betreft die voortvloeit uit de
vaststelling of goedkeuring van de begroting, en
c.bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen
op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan
voor reeds ingediende aanvragen.
Afdeling 4.2.3 De subsidieverlening
Artikel 4:29
{Subsidieverlening vóór vaststelling}
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan
voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking
omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag
daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het
tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Artikel 4:30
{Activiteiten in beschikking tot subsidieverlening}
1.
De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving
van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.
2.
De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de
beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.
Artikel 4:31
{Bedrag in beschikking tot subsidieverlening}
1.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van
de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
2.
Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van
de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop
de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 4:32
{Periodieke aanspraak op subsidie}
Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op
financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak,
dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.
Artikel 4:33
{Voorwaarden voor subsidieverlening}
Een subsidie kan niet worden verleend onder de voorwaarde dat
uitsluitend het bestuursorgaan of uitsluitend de
subsidie-ontvanger een bepaalde handeling verricht, tenzij het
betreft de voorwaarde dat:
a.de subsidie-ontvanger medewerkt aan de totstandkoming
van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking
tot subsidieverlening, of
b.de subsidie-ontvanger aantoont dat een gebeurtenis, niet
zijnde een handeling van het bestuursorgaan of van de
subsidie-ontvanger, heeft plaatsgevonden.
Artikel 4:34
{Subsidie bij niet vastgestelde begroting}
1.
Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een
begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan
zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende
gelden ter beschikking worden gesteld.
2.
De voorwaarde kan niet worden gesteld, voor zover zulks
voortvloeit uit het wettelijk voorschrift waarop de
subsidie berust.
3.
De voorwaarde vervalt, indien het bestuursorgaan daarop niet
binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de
begroting een beroep heeft gedaan.
4.
Het beroep op de voorwaarde geschiedt bij een subsidie voor
een activiteit die door het bestuursorgaan ook in het
voorafgaande begrotingsjaar werd gesubsidieerd door een
intrekking wegens veranderde omstandigheden overeenkomstig
artikel 4:50.
5.
In andere gevallen geschiedt het beroep op de voorwaarde
door een intrekking overeenkomstig artikel 4:48, eerste
lid.
Artikel 4:35
{Weigering subsidie}
1.
De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd
indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
a.de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b.de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie
verbonden verplichtingen;
c.de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening
en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte
activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en
inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van
de subsidie van belang zijn.
2.
De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden
geweigerd indien de aanvrager:
a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de
aanvraag zou hebben geleid, of
b.failliet is verklaard of aan hem surséance van
betaling is verleend of ten aanzien van hem de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, dan wel een verzoek
daartoe bij de rechtbank is ingediend.
3.
De subsidieverlening wordt voorts geweigerd indien de verstrekking van subsidie naar het oordeel van het bestuursorgaan niet verenigbaar is met het bepaalde in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 4:36
{Subsidieovereenkomst}
1.
Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan
een overeenkomst worden gesloten.
2.
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de
aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de
overeenkomst worden bepaald dat de subsidie-ontvanger
verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de
subsidie is verleend.
Afdeling 4.2.4 Verplichtingen van de
subsidie-ontvanger
Artikel 4:37
{Verplichtingen aan subsidie}
1.
Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen
opleggen met betrekking tot:
a.aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie
wordt verleend;
b.de administratie van aan de activiteiten verbonden
uitgaven en inkomsten;
c.het vóór de subsidievaststelling verstrekken van
gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een
beslissing omtrent de subsidie;
d.de te verzekeren risico’s;
e.het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f.het afleggen van rekening en verantwoording omtrent
de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden
uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de
vaststelling van de subsidie van belang zijn;
g.het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen
van de subsidie voor derden;
h.het uitoefenen van controle door een accountant als
bedoeld in artikel 393, eerste lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek op het door het
bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de
financiële verantwoording daarover.
2.
Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, wordt opgelegd,
zijn de artikelen 4:3
en 4:4 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:38
{Andere verplichtingen aan subsidie}
1.
Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger ook andere
verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking
van het doel van de subsidie.
2.
Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust,
worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift
of krachtens wettelijk voorschrift bij de
subsidieverlening.
3.
Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust,
kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.
Artikel 4:39
{Niet-doelgebonden verplichtingen aan subsidie}
1.
Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het
doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden
verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
2.
Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts
betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee
de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.
Artikel 4:40
{Uitwerking verplichtingen aan subsidie}
De verplichtingen kunnen na de subsidieverlening worden
uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.
Artikel 4:41
{Vergoeding door subsidie-ontvanger}
1.
In de gevallen, genoemd in het tweede lid, is de
subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de
subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een
vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:
a.dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie
niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de
subsidieverlening is bepaald, en
b.daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de
vergoeding wordt bepaald.
2.
De vergoeding is slechts verschuldigd indien:
a.de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde
activiteiten gebruikte of bestemde goederen
vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan
wijzigt;
b.de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt
voor verlies of beschadiging van voor de
gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;
c.de gesubsidieerde activiteiten geheel of
gedeeltelijk worden beëindigd;
d.de subsidieverlening of de subsidievaststelling
wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of
e.de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.
{Vaststelling vergoeding subsidieontvanger}
3.
De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het
bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de
gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch
in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de
laatste beschikking tot subsidievaststelling.
Afdeling 4.2.5 De subsidievaststelling
Artikel 4:42
{Subsidievaststelling}
De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de
subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het
vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.
Artikel 4:43
{Activiteiten in subsidievaststelling}
1.
Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven,
bevat de beschikking tot subsidievaststelling een
aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.
2.
De artikelen 4:32,
4:35, tweede en derde lid, 4:38 en
4:39 zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:44
{Aanvraag tot vaststelling subsidie}
1.
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven,
dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten
of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een
aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:
a.de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel
a
, ambtshalve wordt vastgesteld;
b.bij wettelijk voorschrift of bij de
subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt
ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het
tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of
c.de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst
als bedoeld in artikel 4:36, eerste
lid, anders is geregeld.
2.
Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald,
wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij
de subsidieverlening te bepalen termijn.
3.
Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling
geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de
daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het
bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen
binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
{Ambtshalve vaststelling subsidie}
4.
Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is
ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Artikel 4:45
{Aantonen activiteiten bij subsidievaststelling}
1.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager
aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden
overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen,
tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
2.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager
rekening en verantwoording af omtrent de aan de
activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover
deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 4:46
{Subsidievaststelling}
1.
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven,
stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de
subsidieverlening vast.
2.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b.de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan
de subsidie verbonden verplichtingen;
c.de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere
beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening
zou hebben geleid, of
d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de
subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3.
Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de
werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is
verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als
noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling
van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 4:47
{Ambtshalve subsidievaststelling}
Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk
ambtshalve vaststellen, indien:
a.bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening
een termijn is bepaald binnen welke de subsidie
ambtshalve wordt vastgesteld;
b.toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde
lid, of
c.de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking
tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten
nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.
Afdeling 4.2.6 Intrekking en wijziging
Artikel 4:48
{Intrekking of wijziging subsidieverlening}
1.
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het
bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele
van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b.de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan
de subsidie verbonden verplichtingen;
c.de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere
beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening
zou hebben geleid;
d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de
subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
e.met toepassing van artikel 4:34, vijfde
lid, een beroep wordt gedaan op de
voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking
worden gesteld.
2.
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het
tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de
intrekking of wijziging anders is bepaald.
Artikel 4:49
{Intrekking of wijziging subsidievaststelling}
1.
Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of
ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan het
bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op
de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie
lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou
zijn vastgesteld;
b.indien de subsidievaststelling onjuist was en de
subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c.indien de subsidie-ontvanger na de
subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de
subsidie verbonden verplichtingen.
2.
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het
tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de
intrekking of wijziging anders is bepaald.
3.
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of
ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf
jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is
bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel c, sedert de dag
waarop de handeling in strijd met de verplichting is
verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten
zijn voldaan.
Artikel 4:50
{Termijn intrekking subsidieverlening}
1.
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het
bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van
een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de
subsidie-ontvanger wijzigen:
a.voor zover de subsidieverlening onjuist is;
b.voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde
inzichten zich in overwegende mate tegen
voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de
subsidie verzetten, of
c.in andere bij wettelijk voorschrift geregelde
gevallen.
{Vergoeding schade bij intrekking subsidieverlening}
2.
Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid,
onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade
die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen
op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder
subsidie zou hebben gedaan.
Artikel 4:51
{Weigering voortzetting subsidie}
1.
Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer
achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde
of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten,
geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie
voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat
veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich
tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de
subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een
redelijke termijn.
2.
Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie
is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot
weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen
redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het
resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in
afwijking van artikel 4:25, tweede lid.
Afdeling 4.2.7 Betaling en terugvordering
Artikel 4:52
{Betaling subsidie}
1.
Het
subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling
betaald.
2.
Indien de
subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan bij de
subsidieverlening, of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is
gegeven, bij de subsidievaststelling een van artikel 4:87, eerste lid,
afwijkende termijn voor de betaling van het subsidiebedrag worden
vastgesteld.
Artikel 4:53
{Betaling van subsidie in gedeelten}
1.
Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij
wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden
berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.
2.
Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust,
kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits
bij de subsidieverlening, of indien geen beschikking tot
subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling,
is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke
tijdstippen zij worden betaald.
Artikel 4:54
Vervallen
Artikel 4:55
Vervallen
Artikel 4:56
{Opschorting betaling van subsidie}
De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een
voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het
bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis
geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om
toepassing te geven aan artikel 4:48 of
4:49, tot en met de dag
waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is
bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het
ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Artikel 4:57
{Terugvordering onverschuldigde subsidiebedragen}
1.
Het
bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen
terugvorderen.
2.
Het
bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel
invorderen.
3.
Het
bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan
dezelfde subsidie-ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte
subsidie voor een ander tijdvak.
4.
Terugvordering
van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na
de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld
in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf
jaren zijn
verstreken.
Afdeling 4.2.8 Per boekjaar verstrekte subsidies aan
rechtspersonen
Paragraaf 4.2.8.1 Inleidende bepalingen
Artikel 4:58
{Subsidie per boekjaar}
1.
Deze afdeling is van toepassing op per boekjaar verstrekte
subsidies, indien dat bij wettelijk voorschrift of bij
besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat
deze afdeling van toepassing is op daarbij aangewezen subsidies.
Artikel 4:59
{Toezichthouders bij subsidie}
1.
Het bestuursorgaan dat met toepassing van deze afdeling een
subsidie verleent kan een of meer toezichthouders aanwijzen
die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan
de ontvanger van die subsidie opgelegde verplichtingen.
2.
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden,
vermeld in de artikelen 5:18
en 5:19.
Paragraaf 4.2.8.2 De aanvraag
Artikel 4:60
{Subsidieaanvraag}
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de
aanvraag van de subsidie uiterlijk dertien weken voor de
aanvang van het boekjaar ingediend.
Artikel 4:61
{Vereisten subsidieaanvraag}
1.
De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:
a.een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en
b.een begroting, tenzij deze voor de berekening van
het bedrag van de subsidie niet van belang is.
2.
Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als
bedoeld in artikel 4:72,
vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.
Artikel 4:62
{Activiteitenplan subsidieaanvraag}
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde
doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde
personele en materiële middelen.
Artikel 4:63
{Begroting subsidieaanvraag }
1.
De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar
geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover
deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd.
2.
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een
toelichting voorzien.
3.
Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking
heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de
begroting een vergelijking met de begroting van het lopende
boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het
jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.
Artikel 4:64
{Overige vereisten begroting subsidieaanvraag}
1.
Tenzij de aanvraag wordt ingediend door een krachtens
publiekrecht ingestelde rechtspersoon, gaat deze, indien
voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen
subsidie werd aangevraagd, voorts vergezeld van:
a.een afschrift van de oprichtingsakte van de
rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze
laatstelijk zijn gewijzigd, en
b.de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in
artikel 361 van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek dan
wel de balans en de staat van baten en lasten en de
toelichting daarop of, indien deze bescheiden
ontbreken, een verslag over de financiële positie
van de aanvrager op het moment van de aanvraag.
2.
De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bescheiden dan
wel het verslag over de financiële positie zijn voorzien
van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid
onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van
onjuistheden niet is gebleken.
3.
Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het
bestuursorgaan kan vrijstelling of ontheffing worden
verleend van het in het tweede lid bepaalde.
Artikel 4:65
{Verschillende subsidieaanvragen}
Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens
subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere
bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag,
onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de
beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
Paragraaf 4.2.8.3 De subsidieverlening
Artikel 4:66
{Subsidieverlening aan rechtspersonen}
De subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met
volledige rechtsbevoegdheid.
Artikel 4:67
{Periode subsidieverlening aan rechtspersonen}
1.
De subsidie wordt voor een boekjaar of voor een bepaald
aantal boekjaren verleend.
2.
Indien de subsidie voor twee of meer boekjaren wordt
verleend, wordt aan de subsidie de verplichting verbonden
tot het periodiek aan het bestuursorgaan verstrekken van de
gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
3.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt welke gegevens
de subsidie-ontvanger krachtens het tweede lid moet
verstrekken, alsmede op welke tijdstippen de gegevens
moeten worden verstrekt.
Paragraaf 4.2.8.4 Verplichtingen van de
subsidie-ontvanger
Artikel 4:68
{Boekjaar subsidie-ontvangende rechtspersoon}
Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening
anders is bepaald, stelt de subsidie-ontvanger het boekjaar
gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 4:69
{Administratie subsidie-ontvangende rechtspersoon}
1.
De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte
administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de
vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en
verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten
kunnen worden nagegaan.
2.
De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden
gedurende zeven jaren bewaard.
Artikel 4:70
{Afwijken van begroting door subsidie-ontvangende rechtspersoon}
Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan
of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en
inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de
subsidie-ontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het
bestuursorgaan onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Artikel 4:71
{Toestemming van bestuursorgaan handelingen subsidieontvanger}
1.
Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de
subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidie-ontvanger
de toestemming van het bestuursorgaan voor:
a.het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;
b.het wijzigen van de statuten;
c.het in eigendom verwerven, het vervreemden of het
bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn
verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel
de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;
d.het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot
verkrijging, vervreemding of bezwaring van
registergoederen of tot huur, verhuur of pacht
daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk
zijn verworven door middel van de subsidie dan wel
de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;
e.het aangaan van kredietovereenkomsten en van
overeenkomsten van geldlening;
f.het aangaan van overeenkomsten waarbij de
subsidie-ontvanger zich verbindt tot
zekerheidsstelling met inbegrip van
zekerheidsstelling voor schulden van derden of
waarbij hij zich als borg of hoofdelijk
medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde
sterk maakt;
g.het vormen van fondsen en reserveringen;
h.het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door
de subsidie-ontvanger in de gewone uitoefening van
zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;
i.het ontbinden van de rechtspersoon;
j.het doen van aangifte tot zijn faillissement of het
aanvragen van zijn surséance van betaling.
2.
Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.
3.
De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden
verdaagd.
4.
Paragraaf
4.1.3.3 is van
toepassing.
Artikel 4:72
{Egalisatiereserve subsidie-ontvangende rechtspersoon}
1.
Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de
subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.
2.
Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de
werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie
werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste
van de egalisatiereserve.
3.
De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als
redelijkerwijs mogelijk is belegd.
4.
De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de
egalisatiereserve toegevoegd.
5.
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid,
onderdelen c, d en e, is de subsidie-ontvanger ter zake van de
egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid
van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve
heeft bijgedragen.
Paragraaf 4.2.8.5 De subsidievaststelling
Artikel 4:73
{Vaststelling subsidie rechtspersoon}
De subsidie wordt per boekjaar vastgesteld.
Artikel 4:74
{Aanvraag tot vaststelling subsidie rechtspersoon}
De subsidie-ontvanger dient binnen zes maanden na afloop van het
boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in,
tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de
subsidie met toepassing van artikel 4:67, tweede
lid, voor twee of meer boekjaren is verleend.
Artikel 4:75
{Gegevens aanvraag subsidie rechtspersoon}
1.
De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld
van een financieel verslag en een activiteitenverslag.
2.
Indien de subsidie-ontvanger ingevolge wettelijk voorschrift
verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als
bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek, of indien dit bij
de subsidieverlening is bepaald, legt hij in plaats van het
financieel verslag de jaarrekening over, onverminderd
artikel 4:45, tweede lid.
Artikel 4:76
{Jaarstukken bij subsidie rechtspersoon}
1.
Indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten geheel ontleent
aan de subsidie omvat het financiële verslag de balans en
de exploitatierekening met de toelichting en zijn het
tweede tot en met vijfde lid van toepassing.
2.
Het financiële verslag geeft volgens normen die in het
maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd,
een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden
gevormd omtrent:
a.het vermogen en het exploitatiesaldo, en
b.voor zover de aard van het financiële verslag dat
toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit
van de subsidie-ontvanger.
3.
De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en
stelselmatig de grootte en de samenstelling in actief- en
passiefposten van het vermogen op het einde van het
boekjaar weer.
4.
De exploitatierekening met de toelichting geeft getrouw,
duidelijk en stelselmatig de grootte van het
exploitatiesaldo van het boekjaar weer.
5.
Het financiële verslag sluit aan op de begroting waarvoor
subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de
gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar,
voorafgaand aan het boekjaar.
Artikel 4:77
{Inkomen rechtspersoon overwegend uit subsidies}
Indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate
ontleent aan de subsidie kan bij wettelijk voorschrift of bij
de subsidieverlening worden bepaald dat artikel 4:76 van
overeenkomstige toepassing is.
Artikel 4:78
{Accountantsonderzoek bij subsidie rechtspersoon}
1.
De subsidie-ontvanger geeft opdracht tot onderzoek van het
financiële verslag aan een accountant als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
De accountant onderzoekt of het financiële verslag voldoet
aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of
het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan
beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is.
3.
De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in
een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het
financiële verslag.
4.
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld
van de in het derde lid bedoelde verklaring.
5.
Bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening kan
vrijstelling of ontheffing worden verleend van het eerste
tot en met het vierde lid.
Artikel 4:79
{Nakoming verplichtingen bij subsidie rechtspersoon}
1.
Bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening kan
worden bepaald dat de in artikel 4:78, eerste
lid, bedoelde opdracht tevens strekt tot
onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.
Bij toepassing van het eerste lid gaat de opdracht vergezeld
van een bij of krachtens wettelijk voorschrift of bij de
subsidieverlening vast te stellen aanwijzing over de
reikwijdte en de intensiteit van de controle.
3.
Bij toepassing van het eerste lid, gaat het financiële
verslag tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring
van de accountant over de naleving door de
subsidie-ontvanger van de aan de subsidie verbonden
verplichtingen.
Artikel 4:80
{Activiteitenverslag bij subsidie rechtspersoon}
Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de
activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een
vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde
doelstellingen en een toelichting op de verschillen.
Titel 4.3 Beleidsregels
Artikel 4:81
{Beleidsregels}
1.
Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met
betrekking tot een hem toekomende of onder zijn
verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem
gedelegeerde bevoegdheid.
2.
In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts
beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk
voorschrift is bepaald.
Artikel 4:82
{Beleidsregel als motivering besluit}
Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met
een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is
neergelegd in een beleidsregel.
Artikel 4:83
{Vermelding wettelijk voorschrift bij bekendmaking beleidsregel}
Bij de bekendmaking van het besluit, inhoudende een
beleidsregel, wordt zo mogelijk het wettelijk voorschrift
vermeld waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende
een beleidsregel, betrekking heeft voortvloeit.
Artikel 4:84
{Handelen conform beleidsregel}
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel,
tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben
die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in
verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Titel 4.4 Bestuursrechtelijke
geldschulden
Afdeling 4.4.1 Vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling
Artikel 4:85
{Bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Deze
titel is van toepassing op geldschulden die voortvloeien
uit:
a.een
wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan
of door een bestuursorgaan regelt,
of
b.een besluit dat
vatbaar is voor bezwaar of beroep.
2.
Deze
titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling van een
geldsom voor het in behandeling nemen van een aanvraag.
3.
Deze
titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling die bij
uitspraak van de bestuursrechter zijn
opgelegd.
Artikel 4:86
{Vaststelling bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
De
verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking
vastgesteld.
2.
De
beschikking vermeldt in ieder
geval:
a.de
te betalen
geldsom;
b.de termijn
waarbinnen de betaling moet
plaatsvinden.
Artikel 4:87
{Betalingstermijn bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
De
betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de
voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later
tijdstip vermeldt.
2.
Bij of
krachtens wettelijk voorschrift kan een andere termijn voor de betaling
worden vastgesteld.
Artikel 4:88
{Betaling bestuursrechtelijke geldschulden zonder beschikking}
1.
Bij
wettelijk voorschrift kan worden bepaald dat een geldsom moet worden
betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2.
In dat
geval wordt tevens bepaald binnen welke termijn de betaling moet
plaatsvinden.
3.
Indien de
belanghebbende binnen redelijke termijn daarom verzoekt wordt de op het
bestuursorgaan rustende verplichting tot betaling zo spoedig mogelijk
alsnog bij beschikking vastgesteld.
Artikel 4:89
{Girale betaling bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Tenzij
bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt betaling door
bijschrijving op een daartoe door de schuldeiser bestemde
bankrekening.
2.
Betaling
geschiedt in euro, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van
het bestuursorgaan anders is bepaald.
3.
Betaling
door bijschrijving op een bankrekening geschiedt op het tijdstip waarop
de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.
4.
Bij
wettelijk voorschrift kan worden bepaald dat betaling aan een ander dan
de schuldeiser geschiedt.
Artikel 4:90
{Girale betaling bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Indien
girale betaling naar het oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is,
kan het betaling in andere vorm ontvangen of verrichten.
2.
De
schuldeiser is verplicht voor iedere contante betaling een kwitantie af
te geven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald.
Artikel 4:91
{Kosten betaling bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
De kosten
van betaling komen ten laste van de schuldenaar.
2.
Indien
een bestuursorgaan betaalt aan een schuldeiser buiten de Europese Unie,
kunnen de daaraan verbonden kosten op het te betalen bedrag in
mindering worden gebracht, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald.
Artikel 4:92
{Besteding van betaalde bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Betaling
ter voldoening van een bepaalde geldschuld strekt in de eerste plaats
tot mindering van de kosten, vervolgens tot mindering van de verschenen
rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende
rente.
2.
Indien
een schuldenaar verschillende geldschulden heeft bij dezelfde
schuldeiser, kan de schuldenaar bij de betaling de geldschuld aanwijzen
waaraan de betaling moet worden
toegerekend.
Artikel 4:93
{Verrekening bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Verrekening
van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor
zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is
voorzien.
2.
Verrekening
geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is
verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de
verrekening.
3.
De
verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede
lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
4.
De
schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de
vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
5.
Uitstel
van betaling staat aan verrekening niet in de
weg.
Artikel 4:94
{Uitstel van betaling bestuursrechtelijk geldschulden}
1.
Het
bestuursorgaan kan de wederpartij uitstel van betaling
verlenen.
2.
Gedurende
het uitstel kan het bestuursorgaan niet aanmanen of
invorderen.
3.
De
beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het
uitstel geldt.
4.
Het
bestuursorgaan kan aan de beschikking tot uitstel van betaling
voorschriften verbinden.
Artikel 4:95
{Voorschot op bestuursrechtelijke geldschulden}
1.
Het
bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een
verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling
zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald.
2.
In de
beschikking tot verlening van een voorschot kan, in afwijking van
artikel 4:86, tweede lid, onderdeel a, worden volstaan met de
vermelding van de wijze waarop het bedrag van het voorschot wordt
bepaald.
3.
Bij de
beschikking tot verlening van een voorschot kan een van artikel 4:87,
eerste lid, afwijkende termijn voor de betaling van het voorschot
worden vastgesteld.
4.
Betaalde
voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd
betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
5.
Het
bestuursorgaan kan het terug te vorderen voorschot bij dwangbevel
invorderen voor zover deze bevoegdheid ook ten aanzien van de
terugvordering van de hoofdsom is toegekend.
6.
Het
bestuursorgaan kan aan de beschikking tot verlening van een voorschot
voorschriften verbinden.
Artikel 4:96
{Wijziging uitstel van betaling bestuursrechtelijke geldschuld}
Het
bestuursorgaan kan de beschikking tot uitstel van betaling
onderscheidenlijk tot verlening van een voorschot intrekken of
wijzigen:
a.indien
de voorschriften niet worden
nageleefd;
b.indien de
wederpartij onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere
beschikking zou hebben geleid,
of
c.voor zover
veranderde omstandigheden zich verzetten tegen voortduring van het
uitstel onderscheidenlijk tegen de verlening van het
voorschot.
Afdeling 4.4.2 Verzuim en wettelijke rente
Artikel 4:97
{Verzuim betaling bestuursrechtelijke geldschuld}
De
schuldenaar is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven
termijn heeft betaald.
Artikel 4:98
{Wettelijke rente verzuim bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Het
verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg
overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste
lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2.
Wettelijke
rente is niet verschuldigd indien het bedrag ervan bij enige of laatste
betaling minder bedraagt dan € 20, dan wel, indien het
bestuursorgaan de schuldenaar is, € 10.
3.
Indien na
het intreden van het verzuim de koers van het geld waarin de geldschuld
moet worden betaald zich heeft gewijzigd, is artikel 125 van Boek 6 van
het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 4:99
{Vaststelling wettelijke rente bestuursrechtelijke geldschuld}
Het
bestuursorgaan stelt het bedrag van de verschuldigde wettelijke rente
bij beschikking vast.
Artikel 4:100
{Verzuim van rechtswege van betaling bestuursrechtelijke geldschuld}
Indien het bestuursorgaan de beschikking tot
betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is
het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in
verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de
daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Artikel 4:101
{Wettelijke rente bij uitstel betaling bestuursrechtelijke geldschuld}
Voor zover het bestuursorgaan uitstel van betaling
heeft verleend of de rechter de verplichting tot betaling heeft
geschorst, is de schuldenaar over de termijn van uitstel of schorsing
wettelijke rente verschuldigd, tenzij bij het uitstel of de schorsing
anders is bepaald.
Artikel 4:102
{Rente bij wijziging bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Indien
een betaling aan het bestuursorgaan is geschied op grond van een
beschikking die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, is
het bestuursorgaan over de termijn tussen de betaling en de
terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het te veel betaalde
bedrag.
2.
Indien
een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als
gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot
betaling, is het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het
tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking
op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn
gegeven.
3.
Wettelijke
rente is niet verschuldigd voor zover de belanghebbende onjuiste of
onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel aan de belanghebbende is
toe te rekenen dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn
verstrekt.
4.
Dit
artikel is van overeenkomstige toepassing indien het bestuursorgaan de
beschikking tot betaling met terugwerkende kracht wijzigt of
intrekt.
Artikel 4:103
{Toepassingsbereik}
Deze afdeling is niet van toepassing indien bij de
wet een andere regeling omtrent verzuim en de gevolgen daarvan is
getroffen.
Afdeling 4.4.3 Verjaring
Artikel 4:104
{Verjaringstermijn bij bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
De
rechtsvordering tot betaling van een geldsom verjaart vijf jaren nadat
de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.
2.
Na
voltooiing van de verjaring kan het bestuursorgaan zijn bevoegdheden
tot aanmaning en verrekening en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging
van een dwangbevel niet meer uitoefenen.
Artikel 4:105
{Stuiting bij bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
De
verjaring wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging
overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
is van overeenkomstige toepassing.
2.
Erkenning
van het recht op betaling stuit de verjaring van de rechtsvordering
tegen hem die het recht erkent.
Artikel 4:106
{Stuiting door aanmaning bij bestuursrechtelijke geldschuld}
Het bestuursorgaan kan de verjaring ook stuiten
door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot
verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van
tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Artikel 4:107
{Stuiting door voorbehoud bij bestuursrechtelijke geldschuld}
De
schuldeiser van het bestuursorgaan kan de verjaring ook stuiten door
een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin hij
zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling
voorbehoudt.
Artikel 4:108
{Recht tot verrekening bij verjaring bestuursrechtelijke geldschuld}
Indien de schuldeiser van het bestuursorgaan een
recht tot verrekening als bedoeld in artikel 4:93 heeft, eindigt dit
recht niet door verjaring van de
rechtsvordering.
Artikel 4:109
{Bestuursrechtelijke geldschuld van bestuursorgaan}
Indien de schuldeiser van het bestuursorgaan zelf
een bestuursorgaan is, zijn de artikelen 4:107 en 4:108 niet van
toepassing.
Artikel 4:110
{Nieuwe termijn na stuiting bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Door
stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen
met de aanvang van de volgende dag.
2.
De nieuwe
termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf
jaren.
3.
Wordt de
verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door
toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 4:111
{Verlenging verjaring bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
De
verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een
bestuursorgaan wordt verlengd met de tijd gedurende welke de
schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling
heeft.
2.
Het
eerste lid is van overeenkomstige toepassing
indien:
a.de
schuldenaar in surseance van betaling
verkeert;
b.de
schuldenaar in staat van faillissement
verkeert;
c.ten
aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing
is;
d.de
tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend
rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de
verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het
rechtsgeding door het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig wordt
gemaakt.
Afdeling 4.4.4 Aanmaning en invordering bij dwangbevel
Paragraaf 4.4.4.1 De
aanmaning
Artikel 4:112
{Aanmaning bij bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Het
bestuursorgaan maant de schuldenaar die in verzuim is schriftelijk aan
tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de
aanmaning is toegezonden.
2.
Bij
wettelijk voorschrift kan een andere termijn worden
vastgesteld.
3.
De
aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden
afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren
invorderingsmaatregelen.
Artikel 4:113
{Aanmaningskosten bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Het
bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening
brengen. De vergoeding bedraagt € 6 Per 1 januari 2014: € 7 indien de schuld minder
dan € 454 Per 1 januari 2015: € 500 bedraagt en € 14 Per 1 januari 2013: € 15 indien de schuld
€ 454 Per 1 januari 2015: € 500 of meer bedraagt.
2.
De
aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt
gebracht.
Paragraaf 4.4.4.2 Invordering bij
dwangbevel
Artikel 4:114
{Dwangbevel tot betaling bestuursrechtelijke geldschuld}
Onder dwangbevel wordt verstaan: een schriftelijk
bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een
geldsom als bedoeld in artikel 4:85 af te
dwingen.
Artikel 4:115
{Wettelijke grondslag dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
De
bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel bestaat slechts indien
zij bij de wet is toegekend.
Artikel 4:116
{Executoriale titel dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
Een dwangbevel levert een executoriale titel op,
die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
Artikel 4:117
{Uitvaardiging dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Een
dwangbevel wordt slechts uitgevaardigd wanneer binnen de overeenkomstig
artikel 4:112 gestelde aanmaningstermijn niet volledig is
betaald.
2.
Bij de
wet kan evenwel worden bepaald dat het dwangbevel zo nodig zonder
aanmaning en voor het verstrijken van bij wettelijk voorschrift
gestelde of eerder gegunde betalings- of aanmaningstermijnen kan worden
uitgevaardigd of tenuitvoergelegd.
Artikel 4:118
{Hoorplicht bij aanmaning en dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
Artikel 4:8 is niet van toepassing op de aanmaning
en het dwangbevel.
Artikel 4:119
{Omvang dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Bij het
dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente
en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.
2.
Het
dwangbevel kan betrekking hebben op verschillende verplichtingen tot
betaling van een geldsom door de schuldenaar aan het
bestuursorgaan.
Artikel 4:120
{Kosten dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
De
betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op
kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd.
2.
De
gerechtelijke kosten worden berekend met toepassing van de op grond van
artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
vastgestelde tarieven. De buitengerechtelijke kosten worden berekend
met toepassing van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
tarieven.
3.
De kosten
zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van
verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is
gelegd.
Artikel 4:121
{Dwangbevel bij in termijnen betaalbare bestuursrechtelijke geldschuld}
Indien een dwangbevel dat is uitgevaardigd voor
een gedeelte van een verplichting tot betaling van een geldsom ten
uitvoer wordt gelegd door beslaglegging, kunnen bij datzelfde
dwangbevel alle tot het tijdstip van beslaglegging vervallen termijnen
van die verplichting worden ingevorderd, mits het op dat tijdstip
invorderbare bedrag uit het dwangbevel is op te
maken.
Artikel 4:122
{Vormvereisten dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Het
dwangbevel vermeldt in ieder
geval:
a.aan
het hoofd het woord
«dwangbevel»;
b.het
bedrag van de invorderbare
hoofdsom;
c.de
beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld
voortvloeit;
d.de
kosten van het dwangbevel,
en
e.dat het op kosten
van de schuldenaar ten uitvoer kan worden
gelegd.
2.
Het
dwangbevel vermeldt, indien van
toepassing:
a.het
bedrag van de aanmaningsvergoeding,
en
b.de ingangsdatum
van de wettelijke rente.
Artikel 4:123
{Bekendmaking dwangbevel bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
De
bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de betekening
van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering. De artikelen 3:41 tot en met 3:45 zijn niet van
toepassing.
2.
Het
exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het
dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen
438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden
opgekomen.
Artikel 4:124
{Privaatrechtelijke bevoegdheden bij bestuursrechtelijke geldschuld}
Het bestuursorgaan beschikt ten aanzien van de
invordering ook over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van
het privaatrecht
heeft.
Afdeling 4.4.5 Bezwaar en beroep
Artikel 4:125
{Bezwaar en beroep tegen bestuursrechtelijke geldschuld}
1.
Het
bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking waarbij de
verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, heeft mede
betrekking op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan
omtrent verrekening, uitstel van betaling, verlening van een voorschot,
vaststelling van de rente of gehele of gedeeltelijke kwijtschelding,
voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.
Het
bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een bijkomende beschikking heeft
mede betrekking op een latere bijkomende beschikking met betrekking tot
dezelfde geldschuld, voor zover de belanghebbende deze beschikking
betwist.
3.
De
bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep
inzake de bijkomende beschikking echter verwijzen naar een ander
orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
4.
In beroep
of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over
van de bijkomende beschikking die hij betwist.
5.
Het
eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
een verzoek om voorlopige
voorziening.
Titel 4.5 Treedt inwerking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:126
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:127
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:128
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:129
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:130
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Artikel 4:131
Treedt in werking op nader te bepalen tijdstip
Hoofdstuk 5 Handhaving
Titel 5.1
Algemene bepalingen
Artikel 5:1
{Overtreding}
1.
In deze
wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is
met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk
voorschrift.
{Overtreder}
2.
Onder
overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of
medepleegt.
3.
Overtredingen
kunnen worden begaan door natuurlijke personen en
rechtspersonen. Artikel
51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van
overeenkomstige
toepassing.
Artikel 5:2
{Sancties in bestuursrecht}
1.
In deze
wet wordt verstaan
onder:
a.bestuurlijke
sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde
verplichting of onthouden
aanspraak;
b.herstelsanctie:
een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk
ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het
voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen
of beperken van de gevolgen van een
overtreding;
c.bestraffende
sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder
leed toe te voegen.
2.
Geen
bestuurlijke sanctie is de enkele last tot het verrichten van bepaalde
handelingen.
Artikel 5:3
{Reikwijdte}
De
artikelen 5:4 tot en met 5:10 zijn van toepassing
op:
a.in
dit hoofdstuk geregelde bestuurlijke sancties,
en
b.bij wettelijk
voorschrift aangewezen andere bestuurlijke
sancties.
Artikel 5:4
{Legaliteit bestuurlijke sanctie}
1.
De
bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat
slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
2.
Een
bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de
sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk
voorschrift zijn omschreven.
Artikel 5:5
{Rechtvaardigingsgrond bestuurlijke sanctie}
Het
bestuursorgaan legt geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de
overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.
Artikel 5:6
{Herstelsanctie door bestuursorgaan}
Het
bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens
dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht
is.
Artikel 5:7
{Preventieve herstelsanctie}
Een
herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding
klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 5:8
{Samenloop bestuurlijke sancties}
Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden,
kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een
bestuurlijke sanctie worden opgelegd.
Artikel 5:9
{Vormvereisten bestuurlijke sanctie}
De
beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie
vermeldt:
a.de
overtreding alsmede het overtreden
voorschrift;
b.zo
nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de
overtreding is geconstateerd.
Artikel 5:10
{Bestuurlijke sanctie tot betaling van een geldsom}
1.
Voor
zover een bestuurlijke sanctie verplicht tot betaling van een geldsom,
komt deze geldsom toe aan het bestuursorgaan dat de sanctie heeft
opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald.
2.
Het
bestuursorgaan kan de geldsom invorderen bij
dwangbevel.
Artikel 5:10a
{Nemo tenetur bij bestuurlijke sanctie}
1.
Degene
die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een
bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan
verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
{Cautie bij bestuurlijke sanctie}
2.
Voor het
verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is
tot
antwoorden.
Titel 5.2 Toezicht op de naleving
Artikel 5:11
{Toezichthouder in het bestuursrecht}
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of
krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van
toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig
wettelijk voorschrift.
Artikel 5:12
{Legitimatiebewijs bestuursrechtelijke toezichthouder}
1.
Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder
een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het
bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de
toezichthouder werkzaam is.
2.
Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd
aanstonds.
3.
Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder
en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het
model van het legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij
regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Artikel 5:13
{Redelijke taakvervulling bestuursrechtelijke toezichthouder}
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik
voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak
nodig is.
Artikel 5:14
{Beperking bevoegdheden bestuursrechtelijke toezichthouder}
Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan
dat de toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de
toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.
Artikel 5:15
{Binnentreding door bestuursrechtelijke toezichthouder}
1.
Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de
benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met
uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
2.
Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.
3.
Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die
daartoe door hem zijn aangewezen.
Artikel 5:16
{Vordering inlichtingen door bestuursrechtelijke toezichthouder}
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 5:16a
{Inzage identiteitsbewijs door bestuursrechtelijke toezichthouder}
Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een
identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht.
Artikel 5:17
{Inzage zakelijke gegevens door bestuursrechtelijke toezichthouder}
1.
Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van
zakelijke gegevens en bescheiden.
2.
Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3.
Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan
geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor
dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af
te geven schriftelijk bewijs.
Artikel 5:18
{Onderzoek zaken door bestuursrechtelijke toezichthouder}
1.
Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan
opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.
2.
Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.
3.
De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende
indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens
wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.
Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet
ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de zaken voor
dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af
te geven schriftelijk bewijs.
5.
De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven.
6.
De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk
in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de
opneming of de monsterneming.
Artikel 5:19
{Onderzoek vervoermiddelen door bestuursrechtelijke toezichthouder }
1.
Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken
met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
2.
Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk
oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij
een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.
3.
Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel
inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven
bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende
taak heeft.
4.
Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze
bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de
schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn
vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen
plaats overbrengt.
5.
Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt bepaald op
welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.
Artikel 5:20
{Medewerking aan onderzoek bestuursrechtelijke toezichthouder }
1.
Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door
hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen
die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van
zijn bevoegdheden.
{Verschoning bij bestuursrechtelijke toezichthouder }
2.
Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van
medewerking weigeren, voor zover dit uit hun
geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Titel 5.3 Herstelsancties
Afdeling 5.3.1 Last onder bestuursdwang
Artikel 5:21
{Herstelsanctie}
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de
herstelsanctie,
inhoudende:
a.een
last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding,
en
b.de bevoegdheid
van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer
te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt
uitgevoerd.
Artikel 5:22
Vervallen
Artikel 5:23
{Last onder bestuursdwang bij handhaving openbare orde}
Deze afdeling is niet van toepassing op optreden
ter onmiddellijke handhaving van de openbare
orde.
Artikel 5:24
{Inhoud last onder bestuursdwang}
1.
De last
onder bestuursdwang omschrijft de te nemen
herstelmaatregelen.
2.
De last
onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden
uitgevoerd.
3.
De last
onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de
rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking
heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25
{Kosten bestuursdwang }
1.
De
toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder,
tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste
behoren te komen.
2.
De last
vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de
overtreder zullen worden gebracht.
3.
Tot de
kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van
bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de
termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
4.
De kosten
van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover
als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is
toegepast.
5.
Tot de
kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van
schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
6.
Het
bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten
vast.
Artikel 5:26
Vervallen
Artikel 5:27
{Binnentreden bij bestuursdwang }
1.
Om
bestuursdwang toe te passen, hebben door het bestuursorgaan aangewezen
personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is.
2.
Voor het
binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is het
bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een
machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het
binnentreden.
3.
Een
plaats die niet bij de overtreding is betrokken, wordt niet betreden
dan nadat het bestuursorgaan dit de rechthebbende ten minste
achtenveertig uren tevoren schriftelijk heeft aangezegd.
4.
Het derde
lid geldt niet, indien tijdige aanzegging wegens de vereiste spoed niet
mogelijk is. De aanzegging geschiedt dan zo spoedig
mogelijk.
5.
De
aanzegging omschrijft de wijze waarop het betreden zal
plaatsvinden.
6.
Het
bestuursorgaan vergoedt de schade die door het betreden van een plaats
als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze
redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen,
onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder
ingevolge artikel 5:25, vijfde lid.
Artikel 5:28
{Verzegeling bij bestuursdwang }
Het
bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast, is bevoegd tot het verzegelen
van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop
bevindt.
Artikel 5:29
{Meevoeren en opslaan bij bestuursdwang }
1.
Voor
zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan
zaken meevoeren en opslaan.
2.
Het
bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal
opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan
degene die de zaken onder zijn beheer had.
3.
Het
bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en
geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4.
Het
bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel
5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
5.
Indien de
rechthebbende niet tevens de overtreder is, kan het bestuursorgaan de
teruggave opschorten totdat de kosten van bewaring zijn
voldaan.
Artikel 5:30
{Verkoop van meegevoerde zaken bij bestuursdwang}
1.
Indien
een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij
is meegevoerd, kan worden teruggegeven, kan het bestuursorgaan de zaak
verkopen.
2.
Het
bestuursorgaan kan de zaak eerder verkopen, zodra de ingevolge artikel
5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde
kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog
worden.
3.
Verkoop
vindt evenwel niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het
afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan, tenzij het
gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen
betreft.
4.
Gedurende
drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip
eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de
ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de
verkoop. Na het verstrijken van deze termijn vervalt een batig saldo
aan het bestuursorgaan.
5.
Indien
naar het oordeel van het bestuursorgaan verkoop niet mogelijk is, kan
het de zaak om niet aan een derde in eigendom overdragen of laten
vernietigen. Het eerste tot en met het derde lid zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:31
{Bestuursdwang in spoedeisende situaties}
1.
Een
bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te
leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal
worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en
derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien de
situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht,
kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig
mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid
bekendgemaakt.
Artikel 5:31a
{Toepassingsbeschikking bij last onder bestuursdwang }
1.
De
aanvrager van een last onder bestuursdwang, dan wel een andere
belanghebbende die door de overtreding wordt benadeeld, kan het
bestuursorgaan verzoeken bestuursdwang toe te passen.
2.
Het
verzoek kan worden gedaan na afloop van de termijn, bedoeld in artikel
5:24, tweede lid.
3.
Het
bestuursorgaan beslist binnen vier weken op het verzoek. De beslissing
is een beschikking.
Artikel 5:31b
{Tijdsduur toepassingsbeschikking bestuursdwang }
De
beschikking omtrent de toepassing vervalt, voor zover de last onder
bestuursdwang wordt ingetrokken of vernietigd.
Artikel 5:31c
{Procedures over bijkomende beschikkingen bij bestuursdwang}
1.
Het
bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft
mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van
bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van
de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking
betwist.
2.
De
bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep
inzake de beschikking tot toepassing van bestuursdwang of de
beschikking tot vaststelling van de kosten echter verwijzen naar een
ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3.
In beroep
of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over
van de beschikking die hij betwist.
4.
Het
eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
een verzoek om voorlopige
voorziening.
Afdeling 5.3.2 Last onder dwangsom
Artikel 5:31d
{Last onder dwangsom}
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de
herstelsanctie,
inhoudende:
a.een
last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding,
en
b.de verplichting
tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt
uitgevoerd.
Artikel 5:32
{Afgeleide dwangsombevoegdheid}
1.
Een
bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te
leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom
opleggen.
2.
Voor een
last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het
betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen
verzet.
Artikel 5:32a
{Herstelmaatregelen in last onder dwangsom}
1.
De last
onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2.
Bij een
last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een
overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn
gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat
een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
{Bedrag last onder dwangsom }
1.
Het
bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens,
hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is
uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2.
Het
bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom
meer wordt verbeurd.
3.
De
bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het
geschonden belang en tot de beoogde werking van de
dwangsom.
Artikel 5:33
{Verbeuren bij last onder dwangsom}
Een
verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van
rechtswege is verbeurd.
Artikel 5:34
{Opheffen, opschorten of verminderen bij last onder dwangsom}
1.
Het
bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op
verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan
opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval
van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor
de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
2.
Het
bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op
verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een
jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is
verbeurd.
Artikel 5:35
{Verjaring bij last onder dwangsom}
In
afwijking van artikel 4:104 verjaart de bevoegdheid tot invordering van
een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij
is verbeurd.
Artikel 5:36
Vervallen
Artikel 5:37
{Invorderingsbeschikking bij last onder dwangsom}
1.
Alvorens
aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan
bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
2.
Het
bestuursorgaan geeft voorts een beschikking omtrent de invordering van
de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.
3.
Het
bestuursorgaan beslist binnen vier weken op het
verzoek.
Artikel 5:38
{Vervallen invorderingsbeschikking last onder dwangsom}
1.
Indien
uit een beschikking tot intrekking of wijziging van de last onder
dwangsom voortvloeit dat een reeds gegeven beschikking tot invordering
van die dwangsom niet in stand kan blijven, vervalt die
beschikking.
2.
Het
bestuursorgaan kan een nieuwe beschikking tot invordering geven die in
overeenstemming is met de gewijzigde last onder
dwangsom.
Artikel 5:39
{Procedures over bijkomende beschikkingen bij last onder dwangsom }
1.
Het
bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede
betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de
dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking
betwist.
2.
De
bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep
tegen de beschikking tot invordering echter verwijzen naar een ander
orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3.
In beroep
of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over
van de beschikking die hij betwist.
4.
Het
eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
een verzoek om voorlopige
voorziening.
Titel 5.4
Bestuurlijke boete
Afdeling 5.4.1 Algemene bepalingen
Artikel 5:40
{Bestuurlijke boete}
1.
Onder
bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende
een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een
geldsom.
2.
Deze
titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een
aanspraak op financiële middelen.
Artikel 5:41
{Verwijtbaarheid bij bestuurlijke boete}
Het
bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de
overtreding niet aan de overtreder kan worden
verweten.
Artikel 5:42
{Bestuurlijke boete en overlijden}
1.
Het
bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is
overleden.
2.
Een
bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het
overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een
onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat
tijdstip nog niet is betaald.
Artikel 5:43
{Ne bis in idem bestuurlijke boete}
Het
bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder
wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is
opgelegd, dan wel een kennisgeving als bedoeld in artikel 5:50, tweede
lid, aanhef en onderdeel a, is bekendgemaakt.
Artikel 5:44
{Una via bestuurlijke boete}
1.
Het
bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de
overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld
en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een
strafbeschikking is
uitgevaardigd.
2.
Indien de
gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt zij aan de officier van
justitie voorgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan
wel met het openbaar ministerie is overeengekomen, dat daarvan kan
worden afgezien.
3.
Voor een
gedraging die aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, legt
het bestuursorgaan slechts een bestuurlijke boete op
indien:
a.de
officier van justitie aan het bestuursorgaan heeft medegedeeld ten
aanzien van de overtreder van
strafvervolging af te zien,
of
b.het
bestuursorgaan niet binnen dertien weken een reactie van de officier
van justitie heeft
ontvangen.
Artikel 5:45
{Vervallen bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete}
1.
Indien
artikel 5:53 van toepassing is, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen
van een bestuurlijke boete vijf jaren nadat de overtreding heeft
plaatsgevonden.
2.
In de
overige gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een
bestuurlijke boete drie jaren nadat de overtreding heeft
plaatsgevonden.
3.
Indien
tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt
ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het
bezwaar of beroep is beslist.
Artikel 5:46
{Hoogte bestuurlijke boete}
1.
De wet
bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten
hoogste kan worden opgelegd.
{Evenredigheidsbeginsel bij bestuurlijke boete}
2.
Tenzij de
hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is
vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de
ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan
worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met
de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3.
Indien de
hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is
vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke
boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde
bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog
is.
4.
Artikel
1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 5:47
{Strafrechtelijke vervolging bij bestuurlijke boete }
Een
bestuurlijke boete die is opgelegd wegens een gedraging die tevens een
strafbaar feit is, vervalt indien het gerechtshof met toepassing van
artikel 12i van het Wetboek van Strafvordering de vervolging van de
overtreder voor dat feit beveelt.
Afdeling 5.4.2 De procedure
Artikel 5:48
{Rapport van overtreding bij bestuurlijke boete}
1.
Het
bestuursorgaan en de voor de overtreding bevoegde toezichthouder kunnen
van de overtreding een rapport opmaken.
2.
Het
rapport is gedagtekend en
vermeldt:
a.de
naam van de
overtreder;
b.de
overtreding alsmede het overtreden
voorschrift;
c.zo
nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de
overtreding is geconstateerd.
3.
Een
afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de
beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder
toegezonden of uitgereikt.
4.
Indien
van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van
het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de
toepassing van deze afdeling in de plaats van het
rapport.
Artikel 5:49
{Inzagerecht bij bestuurlijke boete}
1.
Het
bestuursorgaan stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de
gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het
voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te
vervaardigen.
2.
Voor
zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs
vergt, draagt het bestuursorgaan er zoveel mogelijk zorg voor dat deze
gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze
begrijpelijke taal.
Artikel 5:50
{Zienswijzen bij bestuurlijke boete}
1.
Indien de
overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het
opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te
brengen,
a.wordt
het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder
toegezonden of
uitgereikt;
b.zorgt
het bestuursorgaan voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de
verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs
vergt.
2.
Indien
het bestuursorgaan nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft
gebracht, beslist
dat:
a.voor
de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd,
of
b.de overtreding
alsnog aan de officier van justitie zal worden
voorgelegd,
wordt dit
schriftelijk aan de overtreder
medegedeeld.
Artikel 5:51
{Beslistermijn bestuurlijke boete}
1.
Indien
van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan
omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na
de dagtekening van het rapport.
2.
De
beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de
gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop
het bestuursorgaan weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te
leggen.
Artikel 5:52
{Eisen aan beschikking bestuurlijke boete}
De
beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete
vermeldt:
a.de
naam van de
overtreder;
b.het
bedrag van de boete.
Artikel 5:53
{Zware bestuurlijke boete }
1.
Dit
artikel is van toepassing indien voor de overtreding een bestuurlijke
boete van meer dan € 340 kan worden opgelegd, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.
In
afwijking van artikel 5:48 wordt van de overtreding steeds een rapport
of proces-verbaal opgemaakt.
3.
In
afwijking van afdeling 4.1.2 wordt de overtreder steeds in de
gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te
brengen.
Artikel 5:54
{Overeenkomstige toepassing}
Deze titel is van overeenkomstige toepassing op
andere bestraffende sancties, voor zover dit bij wettelijk voorschrift
is
bepaald.
Hoofdstuk 6 Algemene bepalingen over bezwaar en
beroep
Afdeling 6.1 Inleidende bepalingen
Artikel 6:1
{Toepasselijkheid hoofdstukken 6 en 7 Awb}
De hoofdstukken 6 en
7 zijn van
overeenkomstige toepassing indien is voorzien in de mogelijkheid
van bezwaar of beroep tegen andere handelingen van
bestuursorganen dan besluiten.
Artikel 6:2
{Gelijkstelling met besluit bij bezwaar en beroep }
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en
beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a.de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b.het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:3
{Bezwaar en beroep tegen voorbereiding besluit }
Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een
besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze
beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden
besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Afdeling 6.2 Overige algemene bepalingen
Artikel 6:4
{Bezwaarschrift}
1.
Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een
bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen.
{Beroepschrift}
2.
Het instellen van administratief beroep geschiedt door het
indienen van een beroepschrift bij het beroepsorgaan.
3.
Het instellen van beroep bij een bestuursrechter
geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die
rechter.
Artikel 6:5
{Formele vereisten bezwaar- of beroepschrift }
1.
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten
minste:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.de dagtekening;
c.een omschrijving van het besluit waartegen het
bezwaar of beroep is gericht;
d.de gronden van het bezwaar of beroep.
2.
Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van
het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3.
Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is
gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het
bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te
dragen voor een vertaling.
Artikel 6:6
{Niet-ontvankelijkheid bezwaar of beroep}
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a.niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld
vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b.het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op
grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen
binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
{Indieningstermijn bezwaar en beroep}
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift
bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
{Aanvang indieningstermijn bezwaar en beroep}
1.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het
besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen
een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde
belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld,
vangt aan met ingang van de dag na die waarop de
beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
3.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen
een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan
met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende
de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze
is bekendgemaakt.
4.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een
besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4
vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit
overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid,
onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Artikel 6:9
{Ontvangsttheorie bij bezwaar en beroep}
1.
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het
voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.
Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift
tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn
ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na
afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:10
{Ontvankelijkheid te vroeg ingediend bezwaar of beroep }
1.
Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend
bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring
op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van
de indiening:
a.wel reeds tot stand was gekomen, of
b.nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener
redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval
was.
2.
De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden
aangehouden tot het begin van de termijn.
Artikel 6:11
{Verschoonbare termijnoverschrijding bezwaar of beroep}
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar-
of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond
daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:12
{Beroep tegen niet tijdig nemen besluit}
1.
Indien
het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan
wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende
beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2.
Het
beroepschrift kan worden ingediend
zodra:
a.het
bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van
rechtswege verleende beschikking bekend te maken,
en
b.twee weken zijn
verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan
schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke
is.
3.
Indien
redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij
het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden
ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te
nemen.
4.
Het
beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is
ingediend.
Artikel 6:13
{Uitsluiting beroepsmogelijkheid}
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld
door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat
hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft
gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep
heeft ingesteld.
Artikel 6:14
{Ontvangstbevestiging van bezwaar of beroep }
1.
Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is
ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.
2.
Het orgaan waarbij het beroepschrift is ingediend, geeft
daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan het bestuursorgaan
dat het bestreden besluit heeft genomen.
Artikel 6:15
{Doorzending bij bezwaar of beroep }
1.
Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een
onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk
doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige
mededeling hiervan aan de afzender.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in
plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend
of omgekeerd.
3.
Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is
bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift
tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk
onredelijk gebruik van procesrecht.
Artikel 6:16
{Schorsende werking bezwaar of beroep}
Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit
waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk
voorschrift anders is bepaald.
Artikel 6:17
{Doorzending aan gemachtigde bij bezwaar en beroep }
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, stelt het orgaan dat
bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak
betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde.
Artikel 6:18
Vervallen
Artikel 6:19
{Vervangende besluiten hangende bezwaar en beroep}
1.
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.
Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3.
Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
4.
Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
5.
De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
6.
Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 6:20
{Alsnog nemen van besluit hangende bezwaar of beroep }
1.
Indien
het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de
belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen
belang meer heeft.
2.
Het
bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid
onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig
is.
3.
Het
beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede
betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het
beroep tegemoet komt.
4.
De
beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander
orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit
aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of
ingesteld.
5.
Het
beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond
worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij
belang heeft.
Artikel 6:21
{Intrekken bezwaar of beroep}
1.
Het bezwaar of beroep kan schriftelijk worden ingetrokken.
2.
Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling
geschieden.
Artikel 6:22
{Passeren schending vormvoorschrift bij bezwaar of beroep }
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 6:23
{Melding beroepsmogelijkheid bij beslissing op bezwaar of beroep}
1.
Indien beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing op
het bezwaar of beroep, wordt daarvan bij de bekendmaking van
de beslissing melding gemaakt.
2.
Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij
welk orgaan beroep kan worden ingesteld.
Artikel 6:24
{Overeenkomstige toepassing}
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12
van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen over bezwaar en
administratief beroep
Afdeling 7.1 Bezwaarschrift voorafgaand aan beroep bij de bestuursrechter
Artikel 7:1
{Beroep bij bestuursrechter na bezwaar}
1.
Degene
aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter
in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken,
tenzij:
a.het
besluit in bezwaar of in administratief beroep is
genomen,
b.het besluit
aan goedkeuring is
onderworpen,
c.het
besluit een goedkeuring of een weigering daarvan
inhoudt,
d.het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e.het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f.het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g.het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2.
Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met
toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen
het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 7:1a
{Rechtstreeks beroep bij bestuursrechter}
1.
In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in
te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in
afwijking van artikel 7:1.
2.
Het
bestuursorgaan wijst het verzoek in ieder geval af, indien tegen het
besluit een ander bezwaarschrift is ingediend waarin eenzelfde verzoek
ontbreekt, tenzij dat andere bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk
is.
3.
Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor
geschikt is.
4.
Het bestuursorgaan beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Een beslissing
tot instemming wordt genomen zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat geen nieuwe bezwaarschriften zullen worden ingediend. De artikelen 4:7
en 4:8 zijn niet van toepassing.
5.
Indien het bestuursorgaan instemt met het verzoek zendt het het bezwaarschrift,
onder vermelding van de datum van ontvangst, onverwijld door aan de
bevoegde rechter.
6.
Een na de instemming ontvangen bezwaarschrift wordt eveneens onverwijld
doorgezonden aan de bevoegde rechter. Indien dit bezwaarschrift geen verzoek
als bedoeld in het eerste lid bevat, wordt, in afwijking van artikel 8:41,
eerste lid, geen griffierecht geheven.
Afdeling 7.2 Bijzondere bepalingen over bezwaar
Artikel 7:2
{Horen van belanghebbenden bij bezwaar}
1.
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het
belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2.
Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het
bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding
van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
{Afzien van horen bij bezwaar}
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a.het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b.het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c.de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d.de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e.aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Artikel 7:4
{Indienen nadere stukken bij bezwaar}
1.
Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere
stukken indienen.
2.
Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder
op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het
horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter
inzage.
3.
Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden
gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer
de stukken ter inzage zullen liggen.
4.
Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding
van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
5.
Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan
toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.
6.
Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een
belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts
achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige
redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling
wordt mededeling gedaan.
7.
Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor
zover ingevolge de Wet openbaarheid van
bestuur de verplichting bestaat een verzoek
om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.
8.
Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor
schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een
belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken
worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat
hetzij arts is.
Artikel 7:5
{Betrokkenen bij horen tijdens bezwaar}
1.
Tenzij het horen geschiedt door of mede door het
bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan,
geschiedt het horen door:
a.een persoon die niet bij de voorbereiding van het
bestreden besluit betrokken is geweest, of
b.meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder
wie degene die het horen leidt, niet bij de
voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
{Openbaarheid horen tijdens bezwaar}
2.
Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het
openbaar plaatsvindt.
Artikel 7:6
{Gezamenlijk horen belanghebbenden bij bezwaar }
1.
Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
2.
Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden
afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat
gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren
of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend
zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is
geboden.
3.
Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt
ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde
tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.
4.
Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een
belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege
laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is
geboden. Artikel 7:4, zesde lid, tweede
volzin, zevende en achtste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:7
{Verslag van horen bij bezwaar }
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 7:8
{Horen van getuigen en deskundigen bij bezwaar }
Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte
getuigen en deskundigen worden gehoord.
Artikel 7:9
{Nieuwe feiten of omstandigheden na horen bij bezwaar}
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of
omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen
beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan
belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid
gesteld daarover te worden gehoord.
Artikel 7:10
{Termijn beslissing op bezwaar}
1.
Het
bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een
commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen
twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het
indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.
De
termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de
indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te
herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor
gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3.
Het
bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken
verdagen.
4.
Verder
uitstel is mogelijk voor
zover:
a.alle
belanghebbenden daarmee
instemmen,
b.de
indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere
belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad,
of
c.dit nodig is in
verband met de naleving van wettelijke
procedurevoorschriften.
5.
Indien
toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het
bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan
belanghebbenden.
Artikel 7:11
{Heroverweging besluit na bezwaar }
1.
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag
daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2.
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft,
herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt
het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:12
{Motivering beslissing op bezwaar}
1.
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een
deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de
beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge
artikel 7:3 van
het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat
is geschied.
{Bekendmaking van beslissing op bezwaar}
2.
De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, dan wordt de beslissing tevens bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is, tenzij het bestreden besluit in stand wordt gelaten.
3.
Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing
wordt hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die
in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit
hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
4.
Bij de mededeling, bedoeld in het derde lid, is
artikel 6:23
van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de
aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk
aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing
overeenkomstig het tweede lid heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:13
{Adviescommissie bij bezwaar }
1.
Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de
beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a.die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee
leden,
b.waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet
werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het
bestuursorgaan en
c.die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift
gestelde andere eisen.
2.
Indien een commissie over het bezwaar zal adviseren, deelt
het bestuursorgaan dit zo spoedig mogelijk mede aan de
indiener van het bezwaarschrift.
3.
Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het
horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel
uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid
van het bestuursorgaan.
4.
De commissie beslist over de toepassing van artikel 7:4, zesde
lid, van artikel 7:5, tweede
lid, en, voor zover bij wettelijk
voorschrift niet anders is bepaald, van artikel 7:3.
5.
Een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt voor het
horen uitgenodigd en wordt in de gelegenheid gesteld een
toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te
geven.
6.
Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht
en bevat een verslag van het horen.
7.
Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies
van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die
afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing
meegezonden.
Artikel 7:14
{Niet van toepassing op bezwaar }
Artikel 3:6, tweede lid, afdeling 3.4, de
artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van
artikel 3:49 en titel 4.1, met uitzondering van de artikelen 4:14,
eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b
en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, zijn niet van
toepassing op besluiten op grond van deze
afdeling.
Artikel 7:14a
{Bezwaar door ander dan aanvrager van besluit }
Indien door een ander dan de aanvrager bezwaar is
gemaakt tegen een besluit op aanvraag, wordt de aanvrager voor de
toepassing van paragraaf 4.1.3.2 gelijkgesteld met de indiener van het
bezwaarschrift.
Artikel 7:15
{Kosten behandeling bezwaar}
1.
Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2.
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het
bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan
uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden
besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten
onrechtmatigheid.
3.
Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar
heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op
het bezwaar.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de
kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze
waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
5.
Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Afdeling 7.3 Bijzondere bepalingen over
administratief beroep
Artikel 7:16
{Hoor en wederhoor bij administratief beroep }
1.
Voordat een beroepsorgaan op het beroep beslist, stelt het
belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2.
Het beroepsorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener
van het beroepschrift op de hoogte, alsmede het
bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en de
belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit of
bij de behandeling van het bezwaarschrift hun zienswijze
naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:17
{Afzien van horen bij administratief beroep}
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a.het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
b.het beroep kennelijk ongegrond is,
c.de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d.de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
Artikel 7:18
{Indienen nadere stukken bij administratief beroep}
1.
Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere
stukken indienen.
2.
Het beroepsorgaan legt het beroepschrift en alle verder op
de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het
horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter
inzage.
3.
Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden
gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer
de stukken ter inzage zullen liggen.
4.
Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding
van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
5.
Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan
toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.
6.
Het beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een
belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts
achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige
redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling
wordt mededeling gedaan.
7.
Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor
zover ingevolge de Wet openbaarheid van
bestuur de verplichting bestaat een verzoek
om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.
8.
Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor
schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een
belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken
worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat
hetzij arts is.
Artikel 7:19
{Betrokkenen bij horen bij administratief beroep}
1.
Het horen geschiedt door het beroepsorgaan.
2.
Bij of krachtens de wet kan het horen worden opgedragen aan
een adviescommissie waarin een of meer leden zitting hebben
die geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder
verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan.
{Openbaarheid van horen bij administratief beroep}
3.
Het horen geschiedt in het openbaar, tenzij het
beroepsorgaan op verzoek van een belanghebbende of om
gewichtige redenen ambtshalve anders beslist.
Artikel 7:20
{Gezamenlijk horen belanghebbenden bij administratief beroep }
1.
Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
2.
Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden
afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat
gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren
of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend
zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is
geboden.
3.
Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt
ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde
tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.
4.
Het beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een
belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege
laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is
geboden. Artikel 7:18, zesde lid, tweede
volzin, zevende en achtste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:21
{Verslag van horen bij administratief beroep}
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 7:22
{Horen getuigen en deskundigen bij administratief beroep}
Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte
getuigen en deskundigen worden gehoord.
Artikel 7:23
{Nieuwe feiten of omstandigheden na horen bij administratief beroep}
Wanneer na het horen aan het beroepsorgaan feiten of
omstandigheden bekend worden die voor de op het beroep te nemen
beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan
belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid
gesteld daarover te worden gehoord.
Artikel 7:24
{Beslistermijn administratief beroep}
1.
Het
beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na
die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is
verstreken.
2.
Indien
het beroepsorgaan evenwel behoort tot dezelfde rechtspersoon als het
bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het
binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in
artikel 7:19, tweede lid, is ingesteld – binnen twaalf weken,
gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van
het beroepschrift is verstreken.
3.
De
termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de
indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te
herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor
gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.
Het
beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste tien weken
verdagen.
5.
In het
geval, bedoeld in het tweede lid, kan het beroepsorgaan de beslissing
echter voor ten hoogste zes weken verdagen.
6.
Verder
uitstel is mogelijk voor
zover:
a.alle
belanghebbenden daarmee
instemmen,
b.de
indiener van het beroepschrift daarmee instemt en andere
belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad,
of
c.dit nodig is in
verband met de naleving van wettelijke
procedurevoorschriften.
7.
Indien
toepassing is gegeven aan het derde, vierde, vijfde of zesde lid, doet
het beroepsorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan
belanghebbenden.
Artikel 7:25
{Vernietiging besluit na administratief beroep }
Voor zover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond
acht, vernietigt het het bestreden besluit en neemt het voor
zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:26
{Motivering beslissing administratief beroep}
1.
De beslissing op het beroep dient te berusten op een
deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de
beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge
artikel 7:17
van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond
dat is geschied.
2.
Indien de beslissing afwijkt van het advies van een
commissie als bedoeld in artikel 7:19, tweede
lid, worden in de beslissing de redenen
voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de
beslissing meegezonden.
3.
De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of
uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het
een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden was
gericht, dan wordt de beslissing bekendgemaakt op dezelfde
wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is.
4.
Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing
wordt hiervan mededeling gedaan aan het bestuursorgaan tegen
welks besluit het beroep was gericht, aan degenen tot wie
het bestreden besluit was gericht en aan de belanghebbenden
die in beroep hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
5.
Bij de mededeling, bedoeld in het vierde lid, is
artikel 6:23
van overeenkomstige toepassing en wordt met het oog op de
aanvang van de beroepstermijn zo duidelijk mogelijk
aangegeven wanneer de bekendmaking van de beslissing
overeenkomstig het derde lid heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:27
{Niet van toepassing op administratief beroep}
Artikel 3:6, tweede lid, afdeling 3.4, de
artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van
artikel 3:49 en titel 4.1, met uitzondering van de artikelen 4:14,
eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b
en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, zijn niet van
toepassing op besluiten op grond van deze
afdeling.
Artikel 7:27a
{Administratief beroep ingesteld door ander dan aanvrager besluit }
Indien het beroep tegen een besluit op aanvraag is
ingesteld door een ander dan de aanvrager, wordt de aanvrager voor de
toepassing van paragraaf 4.1.3.2 gelijkgesteld met degene die het
beroep heeft
ingesteld.
Artikel 7:28
{Kosten administratief beroep}
1.
Voor de behandeling van het beroep is geen recht
verschuldigd.
2.
De kosten, die de belanghebbende in verband met de
behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten
maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op
verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden
besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te
wijten onrechtmatigheid. In dat geval stelt het
beroepsorgaan de vergoeding vast die het bestuursorgaan
verschuldigd is.
3.
Indien aan de belanghebbende in verband met het beroep een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
4.
Het verzoek wordt gedaan voordat het beroepsorgaan op het
beroep heeft beslist. Het beroepsorgaan beslist op het
verzoek bij de beslissing op het beroep.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend
betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van
de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 7:29
Vervallen
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.1.1 Bevoegdheid
Artikel 8:1
{Beroep bij de bestuursrechter}
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:2
{Gelijkstelling met besluit bij beroep }
1.
Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a.een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de volgende personen, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
1°.een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,
2°.een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig,
3°.een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig,
4°.een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig,
b.een andere publiekrechtelijke handeling van de Sociaal-Economische Raad.
2.
Met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van:
a.een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b.een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:3
{Beroepsmogelijkheid algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels}
1.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a.inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b.inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
c.inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
2.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:4
{Beroepsmogelijkheid overige besluiten}
1.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a.inhoudende een weigering op grond van artikel 2:15,
b.inhoudende een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 of een dwangbevel,
c.als bedoeld in artikel 7:1a, vierde lid, 7:10, tweede, derde of vierde lid, of 7:24, derde tot en met zesde lid,
d.inhoudende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan,
e.als bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, onderdeel b,
f.inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
2.
Onverminderd hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit:
a.op grond van een in enig wettelijk voorschrift voor het geval van buitengewone omstandigheden toegekende bevoegdheid of opgelegde verplichting in deze omstandigheden genomen,
b.genomen op grond van een wettelijk voorschrift ter beveiliging van de militaire belangen van het Koninkrijk of zijn bondgenoten,
c.genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de verplichte krijgsdienst, voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding.
3.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a.tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig, een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden,
b.inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,
c.inhoudende een technische beoordeling van een voertuig of een luchtvaartuig, dan wel een meetmiddel, een onderdeel daarvan of een hulpinrichting daarvoor.
4.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a.inzake de nummering van kandidatenlijsten, het verloop van de stemming, de stemopneming, de vaststelling van de stemwaarden en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende organen, de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen, alsmede de toelating van nieuwe leden van provinciale staten, van de gemeenteraad en van het algemeen bestuur van een waterschap, alsmede de verlening van tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte,
b.houdende een ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder of notaris,
c.bij een referendum op grond van de Wet raadgevend referendum inzake het verloop van de stemming en de stemopneming, van het stembureau, het hoofdstembureau en de burgemeester inzake de vaststelling van de uitkomsten van de stemming bij een referendum en van de referendumcommissie tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.
Artikel 8:5
{Beroepsmogelijkheid negatieve lijst}
1.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
2.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.
Artikel 8:6
{Absolute bevoegdheid bestuursrechter}
1.
Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2.
{Sprongberoep bij bestuursrechter }
Bij elk van de bestuursrechters, genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan beroep worden ingesteld tegen een besluit waarover die rechter in hoger beroep oordeelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 8:113, tweede lid.
Artikel 8:7
{Relatieve competentie bestuursrechter}
1.
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente of een waterschap dan wel tegen een besluit van een gemeenschappelijk orgaan, een bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie of een bestuursorgaan van een openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
2.
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
3.
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in hoofdstuk 3 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is in afwijking van het eerste en tweede lid slechts de door dat hoofdstuk aangewezen rechtbank bevoegd.
4.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
Artikel 8:8
{Bevoegde rechtbank bij dubbel beroep}
1.
Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één bevoegde rechtbank beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank waarbij als eerste beroep is ingesteld. Indien gelijktijdig bij meer dan één bevoegde rechtbank als eerste beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank die als eerste wordt genoemd in artikel 1 van de Wet op de rechterlijke
indeling.
2.
De andere rechtbank verwijst, onderscheidenlijk de andere rechtbanken verwijzen de daar aanhangig gemaakte zaak of zaken naar de rechtbank die de zaken verder behandelt. De op de zaak of zaken betrekking hebbende stukken worden toegezonden aan de rechtbank die de zaken verder behandelt.
3.
Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één rechtbank beroep is ingesteld, doet het bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling aan die rechtbanken.
4.
Indien het bestuursorgaan ingevolge artikel 7:1a, vijfde of zesde lid, twee of meer bezwaarschriften doorzendt, zendt het bestuursorgaan deze door aan de rechtbank die ingevolge de tweede volzin van het eerste lid de zaak zal behandelen.
5.
Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
Artikel 8:9
{Geschillen over competentie bestuursrechter}
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, oordelen in hoogste ressort over geschillen tussen de rechtbanken over de toepassing van artikel 8:7 in zaken tot de kennisneming waarvan zij in hoger beroep bevoegd zijn.
Afdeling 8.1.2 Behandeling door een enkelvoudige, meervoudige of grote kamer
Artikel 8:10
{Enkelvoudige kamer bestuursrechter }
1.
De zaken die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt,
worden in behandeling genomen door een enkelvoudige kamer.
{Meervoudige kamer bestuursrechter }
2.
Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer
ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst
zij deze naar een meervoudige kamer. De enkelvoudige kamer
kan ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige
kamer verwijzen.
{Verwijzing naar enkelvoudige kamer bestuursrechter }
3.
Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer
geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan
zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
4.
Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een
verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich
bevindt.
Artikel 8:10a
{Meervoudige kamer bij andere bestuursrechter dan rechtbank}
1.
De zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.
2.
Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
3.
Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.
{Verwijzen naar grote kamer bestuursrechter}
4.
De meervoudige kamer kan een zaak voorts verwijzen naar een grote kamer, indien haar dit met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling geraden voorkomt. De eerste volzin geldt niet, indien de zaak aanhangig is bij een gerechtshof.
5.
Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
Artikel 8:11
{Voorschriften bestuursrechter bij beroep }
1.
De voorschriften omtrent de behandeling van het beroep zijn van toepassing op de behandeling door elk van de kamers, bedoeld in de artikelen 8:10 en 8:10a.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer heeft tevens de bevoegdheden en de verplichtingen van de voorzitter.
Artikel 8:12
{Rechter-commissaris in bestuursrecht}
De bestuursrechter kan aan een rechter-commissaris opdragen het
vooronderzoek of een gedeelte daarvan te verrichten.
Afdeling 8.1.2a
Conclusie
Artikel 8:12a
{Conclusies bij hoogste bestuursrechter }
1.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen in zaken die in hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, een lid van het desbetreffende college verzoeken een conclusie te nemen.
2.
Een dergelijk verzoek kan ook worden gericht aan een lid van een van de andere colleges in overeenstemming met de voorzitter onderscheidenlijk de president van dat college.
3.
De conclusie wordt schriftelijk genomen, is met redenen omkleed en vermeldt:
a.de naam van degene die haar heeft genomen en
b.de dag waarop zij is genomen.
4.
De conclusie wordt uiterlijk zes weken na sluiting van het onderzoek ter zitting ter kennis van het college gebracht en in afschrift aan partijen toegezonden. Aan artikel 8:64 behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven.
5.
Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop aan het college doen toekomen.
6.
Artikel 8:79, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
7.
Degene die de conclusie heeft genomen, neemt geen deel aan de beraadslagingen over de zaak.
8.
De conclusie bindt het college niet.
Afdeling 8.1.3 Verwijzing, voeging en splitsing
Artikel 8:13
{Verwijzen door bestuursrechter }
1.
De rechtbank kan een bij haar aanhangig gemaakte zaak ter
verdere behandeling verwijzen naar de rechtbank waar een
andere zaak aanhangig is gemaakt, indien naar haar oordeel
behandeling van die zaken door één rechtbank gewenst is.
2.
Een verzoek tot verwijzing kan worden gedaan tot de aanvang
van het onderzoek ter zitting.
3.
Indien de rechtbank waarnaar een zaak is verwezen, instemt
met de verwijzing, worden de op de zaak betrekking hebbende
stukken aan haar ter beschikking gesteld.
4.
Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
Artikel 8:13a
Vervallen
Artikel 8:14
{Voeging of splitsing door bestuursrechter }
1.
De bestuursrechter kan zaken over hetzelfde of een verwant
onderwerp ter behandeling voegen en de behandeling van
gevoegde zaken splitsen.
2.
Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de sluiting van
het onderzoek ter zitting.
Afdeling 8.1.4 Wraking en verschoning van rechters
Artikel 8:15
{Wraking van bestuursrechter }
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak
behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade
zou kunnen lijden.
Artikel 8:16
{Verzoek tot wraking van bestuursrechter}
1.
Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden
aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.
Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de
aanvang van het onderzoek ter zitting onderscheidenlijk na
de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het
vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.
3.
Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden
voorgedragen.
4.
Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt
niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden
worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de
verzoeker bekend zijn geworden.
5.
Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek
ter zitting geschorst.
Artikel 8:17
{Berusting in wraking van bestuursrechter}
Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking
berusten.
Artikel 8:18
{Procedure wraking bestuursrechter}
1.
Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting
behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens
wraking is verzocht, geen zitting heeft.
2.
De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht,
worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De
bestuursrechter kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of
de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet
in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.
3.
De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk. De bestuursrechter
spreekt de beslissing in het openbaar uit. De beslissing is
gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verzoeker, de andere
partijen en de rechter wiens wraking was verzocht
medegedeeld.
4.
In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een
volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan
wordt in de beslissing melding gemaakt.
5.
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 8:19
{Verschoning door bestuursrechter}
1.
Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in
artikel 8:15
kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken
zich te mogen verschonen.
2.
Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de
aanvang van het onderzoek ter zitting, onderscheidenlijk na
de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het
vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.
3.
Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek
ter zitting geschorst.
Artikel 8:20
{Procedure verschoning bestuursrechter}
1.
Het verzoek om verschoning wordt zo spoedig mogelijk
behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die
om verschoning heeft verzocht, geen zitting heeft.
2.
De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is
gemotiveerd en wordt onverwijld aan partijen en de rechter
die om verschoning had verzocht medegedeeld.
3.
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Afdeling 8.1.5 Partijen
Artikel 8:21
{Vertegenwoordiging bij bestuursrechter}
1.
Natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan,
worden in het geding vertegenwoordigd door hun
vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. De wettelijke
vertegenwoordiger behoeft niet de machtiging van de
kantonrechter, bedoeld in artikel 349 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek.
2.
De in het eerste lid bedoelde personen kunnen zelf in het
geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun
belangen in staat kunnen worden geacht.
3.
Indien geen wettelijke vertegenwoordiger aanwezig is, of
deze niet beschikbaar is en de zaak spoedeisend is, kan de
bestuursrechter een voorlopige vertegenwoordiger benoemen. De
benoeming vervalt zodra een wettelijke vertegenwoordiger
aanwezig is of de wettelijke vertegenwoordiger weer
beschikbaar is.
Artikel 8:22
{Failliete partij bij bestuursrechter}
1.
In geval van faillissement of surséance van betaling of
toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen zijn de artikelen 25,
27 en
31 van de
Faillissementswet van overeenkomstige
toepassing.
2.
De artikelen 25, tweede
lid, en 27 vinden geen
toepassing, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn
uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te
verschijnen.
Artikel 8:23
{Vertegenwoordiging bestuursorgaan bij bestuursrechter}
1.
Een bestuursorgaan dat een college is, wordt in het geding
vertegenwoordigd door een of meer door het bestuursorgaan
aangewezen leden.
2.
De Kroon wordt in het geding vertegenwoordigd door Onze
Minister wie het aangaat onderscheidenlijk door een of meer
van Onze Ministers wie het aangaat.
Artikel 8:24
{Machtiging tot bijstand of vertegenwoordiging bij bestuursrechter}
1.
Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde
laten vertegenwoordigen.
2.
De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke
machtiging verlangen.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van
advocaten.
Artikel 8:25
{Weigering van bijstand of vertegenwoordiging door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan bijstand of vertegenwoordiging door een
persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.
2.
De betrokken partij en de in het eerste lid bedoelde
persoon worden onverwijld in kennis gesteld van de weigering
en de reden daarvoor.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van
advocaten.
Artikel 8:26
{Belanghebbenden als partij bij bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter
zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun
eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als
partij aan het geding deel te nemen.
2.
Indien de bestuursrechter vermoedt dat er onbekende
belanghebbenden zijn, kan hij in de Staatscourant doen aankondigen dat een
zaak bij hem aanhangig is. Naast de aankondiging in de
Staatscourant kan ook een
ander middel voor de aankondiging worden gebruikt.
Artikel 8:27
{Verschijningsplicht bij bestuursrechter}
1.
Partijen die door de bestuursrechter zijn opgeroepen om in persoon
dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan
niet voor het geven van inlichtingen, zijn verplicht te
verschijnen en de verlangde inlichtingen te geven. Partijen
worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.
2.
Indien het een rechtspersoon betreft of een bestuursorgaan
dat een college is, kan de bestuursrechter een of meer bepaalde
bestuurders onderscheidenlijk een of meer bepaalde leden
oproepen.
Artikel 8:28
{Inlichtingenplicht bij bestuursrechter}
Partijen aan wie door de bestuursrechter is verzocht schriftelijk
inlichtingen te geven, zijn verplicht de verlangde inlichtingen
te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op
artikel 8:31.
Artikel 8:28a
{Nemo tenetur in bestuursrecht}
1.
Indien
het beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is, in afwijking
van de artikelen 8:27 en 8:28, de partij aan wie de bestuurlijke boete
is opgelegd, niet verplicht omtrent de overtreding verklaringen af te
leggen.
{Cautie}
2.
Voor de bestuursrechter deze partij verhoort, deelt hij haar mede dat zij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 8:29
{Geheimhouding bij bestuursrechter}
1.
Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel
stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige
redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het
overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de
inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2.
Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder
geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van
bestuur de verplichting zou bestaan een
verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken,
in te willigen.
3.
De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde
weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming
gerechtvaardigd is.
4.
Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering
gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5.
Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met
toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van
die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak
doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak
verwezen naar een andere kamer.
Artikel 8:30
{Verplichte medewerking bij bestuursrechter}
Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek als
bedoeld in artikel 8:47, eerste
lid. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op
artikel 8:31.
Artikel 8:31
{Verplichtingen bij bestuursrechter niet nakomen}
Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te
verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of
mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste
lid, kan de bestuursrechter daaruit de
gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
Artikel 8:32
{Kennisgeving schadelijke stukken in bestuursrecht}
1.
De bestuursrechter kan, indien de vrees bestaat dat kennisneming van stukken
door een partij haar lichamelijke of geestelijke gezondheid zou schaden,
bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat
of arts is dan wel daarvoor van de bestuursrechter bijzondere toestemming heeft
gekregen.
2.
De bestuursrechter kan, indien kennisneming van stukken door een partij de
persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, bepalen dat
deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is
dan wel daarvoor van de bestuursrechter bijzondere toestemming heeft gekregen.
Artikel 8:32a
{Weigeringsgrond gegevens en bescheiden}
De bestuursrechter kan door partijen verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing laten indien zij op zijn verzoek niet aangeven ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens en bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is.
Afdeling 8.1.6 Getuigen, deskundigen en tolken
Artikel 8:33
{Verplichtingen getuige bij bestuursrechter}
1.
Ieder die door de bestuursrechter als getuige wordt opgeroepen, is
verplicht aan de oproeping gevolg te geven en getuigenis af
te leggen.
2.
In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip
waarop de getuige zal worden gehoord, de feiten waarop het
horen betrekking zal hebben en de gevolgen die zijn
verbonden aan het niet verschijnen.
3.
De artikelen 165, tweede en derde
lid, 172,
173, eerste lid, eerste volzin,
tweede en derde lid, 174, eerste
lid, 175,
176, eerste en derde
lid, 177, eerste lid
en 178 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing
{Eed of belofte}
4.
De bestuursrechter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden
gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij
leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen
zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.
Artikel 8:34
{Verplichtingen deskundige bij bestuursrechter}
1.
De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is
verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te
vervullen.
2.
Artikel 165, tweede lid,
onderdeel b, en derde lid, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:35
{Verplichtingen tolk bij bestuursrechter}
1.
De tolk die zijn benoeming heeft aanvaard en die door de
bestuursrechter wordt opgeroepen, is verplicht aan de oproeping
gevolg te geven en zijn opdracht onpartijdig en naar beste
weten te vervullen. De artikelen 172
en 178 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.
2.
In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip
waarop de opdracht moet worden vervuld en de gevolgen die
zijn verbonden aan het niet verschijnen.
Artikel 8:36
{Vergoedingen bij bestuursrechter}
1.
Aan de door de bestuursrechter opgeroepen getuigen, deskundigen en
tolken en de deskundigen die een onderzoek als bedoeld in
artikel 8:47, eerste
lid, hebben ingesteld, wordt ten laste van
het Rijk een vergoeding toegekend. Het bij en krachtens de
Wet tarieven in
strafzaken bepaalde is van overeenkomstige
toepassing.
2.
De partij die een getuige of deskundige heeft meegebracht
of opgeroepen, dan wel aan wie een verslag van een
deskundige is uitgebracht, is aan deze een vergoeding
verschuldigd. Het bij en krachtens de Wet tarieven in
strafzaken bepaalde is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 8.1.6a
Verkeer langs elektronische weg met de bestuursrechter
Artikel 8:36a
{Beroep langs elektronische weg}
Dit artikel is in werking getreden in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.
1.
Beroep wordt langs elektronische weg ingesteld.
2.
Partijen en andere betrokkenen dienen ook de overige stukken langs elektronische weg in, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt. Artikel 6:9 is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het indienen van verzoeken en het doen van verzet.
4.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan een bezwaarschrift doorzendt op grond van artikel 7:1a, vijfde of zesde lid.
5.
Indien niet is voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het eerste tot en met derde lid of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8:36f, eerste lid, stelt de bestuursrechter de desbetreffende partij of andere betrokkene in de gelegenheid dit verzuim te herstellen binnen een door hem te bepalen termijn. Maakt de partij of andere betrokkene van deze gelegenheid geen gebruik, dan kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel kan de bestuursrechter het stuk buiten beschouwing laten.
{Rechter kan afwijken}
6.
In afwijking van het vijfde lid kan de bestuursrechter bepalen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling op papier.
7.
De bestuursrechter betrekt na afloop van de termijn ingediende stukken als bedoeld in het tweede lid bij zijn beslissing indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:36b
{Niet voor natuurlijke personen}
Dit artikel is in werking getreden in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.
1.
De verplichting tot procederen langs elektronische weg geldt niet voor natuurlijke personen en voor verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, tenzij zij worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere uitzonderingen worden gemaakt op de verplichting tot stukkenwisseling langs elektronische weg bedoeld in artikel 8:36a.
3.
Indien een partij niet verplicht is langs elektronische weg te procederen en niet langs elektronische weg procedeert, dient zij de stukken in op papier. De griffier stelt stukken en mededelingen op papier, of indien deze partij dit wenst langs elektronische weg, aan hem ter beschikking en stelt de door deze partij ingediende stukken ter beschikking van de overige partijen.
Artikel 8:36c
{Tijdstip indiening, ontvangstbevestiging}
Dit artikel is gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.
1.
Als tijdstip waarop een bericht door de bestuursrechter langs elektronische weg is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht het digitale systeem voor gegevensverwerking van de bestuursrechter heeft bereikt. Na elke indiening langs elektronische weg ontvangt de indiener een ontvangstbevestiging in het digitale systeem voor gegevensverwerking.
2.
Als tijdstip waarop een bericht dat door de bestuursrechter is geplaatst in het in het eerste lid genoemde digitale systeem voor gegevensverwerking door de geadresseerde is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de bestuursrechter de geadresseerde hierover een kennisgeving heeft verzonden buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking.
3.
Als tijdstip waarop een bericht dat door een partij of een andere betrokkene bij de procedure is geplaatst in het in het eerste lid genoemde digitale systeem voor gegevensverwerking door de andere partijen en betrokkenen bij de procedure is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de bestuursrechter de betrokkenen hierover een kennisgeving heeft verzonden buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking.
4.
Indien een partij of andere betrokkene bij de procedure afziet van digitale bereikbaarheid buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking als bedoeld in het eerste lid, zodat de kennisgeving bedoeld in het tweede en derde lid niet kan worden gezonden, geldt als tijdstip waarop een bericht als bedoeld in deze leden door hem is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht voor hem toegankelijk is geworden in het digitale systeem voor gegevensverwerking.
Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:
Artikel 8:36c.
1.
Als tijdstip waarop een bericht door de bestuursrechter langs elektronische weg is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht het digitale systeem voor gegevensverwerking van de bestuursrechter heeft bereikt.
2.
Als tijdstip waarop een bericht dat door de bestuursrechter is geplaatst in het in het eerste lid genoemde digitale systeem voor gegevensverwerking door de geadresseerde is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de bestuursrechter de geadresseerde hierover een kennisgeving heeft verzonden buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking.
3.
Als tijdstip waarop een bericht dat door een partij of een andere betrokkene bij de procedure is geplaatst in het in het eerste lid genoemde digitale systeem voor gegevensverwerking door de andere partijen en betrokkenen bij de procedure is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de bestuursrechter de betrokkenen hierover een kennisgeving heeft verzonden buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking.
4.
Indien een partij of andere betrokkene bij de procedure afziet van digitale bereikbaarheid buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking als bedoeld in het eerste lid, zodat de kennisgeving bedoeld in het tweede en derde lid niet kan worden gezonden, geldt als tijdstip waarop een bericht als bedoeld in deze leden door hem is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht voor hem toegankelijk is geworden in het digitale systeem voor gegevensverwerking.
Artikel 8:36d
{Elektronische handtekening}
1.
Waar in de hoofdstukken 6 en 8 voor het verkeer met de bestuursrechter ondertekening is voorgeschreven is aan dit vereiste voldaan indien het stuk is ondertekend met een elektronische handtekening die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
2.
Een beroepschrift of verzoekschrift dat langs elektronische weg is ingediend in het digitale systeem voor gegevensverwerking van de bestuursrechter, geldt als ondertekend.
Artikel 8:36e
{Beeld- of geluidsopname als PV}
De bestuursrechter kan bepalen dat een door of namens hem gemaakte beeld- of geluidsopname van een zakelijke samenvatting van:
a.het geven van inlichtingen bedoeld in artikel 8:44,
b.het maken van mondelinge opmerkingen bedoeld in artikel 8:45a, tweede lid,
c.het onderzoek ter plaatse bedoeld in de artikelen 8:50 en 8:51, en
d.de zitting bedoeld in artikel 8:61,
het proces-verbaal bedoeld in deze artikelen, dan wel de aantekening van het verhandelde ter zitting bedoeld in artikel 8:61, tweede lid, vervangt.
Artikel 8:36f
{Delegatie}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het elektronisch verkeer met de bestuursrechter, het digitale systeem voor gegevensverwerking en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen wegens verstoring van het digitale systeem voor gegevensverwerking van de rechterlijke instanties of van de toegang tot dit systeem.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van beeld- en geluidsopnamen.
Afdeling 8.1.7 Verzending van stukken
Artikel 8:36g
{Verzending door griffier langs elektronische weg}
Dit artikel is in werking getreden in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.
De verzending van berichten door de griffier geschiedt langs elektronische weg, met uitzondering van de berichtgeving aan een partij als bedoeld in artikel 8:36b, die te kennen heeft gegeven deze op papier te willen ontvangen.
Artikel 8:37
{Verzending van stukken bestuursrechter}
1.
Oproepingen, de uitnodiging om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, de uitnodiging om te verklaren of van het recht ter zitting te worden gehoord gebruik wordt gemaakt, alsmede de verzending van een afschrift van de uitspraak en van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan een geadresseerde voor wie de verplichting tot digitaal procederen als bedoeld in artikel 8:36a niet geldt en die niet digitaal procedeert, geschieden door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
2.
Voor het overige geschiedt de verzending van stukken aan geadresseerden als bedoeld in het eerste lid door de griffier bij gewone brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
3.
In een brief wordt de datum van verzending vermeld.
Artikel 8:38
{Terugzending stukken door griffier bestuursrechter}
1.
Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en
hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of
uiterlijk een week daarna in de basisregistratie personen stond ingeschreven op
het op het stuk vermelde adres, dan verzendt hij het stuk zo
spoedig mogelijk bij gewone brief.
2.
In de overige gevallen waarin de griffier een bij
aangetekende brief
verzonden stuk terug ontvangt, verbetert hij, indien
mogelijk, het op het stuk vermelde adres en verzendt hij het
stuk opnieuw bij aangetekende brief.
Artikel 8:39
{Toezending stukken door griffier bestuursrechter}
1.
De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken
zo spoedig mogelijk aan partijen, voor zover de bestuursrechter
niet op grond van de artikelen 8:29
of 8:32 anders heeft
beslist.
2.
De griffier kan de toezending van zeer omvangrijke stukken
of van stukken die bezwaarlijk kunnen worden
vermenigvuldigd, achterwege laten. Hij stelt partijen
daarvan in kennis en vermeldt daarbij dat deze stukken
gedurende een door hem te bepalen termijn van ten minste een
week ter griffie ter inzage worden gelegd.
3.
Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit de in
het tweede lid bedoelde stukken verkrijgen. Met betrekking
tot de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in
strafzaken bepaalde van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 8:40
{Oproeping bij beroepschrift meerdere personen}
Indien het beroepschrift is ingediend door twee of meer
personen, kan worden volstaan met verzending van de oproeping,
de uitnodiging om op een zitting van de bestuursrechter te
verschijnen, de op de zaak betrekking hebbende stukken en een
afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de
mondelinge uitspraak aan de persoon die als eerste in het
beroepschrift is vermeld.
Artikel 8:40a
{Elektronisch verkeer bij bestuursrechter}
Dit artikel is gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.
Vervallen per 12 juni 2017.
Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:
Artikel 8:40a
1.
Afdeling
2.3 is van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de
bestuursrechter.
2.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over het elektronisch verkeer met de
bestuursrechter.
3.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de toepassing van
videoconferentie.
Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.1 Griffierecht
Artikel 8:41
{Griffierechten bij bestuursrechter}
1.
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
2.
Het griffierecht bedraagt:
a.€ 42 per 1 januari 2016: € 46 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,
b.€ 156 per 1 januari 2018: € 170 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit,
c.€ 310 per 1 januari 2018: € 338 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.
3.
Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. Dit griffierecht is gelijk aan het hoogste van de bedragen die bij toepassing van het tweede lid verschuldigd zouden zijn geweest.
4.
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5.
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6.
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.
Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, vergoedt het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht.
8.
In andere gevallen kan het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
Afdeling 8.2.1a Algemene bepaling
Artikel 8:41a
{Definitieve afdoening door bestuursrechter}
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Afdeling 8.2.2 Vooronderzoek
Artikel 8:42
{Termijn verweerschrift bestuursorgaan}
1.
Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2.
De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen
verlengen.
Artikel 8:43
{Repliek en dupliek op beroepschrift}
1.
De bestuursrechter kan de indiener van het beroepschrift in de
gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval
wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld
schriftelijk te dupliceren. De bestuursrechter stelt de termijnen
voor repliek en dupliek vast.
2.
De bestuursrechter stelt andere partijen dan de in het eerste lid
bedoelde in de gelegenheid om ten minste eenmaal een
schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. Hij stelt
hiervoor een termijn vast.
Artikel 8:44
{Horen van partijen bij bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan partijen oproepen om in persoon dan wel in
persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden
gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen. Indien
niet alle partijen worden opgeroepen, worden de niet
opgeroepen partijen in de gelegenheid gesteld het horen bij
te wonen en een uiteenzetting over de zaak te geven.
2.
Van het geven van inlichtingen wordt door de griffier een
proces-verbaal opgemaakt.
3.
Het wordt door de voorzitter en de
griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of
de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 8:45
{Schriftelijke inlichtingen aan bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan partijen en anderen verzoeken binnen een
door hem te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te
geven en onder hen berustende stukken in te zenden.
2.
Bestuursorganen zijn, ook als zij geen partij zijn,
verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te
voldoen. Artikel 8:29 is
van overeenkomstige toepassing.
3.
Werkgevers van partijen zijn, ook als zij geen partij zijn,
verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te
voldoen. Artikel 8:29 is
van overeenkomstige toepassing.
4.
Van het voornemen van de bestuursrechter tot het vragen van inlichtingen of advies aan de Europese Commissie krachtens artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1) wordt aan partijen mededeling gedaan. De bestuursrechter kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent de te vragen inlichtingen of het te vragen advies binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.
5.
Op het verstrekken van inlichtingen of advies door de Europese Commissie is artikel 8:29 van overeenkomstige toepassing.
6.
Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de inlichtingen of het advies van de Europese Commissie schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de inlichtingen of het advies naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:45a
{Opmerkingen externe autoriteiten bij bestuursrechter}
1.
De Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt kunnen, niet optredende als partij, schriftelijke opmerkingen maken krachtens artikel 15, derde lid, eerste alinea, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening indien zij de wens daartoe te kennen hebben gegeven. De bestuursrechter kan daarvoor een termijn vaststellen.
2.
Met toestemming van de bestuursrechter kunnen de Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter kan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument en Markt voor het maken van mondelinge opmerkingen uitnodigen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn. Artikel 8:44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De bestuursrechter doet partijen schriftelijk mededeling van de stukken die hij krachtens artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening aan de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt verstrekt met het oog op de door hen te maken opmerkingen.
4.
Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de opmerkingen dan wel van het proces-verbaal van de opmerkingen van de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de opmerkingen naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:46
{Getuigen bij bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan getuigen oproepen.
2.
De bestuursrechter deelt de namen en woonplaatsen van de
getuigen, de plaats en het tijdstip waarop dezen zullen
worden gehoord en de feiten waarop het horen betrekking zal
hebben, ten minste een week tevoren aan partijen mee.
3.
De artikelen 179, eerste, tweede en
derde lid, eerste volzin, en
180, eerste tot en met derde en
vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 8:47
{Deskundigen bij bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen
van een onderzoek.
2.
Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden
vervuld en de termijn, bedoeld in het vierde lid.
3.
Van het voornemen tot het benoemen van een deskundige als
bedoeld in het eerste lid wordt aan partijen mededeling
gedaan. De bestuursrechter kan partijen in de gelegenheid stellen
om hun wensen omtrent het onderzoek binnen een door hem te
bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.
4.
De bestuursrechter stelt een termijn binnen welke de deskundige
aan hem een schriftelijk verslag van het onderzoek
uitbrengt.
5.
Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending
van het verslag aan hen schriftelijk hun zienswijze met
betrekking tot het verslag naar voren brengen.
6.
De bestuursrechter kan de in het vijfde lid bedoelde termijn
verlengen.
Artikel 8:48
{Inlichtingen bij arts in bestuursrecht}
1.
De arts die voor het instellen van een onderzoek als bedoeld
in artikel 8:47, eerste
lid, een persoon moet onderzoeken, kan de
voor het onderzoek van belang zijnde inlichtingen over deze
persoon inwinnen bij de behandelend arts of de behandelende
artsen, de verzekeringsarts en de adviserend arts van het
bestuursorgaan.
2.
Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover
daardoor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken
persoon niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 8:49
{Tolken bij bestuursrechter}
De bestuursrechter kan tolken benoemen.
Artikel 8:50
{Descente door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan een onderzoek ter plaatse instellen. Hij heeft daarbij
toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van
zijn taak nodig is.
2.
Bestuursorganen verlenen de medewerking die in het belang van het
onderzoek is vereist.
3.
Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan partijen mededeling
gedaan. Zij kunnen bij het onderzoek aanwezig zijn.
4.
Van het onderzoek wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
5.
Het wordt door de voorzitter en de griffier
ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het
proces-verbaal vermeld.
Artikel 8:51
{Descente door ambtenaar bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan aan de griffier opdragen een onderzoek
ter plaatse in te stellen. Deze heeft daarbij toegang tot
elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling
van de hem opgedragen taak nodig is. De bestuursrechter is bevoegd
tot het geven van een machtiging tot binnentreden.
2.
Artikel 8:50, tweede en derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Van het onderzoek wordt door de
griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat door hem wordt
ondertekend.
Afdeling 8.2.2a Bestuurlijke lus
Artikel 8:51a
{Bestuurlijke lus}
1.
De
bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek
in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De
vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet
als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden
benadeeld.
2.
De
bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek
kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51b
{Mededeling gebruik bestuurlijke lus}
1.
Het
bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het
gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te
laten herstellen.
2.
Indien
het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de
bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het
gebrek is hersteld.
3.
Partijen
kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het
tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek
is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn
verlengen.
Artikel 8:51c
{Behandeling na mededeling over bestuurlijke lus}
De bestuursrechter deelt partijen mede op welke wijze
het beroep verder wordt behandeld binnen vier weken
na:
a.ontvangst
van de mededeling van het bestuursorgaan dat het geen gebruik maakt van
de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten
herstellen;
b.het
ongebruikt verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51a, tweede
lid;
c.ontvangst van
de zienswijzen;
of
d.het ongebruikt
verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51b, derde
lid.
Artikel 8:51d
{Bestuurlijke lus in hoogste aanleg}
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.
Afdeling 8.2.3 Versnelde behandeling
Artikel 8:52
{Versnelde behandeling door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat
deze versneld wordt behandeld.
2.
In dat geval kan de bestuursrechter:
a.de in artikel 8:41, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten,
b.de in artikel 8:42, eerste
lid, bedoelde termijnen verkorten,
c.
artikel 8:43, tweede
lid, geheel of gedeeltelijk buiten
toepassing laten,
d.
artikel 8:47, derde
lid, geheel of gedeeltelijk buiten
toepassing laten,
e.de in artikel 8:47, vijfde
lid, bedoelde termijn verkorten, en
f.de in artikel 8:58, eerste lid, bedoelde termijn verkorten.
3.
Indien de bestuursrechter bepaalt dat de zaak versneld wordt
behandeld, bepaalt hij tevens zo spoedig mogelijk het
tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet hij
daarvan onverwijld mededeling aan partijen. Artikel 8:56 is
niet van toepassing.
Artikel 8:53
{Versnelde behandeling bestuursrechter niet noodzakelijk}
Blijkt aan de bestuursrechter bij de behandeling dat de zaak niet
voldoende spoedeisend is om een versnelde behandeling te
rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling vordert,
dan bepaalt hij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt
behandeld.
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
{Vereenvoudigde behandeling door bestuursrechter}
1.
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de
bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek
sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig
is, omdat:
a.de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b.het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c.het beroep kennelijk ongegrond is, of
d.het beroep kennelijk gegrond is.
2.
In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden
partijen gewezen op artikel 8:55, eerste
lid.
Artikel 8:54a
{Vereenvoudigde behandeling van rechtstreeks beroep bestuursrechter}
1.
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te
verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van
het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte
heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
2.
In dat geval strekt de uitspraak ertoe dat het bestuursorgaan het beroepschrift
als bezwaarschrift behandelt. Artikel 7:10 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55
{Verzet tegen vereenvoudigde behandeling bestuursrechter}
1.
Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
2.
De artikelen 6:4, derde lid, 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing.
{Opschorting termijnen bij vereenvoudigde behandeling}
3.
Indien bij wet de werking van een uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, wordt de werking van de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, op overeenkomstige wijze opgeschort.
4.
Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.
5.
De bestuursrechter kan ook de andere partijen in de gelegenheid stellen op de zitting, bedoeld in het vierde lid, te worden gehoord.
6.
Indien de uitspraak waartegen verzet is gedaan, is gedaan door een meervoudige kamer, wordt uitspraak op het verzet gedaan door een meervoudige kamer. Van de kamer die uitspraak doet op het verzet maakt geen deel uit degene die zitting heeft gehad in de kamer die de uitspraak heeft gedaan waartegen verzet is gedaan.
7.
De uitspraak strekt tot:
a.niet-ontvankelijkverklaring van het verzet,
b.ongegrondverklaring van het verzet, of
c.gegrondverklaring van het verzet.
8.
Indien de bestuursrechter het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, blijft de uitspraak waartegen verzet was gedaan in stand.
9.
Indien de bestuursrechter het verzet gegrond verklaart, vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
10.
Indien de bestuursrechter het verzet gegrond verklaart, kan hij tevens uitspraak doen op het beroep, mits:
a.nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en
b.de partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.
Afdeling 8.2.4a Beroep bij niet tijdig handelen
Artikel 8:55a
Vervallen
Artikel 8:55b
{Beslistermijn bij beroep tegen niet tijdig genomen besluit}
1.
Indien
het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet
de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en
aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing
van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig
acht.
2.
Indien de
bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, deelt hij dit zo
spoedig mogelijk aan partijen mede.
3.
Indien de
bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, behandelt hij het
beroep zo mogelijk met toepassing van artikel 8:52. In dat geval doet
de bestuursrechter zo mogelijk binnen dertien weken
uitspraak.
Artikel 8:55c
{Dwangsom bij niet tijdig genomen besluit}
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
{Alsnog nemen besluit}
1.
Indien
het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de
bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de
uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2.
De
bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere
dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te
leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
In
bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke
voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn
bepalen of een andere voorziening
treffen.
Artikel 8:55e
{Beslistermijn bij verzet tegen vereenvoudigde behandeling}
1.
Indien
tegen de met toepassing van artikel 8:54 gedane uitspraak verzet wordt
gedaan, beslist de bestuursrechter daarover binnen zes weken.
2.
Artikel
8:55, derde lid, is niet van toepassing.
3.
Indien
het verzet gegrond is, beslist de bestuursrechter zo spoedig mogelijk op het
beroep.
Artikel 8:55f
{Beroep tegen niet tijdig bekendmaken beschikking van rechtswege }
1.
Tegen het
niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege kan de
belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen.
2.
Deze
afdeling is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 8.2.5 Onderzoek ter zitting
Artikel 8:56
{Uitnodiging zitting bestuursrechter}
Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie
weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te
vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de bestuursrechter te
verschijnen.
Artikel 8:57
{Geen onderzoek ter zitting door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
2.
Is het
beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing
van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft
indien:
a.het
bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de
gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten
herstellen;
b.de
termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is
verstreken;
c.partijen
hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren
hebben gebracht;
of
d.de termijn als
bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij
partijen daardoor kunnen worden benadeeld.
3.
Als de
bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting
achterwege blijft, sluit hij het
onderzoek.
Artikel 8:58
{Termijn indiening nadere stukken bij bestuursrechter}
1.
Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere
stukken indienen.
2.
Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging,
bedoeld in artikel 8:56,
gewezen.
Artikel 8:59
{Oproeping partij door bestuursrechter}
De bestuursrechter kan een partij oproepen om in persoon dan wel in
persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het
geven van inlichtingen.
Artikel 8:60
{Getuigen, deskundigen en tolken ter zitting bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken
benoemen.
2.
De opgeroepen getuige en de deskundige of de tolk die zijn
benoeming heeft aanvaard en door de bestuursrechter wordt
opgeroepen, zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven.
De artikelen 172
en 178 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. In de oproeping van de
deskundige worden vermeld de opdracht die moet worden
vervuld, de plaats en het tijdstip waarop de opdracht moet
worden vervuld en de gevolgen die zijn verbonden aan het
niet verschijnen.
3.
Namen en woonplaatsen van de opgeroepen getuigen en
deskundigen en de feiten waarop het horen betrekking zal
hebben onderscheidenlijk de opdracht die moet worden
vervuld, worden bij de uitnodiging, bedoeld in
artikel 8:56,
aan partijen zoveel mogelijk medegedeeld.
4.
Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij
aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits
daarvan uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting aan de
bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan,
met vermelding van namen en woonplaatsen. Op deze
bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in
artikel 8:56,
gewezen.
Artikel 8:60a
{Termijn voor opmerkingen externe autoriteiten bij bestuursrechter }
1.
De schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 8:45a, eerste lid, kunnen tot tien dagen voor de zitting worden ingediend.
2.
Indien de Europese Commissie of de Autoriteit Consument en Markt ter zitting verschijnt voor het maken van mondelinge opmerkingen, wordt dit zoveel mogelijk aan partijen meegedeeld bij de uitnodiging voor de zitting. Artikel 8:45a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:61
{Taken voorzitter en griffier bij bestuursrechter }
1.
De voorzitter heeft de leiding van
de zitting.
2.
De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter
zitting.
3.
De griffier maakt van de zitting een proces-verbaal op:
a.indien de bestuursrechter dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt, of
b.op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad.
4.
Het bevat de namen van de rechter of de rechters die de
zaak behandelt onderscheidenlijk behandelen, die van
partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden die
op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen hebben
bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken
die op de zitting zijn verschenen.
5.
Het houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met
betrekking tot de zaak is voorgevallen.
6.
Het wordt door de voorzitter en de
griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of
de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
7.
Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities
worden gehecht.
8.
De bestuursrechter kan bepalen dat de verklaring van een partij,
getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal
worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring
onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of
deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen
aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij,
getuige of deskundige worden voorgelezen. De verklaring
wordt door de partij, getuige of deskundige ondertekend.
Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan
in het proces-verbaal vermeld.
9.
Nadat de bestuursrechter toepassing heeft gegeven aan artikel 8:36e, kan de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad verzoeken een schriftelijke weergave van de gesproken tekst van de beeld- of geluidsopname op te stellen.
10.
De griffier die een proces-verbaal opmaakt stelt dit ter beschikking aan partijen, indien het derde lid, aanhef en onder a, van toepassing is.
Artikel 8:62
{Openbare zitting bestuursrechter}
1.
De zitting is openbaar.
2.
De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting
geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben met gesloten deuren:
a.in het belang van de openbare orde of de goede
zeden,
b.in het belang van de veiligheid van de Staat,
c.indien de belangen van minderjarigen of de
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van
partijen dit eisen, of
d.indien openbaarheid het belang van een goede
rechtspleging ernstig zou schaden.
Artikel 8:63
{Horen van getuigen en deskundigen ter zitting bestuursrechter}
1.
Op het horen van getuigen en deskundigen is artikel 179, tweede en derde
lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering van overeenkomstige
toepassing. Op het horen van getuigen is artikel 179, eerste lid, van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
van overeenkomstige toepassing.
2.
De bestuursrechter kan afzien van het horen van door een partij
meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien
hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling van de zaak.
3.
Indien een door een partij opgeroepen getuige of deskundige
niet is verschenen, kan de bestuursrechter deze oproepen. In dat
geval schorst de bestuursrechter het onderzoek ter zitting.
Artikel 8:64
{Schorsing onderzoek ter zitting bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan het onderzoek ter zitting schorsen. Hij kan
daarbij bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat.
2.
Indien bij de schorsing geen tijdstip van de nadere zitting
is bepaald, bepaalt de bestuursrechter dit zo spoedig mogelijk. De
griffier doet zo spoedig mogelijk mededeling aan partijen
van het tijdstip van de nadere zitting.
3.
In de gevallen waarin schorsing van het onderzoek ter
zitting heeft plaatsgevonden, wordt de zaak op de nadere
zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond.
4.
De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting
opnieuw wordt aangevangen.
5.
De bestuursrechter kan bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Artikel 8:57, tweede en derde lid, is van toepassing.
Artikel 8:65
{Sluiting onderzoek ter zitting bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter sluit het onderzoek ter zitting, wanneer hij
van oordeel is dat het is voltooid.
2.
Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben
partijen het recht voor het laatst het woord te voeren.
3.
Zodra het onderzoek ter zitting is gesloten, deelt de
voorzitter mee wanneer uitspraak zal worden gedaan.
Afdeling 8.2.6 Uitspraak
Artikel 8:66
{Termijn uitspraak bestuursrechter}
1.
Tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, doet de bestuursrechter
binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek
schriftelijk uitspraak.
2.
In bijzondere omstandigheden kan de bestuursrechter deze termijn
met ten hoogste zes weken verlengen.
3.
Van deze verlenging wordt aan partijen mededeling gedaan.
Artikel 8:67
{Mondelinge uitspraak bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan na de sluiting van het onderzoek ter
zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen. De uitspraak
kan voor ten hoogste een week worden verdaagd onder
aanzegging aan partijen van het tijdstip van de uitspraak.
2.
De mondelinge uitspraak bestaat uit de beslissing en de
gronden van de beslissing.
3.
Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een
proces-verbaal opgemaakt.
4.
Het wordt door de voorzitter en de
griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of
de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
5.
De bestuursrechter spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede
lid, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de
griffier. Daarbij wordt vermeld door wie, binnen welke
termijn en bij welke bestuursrechter welk
rechtsmiddel kan worden aangewend.
6.
De mededeling, bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin,
wordt in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 8:68
{Heropening onderzoek bestuursrechter}
1.
Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet
volledig is geweest, kan hij het heropenen. De bestuursrechter
bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt
voortgezet.
2.
De griffier doet zo spoedig mogelijk mededeling daarvan aan
partijen.
Artikel 8:69
{Grondslag uitspraak van bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de
overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek
ter zitting.
{Ambtshalve
aanvulling}
2.
De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3.
De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.
Artikel 8:69a
{Relativiteitsregel bestuursrecht }
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Artikel 8:70
{Strekking uitspraak bestuursrechter}
De uitspraak strekt tot:
a.onbevoegdverklaring van de bestuursrechter,
b.niet-ontvankelijkverklaring van het beroep,
c.ongegrondverklaring van het beroep, of
d.gegrondverklaring van het beroep.
Artikel 8:71
{Verwijzing naar civiele rechter door bestuursrechter }
Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter
kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De
burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.
Artikel 8:72
{Vernietiging besluit door bestuursrechter}
1.
Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2.
De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3.
De bestuursrechter kan bepalen dat:
a.de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b.zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4.
De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a.bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b.het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5.
De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
6.
De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:72a
{Afdoen door bestuursrechter}
Indien de bestuursrechter een beschikking tot het
opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, neemt hij een
beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde
beschikking.
Artikel 8:73
Vervallen
Artikel 8:73a
Vervallen
Artikel 8:74
{Griffierecht in uitspraak bestuursrechter}
1.
Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, houdt de
uitspraak tevens in dat aan de indiener van het
beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt
vergoed door het bestuursorgaan.
2.
In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het
betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Artikel 8:75
{Kostenveroordeling door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te
veroordelen in de kosten die een andere partij in verband
met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van
het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs
heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en
met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van
toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten
worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik
van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling
als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan
hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag
van de kosten wordt vastgesteld.
2.
In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Artikel 8:75a
{Kostenveroordeling bestuursorgaan door bestuursrechter}
1.
In geval van intrekking van het beroep omdat het
bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van
het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan
op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met
toepassing van artikel 8:75 in
de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan
tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit
vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek
niet-ontvankelijk verklaard.
2.
De bestuursrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de bestuursrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.
3.
Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de bestuursrechter het onderzoek. In de overige gevallen zijn de afdelingen 8.2.4 en 8.2.5 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:76
{Executoriale titel door uitspraak bestuursrechter}
Voor zover een uitspraak strekt tot vergoeding van griffierecht, proceskosten of schade als bedoeld in artikel 8:74, 8:75, 8:75a, 8:82, vierde lid, 8:87, derde lid, of 8:95 levert zij een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
Artikel 8:77
{Inhoud schriftelijke uitspraak bestuursrechter}
1.
De schriftelijke uitspraak vermeldt:
a.de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers
of gemachtigden,
b.de gronden van de beslissing,
c.de beslissing,
d.de naam van de rechter of de namen van de rechters
die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben
behandeld,
e.de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f.door wie, binnen welke termijn en bij welke
bestuursrechter welk rechtsmiddel kan worden
aangewend.
2.
Indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het
beroep, wordt in de uitspraak vermeld welke geschreven of
ongeschreven rechtsregel of welk algemeen rechtsbeginsel
geschonden wordt geoordeeld.
3.
De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de
voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Artikel 8:78
{Openbare uitspraak bestuursrechter}
De uitspraak geschiedt in het openbaar.
Artikel 8:79
{Afschrift uitspraak bestuursrechter}
1.
Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak stelt de griffier kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter beschikking van partijen.
2.
Anderen dan partijen kunnen afschriften of uittreksels van
de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge
uitspraak verkrijgen. Met betrekking tot de kosten is het
bij en krachtens de Wet tarieven in
strafzaken bepaalde van overeenkomstige
toepassing.
3.
In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien de uitspraak betrekking heeft op de toepassing van de artikelen 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan de Europese Commissie. De verstrekking geschiedt door tussenkomst van de Raad voor de rechtspraak, tenzij het een uitspraak van de Hoge Raad of van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreft.
Artikel 8:80
{Bekendmaking uitspraak door bestuursorgaan}
Indien de bestuursrechter bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit, wordt de uitspraak bovendien
overeenkomstig de voor dat besluit voorgeschreven wijze
bekendgemaakt door het bevoegde bestuursorgaan.
Afdeling 8.2.7 Tussenuitspraak
Artikel 8:80a
{Tussenuitspraak bij bestuurlijke lus}
1.
Als de
bestuursrechter artikel 8:51a toepast, doet hij een
tussenuitspraak.
2.
De
tussenuitspraak vermeldt zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan
worden hersteld.
3.
De
artikelen 8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder a, 8:77, 8:78, 8:79 en 8:119 zijn
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:80b
{Formaliteiten tussenuitspraak bij bestuurlijke lus}
1.
De
bestuursrechter kan de tussenuitspraak ook doen voordat partijen zijn
uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te
verschijnen.
2.
De
bestuursrechter kan de tussenuitspraak ook mondeling doen. Artikel 8:67,
tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
3.
De
bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. In dat geval
bepaalt hij wanneer de voorlopige voorziening vervalt.
4.
De
voorlopige voorziening als bedoeld in het derde lid, vervalt in ieder
geval
zodra:
a.het
beroep is ingetrokken;
of
b.de bestuursrechter
uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, heeft gedaan, tenzij
bij die uitspraak een ander tijdstip is
bepaald.
Titel 8.3 Voorlopige voorziening en
onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak
Artikel 8:81
{Voorlopige voorziening door bestuursrechter}
1.
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is
ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij
de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is
ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die
bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een
voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed,
gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een
verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een
partij in de hoofdzaak.
3.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter
bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld,
kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door
de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door
de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende
die geen recht heeft tot het instellen van administratief
beroep.
4.
De artikelen 6:4, derde
lid, 6:5,
6:6,
6:14,
6:15,
6:17, 6:19 en
6:21 zijn van
overeenkomstige toepassing. De indiener van het
verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep
heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar-
of beroepschrift over.
5.
Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat
bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en
op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting
heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid
gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek
om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een
verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 8:82
{Griffierecht bij voorlopige voorziening door bestuursrechter}
1.
Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven.
2.
Het griffierecht is gelijk aan het griffierecht dat de verzoeker ten tijde van de indiening van het verzoek voor de hoofdzaak verschuldigd is of zou zijn.
3.
Artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt. De voorzieningenrechter kan een kortere termijn stellen.
4.
De griffier betaalt het griffierecht terug indien het verzoek wordt ingetrokken:
a.omdat het bestuursorgaan aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit tijdens de procedure over de hoofdzaak op te schorten, of
b.omdat de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft medegedeeld de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen.
5.
De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
6.
In andere gevallen kan het bestuursorgaan het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
Artikel 8:83
{Uitnodiging bij bestuursrechter voor voorlopige voorziening}
1.
Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem. De artikelen 8:45, vierde tot en met zesde lid, en 8:45a zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter kan bepalen dat de in deze artikelen bedoelde zienswijzen mondeling ter zitting naar voren worden gebracht. Artikel 8:58 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. De artikelen 8:59, 8:60, 8:60a, tweede lid, en 8:61 tot en met 8:65 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat getuigen en deskundigen kunnen worden meegebracht of opgeroepen zonder dat de in artikel 8:60, vierde lid, eerste volzin, bedoelde mededeling is gedaan.
2.
Indien administratief beroep is ingesteld, wordt het
beroepsorgaan eveneens uitgenodigd om op de zitting te
verschijnen. Het beroepsorgaan wordt in de gelegenheid
gesteld ter zitting een uiteenzetting over de zaak te geven.
3.
Indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of
het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond
of kennelijk gegrond is, kan de voorzieningenrechter
uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.
4.
Indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor
niet in hun belangen worden geschaad, kan de
voorzieningenrechter ook in andere gevallen uitspraak doen
zonder toepassing van het eerste lid.
Artikel 8:84
{Strekking uitspraak voorlopige voorziening bestuursrechter }
1.
De voorzieningenrechter doet zo spoedig mogelijk
schriftelijk of mondeling uitspraak.
2.
De uitspraak strekt tot:
a.onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
b.niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c.afwijzing van het verzoek, of
d.gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
3.
De voorzieningenrechter kan aan de gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek de voorwaarde verbinden dat de indiener van het verzoekschrift financiële zekerheid stelt ten behoeve van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.
4.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak
of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
kosteloos aan partijen.
5.
De artikelen 8:67, tweede tot en
met vijfde lid, 8:68,
8:69,
8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder b, en zesde lid, 8:75,
8:75a
, 8:76,
8:77, eerste en derde
lid, 8:78,
artikel 8:79, tweede en derde lid, en 8:80 zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:85
{Vervallen voorlopige voorziening bestuursrechter }
1.
De voorzieningenrechter kan in zijn uitspraak bepalen
wanneer de voorlopige voorziening vervalt.
2.
De voorlopige voorziening vervalt in ieder geval zodra:
a.de termijn voor het instellen van beroep bij de
bestuursrechter tegen het besluit dat op bezwaar of in
administratief beroep is genomen, ongebruikt is
verstreken,
b.het bezwaar of het beroep is ingetrokken, of
c.de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan.
Artikel 8:86
{Kortsluiting bij bestuursrechter }
1.
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de
bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van
oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste
lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet
kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij
onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.
Indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, kan het eerste lid slechts worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
3.
Partijen worden in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen op de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, en indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, tevens op de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 8:87
{Wijziging voorlopige voorziening bestuursrechter}
1.
De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige
voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.
2.
De artikelen 8:81, tweede, derde en
vierde lid, en 8:82 tot en met
8:86 zijn van
overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of
administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om
opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een
belanghebbende die door de voorlopige voorziening
rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het
bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
3.
Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door
het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek
geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak
inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan
het bestuursorgaan wordt terugbetaald.
Titel 8.4 Schadevergoeding
Artikel 8:88
{Schadevergoeding bij bestuursorgaan}
1.
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a.een onrechtmatig besluit;
b.een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c.het niet tijdig nemen van een besluit;
d.een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:89
{Bevoegdheid bestuursrechter voor schadevergoedingen}
1.
Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
2.
In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
3.
De bestuursrechter is in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, niet bevoegd indien de belanghebbende het verzoek heeft ingediend nadat hij terzake van de schade een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.
4.
Zolang het verzoek van de belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is, verklaart de burgerlijke rechter een vordering tot vergoeding van de schade niet ontvankelijk.
Artikel 8:90
{Schriftelijk verzoek tot schadevergoeding bij bestuursrechter}
1.
Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2.
Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:91
{Samenloop schadevergoeding en beroep bij bestuursrechter}
1.
Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.
2.
In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.
3.
Indien het verzoek wordt gedaan in hoger beroep beslist de hogerberoepsrechter op het verzoek, tenzij hij het verzoek naar de rechtbank verwijst omdat het naar zijn oordeel behandeling door de rechtbank behoeft.
Artikel 8:92
{Inhoud verzoekschrift schadevergoeding bij bestuursrechter}
1.
Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a.de naam en het adres van de verzoeker;
b.de dagtekening;
c.een aanduiding van de oorzaak van de schade;
d.een opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;
e.de gronden van het verzoek.
2.
Bij het verzoekschrift worden zo mogelijk een afschrift van het schadeveroorzakende besluit waarop het verzoekschrift betrekking heeft, en van het verzoek, bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, overgelegd.
3.
Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:93
{Verjaringstermijn schadevergoeding bij bestuursrechter}
Artikel 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op verzoeken om schadevergoeding op grond van deze titel. De verjaringstermijn vangt evenwel niet eerder aan dan de dag na die waarop:
a.de vernietiging van het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden, of
b.het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit heeft erkend.
Artikel 8:94
{Schakelbepaling}
1.
Op het verzoek en de behandeling daarvan zijn de artikelen 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 6:24, 8:8 tot en met 8:28, 8:29 tot en met 8:51, 8:52 tot en met 8:55, 8:56 tot en met 8:69, 8:71, 8:74 tot en met 8:80 en 8:81 tot en met 8:87 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is indien de schade is veroorzaakt door een besluit als bedoeld in artikel 26 van die wet.
2.
In afwijking van het eerste lid is bij indiening van het verzoek overeenkomstig artikel 8:91 geen griffierecht verschuldigd.
Artikel 8:95
{Veroordeling tot schadevergoeding bestuursorgaan}
Indien de bestuursrechter het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst, veroordeelt hij het bestuursorgaan tot vergoeding van schade.
Titel 8.5
Hoger beroep
Artikel 8:104
{Hoger beroep bij bestuursrechter}
1.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a.een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank,
b.een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de voorzieningenrechter van de rechtbank,
c.een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid.
2.
Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
a.een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid,
b.een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54a, tweede lid,
c.een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
d.een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid,
e.een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, in verband met artikel 8:84, vijfde lid, en
f.een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:87.
3.
Tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen:
a.een tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a, of
b.een andere beslissing van de rechtbank.
4.
Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid.
Artikel 8:105
{Bevoegde bestuursrechter in hoger beroep}
1. Het hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2.
Het hoger beroep, bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder c, wordt ingesteld bij de hogerberoepsrechter die ingevolge het eerste lid bevoegd is of zou zijn te oordelen over een uitspraak van de rechtbank omtrent het schadeveroorzakende besluit.
Artikel 8:106
{Schorsende werking hoger beroep bij bestuursrechter}
1.
De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, indien:
a.de uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 9 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, of
b.tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
2.
Het eerste lid geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
Artikel 8:107
{Melding van hoger beroep bij bestuursrechter }
1.
De griffier van de hogerberoepsrechter doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.
2.
De griffier van de rechtbank stelt de gedingstukken met de aantekeningen van de zitting, voor zover deze op de zaak betrekking hebben, en een afschrift van de uitspraak binnen een week na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling ter beschikking aan de griffier van de hogerberoepsrechter.
{Verzending proces-verbaal aan hogerberoepsrechter}
3.
Op verzoek van de hogerberoepsrechter stelt de griffier van de rechtbank het proces-verbaal van de zitting of de schriftelijke weergave van een in artikel 8:36e bedoelde beeld- of geluidsopname die het proces-verbaal vervangt, ter beschikking aan de griffier van de hogerberoepsrechter binnen een door de hogerberoepsrechter te bepalen termijn. De griffier van de hogerberoepsrechter stelt dit proces-verbaal of deze schriftelijke weergave ter beschikking aan partijen.
Artikel 8:108
{Schakelbepaling}
1.
Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.
2.
Op het hoger beroep, bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder c, zijn voorts de afdelingen 8.2.2a, 8.2.4a en 8.2.7 en de artikelen 8:28a, 8:70 en 8:72 niet van toepassing.
3.
Indien hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof, is voorts hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.
Artikel 8:109
{Griffierecht hoger beroep bij bestuursrechter }
1.
Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt:
a.€ 115 per 1 januari 2018: € 126indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,
b.€ 232 per 1 januari 2018: € 253indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een ander besluit, of
c.€ 466 per 1 januari 2018: € 508als anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.
2.
Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.
Artikel 8:110
1.
{Incidenteel hoger beroep bij bestuursrechter }
Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen. De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn van toepassing, tenzij in deze titel anders is bepaald.
2.
Het incidenteel hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft verzonden.
3.
Binnen vier weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het incidenteel hoger beroep aan partijen heeft verzonden, kunnen deze partijen schriftelijk hun zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren brengen.
4.
De hogerberoepsrechter kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen of, indien hij het hoger beroep behandelt met overeenkomstige toepassing van afdeling 8.2.3, verkorten.
5.
Voor het incidenteel hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.
Artikel 8:111
{Ontvankelijkheid incidenteel hoger beroep bij bestuursrechter }
1.
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep, tenzij die niet-ontvankelijkheid het gevolg is van:
a.overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep,
b.overschrijding van de termijn voor betaling van het griffierecht, of
c.de omstandigheid dat degene die het hoger beroep heeft ingesteld daartoe niet gerechtigd was.
2.
Intrekking van het hoger beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.
Artikel 8:112
{Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep bij bestuursrechter }
1.
Incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep gegrond is.
2.
Een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep vervalt als het hoger beroep niet-ontvankelijk of ongegrond is, dan wel wordt ingetrokken. In het laatste geval deelt de griffier de indiener mee dat zijn hoger beroep is vervallen.
Artikel 8:113
{Bevestiging uitspraak door bestuursrechter in hoger beroep}
1.
De hogerberoepsrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
{Judiciële lus}
2.
Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.
Artikel 8:114
{Terugbetaling griffierecht na hoger beroep bij bestuursrechter }
1.
Indien de hogerberoepsrechter de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht vergoedt, tenzij de hogerberoepsrechter bepaalt dat het griffierecht door de griffier aan de indiener wordt terugbetaald.
2.
In andere gevallen kan de uitspraak inhouden dat het bestuursorgaan of de griffier het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Artikel 8:115
{Terugwijzing in hoger beroep bij bestuursrechter}
1.
De hogerberoepsrechter wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:
a.de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de hogerberoepsrechter deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank, onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, of
b.de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.
2.
De griffier zendt de gedingstukken en een afschrift van de uitspraak zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank.
Artikel 8:116
{Afdoen door bestuursrechter in hoger beroep }
In de gevallen, bedoeld in artikel 8:115, eerste lid, onderdeel a, kan de hogerberoepsrechter de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
Artikel 8:117
{Dekking onbevoegdheid in hoger beroep bij bestuursrechter }
Indien de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan de hogerberoepsrechter de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.
Artikel 8:118
{Proceskostenvergoeding in hoger beroep bij bestuursrechter}
1.
In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.
Indien het hoger beroep mondeling wordt ingetrokken, wordt het verzoek door de partij die daarbij aanwezig is mondeling gedaan, tegelijk met de intrekking van het hoger beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, is het verzoek niet-ontvankelijk.
3.
Indien het hoger beroep schriftelijk wordt ingetrokken, wordt het verzoek schriftelijk gedaan. In dat geval zijn de artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van overeenkomstige toepassing.
4.
Artikel 8:75a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel 8.6 Herziening
Artikel 8:119
{Herziening onherroepelijke uitspraak door bestuursrechter}
1.
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een
onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van
feiten of omstandigheden die:
a.hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b.bij de indiener van het verzoekschrift vóór de
uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet
bekend konden zijn, en
c.waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest,
tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen
leiden.
2.
Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
3.
Het griffierecht is gelijk aan het griffierecht dat ten tijde van de indiening van het verzoek verschuldigd zou zijn geweest voor het beroep of hoger beroep dat heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
4.
Indien de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.
Hoofdstuk 9 Klachtbehandeling
Titel 9.1 Klachtbehandeling door een bestuursorgaan
Afdeling 9.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 9:1
{Klachtbehandeling door bestuursorgaan}
1.
Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een
bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens
hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij
dat bestuursorgaan.
2.
Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de
verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt
aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
Artikel 9:2
{Zorgvuldige behandeling van klacht door bestuursorgaan}
Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling
van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen
en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn
verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Artikel 9:3
{Beroepsmogelijkheid na klacht over bestuursorgaan }
Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een
gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.
Afdeling 9.1.2 De behandeling van klaagschriften
Artikel 9:4
{Klaagschrift over bestuursorgaan }
1.
Indien een schriftelijke klacht betrekking heeft op een
gedraging jegens de klager en voldoet aan de vereisten van
het tweede lid, zijn de artikelen 9:5 tot en met
9:12 van toepassing.
2.
Het klaagschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.de dagtekening;
c.een omschrijving van de gedraging waartegen de
klacht is gericht.
3.
Artikel 6:5, derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9:5
{Tegemoetkoming klacht door bestuursorgaan}
Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan
diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot
het verder toepassen van deze
titel.
Artikel 9:6
{Ontvangstbevestiging klaagschrift door bestuursorgaan}
Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.
Artikel 9:7
{Behandeling van klacht door bestuursorgaan}
1.
De behandeling van de klacht geschiedt door een persoon die
niet bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft,
betrokken is geweest.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de klacht
betrekking heeft op een gedraging van het bestuursorgaan
zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan.
Artikel 9:8
{Exoneratie bestuursorgaan bij klacht }
1.
Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen
indien zij betrekking heeft op een gedraging:
a.waarover reeds eerder een klacht is ingediend die
met inachtneming van de artikelen
9:4 en volgende is behandeld;
b.die langer dan een jaar voor indiening van de klacht
heeft plaatsgevonden;
c.waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden,
d.waartegen
door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging
bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden
ingesteld;
e.die door het instellen van een procedure aan het
oordeel van een andere rechterlijke instantie dan
een bestuursrechter onderworpen is, dan wel
onderworpen is geweest of,
f.zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op
bevel van de officier van justitie of een vervolging
gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt
van de opsporing of vervolging van een strafbaar
feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek
op bevel van de officier van justitie of een
vervolging gaande is.
2.
Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen
indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de
gedraging kennelijk onvoldoende is.
{Overeenkomstige toepassing}
3.
Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de
klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken
na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 9:12, tweede lid, is van
overeenkomstige
toepassing.
Artikel 9:9
{Stukken naar beklaagde bestuursorgaan }
Aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, wordt
een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij
meegezonden stukken toegezonden.
Artikel 9:10
{Hoor en wederhoor klacht bij bestuursorgaan }
1.
Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens
gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te
worden gehoord.
2.
Van het horen van de klager kan worden afgezien indien:
a.de klacht kennelijk ongegrond is,
b.de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
c.de klager niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
3.
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 9:11
{Termijn behandeling klacht door bestuursorgaan }
1.
Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of
– indien afdeling 9.1.3
van toepassing is – binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.
2.
Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier
weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk
mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens
gedraging de klacht betrekking heeft.
3.
Verder
uitstel is mogelijk voor zover de klager daarmee schriftelijk
instemt.
Artikel 9:12
{Motivering van behandeling klacht door bestuursorgaan }
1. Het bestuursorgaan stelt de klager
schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het
onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover alsmede van de
eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
2. Bij de kennisgeving wordt vermeld bij welke
ombudsman en binnen welke termijn de klager vervolgens een
verzoekschrift kan
indienen.
Artikel 9:12a
{Registratie van klacht door bestuursorgaan }
Het bestuursorgaan draagt zorg voor registratie van de bij hem
ingediende schriftelijke klachten. De geregistreerde klachten
worden jaarlijks gepubliceerd.
Afdeling 9.1.3 Aanvullende bepalingen voor een
klachtadviesprocedure
Artikel 9:13
{Aanvullende klachtbehandeling door bestuursorgaan }
De in deze afdeling geregelde procedure voor de behandeling van
klachten wordt in aanvulling op afdeling 9.1.2
gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van
het bestuursorgaan is bepaald.
Artikel 9:14
{Klachtencommissie bij bestuursorgaan }
1.
Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het
bestuursorgaan wordt een persoon of commissie belast met de
behandeling van en de advisering over klachten.
2.
Het bestuursorgaan kan de persoon of commissie slechts in
het algemeen instructies geven.
Artikel 9:15
{Behandeling van klacht door bestuursorgaan }
1.
Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6,
wordt vermeld dat een persoon of commissie over de klacht
zal adviseren.
2.
Het horen geschiedt door de in artikel 9:14
bedoelde persoon of commissie. Indien een commissie is
ingesteld, kan deze het horen opdragen aan de voorzitter of
een lid van de commissie.
3.
De persoon of commissie beslist over de toepassing van
artikel 9:10, tweede lid.
4.
De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen,
vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het
bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen.
Artikel 9:16
{Afwijken van advies bij klacht over bestuursorgaan }
Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het
advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking
vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving,
bedoeld in artikel 9:12.
Titel 9.2 Klachtbehandeling door een ombudsman
Afdeling 9.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 9:17
{Ombudsman}
Onder
ombudsman wordt
verstaan:
a.de Nationale ombudsman, of
b.een ombudsman of ombudscommissie ingesteld
krachtens de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet of de Wet
gemeenschappelijke
regelingen.
Artikel 9:18
{Taken van de ombudsman}
1. Een ieder heeft het recht de ombudsman
schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze
waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens
hem of een ander heeft gedragen.
2. Indien het verzoekschrift bij een onbevoegde
ombudsman wordt ingediend, wordt het, nadat daarop de datum van
ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan de
bevoegde ombudsman, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de
verzoeker.
3. De ombudsman is
verplicht aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid gevolg te
geven, tenzij artikel 9:22, 9:23 of 9:24 van toepassing
is.
Artikel 9:19
{Advies door ombudsman}
1. Indien naar het oordeel van de ombudsman ten
aanzien van de in het verzoekschrift bedoelde gedraging voor de
verzoeker de mogelijkheid van bezwaar, beroep of beklag openstaat,
wijst hij de verzoeker zo spoedig mogelijk op deze mogelijkheid en
draagt hij het verzoekschrift, nadat daarop de datum van ontvangst is
aangetekend, aan de bevoegde instantie over, tenzij de verzoeker
kenbaar heeft gemaakt dat het verzoekschrift aan hem moet worden
teruggezonden.
2. Artikel 6:15, derde
lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 9:20
{Ombudsman na klachtenprocedure}
1. Alvorens het verzoek aan een ombudsman te
doen, dient de verzoeker over de gedraging een klacht in bij het
betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan
worden gevergd.
2. Het eerste lid
geldt niet indien het verzoek betrekking heeft op de wijze van
klachtbehandeling door het betrokken
bestuursorgaan.
Artikel 9:21
{Overeenkomstige
toepassing}
Op het verkeer met de ombudsman is
hoofdstuk 2 van
overeenkomstige toepassing, met uitzondering van
artikel 2:3, eerste
lid.
Afdeling 9.2.2 Bevoegdheid
Artikel 9:22
{Onbevoegdheid ombudsman}
De
ombudsman is niet bevoegd een onderzoek in te stellen of voort te
zetten indien het verzoek betrekking heeft
op:
a.een aangelegenheid die behoort tot het algemeen
regeringsbeleid, daaronder begrepen het algemeen beleid ter handhaving
van de rechtsorde, of tot het algemeen beleid van het betrokken
bestuursorgaan;
b.een algemeen
verbindend voorschrift;
c.een
gedraging waartegen beklag kan worden gedaan of beroep kan worden
ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van
een besluit, of waartegen een beklag- of beroepsprocedure aanhangig
is;
d.een gedraging ten aanzien
waarvan door een bestuursrechter uitspraak is
gedaan;
e.een gedraging ten aanzien
waarvan een procedure bij een andere rechterlijke instantie dan een
bestuursrechter aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen
een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan;
f.een gedraging waarop de rechterlijke macht
toeziet.
Artikel 9:23
{Onderzoek door ombudsman}
De
ombudsman is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te
zetten
indien:
a.het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten,
bedoeld in artikel 9:28, eerste en tweede lid;
b.het verzoek kennelijk ongegrond is;
c.het belang van de verzoeker bij een onderzoek door
de ombudsman dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende
is;
d.de verzoeker een ander is dan
degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden;
e.het verzoek betrekking heeft op een gedraging
waartegen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij die gedraging bestaat uit
het niet tijdig nemen van een besluit, of waartegen een
bezwaarprocedure aanhangig is;
f.het
verzoek betrekking heeft op een gedraging waartegen door de verzoeker
bezwaar had kunnen worden gemaakt, beroep had kunnen worden ingesteld
of beklag had kunnen worden gedaan;
g.het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten
aanzien waarvan door een andere rechterlijke instantie dan een
bestuursrechter uitspraak is gedaan;
h.niet is voldaan aan het vereiste van artikel 9:20,
eerste lid;
i.een verzoek, dezelfde
gedraging betreffende, bij hem in behandeling is of – behoudens
indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en
zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben
kunnen leiden – door hem is afgedaan;
j.ten aanzien van een gedraging van het
bestuursorgaan die nauw samenhangt met het onderwerp van het
verzoekschrift een procedure aanhangig is bij een rechterlijke
instantie, dan wel ingevolge bezwaar, administratief beroep of beklag
bij een andere instantie;
k.het
verzoek betrekking heeft op een gedraging die nauw samenhangt met een
onderwerp, dat door het instellen van een procedure aan het oordeel van
een andere rechterlijke instantie dan een bestuursrechter
onderworpen is;
l.na tussenkomst van
de ombudsman naar diens oordeel alsnog naar behoren aan de grieven van
de verzoeker tegemoet is gekomen;
m.het verzoek, dezelfde gedraging betreffende,
ingevolge een wettelijk geregelde klachtvoorziening bij een
onafhankelijke klachtinstantie niet zijnde een ombudsman in behandeling
is of daardoor is afgedaan.
Artikel 9:24
{Termijn indienen klacht bij ombudsman}
1. Voorts is de ombudsman niet verplicht een
onderzoek in te stellen of voort te zetten, indien het verzoek wordt
ingediend later dan een
jaar:
a.na de kennisgeving door het bestuursorgaan van de
bevindingen van het onderzoek, of
b.nadat de klachtbehandeling door het bestuursorgaan
op andere wijze is geëindigd, dan wel ingevolge wettelijk
voorschrift
beëindigd had moeten zijn.
2. In afwijking van het eerste lid eindigt de termijn
een jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, indien redelijkerwijs
niet van verzoeker kan worden gevergd dat hij eerst een klacht bij het
bestuursorgaan indient. Is de gedraging binnen een jaar nadat zij
plaatsvond, aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan
een bestuursrechter onderworpen, of is daartegen bezwaar
gemaakt, administratief beroep ingesteld dan wel beklag gedaan, dan
eindigt de termijn een jaar na de datum
waarop:
a.in die procedure een uitspraak is gedaan waartegen
geen beroep meer openstaat, of
b.de
procedure op een andere wijze is
geëindigd.
Artikel 9:25
{Motivering van afwijzing door ombudsman}
1. Indien de ombudsman op grond van artikel
9:22, 9:23 of 9:24 geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt
hij dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk
schriftelijk aan de verzoeker mede.
2. In het geval dat hij een onderzoek niet voortzet,
doet hij de in het eerste lid bedoelde mededeling tevens aan het
bestuursorgaan en, in voorkomend geval, aan degene op wiens gedraging
het onderzoek betrekking heeft.
Artikel 9:26
{Onderzoek uit eigen beweging door ombudsman}
Tenzij
artikel 9:22 van toepassing is, is de ombudsman bevoegd uit eigen
beweging een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een
bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid heeft
gedragen.
Artikel 9:27
{Beoordeling bestuursorgaan door ombudsman}
1. De ombudsman beoordeelt of het bestuursorgaan
zich in de door hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk
heeft gedragen.
2. Indien ten aanzien
van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft
door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman
de rechtsgronden in acht waarop die uitspraak steunt of mede
steunt.
3. De ombudsman kan naar
aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan het bestuursorgaan
aanbevelingen
doen.
Afdeling 9.2.3 Procedure
Artikel 9:28
{Inhoud verzoekschrift aan ombudsman}
1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat
ten
minste:
a.de naam en het adres van de
verzoeker;
b.de
dagtekening;
c.een omschrijving van de
gedraging waartegen het verzoek is gericht, een aanduiding van degene
die zich aldus heeft gedragen en een aanduiding van degene jegens wie
de gedraging heeft plaatsgevonden, indien deze niet de verzoeker
is;
d.de gronden van het
verzoek;
e.de wijze waarop een klacht
bij het bestuursorgaan is ingediend, en zo mogelijk de bevindingen van
het onderzoek naar de klacht door het bestuursorgaan, zijn oordeel
daarover alsmede de eventuele conclusies die het bestuursorgaan hieraan
verbonden heeft.
2. Indien het verzoekschrift in een vreemde taal is
gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het verzoek
noodzakelijk is, draagt de verzoeker zorg voor een
vertaling.
3. Indien niet is voldaan
aan de in dit artikel gestelde vereisten of indien het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, stelt de ombudsman de
verzoeker in de gelegenheid het verzuim binnen een door hem daartoe
gestelde termijn te herstellen.
Artikel 9:29
{Uitsluiting betrokken persoon bij onderzoek ombudsman}
Aan de
behandeling van het verzoek wordt niet meegewerkt door een persoon die
betrokken is geweest bij de gedraging waarop het verzoek betrekking
heeft.
Artikel 9:30
{Toelichting standpunten door ombudsman}
1. De ombudsman stelt het bestuursorgaan, degene
op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, en de verzoeker in de
gelegenheid hun standpunt toe te lichten.
2. De ombudsman beslist of de toelichting
schriftelijk of mondeling en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid
wordt gegeven.
Artikel 9:31
{Inlichtingen aan ombudsman}
1. Het bestuursorgaan, onder zijn
verantwoordelijkheid werkzame personen – ook na het
beëindigen van de werkzaamheden –, getuigen alsmede de
verzoeker verstrekken de ombudsman de benodigde inlichtingen en
verschijnen op een daartoe strekkende uitnodiging voor hem. Gelijke
verplichtingen rusten op ieder college, met dien verstande dat het
college bepaalt wie van zijn leden aan de verplichtingen zal voldoen,
tenzij de ombudsman één of meer bepaalde leden aanwijst.
De ombudsman kan betrokkenen die zijn opgeroepen gelasten om in persoon
te verschijnen.
2. Inlichtingen die
betrekking hebben op het beleid, gevoerd onder de verantwoordelijkheid
van een minister of een ander bestuursorgaan, kan de ombudsman bij de
daarbij betrokken personen en colleges slechts inwinnen door
tussenkomst van de minister onderscheidenlijk dat bestuursorgaan. Het
orgaan door tussenkomst waarvan de inlichtingen worden ingewonnen, kan
zich bij het horen van de ambtenaren doen
vertegenwoordigen.
3. Binnen een door
de ombudsman te bepalen termijn worden ten behoeve van een onderzoek de
onder het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het verzoek
betrekking heeft, en bij anderen berustende stukken aan hem overgelegd
nadat hij hierom schriftelijk heeft verzocht.
4. De ingevolge het eerste lid opgeroepen personen
onderscheidenlijk degenen die ingevolge het derde lid verplicht zijn
stukken over te leggen kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn,
het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken
weigeren of de ombudsman mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen
nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
5. De ombudsman beslist of de in het vierde lid
bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming
gerechtvaardigd is.
6. Indien de
ombudsman heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de
verplichting.
Artikel 9:32
{Deskundigen en tolken in onderzoek ombudsman}
1. De ombudsman kan ten dienste van het
onderzoek deskundigen werkzaamheden opdragen. Hij kan voorts in het
belang van het onderzoek deskundigen en tolken
oproepen.
2. Door de ombudsman
opgeroepen deskundigen of tolken verschijnen voor hem, en verlenen
onpartijdig en naar beste weten hun diensten als zodanig. Op
deskundigen, tevens ambtenaren, is artikel 9:31, tweede tot en met
zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. De ombudsman kan bepalen dat getuigen niet zullen
worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen
worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of de belofte.
Getuigen leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij de gehele
waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen en tolken dat zij hun
plichten als tolk met nauwgezetheid zullen
vervullen.
Artikel 9:33
{Vergoedingen in onderzoek ombudsman}
1. Aan de door de ombudsman opgeroepen
verzoekers, getuigen, deskundigen en tolken wordt een vergoeding
toegekend. Deze vergoeding vindt plaats ten laste van de rechtspersoon
waartoe het bestuursorgaan behoort op wiens gedraging het verzoek
betrekking heeft, indien het een gemeente, provincie, waterschap of
gemeenschappelijke regeling betreft. In overige gevallen vindt de
vergoeding plaats ten laste van het Rijk. Het bij en krachtens de Wet
tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige
toepassing.
2. De in het eerste lid
bedoelde personen die in openbare dienst zijn, ontvangen geen
vergoeding indien zij zijn opgeroepen in verband met hun taak als
zodanig.
Artikel 9:34
{Onderzoek ter plaatse door ombudsman}
1. De ombudsman kan een onderzoek ter plaatse
instellen. Hij heeft daarbij toegang tot elke plaats, met uitzondering
van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig
is.
2. Bestuursorganen verlenen de
medewerking die in het belang van het onderzoek, bedoeld in het eerste
lid, is vereist.
3. Van het onderzoek
wordt een proces-verbaal gemaakt.
Artikel 9:35
{Mededeling van bevindingen ombudsman}
1. De ombudsman deelt, alvorens het onderzoek te
beëindigen, zijn bevindingen schriftelijk mee
aan:
a.het betrokken bestuursorgaan;
b.degene op wiens gedraging het verzoek betrekking
heeft;
c.de
verzoeker.
2. De
ombudsman geeft hun de gelegenheid zich binnen een door hem te stellen
termijn omtrent de bevindingen te
uiten.
Artikel 9:36
{Rapport van onderzoek ombudsman}
1. Wanneer een onderzoek is afgesloten, stelt de
ombudsman een rapport op, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel
weergeeft. Hij neemt daarbij artikel 10 van de Wet openbaarheid van
bestuur in acht.
2. Indien naar het
oordeel van de ombudsman de gedraging niet behoorlijk is, vermeldt hij
in het rapport welk vereiste van behoorlijkheid geschonden
is.
3. De ombudsman zendt zijn
rapport aan het betrokken bestuursorgaan, alsmede aan de verzoeker en
aan degene op wiens gedraging het verzoek betrekking
heeft.
4. Indien de ombudsman aan het
bestuursorgaan een aanbeveling doet als bedoeld in artikel 9:27, derde
lid, deelt het bestuursorgaan binnen een redelijke termijn aan de
ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden
gegeven. Indien het bestuursorgaan overweegt de aanbeveling niet op te
volgen, deelt het dat met redenen omkleed aan de ombudsman
mee.
5. De ombudsman geeft aan een
ieder die daarom verzoekt, afschrift of uittreksel van een rapport als
bedoeld in het eerste lid. Met betrekking tot de daarvoor in rekening
te brengen vergoedingen en met betrekking tot kosteloze verstrekking is
het bepaalde bij en krachtens de Wet griffierechten burgerlijke
zaken van
overeenkomstige toepassing. Tevens legt hij een zodanig rapport ter
inzage op een door hem aan te wijzen
plaats.
Hoofdstuk 10 Bepalingen over bestuursorganen
Titel 10.1 Mandaat, delegatie en attributie
Afdeling 10.1.1 Mandaat
Artikel 10:1
{Mandaat}
Onder mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een
bestuursorgaan besluiten te nemen.
Artikel 10:2
{Toerekening besluit aan mandaatgever}
Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid
genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.
Artikel 10:3
{Mandaatverlening }
1.
Een bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de
bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
{Geen mandaat}
2.
Mandaat wordt in ieder geval niet verleend indien het
betreft een bevoegdheid:
a.tot het vaststellen van algemeen verbindende
voorschriften, tenzij bij de verlening van die
bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien;
b.tot het nemen van een besluit ten aanzien waarvan is
bepaald dat het met versterkte meerderheid moet
worden genomen of waarvan de aard van de
voorgeschreven besluitvormingsprocedure zich
anderszins tegen de mandaatverlening verzet;
c.tot het vernietigen van of tot het onthouden van
goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan.
3.
Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, wordt niet
verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar
zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
4.
Indien
artikel 5:53 van toepassing is, wordt mandaat tot het opleggen van een
bestuurlijke boete niet verleend aan degene die van de overtreding een
rapport of proces-verbaal heeft
opgemaakt.
Artikel 10:4
{Instemming gemandateerde}
1.
Indien de gemandateerde niet werkzaam is onder
verantwoordelijkheid van de mandaatgever, behoeft de
mandaatverlening de instemming van de gemandateerde en in
het voorkomende geval van degene onder wiens
verantwoordelijkheid hij werkt.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien bij wettelijk
voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening is voorzien.
Artikel 10:5
{Algemeen of bijzonder mandaat}
1.
Een bestuursorgaan kan hetzij een algemeen mandaat hetzij
een mandaat voor een bepaald geval verlenen.
2.
Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend. Een
mandaat voor een bepaald geval wordt in ieder geval
schriftelijk verleend indien de gemandateerde niet werkzaam
is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever.
Artikel 10:6
{Instructie bij mandaat}
1.
De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het
algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van
de gemandateerde bevoegdheid.
{Inlichtingen bij mandaat}
2.
De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek
inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.
Artikel 10:7
{Bevoegdheid mandaatgever}
De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit
te oefenen.
Artikel 10:8
{Intrekken mandaat}
1.
De mandaatgever kan het mandaat te allen tijde intrekken.
2.
Een algemeen mandaat wordt schriftelijk ingetrokken.
Artikel 10:9
{Ondermandaat}
1.
De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend.
2.
Op ondermandaat zijn de overige artikelen van deze afdeling
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:10
{Vermelding van mandaat}
Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk
bestuursorgaan het besluit is genomen.
Artikel 10:11
{Ondertekening namens bestuursorgaan}
1.
Een bestuursorgaan kan bepalen dat door hem genomen
besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de
bevoegdheid zich hiertegen verzet.
2.
In dat geval moet uit het besluit blijken, dat het door het
bestuursorgaan zelf is genomen.
Artikel 10:12
{Overeenkomstige toepassing}
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien een
bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn
verantwoordelijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van
privaatrechtelijke rechtshandelingen, of machtiging verleent
tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch
een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.
Afdeling 10.1.2 Delegatie
Artikel 10:13
{Delegatie}
Onder delegatie wordt verstaan: het overdragen door een
bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten
aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.
Artikel 10:14
{Geen delegatie aan ondergeschikten}
Delegatie geschiedt niet aan ondergeschikten.
Artikel 10:15
{Wettelijke basis bij delegatie}
Delegatie geschiedt slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij
wettelijk voorschrift is voorzien.
Artikel 10:16
{Beleidsregels bij delegatie}
1.
Het bestuursorgaan kan ter zake van de uitoefening van de
gedelegeerde bevoegdheid uitsluitend beleidsregels geven.
{Inlichtingen bij delegatie}
2.
Degene aan wie de bevoegdheid is gedelegeerd, verschaft het
bestuursorgaan op diens verzoek inlichtingen over de
uitoefening van de bevoegdheid.
Artikel 10:17
{Gevolg delegatie}
Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer
zelf uitoefenen.
Artikel 10:18
{Intrekking delegatie}
Het bestuursorgaan kan het delegatiebesluit te allen tijde
intrekken.
Artikel 10:19
{Vermelding delegatie bij besluit }
Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt
genomen, vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan.
Artikel 10:20
{Overeenkomstige toepassing}
1.
Op de overdracht door een bestuursorgaan van een bevoegdheid
van een ander bestuursorgaan tot het nemen van besluiten
aan een derde is deze afdeling, met uitzondering van
artikel 10:16,
van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij wettelijk voorschrift of bij het besluit tot overdracht
kan worden bepaald dat het bestuursorgaan wiens bevoegdheid
is overgedragen beleidsregels over de uitoefening van die
bevoegdheid kan geven.
3.
Degene aan wie de bevoegdheid is overgedragen, verschaft het
overdragende en het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan
op hun verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.
Artikel 10:21
{Schakelbepaling}
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing
indien een bestuursorgaan zijn bevoegdheid tot het verrichten van
andere handelingen dan besluiten overdraagt aan een ander die deze
onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent, met dien verstande dat
artikel 10:19 van overeenkomstige toepassing is voor zover de aard van
de handeling zich daartegen niet
verzet.
Afdeling 10.1.3 Attributie
Artikel 10:22
{Attributie}
1.
Indien
een bevoegdheid tot het nemen van besluiten bij wettelijk voorschrift
is toegedeeld aan een persoon of college, werkzaam onder de
verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, kan dit bestuursorgaan per
geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening
van de toegedeelde bevoegdheid.
2.
Degene
aan wie de bevoegdheid is toegedeeld, verschaft het bestuursorgaan op
diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de
bevoegdheid.
Artikel 10:23
{Overeenkomstige toepassing}
Artikel 10:22 is van overeenkomstige toepassing
indien bij wettelijk voorschrift een bevoegdheid tot het verrichten van
andere handelingen dan besluiten is toegedeeld aan een persoon of
college, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een
bestuursorgaan.
Titel 10.2 Toezicht op bestuursorganen
Afdeling 10.2.1 Goedkeuring
Artikel 10:25
{Goedkeuring van besluit}
In deze wet wordt verstaan onder goedkeuring: de voor de
inwerkingtreding van een besluit van een bestuursorgaan
vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan.
Artikel 10:26
{Goedkeuring door bestuursorgaan bij of krachtens de wet}
Besluiten kunnen slechts aan goedkeuring worden onderworpen in
bij of krachtens de wet bepaalde gevallen.
Artikel 10:27
{Onthouden goedkeuring door bestuursorgaan}
De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met
het recht of op een grond, neergelegd in de wet waarin of
krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven.
Artikel 10:28
{Goedkeuring door bestuursorgaan na rechterlijke uitspraak}
Aan een besluit waarover een rechter uitspraak heeft gedaan of
waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de
rechter wordt uitgevoerd, kan geen goedkeuring worden onthouden
op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de
uitspraak steunt of mede steunt.
Artikel 10:29
{Onthouden goedkeuring door bestuursorgaan}
1.
Een besluit kan alleen dan gedeeltelijk worden goedgekeurd,
indien gedeeltelijke inwerkingtreding strookt met aard en
inhoud van het besluit.
2.
De goedkeuring kan noch voor bepaalde tijd of onder
voorwaarden worden verleend, noch worden ingetrokken.
Artikel 10:30
{Overleg over gedeeltelijke goedkeuring door bestuursorgaan}
1.
Gedeeltelijke goedkeuring of onthouding van goedkeuring
vindt niet plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het
besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden.
2.
De motivering van het goedkeuringsbesluit verwijst naar
hetgeen in het overleg aan de orde is gekomen.
Artikel 10:31
{Termijn voor goedkeuring door bestuursorgaan}
1.
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt
het besluit omtrent goedkeuring binnen dertien weken na de
verzending ter goedkeuring bekend gemaakt aan het
bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit
heeft genomen.
2.
Het nemen van het besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal
voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.
3.
In afwijking van het tweede lid kan het nemen van het
besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste zes
maanden worden verdaagd indien inzake dat besluit advies
van een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 is
vereist.
4.
Tenzij
bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, is paragraaf 4.1.3.3
van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 10:32
{Overeenkomstige toepassing}
1.
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien voor
het nemen van een besluit door een bestuursorgaan de
toestemming van een ander bestuursorgaan is vereist.
2.
Bij de toestemming kan een termijn worden gesteld waarbinnen
het besluit dient te worden genomen.
Afdeling 10.2.2 Vernietiging
Artikel 10:33
{Spontane vernietiging door bestuursorgaan}
Deze afdeling is van toepassing indien een bestuursorgaan
bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een
ander bestuursorgaan te vernietigen.
Artikel 10:34
{Wettelijke basis bij vernietiging door bestuursorgaan}
De vernietigingsbevoegdheid kan slechts worden verleend bij de
wet.
Artikel 10:35
{Gronden vernietiging door bestuursorgaan}
Vernietiging kan alleen geschieden wegens strijd met het recht
of het algemeen belang.
Artikel 10:36
{Gedeeltelijke vernietiging door bestuursorgaan}
Een besluit kan alleen dan gedeeltelijk worden vernietigd,
indien gedeeltelijke instandhouding strookt met aard en inhoud
van het besluit.
Artikel 10:37
{Vernietiging door bestuursorgaan na rechterlijke uitspraak}
Een besluit waarover de rechter uitspraak heeft gedaan of
waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de
rechter wordt uitgevoerd, kan niet worden vernietigd op
rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak
steunt of mede steunt.
Artikel 10:38
{Geen vernietiging door bestuursorgaan}
1.
Een besluit dat nog goedkeuring behoeft, kan niet worden vernietigd.
2.
Een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat of
aanhangig is, kan niet worden vernietigd.
Artikel 10:39
{Vernietiging van Privaatrechtelijke handeling door bestuursorgaan}
1.
Een besluit tot het verrichten van een privaatrechtelijke
rechtshandeling kan niet worden vernietigd, indien dertien
weken zijn verstreken nadat het is bekendgemaakt.
2.
Indien binnen de termijn genoemd in het eerste lid
overeenkomstig artikel 10:43
schorsing heeft plaatsgevonden, blijft vernietiging binnen
de duur van de schorsing mogelijk.
3.
Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid aan
goedkeuring is onderworpen, vangt de in het eerste lid
genoemde termijn aan nadat het goedkeuringsbesluit is
bekendgemaakt. Op het goedkeuringsbesluit zijn het eerste en
tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4.
Dit artikel is niet van toepassing indien vernietiging geschiedt wegens strijd met de bij of krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of het Verdrag betreffende de Europese Unie op Nederland rustende verplichtingen.
Artikel 10:40
{Vernietiging door bestuursorgaan na schorsing besluit}
Een besluit dat overeenkomstig artikel 10:43 is
geschorst, kan, nadat de schorsing is geëindigd, niet meer
worden vernietigd.
Artikel 10:41
{Overleg vóór vernietiging door bestuursorgaan}
1.
Vernietiging vindt niet plaats dan nadat aan het
bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid
tot overleg is geboden.
2.
De motivering van het vernietigingsbesluit verwijst naar
hetgeen in het overleg aan de orde is gekomen.
Artikel 10:42
{Gevolgen vernietiging door bestuursorgaan}
1.
Vernietiging van een besluit strekt zich uit tot alle
rechtsgevolgen waarop het was gericht.
2.
In het vernietigingsbesluit kan worden bepaald dat de
rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of ten
dele in stand blijven.
3.
Indien een besluit tot het aangaan van een overeenkomst
wordt vernietigd, wordt de overeenkomst, zo zij reeds is
aangegaan en voor zover bij het vernietigingsbesluit niet
anders is bepaald, niet of niet verder uitgevoerd,
onverminderd het recht van de wederpartij op
schadevergoeding.
Afdeling 10.2.3 Schorsing
Artikel 10:43
{Schorsing door bestuursorgaan}
Hangende het onderzoek of er reden is tot vernietiging over te
gaan, kan een besluit door het tot vernietiging bevoegde
bestuursorgaan worden geschorst.
Artikel 10:44
{Duur van schorsing door bestuursorgaan}
1.
Het besluit tot schorsing bepaalt de duur hiervan.
2.
De schorsing van een besluit kan eenmaal worden verlengd.
3.
De schorsing kan ook na verlenging niet langer duren dan een jaar.
4.
Indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld tegen het
geschorste besluit, duurt de schorsing evenwel voort tot
dertien weken nadat op het bezwaar of beroep onherroepelijk
is beslist.
5.
De schorsing kan worden opgeheven.
Artikel 10:45
{Overeenkomstige toepassing}
Op het besluit inzake schorsing zijn de artikelen 10:36,
10:37, 10:38, eerste lid,
10:39, eerste en derde
lid, en 10:42, derde lid,
van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 11 Slotbepalingen
Artikel 11:1
Vervallen
Artikel 11:2
{Indexering in bestuursrecht}
1.
Het bedrag van de vergoeding, bedoeld in artikel 4:113, eerste lid, en de bedragen, vastgesteld in de artikelen 8:41, tweede lid, en 8:109, eerste lid, en krachtens de artikelen 7:15, vierde lid, 7:28, vijfde lid, en 8:75, eerste lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op gehele euro’s.
2.
De overige bij of krachtens deze wet vastgestelde bedragen kunnen bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden aangepast voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
Artikel 11:3
{Wijziging van bijlage bij Awb}
Bij een wijziging van een bijlage bij deze wet blijft de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing op het beroep of hoger beroep tegen een besluit dat, onderscheidenlijk een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.
Artikel 11:4
{Citeertitel Awb}
Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet bestuursrecht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage
4 juni 1992
Beatrix
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Binnenlandse Zaken,
C. I. Dales
de dertigste juni 1992
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Bijlage 1 : Regeling rechtstreeks beroep (artikel 7:1, eerste lid, onderdeel g)
Tegen een besluit, genomen op grond van een in deze regeling genoemd voorschrift dan wel anderszins in deze regeling omschreven, kan geen bezwaar worden gemaakt.
Ambtenarenwet:
a.artikel 126, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet
b.artikel 126, tweede lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet
Archiefwet 1995: artikel 38, betreffende de toepassing van de artikelen 124, 124a en hoofdstuk XVII van de Gemeentewet
Belemmeringenwet Privaatrecht: de artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid, voor zover de verplichting noodzakelijk is voor de uitvoering van werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen a en b, van de Crisis- en herstelwet of voor de uitvoering van een of meer besluiten als bedoeld in:
a.artikel 21, tweede lid, van de Tracéwet
b.de artikelen 3.30, eerste lid, onder a, 3.33, eerste lid, onder a, en 3.35, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening
c.artikel 15, tweede lid, van de Spoedwet wegverbreding: de verlegging van kabels en leidingen, verband houdende met de uitvoering van een wegaanpassingsbesluit
Elektriciteitswet 1998: artikel 51
Gaswet: artikel 19
Gemeentewet:
a.de artikelen 85, tweede lid, 124, 124a, 151d, derde lid, 155d en 268, eerste lid
b.een beschikking tot ophouding als bedoeld in artikel 154a
c.de artikelen 278a, vierde lid, en 281, tweede lid, betreffende de toepassing van de artikelen 124 en 124a
Kaderwet dienstplicht: artikel 13
Kieswet:
a.de artikelen D 7, G 1 tot en met G 4, I 4, K 8, L 11, M 4, Q 6, S 2, X 4, derde lid, X 4a, derde lid, X 5, derde lid, X 7, vierde lid, X 7a, vierde lid, en X 8, vierde lid
b.artikel Y 2 in samenhang met artikel D 7, G 1, G 4, I 4, K 8, L 11 of M 4
c.de artikelen Y 32 en Y 33
Landbouwkwaliteitswet: een besluit van een tuchtgerecht of een centraal tuchtgerecht, ingesteld door een controle-instelling als bedoeld in artikel 13
Mededingingswet: de artikelen 37, eerste lid, 44, eerste lid, en 47, eerste lid
Postwet 2009: hoofdstuk 3A en artikel 58
Provinciewet:
a.de artikelen 83, tweede lid, 121, 151d en 261, eerste lid
b.de artikelen 271a, vierde lid, en 274, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121
Spoorwegwet: hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 71, tweede lid
Telecommunicatiewet, voor zover het betreft een besluit van de Autoriteit Consument en Markt, genomen op grond van:
a.hoofdstuk 5
b.hoofdstuk 6, tenzij bezwaar kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002
c.de hoofdstukken 6A, 6B en 12
Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming: artikel 4
Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding: de artikelen 2 tot en met 4
Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief: artikel 2, aanhef en onder c
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225): de artikelen 16, 18 en 21
Vreemdelingenwet 2000:
a.artikel 54, derde lid
b.een aanwijzing als bedoeld in artikel 55, eerste lid
c.een kennisgeving als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, of 62b
d.een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid, dat door middel van een zelfstandige beschikking is uitgevaardigd
e.de opheffing of tijdelijke opheffing van een inreisverbod
f.de afdelingen 3 en 5 van hoofdstuk 7
Waterschapswet: de artikelen 31, derde lid, 33, vierde lid, en 41, vijfde lid
Waterwet: artikel 3.13, derde lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften: artikel 32
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
a.een besluit inzake een verklaring als bedoeld in artikel 2.27
b.een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.34 of 3.13, tweede lid
c.artikel 5.2a, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet
d.artikel 5.2a, tweede lid, betreffende de toepassing van de artikelen 124 en 124a van de Gemeentewet
e.artikel 5.2a, derde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet
f.artikel 5.2a, vierde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVII van de Gemeentewet
Wet gemeenschappelijke regelingen:
a.een ontslagbesluit als bedoeld in artikel 16, vierde lid
b.de artikelen 25, achtste lid, 32b, 32c, 36, eerste lid, 45a gelezen in samenhang met artikel 32b, 49 gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, en 50h, eerste lid
c.de artikelen 39c, vierde lid en 39e, tweede lid, betreffende de toepassing van de artikelen 32b en 32c, en artikel 49 gelezen in samenhang met dit onderdeel
Wet luchtvaart: de artikelen 8.25ea, vierde lid, en 8.25f, tweede, vierde en vijfde lid
Wet milieubeheer:
a.artikel 16.31, tweede lid
b.artikel 17.15, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet
Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten: de artikelen 2, eerste lid, 3 en 5
Wet op het financieel toezicht:
a.de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19
b.hoofdstuk 5.1 en de artikelen 5:77, eerste lid, en 5:81, derde lid
c.een besluit terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid, of 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80
d.de artikelen 6:1 en 6:2
Wet politiegegevens: artikelen 25 en 28
Wet raadgevend referendum: de artikelen 6, 14, 21b, derde lid, 22 juncto D 6 respectievelijk D 8 van de Kieswet, 32, eerste lid, 44, eerste lid, 60 juncto K 8 van de Kieswet, 61 juncto L 11 van de Kieswet, 62 juncto M 4 van de Kieswet, 79, 80 en 81
Wet ruimtelijke ordening:
a.een besluit op een verzoek om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 6.8 of 6.9
b.een besluit omtrent herziening van een exploitatieplan, dat niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, een besluit omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van een exploitatieplan alsmede een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid
c.een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid
d.een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a
Wet tijdelijk huisverbod
Bijlage 2 :
Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 1 Van beroep uitgezonderde besluiten (artikel 8:5)
Artikel 1 Geen beroep
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan geen beroep worden ingesteld.
Ambtenarenwet:
a.artikel 126, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
b.artikel 126, tweede lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging en voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
Archiefwet 1995:
a.artikel 38, betreffende de toepassing van artikel 124 van de Gemeentewet voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap, en betreffende de toepassing van artikel 124a van de Gemeentewet voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten
b.artikel 38, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVII van de Gemeentewet, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging en voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
Burgerlijk Wetboek:
a.Boek 1:
1.artikel 7, eerste en tweede lid, voor zover de aanvraag is toegewezen
2.titel 14, afdeling 4, voor zover de aanvraag is toegewezen
b.Boek 2: de artikelen 63d, tweede lid, 156 en 266, voor zover de aanvraag is toegewezen
c.Boek 7: artikel 671a.
Elektriciteitswet 1998: de artikelen 9b, vierde lid, 9c, derde lid, 9d, tweede en derde lid, 9f, zesde lid, 20a, derde lid, 20b, derde lid, artikel 20c, tweede en derde lid en artikel 20ca
Faillissementswet: artikel 285
Financiële-verhoudingswet: artikel 9
Gaswet: de artikelen 39b, derde lid, 39c, derde lid, en 39d, tweede en derde lid
Gemeentewet:
a.artikel 49
b.artikel 85, tweede lid, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
c.artikel 124, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de burgemeester
d.artikel 124a, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
e.de artikelen 169, derde lid, 180, derde lid, en 234, tweede lid, onderdeel a
f.artikel 268, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
g.artikel 278, voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
h.de artikelen 278a, vierde lid, en 281, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 124 van de Gemeentewet voor zover het beroep niet wordt ingesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de burgemeester, en betreffende de toepassing van artikel 124a van de Gemeentewet voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
Geneesmiddelenwet: artikel 17
Gerechtsdeurwaarderswet: artikel 3a, tweede lid
Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën: de artikelen 20, 21, 22, 72, eerste lid, 75, en 101, derde lid
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt: artikel 12h, eerste lid, voor zover de aanvraag is afgewezen
Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a
Jeugdwet:
a.artikel 2.3, eerste lid, voor zover in het besluit wordt bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is, als bedoeld in artikel 6.1.2, vijfde lid
b.artikel 3.5, eerste lid
c.de artikelen 6.1.5, 6.1.6, tweede en derde lid, 6.1.12, vijfde lid, 6.3.1 tot en met 6.3.5, 6.3.7 en 6.4.1
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen: artikel 21a, eerste en tweede lid
Kostenwet invordering rijksbelastingen, met uitzondering van artikel 7
Leegstandwet:
a.artikel 15, eerste lid, voor zover het betreft een weigering van de vergunning
b.artikel 15, zesde lid, voor zover het betreft een afwijzing van het verzoek tot verlenging
c.artikel 16, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, eerste volzin
Mijnbouwwet: de artikelen 141a, derde lid, 141b, derde lid, en 141c, tweede en derde lid
Onteigeningswet
Ontgrondingenwet: mededeling als bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid
Participatiewet: de artikelen 52 en 81 en paragraaf 6.5
Politiewet 2012: de artikelen 18, 20, 34, 35, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 39, derde en vijfde lid, en 52
Provinciewet:
a.artikel 49
b.artikel 83, tweede lid, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
c.artikel 121, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
d.de artikelen 167, derde lid, en 179, derde lid
e.artikel 261, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
f.artikel 271, voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
g.de artikelen 271a, vierde lid, en 274, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door provinciale staten, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
Reconstructiewet Midden-Delfland: de artikelen 36, eerste lid, 37, 44, eerste lid, 45 en 70
Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEU 2008, L 152): een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, vierde lid
Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, met uitzondering van beslissingen ten aanzien van de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau
Telecommunicatiewet: de artikelen 3.5, 3.5a, 3.5b, 3.22 en 18.9, eerste en tweede lid
Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming: artikel 2
Tracéwet: de artikelen 2, eerste lid, 4, eerste lid, onderdeel c, en 23, eerste lid
Uitleveringswet
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte: de artikelen 7, tweede, derde, vijfde, achtste en negende lid, en 7a, derde lid
Waterschapswet: artikel 156, eerste lid, voor zover het betreft de weigering om een vernietiging te bevorderen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
Waterwet: artikel 3.13, derde lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
Waterwet: de artikelen: 4.1; 4.4; 4.6; 5.1, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in die wet wordt vastgesteld of gewijzigd; 5.5; 6.17, tweede lid, 6.28;
Wegenverkeerswet 1994: de artikelen 132c, vijfde lid, en 132d, tweede lid
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
a.de artikelen 2.27, eerste lid, en 2.34, eerste lid, met uitzondering van beroep dat wordt ingesteld door het gezag dat bevoegd is ten aanzien van de beschikking waarop de verklaring, onderscheidenlijk de aanwijzing betrekking heeft
b.artikel 5.2a, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
c.artikel 5.2a, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 124 van de Gemeentewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap, en betreffende de toepassing van artikel 124a van de Gemeentewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten
d.artikel 5.2a, derde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging en voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
e.artikel 5.2a, vierde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVII van de Gemeentewet, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging en voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
f.artikel 5.8, eerste lid, laatste volzin
Wet bekostiging financieel toezicht:
een besluit omtrent de goedkeuring als bedoeld in de artikelen 3 en 6
Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen
Wet bodembescherming: artikel 43, voor zover het betreft de afwijzing van een verzoek
Wet College voor de rechten van de mens, met uitzondering van de artikelen 14 tot en met 18
Wet gemeenschappelijke regelingen:
a.de artikelen 32b en 45a gelezen in samenhang met artikel 32b, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan
b.artikel 32c, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten
c.de artikelen 36, eerste lid, 49 gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, en 50h, eerste lid, voor zover het betreft de weigering om een besluit tot vernietiging te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging
d.de artikelen 39b en 49 gelezen in samenhang met artikel 39b, voor zover het betreft de weigering om een voordracht tot vernietiging te doen
e.de artikelen 39c, vierde lid en 39e, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 32b voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, en betreffende de toepassing van artikel 32c, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door gedeputeerde staten, en artikel 49 gelezen in samenhang met dit onderdeel
Wet geurhinder en veehouderij: artikel 7
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: artikel 108
Wet investeren in jongeren: de artikelen 37, 57 en 91, voor zover het besluiten betreft van de voorzitter van gedeputeerde staten
Wet luchtvaart:
a.de artikelen 8.4, 8.15 en 8.25fa
b.de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven
c.artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.
Wet melding collectief ontslag
Wet milieubeheer:
a.de artikelen 4.3, 4.6, 4.9, 4.12, 4.15a, 4.16 en 4.19
b.een besluit inzake een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, of 5.13, eerste lid, of inzake een instemming als bedoeld in artikel 5.12, dertiende lid
c.de artikelen 10.3, 11A.2, derde lid, onderdelen b en c, 11.5, 11.18 en 15.51, derde lid
d.artikel 16.24, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke inrichting
e.artikel 17.15, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten:
a.artikel 2, eerste lid, voor zover het betreft de weigering om een aanwijzing te geven
b.artikel 3, voor zover het betreft de weigering om een aanwijzing te geven
c.artikel 5, voor zover het betreft de weigering om een besluit te nemen
Wet natuurbescherming: de artikelen 3.28 en 5.4, vierde lid, ingeval de jachtakte is geweigerd of ingetrokken of mede is geweigerd of ingetrokken om redenen als bedoeld in artikel 3.28, derde lid, onderdeel a, of artikel 5.4, vierde lid, onderdeel c,
Wet op de expertisecentra: artikel 134, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd
Wet op de rechterlijke organisatie: de artikelen 46a, eerste lid, 62a, eerste lid, en 100
Wet opheffing particuliere banken van leening: artikel 2
Wet op het financieel toezicht:
a.een bindende aanbeveling van een toezichthouder aan de andere toezichthouder
b.de artikelen 1:75, eerste en tweede lid, 1:76, eerste en derde lid, en 3:159d, tweede lid, indien de Nederlandsche Bank een mededeling als bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, heeft gedaan, met dien verstande dat de mogelijkheid van beroep na verloop van twee maanden, gerekend vanaf de dag waarop de mededeling is gedaan, herleeft, indien de Nederlandsche Bank binnen die twee maanden geen verzoek als bedoeld in artikel 3:159u, eerste lid, of 3:160, eerste lid, of een verzoek als bedoeld in artikel 212ha, eerste lid, of 213aa, eerste lid, van de Faillissementswet, noch een nieuwe mededeling als bedoeld in artikel 3:159d, eerste lid, heeft gedaan
c.artikel 3:159u
d.artikel 3A:56
e.de artikelen 6:1 en 6:2, voor zover het betreft een weigering om een besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: artikel 7.61
Wet op het primair onderwijs: artikel 140, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd
Wet op het voortgezet onderwijs: artikel 96g, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd
Wet publieke gezondheid: de artikelen 31 en 35
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren:
a.een besluit tot benoeming, plaatsing of aanwijzing als bedoeld in hoofdstuk 2, tenzij het beroep wordt ingesteld door een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden
b.een besluit van de Hoge Raad als bedoeld in hoofdstuk 6A
c.een vordering als bedoeld in artikel 46o
Wet ruimtelijke ordening:
a.de artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 3.7
b.de artikelen 3.30, eerste lid, 3.33, eerste lid, en 3.35, eerste lid, voor zover het betreft een aanwijzing
c.artikel 4.1, vijfde lid
d.artikel 4.2, eerste lid, tenzij de aanwijzing betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is
e.de artikelen 4.2, derde lid, en 4.3, vierde lid
f.artikel 4.4, eerste lid, tenzij de aanwijzing betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is
g.artikel 4.4, derde lid
h.artikel 6.15, eerste lid, voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op onderdelen als bedoeld in het derde lid
Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15: artikel 4, eerste lid, en artikel 16, eerste lid
Wet toezicht financiële verslaggeving: de artikelen 2, eerste lid, 3, eerste en tweede lid, 4, 9, 12 en 30
Wet van 18 december 2008 tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 2008, 561): artikel X
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen: artikel 30, tweede lid
Wet vervoer gevaarlijke stoffen:
de artikelen 13, eerste lid, en 14, eerste, tweede en vierde lid
Wet werk en inkomen kunstenaars: artikel 14
Wet windenergie op zee: artikel 9, eerste lid
Zorgverzekeringswet:
a.artikel 9a
b.artikel 18f, eerste lid, in samenhang met artikel 18d of 18e, voor zover een besluit wordt genomen over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan
Hoofdstuk 2 Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2 Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Algemene wet bestuursrecht: artikel 5:32, voor zover het besluit betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer bedoelde wetten of wettelijke bepalingen dan wel de Ontgrondingenwet
Ambtenarenwet:
a.artikel 126, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
b.artikel 126, tweede lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet
Archiefwet 1995: artikel 38, betreffende de toepassing van:
a.artikel 124 van de Gemeentewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap;
b.artikel 124a van de Gemeentewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten, en
c.hoofdstuk XVII van de Gemeentewet
Belemmeringenwet Privaatrecht: de artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid, voor zover de verplichting noodzakelijk is voor de uitvoering van werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen a en b, van de Crisis- en herstelwet of voor de uitvoering van een of meer besluiten als bedoeld in:
a.artikel 21, tweede lid, van de Tracéwet
b.de artikelen 3.30, eerste lid, onder a, 3.33, eerste lid, onder a, en 3.35, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening
c.artikel 15, tweede lid, van de Spoedwet wegverbreding: de verlegging van kabels en leidingen, verband houdende met de uitvoering van een wegaanpassingsbesluit
Crisis- en herstelwet:
a.artikel 2.3, voor zover het betreft een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan
b.artikel 2.10, eerste lid
Experimentenwet onderwijs
Gemeentewet:
a.artikel 85, tweede lid
b.artikel 124, voor zover het beroep wordt ingesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de burgemeester
c.artikel 124a, voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
d.artikel 125, voor zover het besluit betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bedoelde wetten of wettelijke bepalingen dan wel de Ontgrondingenwet
e.artikel 268, eerste lid
f.de artikelen 278a, vierde lid, en 281, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 124 van de Gemeentewet voor zover het beroep wordt ingesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de burgemeester, en betreffende de toepassing van artikel 124a van de Gemeentewet voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën: de artikelen 13, eerste lid, en 74, eerste, tweede, derde en vijfde lid
Interimwet stad-en-milieubenadering:
a.de artikelen 2 en 3
b.een besluit omtrent goedkeuring van een besluit als bedoeld in artikel 9
Kaderwet dienstplicht: de artikelen 10, eerste lid, 11 en 13
Kernenergiewet
Kieswet:
a.de artikelen D 7, G 1 tot en met G 4, I 4, K 8, L 11, M 4, Q 6, S 2, X 4, derde lid, X 4a, derde lid X 5, derde lid, X 7, vierde lid, X 7a, vierde lid, en X 8, vierde lid
b.artikel Y 2 in samenhang met artikel D 7, G 1, G 4, I 4, K 8, L 11 of M 4
c.de artikelen Y 32 en Y 33
Mijnbouwwet:
a.een besluit dat van toepassing is op het continentaal plat, met uitzondering van een besluit krachtens de afdelingen 5.1.1, 5.1.2, 5.3, 5.4 of 5.5
b.een besluit omtrent een mijnbouwmilieuvergunning krachtens artikel 40 en instemming met een winningsplan krachtens artikel 34 dan wel een winningsplan of een opslagplan krachtens de artikelen 34 en 39, eerste lid
Ontgrondingenwet: hoofdstuk II en de artikelen 26a, eerste lid, 27 en 29a, eerste lid
Provinciewet:
a.artikel 83, tweede lid
b.artikel 121, voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
c.artikel 122, voor zover het besluit betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bedoelde wetten of wettelijke bepalingen dan wel de Ontgrondingenwet
d.artikel 261, eerste lid
e.de artikelen 271a, vierde lid, en 274, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door provinciale staten, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
Reconstructiewet concentratiegebieden, voor zover het betreft een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan, alsmede een besluit dat is genomen met toepassing van de artikelen 40 tot en met 43
Reconstructiewet Midden-Delfland: artikel 72, eerste tot en met derde lid
Spoedwet wegverbreding
Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming: artikelen 4
Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen: artikel 2, eerste lid
Tracéwet
Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190)
Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L181):
artikel 31, eerste lid, voor zover het besluiten betreft van de Nederlandse emissieautoriteit, genoemd in artikel 2.1 van de Wet milieubeheer
Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L181):
voor zover het besluiten betreft van de Nederlandse emissieautoriteit, genoemd in artikel 2.1 van de Wet milieubeheer
Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief: artikel 2, aanhef en onder c
Vreemdelingenwet 2000: de artikelen 43 en 45, vierde lid
Waterschapswet:
a.een besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu inzake de goedkeuring van een besluit als bedoeld in artikel 5
b.een besluit van het algemeen bestuur van een waterschap als bedoeld in artikel 31, derde lid
c.een besluit van het algemeen bestuur van een waterschap als bedoeld in artikel 33, vierde lid
d.artikel 21, eerste lid
e.artikel 61, voor zover het besluit betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bedoelde wetten of wettelijke bepalingen dan wel de Ontgrondingenwet
d.artikel 156, eerste lid
Waterwet:
a.artikel 3.13, derde lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
b.de artikelen 5.7, eerste lid, en 5.8, eerste lid
c.een besluit dat met toepassing van artikel 6.27, tweede lid, gecoördineerd is voorbereid met een besluit krachtens de Kernenergiewet
Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels: artikel 8, eerste lid, voor zover het een vergunning betreft voor een tunnel die deel uitmaakt van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
a.artikel 5.2a, eerste lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
b.artikel 5.2a, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 124 van de Gemeentewet voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap, en betreffende de toepassing van artikel 124a van de Gemeentewet voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten
c.artikel 5.2a, derde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVIII van de Provinciewet
d.artikel 5.2a, vierde lid, betreffende de toepassing van hoofdstuk XVII van de Gemeentewet
Wet ammoniak en veehouderij:
a.artikel 2, eerste lid
b.een besluit tot wijziging van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid
Wet bescherming Antarctica
Wet bodembescherming, met uitzondering van artikel 43, voor zover het betreft de afwijzing van een verzoek
Wet educatie en beroepsonderwijs:
a.de artikelen 1.4.1, 1.4a.1, 1.6.1, 2.1.1, eerste lid, 2.1.2, eerste lid, onderdeel b, 2.1.3, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.2.3, eerste en derde lid, en 2.5.9
b.artikel 2.5.10, voor zover het de overeenkomstige toepassing betreft van artikel 2.5.9
c.de artikelen 6.1.3 tot en met 6.1.6, 6.2.1 tot en met 6.2.3, 6.2.3b, 6.3.1 tot en met 6.3.3, 6.4.2, 6.4.4, 6a.1.2, 6a.1.3 en 11.1
Wet financiering sociale verzekeringen: artikel 91
Wet geluidhinder
Wet gemeenschappelijke regelingen:
a.artikel 25, achtste lid
b.de artikelen 32b en 45a gelezen in samenhang met artikel 32b, voor zover het beroep wordt ingesteld door het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan
c.artikel 32c, voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten
d.de artikelen 36, eerste lid, 49 gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, en 50h, eerste lid
e.de artikelen 39c, vierde lid en 39e, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 32b voor zover het beroep wordt ingesteld door het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, en betreffende de toepassing van artikel 32c, voor zover het beroep wordt ingesteld door gedeputeerde staten, en artikel 49 gelezen in samenhang met dit onderdeel
f.de artikelen 99, eerste lid, 100, eerste lid, 103b, en 103c, eerste lid
Wet gewetensbezwaren militaire dienst:
a.hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 4, tweede lid
b.de artikelen 15 en 16
Wet inrichting landelijk gebied:
a.de vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan, voor zover het betreft de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b
b.de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid
c.de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28
d.de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid
e.de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid
Wet inzake de luchtverontreiniging
Wet langdurige zorg, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met uitzondering van hoofdstuk 10, § 4
Wet luchtvaart: de artikelen 8.25, tweede lid, 8.25b, 8.25c, 8.43, eerste lid, 8.64, eerste lid, 8.70, eerste en zesde lid, 8.77, eerste lid, 8a.50a, 8a.54, 10.15, eerste lid, en 10.39, ook voor zover het besluit kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015: artikel 2.6.8
Wet milieubeheer, met inbegrip van een besluit dat betrekking heeft op handhaving, doch met uitzondering van:
a.de artikelen 1.3, eerste lid, 8.40a en 8.42
b.een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40
c.artikel 15.50
d.artikel 17.15, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten: de artikelen 2, eerste lid, 3 en 5
Wet op de expertisecentra:
a.titel IV: de afdelingen 2 en 8, een goedkeuring van rechtswege daaronder begrepen
b.de artikelen 120, tweede lid, 129 en 170
Wet op het financieel toezicht: de artikelen 6:1 en 6:2
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: de artikelen 2.9, derde lid, 5a.9, 5a.11, 5a.12b, 5.13d, 5a.13e, tweede en zesde lid, 5a.13f, 5a.13g, 6.5 en 15.1, eerste lid
Wet op het primair onderwijs:
a.artikel 22, vijfde lid
b.titel IV: de afdelingen 2 en 9, een goedkeuring van rechtswege daaronder begrepen
c.de artikelen 123, tweede lid, 135 en 184
d.artikel 185, tweede lid, tweede volzin, voor zover het betreft een besluit op grond van bepalingen die bij de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 185, tweede lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, alsmede een besluit op grond van bepalingen van de algemene maatregel van bestuur die daarmee overeenkomen
Wet op het voortgezet onderwijs:
a.titel III: de afdelingen I, met uitzondering van artikel 74, en III
b.de artikelen 85a, 89 en 104
Wet raadgevend referendum: de artikelen 6, 14, 21b, derde lid, 22 juncto D 6 respectievelijk D 8 van de Kieswet, 32, eerste lid, 44, eerste lid, 60 juncto K 8 van de Kieswet, 61 juncto L 11 van de Kieswet, 62 juncto M 4 van de Kieswet, 79, 80, 81 en 90, tweede lid
Wet ruimtelijke ordening:
a.een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
b.artikel 3.1, derde lid
c.een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid
d.een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid
e.de artikelen 3.30, eerste lid, onder a of b, 3.33, eerste lid, onder a of b, en 3.35, eerste lid
f.de artikelen 4.2, eerste lid, en 4.4, eerste lid, voor zover het besluit betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is
g.de artikelen 6.8, eerste lid, en 6.9
h.een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig bekendgemaakt bestemmingsplan, inpassingsplan of wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, alsmede herzieningen van het desbetreffende exploitatieplan en besluiten omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van het desbetreffende exploitatieplan
i.een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a, voor zover die ontheffing betrekking heeft op een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan
Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15: artikel 2, eerste lid
Wet toelating zorginstellingen
Wet windenergie op zee: artikelen 3, eerste lid en 11, eerste lid
Woningwet: artikel 19, voor zover het betreft de intrekking van een toelating
Zorgverzekeringswet: voor zover het betreft een beschikking op grond van artikel 34a of een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of van het Zorginstituut Nederland met uitzondering van een beschikking jegens een persoon die behoort tot het personeel van het Zorginstituut Nederland
Artikel 3 Beroep bij de Centrale Raad van Beroep
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Een besluit waarbij de volgende ambtenaren, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
a.een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie als zodanig
b.een lid van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven met rechtspraak belast als zodanig
c.een senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven als zodanig
d.een gewezen ambtenaar als bedoeld in onderdeel a, b of c als zodanig
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, voor zover het betreft een besluit op grond van de Algemene oorlogsongevallenregeling
Liquidatiewet ongevallenwetten: artikel 24, eerste lid
Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
Artikel 4 Beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Een besluit van de Sociaal-Economische Raad of van de Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel, met uitzondering van:
a.een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur
b.een besluit ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden
Algemene douanewet: een beschikking ter zake van landbouwrestituties
Algemene wet bestuursrecht: artikel 5:32, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Winkeltijdenwet
Bankwet 1998: artikel 12, vierde lid, voor zover het een schorsing of ontheffing van een directeur betreft
Burgerlijk Wetboek, Boek 2, voor zover het besluit is bekendgemaakt voor 1 juli 2011:
a.artikel 64, derde lid, tweede volzin, voor zover het betreft een weigering om de in de eerste volzin bedoelde termijn te verlengen
b.de artikelen 68, tweede lid, en 125, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring
c.artikel 156, voor zover het betreft:
1.een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing
2.een besluit tot verlening van de ontheffing voor zover daaraan voorschriften zijn verbonden dan wel daarbij beperkingen zijn opgelegd
d.artikel 175, derde lid, tweede volzin, voor zover het betreft een afwijzing van een verzoek
e.de artikelen 179, tweede lid, en 235, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring
f.artikel 266, voor zover het betreft:
1.een besluit tot weigering, wijziging of intrekking van de ontheffing
2.een besluit tot verlening van de ontheffing voor zover daaraan voorschriften zijn verbonden dan wel daarbij beperkingen zijn opgelegd
Elektriciteitswet 1998, met inbegrip van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt, genomen op grond van de artikelen 36, 37, 41, 41c, 55, 56, tweede lid, en 57, derde en vierde lid, dat kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 9b, vierde lid, 9c, derde lid, 9d, tweede en derde lid, 9e, vijfde lid, 9f, zesde lid, 20a, derde lid, 20b, derde lid, 20c, tweede en derde lid, 77h en 77i
Gaswet, met inbegrip van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt, genomen op grond van de artikelen 12f, 12g, 23, 24, tweede lid, 25, derde en vierde lid, 81, 81c en 82, dat kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 16, 39b, derde lid, 39c, derde lid, 39d, tweede en derde lid, 60ac en 60ad
Gemeentewet: artikel 125, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Winkeltijdenwet
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, met uitzondering van artikel 120b, eerste lid
Hamsterwet
Kaderwet EZ-subsidies
Landbouwkwaliteitswet
Landbouwwet: de artikelen 13, 15, 17 tot en met 22 en 26
Loodsenwet: de artikelen 21, derde lid, 27b, vierde lid, 27d, 27e, 27f, 27h en 27l
Marktverordening voor het wegvervoer
Meststoffenwet, met uitzondering van artikel 51
Metrologiewet
Noodwet voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 10 en 29, behoudens in geval van toepassing van artikel 18
Plantenziektenwet
Postwet 2009: hoofdstuk 3A en artikel 58
Prijzennoodwet
Prijzenwet
Scheepvaartverkeerswet: de artikelen 14a, tweede lid, eerste volzin, en 15ba, eerste lid
Spoorwegwet: hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 71, tweede lid
Telecommunicatiewet, voor zover het betreft een besluit van de Autoriteit Consument en Markt, genomen op grond van:
a.
hoofdstuk 6, tenzij beroep kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002
b.de hoofdstukken 5a, 6a, 6b en 12
c.hoofdstuk 15, met uitzondering van de artikelen 15.2, 15.2a en 15.4
Uitvoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap: het verzet, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, en 9
Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap: het verzet, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, en 7
Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PbEU 2003, L 207): artikel 7, veertiende lid, tweede alinea
Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PbEG 2001, L 294): artikel 8, veertiende lid, tweede alinea
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225): de artikelen 16, 18 en 21
Waarborgwet 1986
Warmtewet, met inbegrip van een op grond van artikel 5, eerste lid, genomen besluit tot vaststelling van een maximumprijs, en met uitzondering van artikel 18
Wedervergeldingswet zeescheepvaart:
a.een verlening of weigering van een vergunning of een ontheffing
b.een intrekking van een vergunning of een ontheffing krachtens artikel 7
c.een oplegging van een heffing
Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot
Wet dieren, met uitzondering van een besluit op grond van artikel 8.7
Wet geneesmiddelenprijzen, met uitzondering van artikel 11 en met inbegrip van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, met uitzondering van de artikelen 90 en 108
Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, met uitzondering van de artikelen 21 en 22
Wet inkomstenbelasting 2001:
a.de artikelen 3.37, eerste lid, en 3.42, eerste lid, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Economische Zaken, en
b.artikel 3.52a, eerste, tweede en elfde lid, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Economische Zaken, met uitzondering van een boetebesluit als bedoeld in het elfde lid en een daarmee samenhangende correctie-RDA-beschikking als bedoeld in het tweede lid
Wet langdurige zorg: artikel 11.4.1 en artikel 11.4.2
Wet luchtvaart: de artikelen 8.25ea, vierde lid, 8.25f, tweede, vierde en vijfde lid, en 8.25g, eerste lid
Wet marktordening gezondheidszorg, met uitzondering van beschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit als bedoeld in paragraaf 4 van hoofdstuk 6
Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding
Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting
Wet op de architectentitel, met inbegrip van een besluit inzake een aanwijzing als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, onderdeel j, 10, eerste lid, onderdeel f, 11, eerste lid, onderdeel f, en 12, eerste lid, onderdeel f, dat kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij het betreft een besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht
Wet op het accountantsberoep
Wet op het financieel toezicht:
a.artikel 1:26, eerste en tweede lid, de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19, hoofdstuk 5.1 en de artikelen 5:77, eerste lid, en 5:81, derde lid
b.een besluit terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid, of 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80
Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, en 96, eerste lid
Wet terugvordering staatssteun: artikel 3
Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma
Wet verbod pelsdierhouderij
Wet van 22 juni 1994 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) (Stb. 1994, 507)
: een verklaring als bedoeld in artikel V, eerste lid
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen: een besluit genomen door een van de in artikel 30, eerste lid, genoemde bestuursorganen, tenzij toepassing of mede toepassing is gegeven aan artikel 26
Wet vervoer over zee
Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012, met uitzondering van artikel 26 en met inbegrip van een besluit van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat is genomen op grond van een bilateraal akkoord en betrekking heeft op het niet in Nederland aanhouden van een wettelijke voorraad
Wet wegvervoer goederen
Wet windenergie op zee: artikelen 15, vierde lid, 16, 17, 21, tweede lid, en 25
Wetboek van Koophandel: artikel 311a
Winkeltijdenwet
Zaaizaad- en plantgoedwet 2005
Zorgverzekeringswet: artikel 122a
Zorgverzekeringswet, voor zover het betreft beschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in artikel 66d
Artikel 5 Beroep bij een gerechtshof
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij een gerechtshof.
Wet financiering sociale verzekeringen: een uitspraak op bezwaar als bedoeld in de artikelen 95 en 97
Hoofdstuk 3 Beroep in eerste aanleg bij een andere rechtbank (artikel 8:7, derde lid)
Artikel 6 Beroep bij de rechtbank Den Haag
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Den Haag.
Besluit van 20 juni 1984, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur regelende de vergoeding van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen (Stb. 1984, 364)
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, met uitzondering van een besluit op grond van de Algemene oorlogsongevallenregeling
Garantiewet militairen K.N.I.L.
Garantiewet Surinaamse pensioenen
Militaire ambtenarenwet 1931
de reglementen van de Stichting Maror-gelden Overheid, de Stichting Joods Humanitair Fonds, de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar
Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960
Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen
Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956
Uitkeringswet gewezen militairen
Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen
Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de artikelen 43 en 45, vierde lid, en met dien verstande dat de rechtbank Den Haag het beroep kan behandelen in alle zittingsplaatsen van alle rechtbanken, bedoeld in artikel 21b, eerste en tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie
Wet arbeid vreemdelingen, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete, en met dien verstande dat de rechtbank Den Haag beroepen tegen besluiten als bedoeld in die wet kan behandelen in alle zittingsplaatsen van alle rechtbanken, bedoeld in artikel 21b, eerste en tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten, voor zover het betreft een besluit van het bureau, bedoeld in artikel 1, omtrent de inschrijving van een depot op grond van die wet
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers: de in artikel 5, eerste en tweede lid, bedoelde besluiten en handelingen, met dien verstande dat de rechtbank Den Haag de beroepen kan behandelen in alle zittingsplaatsen van alle rechtbanken, bedoeld in artikel 21b, eerste en tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
Wet milieubeheer: de artikelen 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid, en 18.16s, eerste lid
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017: hoofdstuk 5
Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.
Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders
Wet van 16 juli 2001 tot het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Stb. 2001, 377)
Wet van 21 december 1951, houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (Stb. 1951, 592)
Artikel 7 Beroep bij de rechtbank Rotterdam
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Aanbestedingswet 2012, artikel 4.21
Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied, artikel 3.8
Bankwet 1998: artikel 9c, eerste en tweede lid
Burgerlijk Wetboek:
a.Boek 2: de artikelen 63d, tweede lid, 156 en 266
b.Boek 8: titel 6, afdeling 5
Drinkwaterwet: artikel 50, derde lid, in samenhang met artikel 70a van de Mededingingswet
Elektriciteitswet 1998: de artikelen 77h en 77i
Gaswet: de artikelen 16, 60ac en 60ad
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: artikel 120b, eerste lid
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet
Loodsenwet, met uitzondering van de artikelen 21, derde lid, 27b, vierde lid, 27d, 27e, 27f, 27h en 27l
Mededingingswet
Muntwet 2002: artikel 11, eerste en tweede lid
Pensioenwet
Postwet 2009, met uitzondering van hoofdstuk 3A en artikel 58
Sanctiewet 1977: de artikelen 10ba tot en met 10d
Spoorwegwet, met uitzondering van de artikelen 19 en hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 71, tweede lid
Tabaks- en rookwarenwet
Telecommunicatiewet, met inbegrip van de verordeningen genoemd in artikel 18.2a, met uitzondering van:
a.de artikelen 3.5, 3.5a, 3.5b, 3.22, 15.2, derde lid, 15.4, vierde lid, en 18.9, eerste en tweede lid
b.alsmede, voor zover het betreft een besluit van de Autoriteit Consument en Markt:
1.hoofdstuk 6, tenzij beroep kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002
2.de hoofdstukken 5a, 6a, 6b en 12
3.hoofdstuk 15, met uitzondering van de artikelen 15.2, 15.2a en 15.4.
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225), met uitzondering van de artikelen 16, 18 en 21
Warenwet
Warmtewet: artikel 18
Wet bekostiging financieel toezicht
Wet bestrijding maritieme ongevallen
Wet bestrijding ongevallen Noordzee, voor zover het betreft een beschikking van Onze Minister, genomen op een verzoek om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13, eerste lid
Wet dieren: artikel 8.7
Wet financiële betrekkingen buitenland 1994
Wet geneesmiddelenprijzen: artikel 11
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: artikel 90
Wet handhaving consumentenbescherming
Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie: de artikelen 21 en 22
Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken
Wet inkomstenbelasting 2001: een boetebesluit als bedoeld in artikel 3.52a, elfde lid, en een daarmee samenhangende correctie-RDA-beschikking als bedoeld in het tweede lid van dit artikel
Wet inzake de geldtransactiekantoren, voor zover die wet nog van toepassing is op grond van artikel IX van de Wijzigingswet financiële markten 2012
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg: Hoofdstuk 4
Wet langdurige zorg: hoofdstuk 10, § 4
Wet lokaal spoor,
met uitzondering van artikel 12
Wet luchtvaart: artikel 11.24
Wet marktordening gezondheidszorg, voor zover het betreft beschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit als bedoeld in paragraaf 4 van hoofdstuk 6
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017: artikel 53, zevende lid
Wet op het financieel toezicht, met uitzondering van:
a.hoofdstuk 5.1 en de artikelen 5:77, eerste lid, en 5:81, derde lid
b.een besluit terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid, of 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80
c.de artikelen 6:1 en 6:2
Wet personenvervoer 2000: de artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, en 96, eerste lid
Wet privatisering APB, voor zover het de overeenkomstige toepassing van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 betreft op grond van artikel 21, vierde lid
Wet schadefonds olietankschepen
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
Wet toezicht accountantsorganisaties
Wet toezicht financiële verslaggeving
Wet toezicht trustkantoren
Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334): artikel XX
Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (
Stb. 2006, 614
)
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen: een besluit genomen door een van de in artikel 30, eerste lid, genoemde bestuursorganen, waarin toepassing of mede toepassing is gegeven aan artikel 26
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Artikel 8 Overige
1.
Tegen een besluit, genomen op grond van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Gelderland.
2.
Tegen een besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met inbegrip van een besluit als bedoeld in artikel 26 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012, van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 8:7, tweede lid, en tegen een besluit op grond van de afdelingen 5.1.1, 5.1.2, 5.3, 5.4 en 5.5 van de Mijnbouwwet kan beroep worden ingesteld bij de rechtbanken Noord-Nederland, Gelderland, Noord-Holland, Den Haag en Zeeland-West-Brabant in het ressort waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats heeft. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
3.
Tegen een besluit van de Raad voor rechtsbijstand, bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de rechtsbijstand, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank in het arrondissement waar de raad is gevestigd.
4.
Tegen een beschikking als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, van de Algemene douanewet, met uitzondering van een beschikking ter zake van landbouwrestituties, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland.
5.
Tegen een beschikking als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wet strategische diensten kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank te Haarlem.
6.
Tegen een besluit van de Dienst, genoemd in artikel 1 van de Kadasterwet, omtrent wijziging van een authentiek gegeven of omtrent wijziging van een ander gegeven dan een authentiek gegeven, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan:
a.de onroerende zaak waarmee het betreffende gegeven verband houdt, geheel of grotendeels is gelegen, of
b.de Dienst, genoemd in artikel 1 van de Kadasterwet, is gevestigd indien het betreffende gegeven verband houdt met een te boek staand schip of luchtvaartuig.
7.
Tegen een besluit op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet kan beroep worden ingesteld bij de kinderrechter binnen wiens rechtsgebied de betrokken gemeente is gelegen.
8. Tegen een besluit inzake subsidieverstrekking voor een project op grond van de Uitvoeringswet EFRO, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan een autoriteit als bedoeld in artikel 3 van die wet die bevoegd is besluiten te nemen inzake de verstrekking van EFRO-middelen voor het project, haar zetel heeft, tenzij die autoriteit in het buitenland gevestigd is.
Hoofdstuk 4 Hoger beroep (artikelen 8:105 en 8:106, eerste lid, onder a)
Artikel 9 Hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, met schorsende werking
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De volgende besluiten:
a.een besluit over een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
b.een op grond van een gemeentelijke verordening of gemeenschappelijke regeling genomen besluit over een gehandicaptenparkeerkaart
c.een besluit over een gehandicaptenparkeerplaats voor een bepaald voertuig
Algemene Kinderbijslagwet
Algemene nabestaandenwet
Algemene Ouderdomswet
Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Kaderwet SZW-subsidies, voor zover het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 9
Liquidatiewet Ongevallenwetten,met uitzondering van artikel 24, eerste lid
Participatiewet: met uitzondering van de artikelen 52 en 81 en paragraaf 6.5
Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria
Tijdelijke wet pilot loondispensatie
Toeslagenwet
Werkloosheidswet
Wet arbeid en zorg: hoofdstuk 3, afdeling 2
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wet financiering sociale verzekeringen, voor zover het betreft een besluit van de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
Wet investeren in jongeren, met uitzondering van de artikelen 37, 57 en artikel 91, voor zover het besluiten betreft van de voorzitter van gedeputeerde staten
Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 2.3
Wet langdurige zorg, met uitzondering van een Besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een beschikking op grond van artikel 11.4.1 of 11.4.2
Wet milieubeheer: artikel 15.50
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen
Wet overige OCW-subsidies: artikel 19a
Wet sociale werkvoorziening
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wet werk en inkomen kunstenaars, met uitzondering van artikel 14
Ziektewet
Zorgverzekeringswet: de artikelen 9b, 9c, 18f, 18g, 69 en 70, behalve voor zover op grond van artikel 18f, eerste lid, in samenhang met artikel 18d of 18e, een besluit is genomen over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan
Artikel 10 Hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, zonder schorsende werking
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan eveneens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Een besluit waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig, een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn
Besluit van 20 juni 1984, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur regelende de vergoeding van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen (Stb. 1984, 364)
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, met uitzondering van een besluit op grond van de Algemene oorlogsongevallenregeling
Garantiewet militairen K.N.I.L.
Garantiewet Surinaamse pensioenen
Jeugdwet: artikel 2.3 en paragraaf 8.1
Noodwet Arbeidsvoorziening
Noodwet Geneeskundigen
de reglementen van de Stichting Maror-gelden Overheid, de Stichting Joods Humanitair Fonds, de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar
Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960
Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen
Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956
Uitkeringswet gewezen militairen
Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen
Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 4.1.2 en 4.3.2, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, met uitzondering van artikel 2.6.8
Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 33, tweede lid, en 55, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet op de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 14, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.5, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet op het primair onderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 33, tweede lid, en 52, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 38a, voor zover het besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft
Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.
Wet privatisering ABP
Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders
Wet studiefinanciering 2000
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Wet van 21 december 1951, houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (Stb. 1951, 592)
Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea (Stb. 1962, 196)
Wet van 16 juli 2001 tot het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Stb. 2001, 377)
Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
Artikel 11 Hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Aanbestedingswet 2012, artikel 4.21
Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied, artikel 3.8
Bankwet 1998: artikel 9c, eerste en tweede lid
Burgerlijk Wetboek: de artikelen 63d, tweede lid, 156 en 266 van Boek 2
Drinkwaterwet: artikel 50, derde lid, in samenhang met artikel 70a van de Mededingingswet
Elektriciteitswet 1998: de artikelen 77h en 77i
Gaswet: de artikelen 16, 60ac en 60ad
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: artikel 120b, eerste lid
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet
Loodsenwet, met uitzondering van de artikelen 21, derde lid, 27b, vierde lid, 27d, 27e, 27f, 27h en 27l
Mededingingswet
Meststoffenwet: artikel 51
Muntwet 2002: artikel 11, eerste en tweede lid
Overgangswet elektriciteitsproductiesector
Pensioenwet
Postwet 2009, met uitzondering van hoofdstuk 3A en artikel 58
Sanctiewet 1977: de artikelen 10ba tot en met 10d
Spoorwegwet, met uitzondering van de artikelen 19, 21 en hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 71, tweede lid
Tabaks- en rookwarenwet
Telecommunicatiewet, met inbegrip van de verordeningen genoemd in artikel 18.2a, met uitzondering van:
a.de artikelen 3.5, 3.5a, 3.5b, 3.22, 15.2, derde lid, 15.4, vierde lid, en 18.9, eerste en tweede lid
b.alsmede, voor zover het betreft een besluit van de Autoriteit Consument en Markt:
1.hoofdstuk 6, tenzij beroep kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002
2.de hoofdstukken 5a, 6a, 6b en 12
3.hoofdstuk 15, met uitzondering van de artikelen 15.2, 15.2a en 15.4.
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225), met uitzondering van de artikelen 16, 18 en 21
Warenwet
Warmtewet: artikel 18
Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie: hoofdstuk 3
Wet bekostiging financieel toezicht
Wet bestrijding maritieme ongevallen
Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies, voor zover de boete is opgelegd ter zake van het niet voldoen aan een bijzondere meldingsplicht die is verbonden aan een krachtens de Kaderwet EZ-subsidies verstrekte subsidie
Wet dieren: artikel 8.7
Wet financiële betrekkingen buitenland 1994
Wet geneesmiddelenprijzen: artikel 11
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: artikel 90
Wet handhaving consumentenbescherming
Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie: de artikelen 21 en 22
Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken
Wet inkomstenbelasting 2001: een boetebesluit als bedoeld in artikel 3.52a, elfde lid, en een daarmee samenhangende correctie-RDA-beschikking als bedoeld in het tweede lid van dit artikel
Wet inzake de geldtransactiekantoren,voor zover die wet nog van toepassing is op grond van artikel IX van de Wijzigingswet financiële markten 2012
Wet lokaal spoor,
met uitzondering van artikel 12
Wet luchtvaart: artikel 11.24
Wet marktordening gezondheidszorg, voor zover het betreft een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 4
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017: artikel 53, zevende lid
Wet op het financieel toezicht, met uitzondering van:
a.de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19
b.hoofdstuk 5.1 en de artikelen 5:77, eerste lid, en 5:81, derde lid
c.een besluit terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid, of 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80
d.de artikelen 6:1 en 6:2
Wet op het notarisambt, voor zover het de toepassing of overeenkomstige toepassing van de Wet verplichte beroepspensioenregeling betreft op grond van artikel 113c
Wet personenvervoer 2000: de artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, en 96, eerste lid
Wet privatisering APB, voor zover het de overeenkomstige toepassing van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 betreft op grond van artikel 21, vierde lid
Wet schadefonds olietankschepen
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
Wet toezicht accountantsorganisaties
Wet toezicht financiële verslaggeving
Wet toezicht trustkantoren
Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 334): artikel XX
Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (
Stb. 2006, 614
)
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen: een besluit genomen door een van de in artikel 30, eerste lid, genoemde bestuursorganen, waarin toepassing of mede toepassing is gegeven aan artikel 26
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Artikel 12 Hoger beroep bij een gerechtshof
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij een gerechtshof.
Algemene douanewet: artikel 8:2, tweede lid
Algemene wet inzake rijksbelastingen: artikel 26
Mijnbouwwet: de afdelingen 5.1.1, 5.1.2, 5.3, 5.4 en 5.5
Wet strategische diensten: artikel 18, derde lid
Bijlage 3 :
Regeling verlaagd griffierecht (artikelen 8:41 en 8:109)
Artikel 1
Het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onderdeel a, dan wel genoemd in artikel 8:109, eerste lid, onderdeel a, geldt indien het beroep, dan wel hoger beroep, betreft:
a.een besluit inzake een uitkering bij werkloosheid of ziekte, genomen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden;
b.een besluit inzake een uitkering op grond van blijvende arbeidsongeschiktheid op grond van een wettelijk voorschrift waarbij de natuurlijke persoon ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid vanwege het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, of een besluit, genomen op grond van artikel P9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
c.een bestuurlijke boete van ten hoogste € 340;
d.een besluit waarbij de kosten van bestuursdwang op ten hoogste € 340 zijn vastgesteld.
Artikel 2
Het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onderdeel a, dan wel genoemd in artikel 8:109, eerste lid, onderdeel a, geldt voorts indien het beroep, dan wel hoger beroep, betreft een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven.
De volgende besluiten:
a.een besluit over een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
b.een op grond van een gemeentelijke verordening of gemeenschappelijke regeling genomen besluit over een gehandicaptenparkeerkaart
c.een besluit over een gehandicaptenparkeerplaats voor een bepaald voertuig
Algemene bijstandswet
Algemene Kinderbijslagwet
Algemene nabestaandenwet
Algemene Ouderdomswet
Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij het beroep of hoger beroep door een natuurlijke persoon is ingesteld tegen een uitspraak inzake een besluit met betrekking tot de toepassing van:
a.de Wet op de dividendbelasting 1965
b.de Wet op de omzetbelasting 1968
c.de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
d.de Wet op de accijns
e.de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken
f.de Wet belastingen op milieugrondslag
Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs, voor zover het betreft besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Besluit van 20 juni 1984, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur regelende de vergoeding van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen (Stb. 1984, 364)
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, voor zover het betreft besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs, voor zover het betreft besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Economische Zaken
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, met inbegrip van een besluit op grond van de Algemene oorlogsongevallenregeling
Garantiewet Militairen K.N.I.L.
Garantiewet Surinaamse pensioenen
Kaderwet SZW-subsidies, voor zover het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 9
Liquidatiewet Ongevallenwetten
Mijnbouwwet: de afdelingen 5.1.1, 5.1.2, 5.3, 5.4 en 5.5
Participatiewet: met uitzondering van de artikelen 52 en 81 en paragraaf 6.5
Reglement eenmalige uitkering silicose-vergoeding oud-mijnwerkers, vastgesteld bij besluit van het bestuur van de Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers van 18 april 1994
de reglementen van de Stichting Maror-gelden Overheid, de Stichting Joods Humanitair Fonds, de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar
Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960
Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie
Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria
Tijdelijke wet pilot loondispensatie
Toeslagenwet
Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen
Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956
Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen
Werkloosheidswet
Wet arbeid en zorg:
hoofdstuk 3, afdeling 2
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Wet financiering sociale verzekeringen, voor zover het betreft een besluit van de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Wet gevolgen brutering uitkeringsregelingen
Wet inburgering
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
Wet investeren in jongeren, met uitzondering van de artikelen 37, 57 en artikel 91, voor zover het besluiten betreft van de voorzitter van gedeputeerde staten
Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 2.3
Wet langdurige zorg, met uitzondering van een besluit van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet op de huurtoeslag
Wet op de rechtsbijstand: een besluit van de Raad voor rechtsbijstand, indien het beroep dan wel hoger beroep wordt ingesteld door een rechtzoekende als bedoeld in artikel 1, eerste lid
Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen
Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.
Wet sociale werkvoorziening
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Wet studiefinanciering 2000
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen
Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
Wet van 21 december 1951, houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (Stb. 1951, 592)
Wet van 16 juli 2001 tot het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Stb. 2001, 377)
Wet werk en inkomen kunstenaars, met uitzondering van artikel 14
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Ziektewet
Zorgverzekeringswet: de artikelen 9b, 9c, 18f, 18g, 69, 70 en 118a