Besluit fiscale eenheid 2003
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van
7 oktober 2002, WDB2002/563M;
Gelet op
artikel 15, vierde en tiende lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969;
De Raad van State gehoord (advies van 30 oktober 2002,
No. W06.02 0446/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van
Financiën van 13 december 2002, WDB2002/827;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1 Algemeen en definities
{Reikwijdte}
1.
Dit besluit geeft uitvoering aan
artikel 15 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
{Definities}
2.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.de wet: de
Wet
op de vennootschapsbelasting 1969;
b.fiscale eenheid: fiscale eenheid als bedoeld in
artikel 15, eerste of tweede lid, van de wet;
c.moedermaatschappij of dochtermaatschappij:
moedermaatschappij of dochtermaatschappij als bedoeld in
artikel 15, eerste of tweede lid, van de wet;
d.tussenmaatschappij: tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de wet;
e.topmaatschappij: topmaatschappij als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de wet;
f.maatschappij, voegingstijdstip of ontvoegingstijdstip:
hetgeen daaronder wordt verstaan in
artikel 15aa, eerste lid, van de wet,
met dien verstande dat een buitenlandse belastingplichtige slechts als
maatschappij wordt aangemerkt voor zover deze op grond van
artikel 15, achtste lid, van de
wet deel uitmaakt van een fiscale eenheid.
Artikel 2 Aandeel met bijzondere rechten
{Aandelen met bijzondere rechten}
Voor de beoordeling of de aandelen waarvan de moedermaatschappij of de topmaatschappij de gehele juridische en economische eigendom bezit gezamenlijk in alle gevallen recht geven op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van een andere maatschappij als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, van de wet wordt, indien er één bijzonder aandeel is, waarvan de moedermaatschappij of de topmaatschappij niet de gehele juridische of economische eigendom bezit, met een symbolische nominale waarde en een recht op de winst van minder dan 10% van die waarde, deze gerechtigdheid tot de winst buiten beschouwing gelaten.
Artikel 3 Niet naar Nederlands recht opgerichte
lichamen vergelijkbaar met naar Nederlands recht opgerichte lichamen
{Niet naar Nederlands recht opgerichte lichamen vergelijkbaar met naar Nederlands recht opgerichte lichamen}
1.
Voor de toepassing van
artikel 15, vierde lid, onderdelen d en e, vijfde lid, aanhef, en zesde lid, van de wet wordt een niet naar Nederlands recht
opgericht lichaam als naar aard en inrichting vergelijkbaar met een naar
Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid beschouwd, indien:
a.het lichaam is aan te merken als een lichaam met een
geheel, in gelijke of evenredige delen, in aandelen verdeeld kapitaal;
b.de kapitaalverschaffers niet verder aansprakelijk zijn dan
tot het bedrag dat op hun aandelen in het lichaam is gestort, en
c.alle kapitaalverschaffers in beginsel stemrecht hebben
overeenkomstig hun aandeel in het kapitaal van het lichaam.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven of een
niet naar Nederlands recht opgericht lichaam naar aard en inrichting
vergelijkbaar is met een coöperatie of een onderlinge
waarborgmaatschappij.
Artikel 4 Levering gehele juridische eigendom niet
gelijktijdig met die van de gehele economische eigendom van aandelen in een lichaam.
Overgang gehele economische eigendom kort na aanvang boekjaar
{Levering juridisch eigendom niet gelijktijdig met die van de economische eigendom}
1.
Indien het tijdstip van de verkrijging van de gehele economische eigendom van aandelen in een lichaam is gelegen voor dat van de levering van de
gehele juridische eigendom en tussen die tijdstippen niet meer dan vijf werkdagen zijn
gelegen, wordt de verkrijging van de gehele juridische eigendom geacht tot stand te
zijn gekomen gelijktijdig met die van de gehele economische eigendom, tenzij
aannemelijk is dat door partijen niet is beoogd om de juridische levering
onverwijld te doen geschieden na de overgang van de gehele economische eigendom.
Indien door omstandigheden die zijn gelegen buiten de invloedssfeer van partijen
de in de eerste volzin bedoelde termijn van vijf werkdagen niet haalbaar is,
wordt op verzoek deze termijn verlengd, doch ten hoogste tot drie maanden.
{Overgang economische eigendom kort na aanvang boekjaar}
2.
Indien de overeenkomst tot overdracht van de gehele economische eigendom van aandelen in een lichaam dat deel uitmaakt van een fiscale eenheid
wordt gesloten op de eerste werkdag na de aanvang van het boekjaar van dat
lichaam en op die datum ook de gehele economische eigendom overgaat, wordt de
gehele economische eigendom geacht reeds te zijn overgegaan bij de aanvang van dat
boekjaar.
Artikel 5 Moedermaatschappij opgericht bij aangaan
fiscale eenheid; door fiscale eenheid in de loop van een boekjaar opgerichte
dochtermaatschappij; boekjaar te voegen dochtermaatschappij valt statutair nog
niet samen met boekjaar moedermaatschappij
{Moedermaatschappij opgericht bij aangaan fiscale eenheid}
1.
Indien het boekjaar van een met ingang van haar oprichting als
moedermaatschappij te voegen lichaam, met uitzondering van het eerste boekjaar,
statutair samenvalt met dat van de te voegen dochtermaatschappij, wordt geacht
te zijn voldaan aan het vereiste van
artikel 15, vierde lid, onderdeel a, van de
wet, mits het eerste boekjaar van de moedermaatschappij
statutair eindigt en zij dit boekjaar afsluit op hetzelfde tijdstip als waarop
de te voegen dochtermaatschappij het op het voegingstijdstip lopende boekjaar
afsluit. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien het
voegingstijdstip van de dochtermaatschappij niet samenvalt met de
oprichtingsdatum van de moedermaatschappij, maar nog wel valt in het eerste
boekjaar van de moedermaatschappij.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder
dochtermaatschappij ook verstaan een bestaande fiscale eenheid.
{Nieuw opgerichte dochtermaatschappij}
3.
Indien het boekjaar van een met ingang van een tijdstip in het
boekjaar van haar oprichting als dochtermaatschappij te voegen
lichaam, met uitzondering van het eerste
boekjaar, statutair samenvalt met dat van de moedermaatschappij, wordt geacht
te zijn voldaan aan het vereiste van
artikel 15, vierde lid, onderdeel a, van de
wet, mits die dochtermaatschappij haar eerste boekjaar afsluit
op hetzelfde tijdstip als waarop de moedermaatschappij het op het
voegingstijdstip lopende boekjaar afsluit.
{Verrekening voorvoegingsverliezen}
4. Voor de toepassing van artikel 15ae, eerste lid,
van de wet wordt de aan een met ingang van haar oprichting gevoegde
dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid
aangemerkt als winst van de maatschappijen die deze dochter hebben
opgericht, naar rato van hun
kapitaalinbreng.
5.
Indien op het voegingstijdstip het boekjaar van een bestaande dochtermaatschappij statutair nog niet, maar feitelijk al wel samenvalt met dat van de moedermaatschappij, wordt geacht te zijn voldaan aan het vereiste van artikel 15, vierde lid, onderdeel a, van de wet, mits vóór het voegingstijdstip door het daartoe bevoegde orgaan van de dochtermaatschappij het besluit is genomen tot een zodanige wijziging van het boekjaar dat dit boekjaar samenvalt met dat van de moedermaatschappij en de daarvoor benodigde statutenwijziging binnen twee weken na het voegingstijdstip heeft plaatsgevonden. Indien de termijn van twee weken, bedoeld in de eerste volzin, door omstandigheden die zijn gelegen buiten de invloedssfeer van partijen wordt overschreden en aannemelijk is dat getracht is de statutenwijziging zo spoedig mogelijk na het voegingstijdstip te doen plaatsvinden, blijft afwijzing van het verzoek achterwege.
Hoofdstuk II Generieke bepalingen bij een fiscale
eenheid
Afdeling 1 De totstandkoming van de fiscale
eenheid
Artikel 6 Formaliteiten ten aanzien van het
verzoek, vermogensopstelling op het voegingstijdstip en moment van inbreng bij
nieuw opgerichte dochtermaatschappij
{Formaliteiten verzoek om fiscale eenheid}
1.
Het verzoek om een fiscale eenheid wordt gedaan door
invulling van een door de inspecteur daartoe uitgereikt formulier.
{Vermogensopstelling}
2.
In geval van voeging bij het begin van een boekjaar, wordt
ter bepaling van het vermogen van de fiscale eenheid op het voegingstijdstip
bij de aangifte over dat boekjaar een vermogensopstelling van de fiscale
eenheid gevoegd. In die vermogensopstelling worden de activa en passiva van de
moedermaatschappij en de dochtermaatschappij gewaardeerd naar de tot dat
tijdstip door elk van deze maatschappijen gevolgde gedragslijn.
{Voeging in loop boekjaar}
3.
In geval van voeging in de loop van een boekjaar van de
dochtermaatschappij, sluit de dochtermaatschappij haar boekjaar af op het
onmiddellijk aan het voegingstijdstip voorafgaande tijdstip en wordt bij de
aangifte van de fiscale eenheid over het jaar waarin het voegingstijdstip valt
een vermogensopstelling van de dochtermaatschappij op het voegingstijdstip
gevoegd. De moedermaatschappij die bij voeging haar boekjaar niet hoeft af te sluiten, voegt bij deze aangifte tevens een
vermogensopstelling op het voegingstijdstip betreffende de verhoudingen met de
dochtermaatschappij.
{Volstorting aandelen}
4.
Indien een dochtermaatschappij vanaf haar oprichting deel
uitmaakt van een fiscale eenheid en bij haar oprichting vermogensbestanddelen
van maatschappijen die deel uitmaken van de fiscale eenheid als storting op
aandelen zijn ingebracht, wordt die inbreng geacht te hebben plaatsgevonden
onmiddellijk na het voegingstijdstip.
Artikel 7 Overgang nog niet uitgewerkte
aanspraken en voorwaardelijke verplichtingen
{Overgang nog niet uitgewerkte aanspraken en voorwaardelijke verplichtingen}
Een bij een maatschappij op het voegingstijdstip nog niet
uitgewerkte aanspraak op willekeurige afschrijvingen, aanvullende aftrekken ten
laste van de winst of reserveringen van winst en op dat tijdstip bestaande
voorwaardelijke verplichtingen van winstvermeerderingen gaan over op de fiscale
eenheid.
Artikel 7a Toepassing innovatiebox na voeging
In geval van voeging van een maatschappij treedt de fiscale eenheid voor de toepassing van afdeling 2.3 van de wet in de plaats van die maatschappij.
Artikel 7b Voeging wegens stakingsverlies
{Voeging buitenlandse VI met verliezen}
1. Indien bij voeging van een maatschappij met activiteiten in een andere staat aannemelijk is dat op of voor het voegingstijdstip is besloten de activiteiten in die andere staat te staken, komt het bij de fiscale eenheid in aanmerking te nemen stakingsverlies, bedoeld in de artikelen 15i en 15j van de wet, slechts in aftrek tot het bedrag van de aan die maatschappij, zonder rekening te houden met het stakingsverlies, toe te rekenen positieve winst. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor zover een stakingsverlies ingevolge het eerste lid niet in aanmerking is genomen, is artikel 15ab, derde, vierde en vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 2 Bepalingen tijdens de fiscale
eenheid
Artikel 8 Verplichtingen van
maatschappijen
{Verplichtingen van maatschappijen}
1.
De moedermaatschappij legt bij de aangifte jaarlijks de
balansen en resultatenrekeningen over zoals deze door de daartoe bevoegde
organen van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij zijn
vastgesteld.
2.
Op verzoek van de inspecteur die belast is met de
aanslagregeling van de moedermaatschappij, wordt de balans van de fiscale
eenheid jaarlijks toegelicht met een staat die aangeeft tot welke maatschappij
de activa en passiva behoren.
3.
De verplichtingen welke ingevolge de
Algemene wet inzake rijksbelastingen en
ingevolge andere wetten rusten op de bestuurders of vereffenaars van een
dochtermaatschappij, blijven in stand met uitzondering van de verplichting tot
het doen van aangifte op de voet van
artikel 8 van eerstgenoemde wet. De in
stand blijvende verplichtingen behoeven echter niet te worden nagekomen voor
zover deze door de bestuurders of vereffenaars van de moedermaatschappij worden
nagekomen.
4.
Maatschappijen die deel uitmaken van een fiscale eenheid
voldoen ieder afzonderlijk aan de verplichting bedoeld in
artikel 8b, derde lid, van de wet.
Artikel 9 Waardering van activa en
passiva
{Waardering van activa en passiva}
De door een lichaam gekozen gedragslijn met betrekking tot de
waardering van activa en passiva en de vorming van reserves wordt na het
opgenomen zijn van dat lichaam in een fiscale eenheid voortgezet met betrekking
tot bij dat lichaam op het voegingstijdstip aanwezige activa, passiva en
reserves.
Artikel 10 Aandelen in dochtermaatschappij die
niet in bezit zijn van de fiscale eenheid
{Aandelen in dochtermaatschappij niet in het bezit van de fiscale eenheid}
1.
Uitdelingen van winst door een
dochtermaatschappij aan lichamen die, voor zover het het belang in die dochtermaatschappij betreft, geen deel uitmaken van de fiscale eenheid worden aangemerkt als uitdelingen van winst van de fiscale
eenheid.
2.
Kosten voor of in verband met de verwerving van aandelen in
een dochtermaatschappij die nog niet in het bezit zijn van de fiscale eenheid,
komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek voor zover deze bij
afwezigheid van de fiscale eenheid ook niet in aftrek zouden komen.
3.
Indien de vervreemding van aandelen in een
dochtermaatschappij niet leidt tot de verbreking van de fiscale eenheid ten
aanzien van die dochtermaatschappij, worden voordelen uit of in verband met die
vervreemding bij het bepalen van de winst niet in aanmerking genomen voor zover
deze bij afwezigheid van de fiscale eenheid ook niet in aanmerking zouden
worden genomen.
Afdeling 3 Verrekening voorvoegingsverliezen
Artikel 11 Uitsluiting
voorvoegingsverliezen
{Uitsluiting voorvoegingsverliezen}
Voor zover voorvoegingsverliezen van een maatschappij reeds
voor het voegingstijdstip van die maatschappij bij een andere, van de fiscale
eenheid deel uitmakende maatschappij tot uitdrukking zijn gekomen in de vorm
van een vermindering van in aanmerking te nemen winst, kunnen deze verliezen
niet worden verrekend met de belastbare winst van de fiscale eenheid.
Artikel 12 Volgorde horizontale
verliesverrekening
{Volgorde horizontale verliesverrekening}
1.
Voor de toepassing
artikel 15ae van de wet wordt de aan
een maatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid bepaald op de voet
van
artikel 15ah, eerste lid, van de wet
met in achtneming van het navolgende:
a.indien de berekening van het resultaat van de fiscale
eenheid over een jaar per saldo leidt tot winst, wordt een verlies van een
maatschappij over dat jaar zoveel mogelijk in mindering gebracht op de winsten
van maatschappijen die geen voorvoegingsverliezen hebben. Een resterend deel
van dat verlies wordt in mindering gebracht op de winsten van de andere
maatschappijen naar verhouding van de winsten van die maatschappijen;
b.indien de berekening van het resultaat van de fiscale
eenheid over een jaar per saldo leidt tot verlies, wordt de winst van een
maatschappij over dat jaar zoveel mogelijk gesaldeerd met de verliezen van
maatschappijen die geen aanspraak hebben op verrekening van verliezen van
tijdens de fiscale eenheid met winsten van voor hun voegingstijdstip. Een
resterend deel van die winst wordt gesaldeerd met de verliezen van de andere
maatschappijen naar verhouding van de verliezen van die maatschappijen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid op situaties bestreken
door
artikel 15ae, eerste lid, onderdelen c en d, van de
wet, wordt onder maatschappij ook verstaan een bestaande
fiscale eenheid die is uitgebreid onderscheidenlijk een bestaande fiscale
eenheid die is opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid.
Afdeling 4 De verbreking van de fiscale
eenheid
Artikel 13 Vermogensopstelling
{Vermogensopstelling}
1.
In geval van ontvoeging van een dochtermaatschappij wordt bij
de aangifte van de moedermaatschappij over het jaar waarin de ontvoeging is
gelegen een vermogensopstelling gevoegd ter bepaling van het vermogen van die
maatschappij direct na de ontvoeging. De moedermaatschappij overlegt bij die
aangifte tevens een vermogensopstelling per hetzelfde tijdstip waarin de
verhoudingen met de ontvoegde dochtermaatschappij zijn opgenomen.
2.
De moedermaatschappij brengt de winst die wordt genoten als
gevolg van de ontvoeging afzonderlijk tot uitdrukking.
3.
In geval van beëindiging van een fiscale eenheid vinden het
eerste en tweede lid overeenkomstige toepassing.
Artikel 14 Vervreemding aandelen, bedrijfsfusie,
fusie of splitsing: moment vervreemding, overdracht of overgang; verschuiving
ontvoegingstijdstip naar aanvang boekjaar
{Vervreemding aandelen}
1.
Indien aandelen in een dochtermaatschappij worden vervreemd
en in samenhang daarmee de fiscale eenheid ten aanzien van die
dochtermaatschappij op dat tijdstip eindigt, wordt die vervreemding geacht
plaats te vinden na de ontvoeging van die dochtermaatschappij.
{Bedrijfsfusie, juridische fusie of splitsing}
2.
Indien een maatschappij als aangeduid in het vierde lid is
betrokken bij een bedrijfsfusie, fusie of splitsing en in samenhang daarmee de
fiscale eenheid ten aanzien van die maatschappij eindigt op hetzelfde tijdstip
als waarop de overdracht of overgang van de vermogensbestanddelen plaatsvindt,
wordt die overdracht of overgang geacht plaats te vinden na de ontvoeging van
die maatschappij.
{Op verzoek ontvoegingstijdstip op aanvang boekjaar}
3.
Indien een maatschappij als aangeduid in het vierde lid is
betrokken bij een fusie of splitsing en in samenhang daarmee de fiscale eenheid
ten aanzien van die maatschappij eindigt, wordt op verzoek het
ontvoegingstijdstip gesteld op de aanvang van het boekjaar waarin de fusie of
splitsing plaatsvindt, mits:
a.de in
artikel 312, tweede lid, onderdeel f, van Boek 2
BW (voor de fusie) onderscheidenlijk
artikel 334f, tweede lid, onderdeel i, van Boek 2
BW (voor de splitsing) bedoelde verantwoording van financiële
gegevens eveneens vanaf dat tijdstip plaatsvindt, en
b.de in
artikel 318, eerste lid, van Boek 2 BW
(voor de fusie) onderscheidenlijk artikel
334n, eerste lid, van Boek 2 BW (voor
de splitsing) bedoelde notariële akte binnen 12 maanden na de aanvang van dat
boekjaar wordt verleden, en
c.met het verschuiven van het ontvoegingstijdstip geen
incidenteel fiscaal voordeel wordt beoogd of behaald.
4.
Het tweede en derde lid zijn van toepassing indien:
a.de maatschappij als overdrager of overnemer is betrokken
bij een bedrijfsfusie als bedoeld in
artikel 14, eerste lid, van de wet;
b.de maatschappij als splitsende rechtspersoon is betrokken
bij een splitsing als bedoeld in
artikel 14a, eerste lid, van de
wet;
c.de maatschappij als verdwijnende of verkrijgende
rechtspersoon is betrokken bij een fusie als bedoeld in
artikel 14b, eerste lid, van de
wet.
Artikel 15
Vervallen
Artikel 16 Berekening liquidatieverlies met
betrekking tot een tussenholding na ontvoeging
{Berekening liquidatieverlies tussenholding na ontvoeging}
Indien tot het vermogen van een ontvoegde dochtermaatschappij
een deelneming behoort, wordt voor de toepassing van
artikel 13d, vierde lid, van de wet geen
rekening gehouden met waardeveranderingen van die deelneming welke tot uiting
zijn gekomen in het voor die dochtermaatschappij opgeofferde bedrag.
Artikel 16a Toepassing innovatiebox na ontvoeging
1. Indien tot het vermogen van een ontvoegde dochtermaatschappij een immaterieel activum behoort of gaat behoren, treedt die dochtermaatschappij voor de toepassing van afdeling 2.3 van de wet met betrekking tot dat activum in de plaats van de fiscale eenheid.
{Ontvoegde dochter behoudt innovatiebox}
2.
In afwijking van het eerste lid treedt een ontvoegde dochtermaatschappij voor de toepassing van afdeling 2.3 van de wet niet in de plaats van de fiscale eenheid met betrekking tot een immaterieel activum waarop artikel 15ai van de wet toepassing heeft gevonden.
Hoofdstuk III Specifieke bepalingen bij een juridische
splitsing of juridische fusie binnen fiscale eenheid
Artikel 17 Splitsing van dochtermaatschappij binnen
fiscale eenheid
{Splitsing dochtermaatschappij binnen fiscale eenheid}
1.
Indien bij een splitsing als bedoeld in
artikel 14a, eerste lid, van de wet van
een tot een fiscale eenheid behorende dochtermaatschappij die
dochtermaatschappij ophoudt te bestaan, de verkrijgende rechtspersonen deel
uitmaken van dezelfde fiscale eenheid en al hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen tot het vermogen van die fiscale eenheid gaat behoren, wordt op verzoek van de
moedermaatschappij de fiscale eenheid ten aanzien van de splitsende
dochtermaatschappij geacht niet te zijn verbroken en vinden vanaf het tijdstip
van splitsing de hierna weergegeven bijzondere regelingen toepassing.
{Verrekening verliezen}
2.
De verrekening als bedoeld in
artikel 15ae van de wet van
voorvoegingsverliezen van de splitsende dochtermaatschappij met de belastbare
winst van de fiscale eenheid en de verrekening van een verlies van de fiscale
eenheid met de voor het voegingstijdstip van de splitsende dochtermaatschappij
genoten belastbare winst van die dochtermaatschappij, vindt plaats alsof er
geen splitsing heeft plaatsgevonden.
{Voorvoegingsverliezen bij ontvoeging verkrijgende rechtspersoon}
3.
Bij ontvoeging van een verkrijgende rechtspersoon kunnen
voorvoegingsverliezen van de gesplitste dochtermaatschappij en fiscale
eenheidsverliezen welke toerekenbaar zijn aan de gesplitste dochtermaatschappij
op verzoek van de verkrijgende rechtspersoon en de moedermaatschappij en onder
nader door de inspecteur te stellen voorwaarden worden meegegeven met de
verkrijgende rechtspersoon voor zover deze de activiteiten van de gesplitste
dochtermaatschappij heeft voortgezet. De in de eerste volzin bedoelde
voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de
invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien geen
ontvoeging van de verkrijgende rechtspersoon had plaatsgevonden.
{Indeplaatstreding}
4.
De verkrijgende rechtspersonen treden met betrekking tot al
hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen in de plaats van de
splitsende dochtermaatschappij.
{Overbrenging buitenlandse winsten en verliezen}
5.
Voor de toepassing van een regeling ter voorkoming van dubbele
belasting, vindt de overbrenging van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting van de
gesplitste dochtermaatschappij van voor het tijdstip van splitsing, plaats
alsof de splitsing niet heeft plaatsgevonden
6. De overbrenging
van deelnemingsverrekening of verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten van de gesplitste dochtermaatschappij van
voor het tijdstip van splitsing, vindt plaats alsof de splitsing niet
heeft plaatsgevonden.
{Aftrekbeperkingen}
7.
Aftrekbeperkingen uit hoofde van
de artikelen 15ab, tweede lid, of 15ad van de wet of artikel 7b blijven doorlopen alsof
de splitsing niet heeft plaatsgevonden.
{Verzoek}
8.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid wordt gedaan uiterlijk
bij de aangifte over het boekjaar waarin de splitsing heeft
plaatsgevonden.
9.
Met betrekking tot een verzoek als bedoeld in het derde lid is
artikel 15af, derde lid, van de wet van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 Juridische fusie van dochtermaatschappij
binnen fiscale eenheid
{Juridische fusie binnen fiscale eenheid}
1.
Indien bij een fusie als bedoeld in
artikel 14b, eerste lid, van de wet een
tot een fiscale eenheid behorende dochtermaatschappij ophoudt te bestaan, de
verkrijgende rechtspersoon deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid en al hetgeen in het kader van de fusie is verkregen tot het vermogen van die fiscale eenheid gaat behoren, wordt op
verzoek van de moedermaatschappij de fiscale eenheid ten aanzien van de
verdwijnende dochtermaatschappij geacht niet te zijn verbroken en vinden vanaf
het tijdstip van fusie de hierna weergegeven bijzondere regelingen
toepassing.
{Verrekening verliezen}
2.
De verrekening als bedoeld in
artikel 15ae van de wet van
voorvoegingsverliezen van de verdwijnende dochtermaatschappij met de belastbare
winst van de fiscale eenheid en de verrekening van een verlies van de fiscale
eenheid met de voor het voegingstijdstip van de verdwijnende
dochtermaatschappij genoten belastbare winst van die dochtermaatschappij, vindt
plaats alsof er geen fusie heeft plaatsgevonden.
{Voorvoegingsverliezen bij ontvoeging verkrijgende rechtspersoon}
3.
Bij ontvoeging van de verkrijgende rechtspersoon kunnen
voorvoegingsverliezen van de verdwenen dochtermaatschappij en fiscale
eenheidsverliezen welke toerekenbaar zijn aan de verdwenen dochtermaatschappij
op verzoek van de verkrijgende rechtspersoon en onder nader door de inspecteur
te stellen voorwaarden worden meegegeven met de verkrijgende rechtspersoon voor
zover deze de activiteiten van de verdwenen dochtermaatschappij heeft
voortgezet. De in de eerste volzin bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken
ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke
verschuldigd zou zijn of zou worden indien geen ontvoeging van de verkrijgende
rechtspersoon had plaatsgevonden.
{Indeplaatstreding}
4.
De verkrijgende rechtspersoon treedt met betrekking tot al
hetgeen in het kader van de fusie is verkregen in de plaats van een
verdwijnende dochtermaatschappij.
{Overbrenging buitenlandse winsten en verliezen}
5.
Voor de toepassing van een regeling ter voorkoming van dubbele
belasting, vindt de overbrenging van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting van de
verdwenen dochtermaatschappij van voor het tijdstip van fusie, plaats alsof de
fusie niet heeft plaatsgevonden
6. De overbrenging
van deelnemingsverrekening of verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten van de verdwenen dochtermaatschappij van
voor het tijdstip van fusie, vindt plaats alsof de fusie niet heeft
plaatsgevonden.
{Aftrekbeperkingen}
7.
Aftrekbeperkingen uit hoofde van
de artikelen 15ab, tweede lid, of 15ad van de wet of artikel 7b blijven doorlopen alsof
de fusie niet heeft plaatsgevonden.
{Verzoek}
8.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid wordt gedaan uiterlijk
bij de aangifte over het boekjaar waarin de fusie heeft plaatsgevonden.
9.
Met betrekking tot een verzoek als bedoeld het derde lid is
artikel 15af, derde lid, van de wet van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 18a Aansluitende
fiscale eenheid na juridische fusie of splitsing
{Aansluitende FE na fusie of splitsing}
1. Indien binnen drie maanden na het
verlijden van de akte van fusie of splitsing wordt verzocht om een
fiscale eenheid met ingang van de aanvang van het boekjaar waarin de
fusie of splitsing heeft plaatsgevonden, wordt het verzoek voor de
toepassing van artikel 15, negende lid, van de wet geacht te zijn gedaan
binnen drie maanden na de aanvang van dat boekjaar, mits van de fiscale
eenheid de volgende maatschappijen deel
uitmaken:
a.twee of meer belastingplichtigen waarin de
verdwijnende onderscheidenlijk splitsende rechtspersoon een
onmiddellijk of middellijk aandelenbezit heeft dat bij de fusie
onderscheidenlijk splitsing is overgegaan naar de verkrijgende
rechtspersoon, onderscheidenlijk één van de verkrijgende
rechtspersonen, of
b.de verkrijgende
rechtspersoon en een belastingplichtige waarin de verdwijnende
onderscheidenlijk splitsende rechtspersoon een onmiddellijk of
middellijk aandelenbezit heeft dat bij de fusie onderscheidenlijk
splitsing is overgegaan naar de verkrijgende
rechtspersoon.
2. Het
eerste lid is slechts van toepassing indien de verdwijnende of
splitsende rechtspersoon en de belastingplichtigen, bedoeld in
onderdeel a van dat lid, of de belastingplichtige, bedoeld in onderdeel
b van dat lid, bij de aanvang van het boekjaar, bedoeld in dat lid,
deel uitmaakten van dezelfde fiscale eenheid en het ontvoegingstijdstip
met betrekking tot die fiscale eenheid met toepassing van artikel 14,
derde lid, wordt gesteld op de aanvang van dat
boekjaar.
3. Voor de toepassing van
artikel 15, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt vanaf de aanvang van
het boekjaar waarin een juridische fusie of splitsing plaatsvindt een
onmiddellijk of middellijk bezit van de verdwijnende, onderscheidenlijk splitsende, rechtspersoon van aandelen in een andere belastingplichtige
aangemerkt als bezit van de verkrijgende rechtspersoon die door de juridische fusie, onderscheidenlijk splitsing, het onmiddellijke of middellijke bezit
van de desbetreffende aandelen heeft verkregen.
4. Het derde lid is slechts van toepassing
indien:
a.bij de aanvang van het in het derde lid bedoelde
boekjaar de verdwijnende onderscheidenlijk splitsende rechtspersoon en
de in dat lid bedoelde andere belastingplichtige deel uitmaakten van
dezelfde fiscale eenheid en het ontvoegingstijdstip met betrekking tot
die fiscale eenheid met toepassing van artikel 14, derde lid, wordt
gesteld op de aanvang van dat boekjaar;
b.de verkrijgende rechtspersoon bij de aanvang van
dat boekjaar een bestaand lichaam is;
c.de verkrijgende rechtspersoon en de lichamen die
met hem deel uitmaken of kunnen uitmaken van een fiscale eenheid op het
tijdstip direct voorafgaande aan de fusie of splitsing geen
onmiddellijk of middellijk bezit van aandelen in het nominaal gestorte
kapitaal in de andere belastingplichtige, bedoeld in het derde lid,
hadden, of gezamenlijk een onmiddellijk of middellijk bezit van minder
dan 5% van die aandelen
hadden.
Hoofdstuk IV Specifieke bepalingen bij een fiscale
eenheid tussen verzekeraars en niet-verzekeraars en tussen verzekeraars
onderling
Afdeling 1 Definities
Artikel 19
{Definities}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan
onder:
a.het besluit verzekeraars 2001: het
Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars
2001;
b.egalisatiereserve: egalisatiereserve als bedoeld in
artikel 7 van het besluit verzekeraars
2001;
c.calamiteitenreserve: calamiteitenreserve als bedoeld in
artikel 12 van het besluit verzekeraars
2001;
d.een verzekeraar: een belastingplichtige als bedoeld in
artikel 7 van het besluit verzekeraars
2001.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt mede als
verzekeraar aangemerkt de verzekeraar tezamen met een of meer van de volgende
tot de fiscale eenheid behorende maatschappijen:
a.een dochtermaatschappij van de verzekeraar, welke niet
een verzekeraar is en welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden
ten behoeve van de verzekeraar verricht;
b.een maatschappij waarvan de activiteiten uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend, direct of indirect, bestaan uit het houden van de
aandelen van de verzekeraar en daarmee samenhangende werkzaamheden;
c.een dochtermaatschappij van de verzekeraar, welke
eveneens een verzekeraar is.
3.
Van het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend verrichten van
werkzaamheden ten behoeve van een verzekeraar als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, is sprake indien in de dochtermaatschappij zijn ondergebracht:
a.bedrijfsmiddelen welke nodig zijn voor de uitoefening van
het door de verzekeraar uitgeoefende verzekeringsbedrijf;
b.werkzaamheden die behoren tot het door de verzekeraar
uitgeoefende verzekeringsbedrijf;
c.werkzaamheden die direct voortvloeien uit het door de
verzekeraar uitgeoefende verzekeringsbedrijf, en welke uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend ten behoeve van de verzekerden plaatsvinden, of
d.werkzaamheden die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
dienstbaar zijn aan het door de verzekeraar uitgeoefende
verzekeringsbedrijf.
Afdeling 2 Bepalingen inzake jaarlijkse toevoegingen
en onttrekkingen aan de egalisatiereserve bij een fiscale eenheid tussen een
verzekeraar en een niet-verzekeraar
Artikel 20
{Fiscale eenheid tussen verzekeraar en niet-verzekeraar, egalisatiereserve}
Indien een verzekeraar een fiscale eenheid vormt met een
belastingplichtige op wie het
besluit verzekeraars 2001 niet van toepassing
is, worden de toevoegingen en onttrekkingen aan de egalisatiereserve, bedoeld
in de
artikelen 9,
10 en
11 van het besluit verzekeraars 2001,
bepaald alsof de verzekeraar geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid, met
dien verstande dat:
a.voor het bepalen van de limiet van
artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het besluit
verzekeraars 2001,
artikel 15ah van de wet overeenkomstige
toepassing vindt;
b.voor het bepalen van de limiet van
artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van het besluit
verzekeraars 2001, als het belastbare bedrag of belastbare
binnenlandse bedrag geldt het zodanige bedrag van de fiscale eenheid;
c.voor de berekening van de voor opneming in de
egalisatiereserve beschikbare over het jaar genoten winst de belasting wordt
gesteld op H percent van de op de voet van
artikel 15ah van de wet aan de verzekeraar toe te rekenen winst van de
fiscale eenheid, waarbij H staat voor het percentage van het hoogste
tarief, bedoeld in artikel 22 van de
wet.
Afdeling 3 Bepalingen bij een fiscale eenheid tussen
verzekeraars en niet-verzekeraars en tussen verzekeraars onderling wat betreft
toets egalisatiereserve aan het vermogen
Artikel 21
{Omvang egalisatiereserve op voegingstijdstip}
1.
Indien op het voegingstijdstip tot de fiscale eenheid twee of
meer verzekeraars gaan behoren, wordt de egalisatiereserve op dat tijdstip
gesteld op de som van die reserves van die verzekeraars direct voorafgaande aan
de voeging.
{Verhoging vermogensruimte}
2.
Indien op het voegingstijdstip het bedrag waarmee het
vermogen de egalisatiereserve te boven gaat (vermogensruimte) – een en ander
opgevat overeenkomstig
artikel 11, derde lid, van het besluit verzekeraars
2001 – afneemt als gevolg van de voeging en het betreft een
situatie als bedoeld in
artikel 19, tweede lid, onderdeel a, wordt per
het einde van ieder jaar daarna, gedurende twintig jaren, doch ten hoogste zo
lang de verzekeraar en de dochtermaatschappij tezamen in aanmerking worden
genomen, de vermogensruimte van de verzekeraar fictief verhoogd. De verhoging
is gelijk aan het bedrag waarmee op het voegingstijdstip de boekwaarde van de
deelneming in de dochtermaatschappij te boven gaat het bedrag van het vermogen
van die maatschappij, verminderd met 5 percent voor elk jaar dat inmiddels is
verstreken na de voeging.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in een
situatie als bedoeld in
artikel 19, tweede lid, onderdeel b.
4.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in een
situatie als bedoeld in
artikel 19, tweede lid, onderdeel c. In deze
situatie wordt de vermogensruimte van de verzekeraar jaarlijks voorts fictief
verhoogd met het bedrag waarmee op het voegingstijdstip het vermogen van de
dochtermaatschappij haar gestorte kapitaal te boven gaat.
5.
Indien op een voegingstijdstip de vermogensruimte toeneemt en
bij een uitbreiding daarna van de fiscale eenheid de vermogensruimte afneemt,
vindt bij die uitbreiding een fictieve verhoging van de vermogensruimte geen
toepassing tot het bedrag van de eerdere toename van de ruimte.
6.
Een fictieve verhoging van de vermogensruimte blijft
achterwege indien het betreft de voeging van een dochtermaatschappij die reeds
eerder deel uitmaakte van een fiscale eenheid met de verzekeraar.
Afdeling 4 Verdeling egalisatiereserve bij een
fiscale eenheid tussen verzekeraars en niet-verzekeraars en tussen verzekeraars
onderling bij ontvoeging
Artikel 22
{Onderlinge verdeling egalisatiereserve bij ontvoeging}
Indien de ontvoeging betreft een verzekeraar en er bij die
ontvoeging nog een of meer verzekeraars achterblijven dan wel de ontvoeging
betreft meer dan een verzekeraar, wordt de egalisatiereserve van de fiscale
eenheid zodanig verdeeld over de verzekeraars dat bij de afzonderlijke
verzekeraar de egalisatiereserve niet uitgaat boven het laagste van de volgende
bedragen:
a.het vermogen van die verzekeraar, verminderd met het
gestorte kapitaal en met de overige toelaatbare reserves van die verzekeraar.
Hierbij worden voor het bepalen van het vermogen mede als schulden aangemerkt
de bij het bepalen van de winst niet in aftrek komende uitdelingen en daarmee
gelijkgestelde betalingen die na ontvoeging plaatsvinden en betrekking hebben
op tijdvakken van daarvoor. Indien het betreft een verzekeraar die achterblijft
in de fiscale eenheid, wordt het vermogen vermeerderd met een evenredig
gedeelte van de fictieve verhoging van de vermogensruimte die op de voet van
artikel 21 is toegepast aan het einde van het
laatste jaar voorafgaande aan de ontvoeging;
b.het voor die verzekeraar in
artikel 8 of in
artikel 19 van het besluit verzekeraars
2001 gestelde maximum.
De verdeling van de egalisatiereserve van de fiscale eenheid
over de verzekeraars geschiedt zoveel mogelijk naar verhouding van de voor de
afzonderlijke verzekeraars geldende laagste van de bedragen bedoeld in de
eerste volzin, onderdelen a en b.
Afdeling 5 Calamiteitenreserve
Artikel 23
{Calamiteitenreserve}
Het bepaalde in de
artikelen 20,
21 en
22 met betrekking tot een egalisatiereserve is
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een calamiteitenreserve.
Hoofdstuk V Specifieke bepalingen bij een fiscale
eenheid van beleggingsinstellingen
Afdeling 1 Definitie
Artikel 24
{In omloop zijnde aandelen}
Voor de toepassing van
artikel 4, vijfde lid, en
artikel 5, tweede lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen wordt tijdens het bestaan van een
fiscale eenheid «in omloop zijnde aandelen» opgevat als in omloop zijnde
aandelen in de moedermaatschappij.
Afdeling 2 Bij de totstandkoming van een fiscale
eenheid
Artikel 25 Uit te delen winst, uitdelingstekorten,
afrondingsreserve en voorvoegingsverlies
{Doorstootverplichting}
1.
De door een dochtermaatschappij na haar voegingstijdstip op
de voet van
artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de
wet uit te delen winst, wordt aangemerkt als door de fiscale
eenheid op de voet van dat artikelonderdeel uit te delen winst van het jaar
waarin de uitdeling van de dochtermaatschappij plaatsvindt. De eerste volzin is
niet van toepassing met betrekking tot uit te delen winst die als zogenaamd
meegekocht dividend kan worden aangemerkt.
{Verrekening uitdelingstekorten}
2.
Vóór het voegingstijdstip bij een maatschappij ontstane
uitdelingstekorten als bedoeld in
artikel 2, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen worden binnen de in dat artikel
gestelde termijn slechts verrekend met de voor uitdeling beschikbare winst van
de fiscale eenheid voorzover die aan die maatschappij is toe te rekenen.
Artikel 15ah van de wet is hierbij van
overeenkomstige toepassing. Voorts is hierbij van overeenkomstige toepassing
artikel 12.
3.
Indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of
indien een bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale
eenheid vindt de verrekening van een voor dat voegingstijdstip ontstaan
uitdelingstekort als bedoeld in
artikel 2, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen van die bestaande fiscale eenheid
binnen de in
dat artikel gestelde termijn met de voor
uitdeling beschikbare winst van na dat voegingstijdstip plaats voorzover deze
voor uitdeling beschikbare winst is toe te rekenen aan de maatschappijen die
direct voorafgaande aan dat voegingstijdstip reeds een fiscale eenheid vormden.
Het tweede lid, tweede en derde volzin, is hierbij van overeenkomstige
toepassing.
{Afrondingsreserve}
4.
De afrondingsreserve als bedoeld in
artikel 5 van het Besluit
beleggingsinstellingen wordt op het voegingstijdstip gesteld
op de som van de reserve van de moedermaatschappij en de
dochtermaatschappij.
{Voorvoegingsverlies}
5.
Het verlies van een dochtermaatschappij dat betrekking heeft
op het jaar voorafgaand aan het voegingstijdstip en dat ingevolge
artikel 4, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen is vastgesteld om over te brengen naar
het volgende jaar, wordt niet bij de fiscale eenheid in aanmerking
genomen.
Afdeling 3 Bij de verbreking van een fiscale
eenheid
Artikel 26 Uitdelingstekorten
{Uitdelingstekorten}
1.
Vanaf het tijdstip van ontvoeging van een dochtermaatschappij
worden, binnen de in
artikel 2, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen gestelde termijn, de volgende
uitdelingstekorten verrekend met de voor uitdeling beschikbare winst van die
dochtermaatschappij van na dat tijdstip:
a.de uitdelingstekorten van de dochtermaatschappij van voor
haar voegingstijdstip voor zover die nog niet verrekend zijn;
b.de uitdelingstekorten van de fiscale eenheid die bij de
ontvoeging nog niet verrekend zijn voor zover die aan die dochtermaatschappij
zijn toe te rekenen.
2.
Uitdelingstekorten als bedoeld in het eerste lid, onder b,
worden slechts toegerekend aan de dochtermaatschappij indien de
moedermaatschappij en de dochtermaatschappij daarom verzoeken en voorzover
aannemelijk wordt gemaakt dat de uitdelingstekorten aan de dochtermaatschappij
zijn toe te rekenen.
3.
Artikel 15af, derde tot en met zesde lid, van de
wet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Herbeleggingsreserve en
afrondingsreserve
{Herbeleggingsreserve}
1.
Bij de ontvoeging van een dochtermaatschappij wordt de
herbeleggingsreserve als bedoeld in
artikel 4 van het Besluit
beleggingsinstellingen van die dochtermaatschappij gesteld op
de herbeleggingsreserve die bij de dochtermaatschappij reeds aanwezig was op
het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan haar voegingstijdstip, verminderd
met:
a.indien de ontvoeging plaatsvindt met ingang van een
boekjaar, het verlies van de fiscale eenheid dat ingevolge
artikel 4, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen wordt overgebracht naar dat boekjaar;
of
b.indien de ontvoeging plaatsvindt in de loop van een
boekjaar, het verlies van de fiscale eenheid dat ingevolge
artikel 4, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen naar dat boekjaar is overgebracht;
voorzover dit verlies niet groter is dan die herbeleggingsreserve.
2.
Het bedrag van het verlies dat ingevolge het eerste lid in
mindering komt op de herbeleggingsreserve van de dochtermaatschappij, wordt
niet meer in aanmerking genomen bij de overblijvende fiscale eenheid,
onderscheidenlijk de moedermaatschappij.
{Verliesverrekening}
3.
Het verlies van een dochtermaatschappij dat betrekking heeft
op het jaar voorafgaand aan het voegingstijdstip en dat ingevolge
artikel 4, vierde lid, van het Besluit
beleggingsinstellingen is vastgesteld om over te brengen naar
het volgende jaar, wordt overgebracht naar het eerste jaar na het
ontvoegingstijdstip van die dochtermaatschappij.
{Afrondingsreserve}
4.
Vanaf het ontvoegingstijdstip van een dochtermaatschappij
wordt de afrondingsreserve als bedoeld in
artikel 5 van het Besluit
beleggingsinstellingen, aangemerkt als afrondingsreserve van
de overblijvende fiscale eenheid, onderscheidenlijk de moedermaatschappij.
Hoofdstuk VI Specifieke bepalingen voor een coöperatie
bij het einde van een fiscale eenheid met die coöperatie als
moedermaatschappij
Artikel 28
{Aftrek van verlengstukwinst}
1.
Na het eindigen van een fiscale eenheid met een coöperatie als
moedermaatschappij vindt
artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van de
wet ten aanzien van die coöperatie geen toepassing op door
haar na de verbreking van de eenheid genoten winst voorzover deze betrekking
heeft op vermogensbestanddelen welke door haar tijdens het bestaan van de
fiscale eenheid zijn verkregen van een dochtermaatschappij en voorzover deze
winst op het voegingstijdstip met die dochtermaatschappij bij deze maatschappij
in de vorm van stille reserves – daaronder begrepen goodwill – reeds aanwezig
was.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op winst
voorzover deze betrekking heeft op fiscaal toelaatbare reserves met betrekking
tot activiteiten van een dochtermaatschappij en die reserves op het
voegingstijdstip met die dochtermaatschappij bij deze maatschappij reeds
aanwezig waren.
Hoofdstuk VII Specifieke bepalingen bij een fiscale
eenheid met een buitenlandse belastingplichtige, een tussenmaatschappij of een topmaatschappij
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 29 Definities
{Definities}
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan
onder:
a.buitenlands belastingplichtige maatschappij: een
buitenlandse belastingplichtige voor zover die op grond van
artikel 15, achtste lid, van de wet deel uitmaakt van een fiscale eenheid;
b.buitenlands belastingplichtige moedermaatschappij: een
buitenlands belastingplichtige maatschappij die als moedermaatschappij deel
uitmaakt van een fiscale eenheid;
c.buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij: een
buitenlands belastingplichtige maatschappij die als dochtermaatschappij deel
uitmaakt van een fiscale eenheid;
d.binnenlands belastingplichtige maatschappij: een
binnenlandse belastingplichtige die deel uitmaakt van een fiscale eenheid;
e.binnenlands belastingplichtige moedermaatschappij: een
binnenlandse belastingplichtige die als moedermaatschappij deel uitmaakt van
een fiscale eenheid;
f.binnenlands belastingplichtige dochtermaatschappij: een
binnenlandse belastingplichtige die als dochtermaatschappij deel uitmaakt van
een fiscale eenheid;
g.hoofdhuis: een buitenlandse belastingplichtige als
bedoeld in
artikel 15, achtste lid, van de wet, voor zover die op grond van dat lid geen deel uitmaakt
van een fiscale eenheid.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een
belastingplichtige die op grond van
artikel 2, vierde lid, eerste of derde volzin, van de
wet in Nederland, maar op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting niet in
Nederland is gevestigd, maar wel een onderneming drijft met behulp van een in
Nederland aanwezige vaste inrichting, aangemerkt als een buitenlandse
belastingplichtige.
Artikel 30 Toepassing voorwaarden
{Toepassing voorwaarden}
1.
Bij de toepassing van
artikel 15, derde lid, van de wet
blijven aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van een belastingplichtige
die behoren tot het vermogen van een hoofdhuis buiten beschouwing. De eerste volzin is niet van toepassing indien het hoofdhuis is gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.
Voor de toepassing van
artikel 15, vierde lid, onderdeel a, van de
wet op een buitenlandse belastingplichtige wordt voor «de
tijdvakken waarover de belasting wordt geheven» gelezen: de boekjaren.
Artikel 31 Terminologie
{Terminologie}
1.
Voor de toepassing van de
artikelen 15aa,
15ab, tweede tot en met zevende lid, 15ac en 15ae tot en met 15aj van de
wet, wordt een buitenlandse belastingplichtige slechts als
maatschappij aangemerkt voor zover deze belastingplichtige op grond van
artikel 15, achtste lid, van de
wet deel uitmaakt van een fiscale eenheid.
2.
Met betrekking tot een buitenlands belastingplichtige
maatschappij wordt in
artikel 15ae, eerste lid, onderdeel b,
artikel 15af, eerste, vierde en zesde
lid, en
artikel 15ag, eerste lid, van de wet
voor «belastbare winst» gelezen: Nederlands inkomen.
3.
Met betrekking tot een buitenlands belastingplichtige
maatschappij wordt in afwijking van
artikel 15ae, derde lid, van de wet,
met betrekking tot de in
artikel 15ae, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde verrekening in
artikel 20a van de wet voor «de
belastingplichtige» gelezen: de buitenlandse belastingplichtige die deel
uitmaakt van de fiscale eenheid.
Afdeling 2 Fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige moedermaatschappij
Artikel 32 Voorwerp van de belasting;
terminologie
{Voorwerp van belasting; terminologie}
1.
Bij een fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige moedermaatschappij wordt de belasting geheven naar het
belastbare Nederlandse bedrag.
2.
Bij een fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige moedermaatschappij worden alle werkzaamheden en het gehele
vermogen van een binnenlands belastingplichtige dochtermaatschappij geacht deel
uit te maken van de werkzaamheden en het vermogen van die buitenlands
belastingplichtige moedermaatschappij, met dien verstande dat het voorwerp van
de belasting met betrekking tot de werkzaamheden en het vermogen van die
binnenlands belastingplichtige dochtermaatschappij wordt opgevat op de voet van
hoofdstuk II van de wet.
3.
Bij een fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige moedermaatschappij wordt in
artikel 15ae, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de
wet voor «de belastbare winst van de fiscale eenheid»
respectievelijk «de belastbare winst van de bestaande fiscale eenheid» gelezen:
het Nederlandse inkomen van de fiscale eenheid respectievelijk het Nederlandse
inkomen van de bestaande fiscale eenheid.
Artikel 33 Rechtsverhoudingen tussen hoofdhuis van
moedermaatschappij en dochtermaatschappijen
{Rechtsverhouding tussen hoofdhuis van moedermaatschappij en dochtermaatschappijen}
Rechtsverhoudingen tussen een dochtermaatschappij van een
fiscale eenheid en het hoofdhuis van een buitenlandse belastingplichtige die
als moedermaatschappij deel uitmaakt van die fiscale eenheid en uit die
rechtsverhoudingen voortvloeiende betalingen, worden bij het bepalen van de
winst van de fiscale eenheid in aanmerking genomen als ware er geen fiscale
eenheid.
Afdeling 3 Fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige dochtermaatschappij
Artikel 34 Voorwerp van de belasting
{Voorwerp van belasting}
1.
Bij een fiscale eenheid met een binnenlands
belastingplichtige moedermaatschappij en een buitenlands belastingplichtige
dochtermaatschappij, wordt de belasting geheven naar het belastbare
bedrag.
2.
Bij een fiscale eenheid met een buitenlands
belastingplichtige dochtermaatschappij worden de werkzaamheden en het vermogen
van die buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij geacht deel uit te
maken van de werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij, met dien
verstande dat het voorwerp van de belasting met betrekking tot de werkzaamheden
en het vermogen van die buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij
wordt opgevat op de voet van
hoofdstuk III van de wet.
Artikel 35 Buitenlands belastingplichtige
dochtermaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is
{Buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij met deelnemingsvrijstelling}
1.
Onverminderd artikel 13, achttiende lid, van de wet is
artikel 15 van de wet onverkort van
toepassing met betrekking tot schuldverhoudingen tussen een buitenlands
belastingplichtige maatschappij en een andere maatschappij die deel uitmaakt
van dezelfde fiscale eenheid.
2.
Artikel 13d, achtste lid, van de wet, is
niet van toepassing bij de ontvoeging van een deelneming van een maatschappij in een buitenlandse belastingplichtige die als dochtermaatschappij deel uitmaakt van een fiscale eenheid met die maatschappij.
3.
Voor de toepassing van
artikel 13d van de wet met betrekking
tot een deelneming als bedoeld in het tweede lid of een deelneming die voorheen
kwalificeerde als een deelneming als bedoeld in het tweede lid, wordt de in de
jaren,
bedoeld in artikel 13d, derde lid, van de
wet aan de buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij
toe te rekenen winst van de fiscale eenheid geacht mede als positief voordeel
uit hoofde van de deelneming te zijn genoten, indien deze winst per saldo
uitkomt op een positief bedrag. De vorige volzin is niet van toepassing
voorzover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij deze winst niet
feitelijk op enigerlei wijze direct of indirect als positief voordeel uit
hoofde van de deelneming heeft genoten in de jaren, bedoeld in
artikel 13d, derde lid, van de
wet. Bij de toepassing van de eerste volzin is artikel 15ah van de wet van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien bij de toepassing van artikel 13d van de wet met betrekking tot een deelneming als bedoeld in het tweede lid of een deelneming die voorheen kwalificeerde als een deelneming als bedoeld in het tweede lid, tot het vermogen van het lichaam waarin die deelneming wordt gehouden onmiddellijk of middellijk een deelneming behoort of heeft behoord, wordt voor de toepassing van artikel 13d, vierde lid, van de wet geen rekening gehouden met de waardeveranderingen van laatstgenoemde deelneming voor zover deze waardeverandering het gevolg is van verliezen die leiden tot een op de voet van artikel 13d, negende lid, van de wet in aanmerking te nemen beperking van het voor de deelneming in het ontbonden lichaam opgeofferde bedrag.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
over de vaststelling van het opgeofferde bedrag en de positieve voordelen met
betrekking tot een deelneming als bedoeld in het tweede lid indien meer dan één
maatschappij een belang in die buitenlandse belastingplichtige heeft of indien
het belang van een maatschappij in die buitenlandse belastingplichtige
gedurende het bestaan van de fiscale eenheid is overgegaan op een andere
maatschappij.
Artikel 36 Buitenlands belastingplichtige
dochtermaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing
is
{Buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is}
1.
Indien een
buitenlandse belastingplichtige als dochtermaatschappij deel gaat
uitmaken van een fiscale eenheid en het belang in die
dochtermaatschappij een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming
betreft, stelt de
buitenlandse belastingplichtige op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
het tijdstip waarop de fiscale eenheid ten aanzien van haar tot stand komt haar
activa en passiva te boek op de waarde in het economische verkeer en voegt zij
de door haar gevormde fiscale reserves toe aan de winst.
Artikel 35, eerste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
2.
Op gezamenlijk verzoek van de moedermaatschappij en de
buitenlandse belastingplichtige blijft het eerste lid buiten aanmerking.
3.
Voor de toepassing van
artikel 13aa van de wet worden positieve voordelen uit hoofde van het
belang, bedoeld in het eerste lid, bij de bepaling van de winst van de fiscale eenheid
niet in aanmerking genomen, voor zover aannemelijk is dat deze samenhangen met
of voortvloeien uit aan de buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij
toe te rekenen winst van de fiscale eenheid. Indien ten aanzien van de
buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij een verzoek is gedaan als
bedoeld in het tweede lid, blijft de eerste volzin buiten toepassing tot het
bedrag dat ingevolge dat verzoek niet in de heffing is betrokken.
4.
Voor de toepassing van artikel 13aa van de wet worden negatieve
voordelen uit hoofde van het belang, bedoeld in het eerste lid, met
inachtneming van het zesde lid van dat artikel, bij de bepaling
van de winst van de fiscale eenheid slechts in aanmerking genomen voor zover
aannemelijk is dat deze samenhangen met of voortvloeien uit werkzaamheden of
vermogen van het hoofdhuis.
5.
Indien op het ontvoegingstijdstip de waarde in het
economische verkeer van een belang, bedoeld in
het eerste lid, lager
is dan de boekwaarde van dat belang, wordt dat belang
op het onmiddellijk
daaraan voorafgaande tijdstip teboekgesteld op de waarde in het economische
verkeer.
6.
Voor de toepassing van het derde lid, wordt de aan de
buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de
fiscale eenheid berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid,
waarbij winsten en verliezen van voor het voegingstijdstip buiten aanmerking
blijven.
Artikel 37 Waarderingsvoorschrift voor
buitenlandse belastingplichtige bij voeging of ontvoeging niet van
toepassing
{Waarderingsvoorschrift voor buitenlandse belastingplichtige bij voeging of ontvoeging niet van toepassing}
1.
Bij voeging van een buitenlandse belastingplichtige als
dochtermaatschappij is
artikel 15ab, eerste lid, van de wet
niet van toepassing op het belang in die buitenlandse belastingplichtige.
2.
Bij ontvoeging van een buitenlands belastingplichtige
dochtermaatschappij is
artikel 15aj, zesde lid, van de wet
niet van toepassing op het belang in die buitenlandse belastingplichtige.
Afdeling 3a Fiscale eenheid met een belang in een tussenmaatschappij
Artikel 38 Belang in tussenmaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is
{Tussenmaatschappij met toepassing deelnemingsvrijstelling}
1.
Voor de toepassing van artikel 13d van de wet met betrekking tot een deelneming in een tussenmaatschappij van een fiscale eenheid waarvan ook de belastingplichtige deel uitmaakt of een deelneming die voorheen als zodanig kwalificeerde, wordt de in de jaren, bedoeld in artikel 13d, derde lid, van de wet, aan een maatschappij waarin die tussenmaatschappij onmiddellijk of middellijk een belang had toe te rekenen winst van de fiscale eenheid geacht mede als positief voordeel uit hoofde van de deelneming te zijn genoten, indien deze winst per saldo uitkomt op een positief bedrag. De vorige volzin is niet van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij deze winst niet feitelijk op enigerlei wijze direct of indirect als positief voordeel uit hoofde van de deelneming heeft genoten in de jaren, bedoeld in artikel 13d, derde lid, van de wet. Bij de toepassing van de eerste volzin is artikel 15ah van de wet van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor de toepassing van artikel 13d van de wet met betrekking tot een deelneming als bedoeld in het eerste lid is artikel 35, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38a Belang in tussenmaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is
{Tussenmaatschappij zonder toepassing deelnemingsvrijstelling}
1.
Indien een belastingplichtige waarin een belang wordt gehouden door een tussenmaatschappij als dochtermaatschappij deel gaat uitmaken van een fiscale eenheid en het belang van een tot die fiscale eenheid behorende maatschappij in die tussenmaatschappij een beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming betreft, stelt de belastingplichtige op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de fiscale eenheid ten aanzien van die belastingplichtige tot stand komt, naar rato van het in die belastingplichtige door die tussenmaatschappij gehouden belang, zijn activa en passiva te boek op de waarde in het economische verkeer en voegt hij de door hem gevormde fiscale reserves toe aan de winst.
2.
Op gezamenlijk verzoek van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij blijft het eerste lid buiten aanmerking.
3.
Voor de toepassing van artikel 13aa van de wet worden positieve voordelen uit hoofde van het belang in de tussenmaatschappij, bedoeld in het eerste lid, bij de bepaling van de winst van de fiscale eenheid niet in aanmerking genomen, voor zover aannemelijk is dat deze samenhangen met of voortvloeien uit aan een dochtermaatschappij, waarin die tussenmaatschappij een belang heeft, toe te rekenen winst van de fiscale eenheid. Indien ten aanzien van de dochtermaatschappij een verzoek is gedaan als bedoeld in het tweede lid, blijft de eerste volzin buiten toepassing tot het bedrag dat ingevolge dat verzoek niet in de heffing is betrokken.
4.
Voor de toepassing van artikel 13aa van de wet worden negatieve voordelen uit hoofde van het belang in de tussenmaatschappij, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het zesde lid van dat artikel, bij de bepaling van de winst van de fiscale eenheid slechts in aanmerking genomen voor zover aannemelijk is dat deze samenhangen met of voortvloeien uit andere werkzaamheden of ander vermogen dan de werkzaamheden, onderscheidenlijk het vermogen, van een dochtermaatschappij waarin die tussenmaatschappij een belang heeft.
5.
Indien op het ontvoegingstijdstip van een dochtermaatschappij de waarde in het economische verkeer van het belang in de tussenmaatschappij, bedoeld in het eerste lid, die een belang in die dochtermaatschappij houdt, lager is dan de boekwaarde van dat belang, wordt dat belang op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip teboekgesteld op de waarde in het economische verkeer.
6.
Voor de toepassing van het derde lid wordt de aan de dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid, waarbij winsten en verliezen van voor het voegingstijdstip buiten aanmerking blijven.
Afdeling 4 Voortzetting fiscale eenheid bij
zetelverplaatsing
Artikel 39 Zetelverplaatsing naar
Nederland
{Zetelverplaatsing naar Nederland}
1.
Indien de fiscale eenheid met een buitenlandse
belastingplichtige eindigt omdat die belastingplichtige de plaats van
werkelijke leiding verplaatst naar Nederland en direct aansluitend aan het
ontvoegingstijdstip een nieuwe fiscale eenheid tot stand komt, wordt er voor de
toepassing van de
artikelen 15ab, 15ae, 15af, 15ag, 15ai en 15aj van de wet en artikel 7b geacht
geen ontvoeging te hebben plaatsgevonden.
2.
De aansluitende fiscale eenheid treedt voor de toepassing van
de artikelen 15ab, tweede lid, 15ad, 15ai, 15aj, zevende lid, en 20, tweede lid, van de wet en artikel 7b in de plaats
van de voorafgaande fiscale eenheid.
Artikel 40 Zetelverplaatsing naar het
buitenland
{Zetelverplaatsing naar het buitenland}
1.
Indien de fiscale eenheid met een binnenlandse
belastingplichtige eindigt omdat die belastingplichtige de plaats van
werkelijke leiding verplaatst naar het buitenland met achterlating in Nederland
van een vaste inrichting en direct aansluitend aan het ontvoegingstijdstip een
nieuwe fiscale eenheid tot stand komt, wordt er voor de toepassing van de
artikelen 15ab, 15ae, 15af en 15ag van de wet en artikel 7b geacht geen ontvoeging
te hebben plaatsgevonden. Voorts blijft
artikel 15ai van de wet buiten
toepassing, behoudens voorzover het vermogensbestanddelen betreft die zijn
overgedragen door een onderdeel van de belastingplichtige dat als gevolg van de
verplaatsing van de plaats van de werkelijke leiding geen deel meer uitmaakt
van de fiscale eenheid.
2.
Bij een voortzetting van de fiscale eenheid op de voet van
het eerste lid, wordt er voor de toepassing van
artikel 15aj, eerste, tweede of zevende lid, van de wet
geacht geen ontvoeging te hebben plaatsgevonden, behoudens voor zover de
herinvesteringsreserve is gevormd door, onderscheidenlijk het voornemen tot herinvestering uitsluitend bestond bij, onderscheidenlijk de schuldvordering of de deelneming werd gehouden door, een onderdeel van de belastingplichtige
dat als gevolg van de verplaatsing van de plaats van werkelijke leiding geen
deel meer uitmaakt van de fiscale eenheid.
3.
De aansluitende fiscale eenheid treedt voor de toepassing van
de artikelen 15ab, tweede lid, 15ad, 15ai, 15aj, zevende lid, en 20, tweede lid, van de wet en artikel 7b in de plaats
van de voorafgaande fiscale eenheid. Bij de toepassing van
artikel 15ai van de wet geldt het in de plaats treden niet voorzover afrekening op grond van het eerste lid of
artikel 15c van de wet heeft
plaatsgevonden.
Afdeling 6 Voortzetting fiscale eenheid in andere situaties dan zetelverplaatsing
Artikel 41 Fiscaal geruisloze voortzetting fiscale eenheid bij beëindiging fiscale eenheid ingevolge artikel 15, tiende lid, onderdelen d, e, f of g, van de wet
{Geruisloze voortzetting bij herstructurering}
1.
Ingeval sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, tiende lid, onderdelen d, e, f of g, van de wet en direct aansluitend aan het ontvoegingstijdstip een nieuwe fiscale eenheid tot stand komt, wordt een maatschappij voor de toepassing van de artikelen 15ab, 15ae, 15af, 15ag, 15ai en 15aj van de wet en artikel 7b geacht niet te zijn ontvoegd indien:
a.die maatschappij deel uitmaakt van de aansluitende fiscale eenheid, en
b.de voorgaande fiscale eenheid ten aanzien van die maatschappij niet zou zijn beëindigd indien de bij die voorafgaande fiscale eenheid of de aansluitende fiscale eenheid betrokken topmaatschappij en de eventueel betrokken tussenmaatschappijen in Nederland zouden zijn gevestigd en als moedermaatschappij, onderscheidenlijk dochtermaatschappij, deel zouden hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid.
2.
De aansluitende fiscale eenheid, bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van de artikelen 15ab, tweede lid, 15ad, 15ai, 15aj, zevende lid, en 20, tweede lid, van de wet en artikel 7b in de plaats van de voorafgaande fiscale eenheid. Bij de toepassing van artikel 15ai van de wet geldt het in de plaats treden niet voor zover afrekening als gevolg van toepassing van de artikelen 15, tiende lid, en 15ai van de wet heeft plaatsgevonden.
3.
Indien bij een voortzetting van de fiscale eenheid als bedoeld in het eerste lid de moedermaatschappij is gewijzigd, kunnen bij een latere ontvoeging uit de aansluitende fiscale eenheid niet meer verliezen van de voorafgaande fiscale eenheid achterblijven bij de nieuwe moedermaatschappij dan mogelijk zou zijn geweest wanneer de moedermaatschappij niet was gewijzigd. Voor de toepassing van de eerste volzin worden de verliezen van de voorafgaande fiscale eenheid geacht bij de moedermaatschappij van die fiscale eenheid te zijn opgekomen, tenzij op het moment van voortzetting van de fiscale eenheid met overeenkomstige toepassing van artikel 15af van de wet aannemelijk wordt gemaakt dat de verliezen aan een andere maatschappij zijn toe te rekenen.
4.
Indien bij een voortzetting van de fiscale eenheid als bedoeld in het eerste lid tevens een maatschappij van de aansluitende fiscale eenheid deel gaat uitmaken die geen deel uitmaakte van de voorafgaande fiscale eenheid, worden voor de toepassing van artikel 15ae van de wet de maatschappijen die ook deel uitmaakten van de voorafgaande fiscale eenheid als bestaande fiscale eenheid beschouwd.
5.
Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet eindigt als gevolg van een ontvoeging van de moedermaatschappij en direct aansluitend aan het ontvoegingstijdstip een nieuwe fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet tot stand komt tussen twee of meer dochtermaatschappijen van die fiscale eenheid waarbij de ontvoegde moedermaatschappij als topmaatschappij fungeert.
Hoofdstuk VIII Voorkoming dubbele belasting
Artikel 42 Delegatiebevoegdheid inzake
voorrangsregeling buitenlandse
bronbelasting
{Delegatiebevoegdheid voorrangsregeling buitenlandse bronbelasting}
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de
toedeling van de winst van een fiscale eenheid en te verrekenen buitenlandse
belasting in het kader van het verlenen van verminderingen ter voorkoming van
dubbele belasting in situaties waarin dit hoofdstuk van toepassing is.
Artikel 43
Vervallen
Artikel 44 Voortgewentelde buitenlandse
bronbelasting van vóór het voegingstijdstip
{Voortgewentelde buitenlandse bronbelasting van vóór het voegingstijdstip}
1.
Indien ingevolge een regeling ter voorkoming van dubbele
belasting een vanwege een andere mogendheid van een maatschappij geheven
belasting ter verrekening wordt
voortgewenteld naar het jaar waarin de fiscale eenheid ten aanzien van die
maatschappij tot stand komt, wordt in dat jaar bij het berekenen op de voet van
artikel 15ac, vierde lid, van de wet
van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, die belasting in
aanmerking genomen tot ten hoogste het volgens het tweede lid te bepalen
bedrag.
2.
Van de ter verrekening voortgewentelde belasting wordt ten
hoogste in aanmerking genomen het bedrag dat tot de belasting die over de winst
van de fiscale eenheid zou zijn verschuldigd zonder de voortwenteling in
dezelfde verhouding staat als het bedrag van de bij de verrekening van in dat
jaar vanwege een andere Mogendheid geheven belasting in aanmerking te nemen inkomsten,
verminderd met de daarop drukkende kosten, die zijn begrepen in, en ten hoogste
tot het bedrag van, het
aan die maatschappij toe te rekenen belastbare bedrag van de fiscale
eenheid, staat tot het belastbare bedrag van de fiscale
eenheid.
3.
Artikel 15ah van de wet en
artikel 12 van dit besluit zijn van
overeenkomstige toepassing.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid worden
vermogensbestanddelen uit hoofde waarvan inkomsten als bedoeld in het eerste
lid worden ontvangen, die binnen de fiscale eenheid zijn overgedragen,
toegerekend aan de maatschappij van wier vermogen die vermogensbestanddelen op
het voegingstijdstip deel uitmaakten.
5.
Voorzover een in het eerste lid bedoeld bedrag aan
voortgewentelde belasting op grond van dat lid in combinatie met het tweede lid
niet in aanmerking is genomen, of ingevolge de regelingen ter voorkoming van
dubbele belasting niet tot een vermindering van belasting heeft geleid, wordt
het volgens de daarvoor geldende regelingen telkens overgebracht naar het
volgende jaar en met inachtneming van dit artikel in aanmerking genomen.
Artikel 45
Vervallen
Artikel 46
Vervallen
Artikel 47 Over het ontvoegingstijdstip voort te
wentelen bronbelasting
{Over het voegingstijdstip voort te wentelen bronbelasting}
In geval van ontvoeging van een maatschappij gaan de ingevolge
voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting naar een volgend jaar ter
verrekening voort te wentelen bedragen aan vanwege een andere mogendheid
geheven belasting over op die maatschappij voorzover
die belasting van die maatschappij is geheven.
Artikel 48
Vervallen
Hoofdstuk VIIIA Deelnemingsverrekening en verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten
Artikel 48a Delegatiebevoegdheid inzake
voorrangsregeling inzake voordelen laagbelaste beleggingsdeelnemingen
en deelnemingsverrekening
{Delegatiebepaling}
Bij ministeriële
regeling worden nadere regels gesteld over de toedeling van voordelen
uit hoofde van laagbelaste beleggingsdeelnemingen en
deelnemingsverrekening.
Artikel 48b Deelnemingsverrekening van
vóór het
voegingstijdstip
{Deelnemingsverrekening van vóór het voegingstijdstip}
1. Deelnemingsverrekening
van een maatschappij die wordt overgebracht naar het jaar waarin de
fiscale eenheid ten aanzien van die maatschappij tot stand komt, wordt
in dat jaar in aanmerking genomen tot ten hoogste het volgens het
tweede lid te bepalen bedrag.
2. Het
in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag dat tot de volgens
Hoofdstuk V van de wet berekende belasting van de fiscale eenheid in
dezelfde verhouding staat als het bedrag van de gezamenlijke
gebruteerde voordelen nadat het is verminderd met de bij de
winstbepaling van het jaar in aftrek gekomen kosten ter zake van de
laagbelaste beleggingsdeelnemingen, die zijn begrepen in, en ten
hoogste tot het bedrag van, het aan die maatschappij toe te rekenen
belastbare bedrag van de fiscale eenheid, staat tot het belastbare
bedrag van de fiscale eenheid.
3. Artikel 15ah van de wet en artikel 12 van dit
besluit zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een
laagbelaste beleggingsdeelneming die geheel of gedeeltelijk binnen de
fiscale eenheid is overgedragen, toegerekend aan de maatschappij van
wier vermogen die deelneming op het voegingstijdstip deel
uitmaakte.
5. Voor zover een in het
eerste lid bedoeld bedrag aan deelnemingsverrekening op grond van dat
lid in combinatie met het tweede lid, of op grond van artikel 23c,
tweede lid, onderdeel b, of zesde lid, van de wet niet in aanmerking is
genomen, wordt het in overeenstemming met artikel 23c, zevende lid, van
de wet telkens overgebracht naar het volgende jaar en met inachtneming
van dit artikel in aanmerking genomen.
6. Voor zover deelnemingsverrekening in aanmerking
wordt genomen die betrekking heeft op een periode gelegen
vóór het voegingstijdstip van de maatschappij van wier
vermogen de laagbelaste beleggingsdeelneming destijds deel
uitmaakte, wordt dit bedrag geacht deelnemingsverrekening van
vóór het voegingstijdstip van die maatschappij te
zijn.
Artikel 48c Deelnemingsverrekening na
ontvoeging
{Deelnemingsverrekening na ontvoeging}
In geval van ontvoeging van een
maatschappij gaat de naar een volgend jaar overgebrachte
deelnemingsverrekening over op die maatschappij voor zover deze
deelnemingsverrekening betrekking heeft op een periode waarin de
aandelen in de laagbelaste beleggingsdeelneming tot het vermogen
behoorden van die
maatschappij.
Artikel 48d Verrekening
bij buitenlandse ondernemingswinsten
{Verrekening buitenlands ondernemingswinsten}
Bij de toepassing van artikel 23d van de wet bij
een maatschappij die wordt gevoegd of ontvoegd zijn de artikelen 48a,
48b en 48c van overeenkomstige toepassing. Hierbij wordt voor de
overeenkomstige toepassing van artikel 48b, tweede lid, uitgegaan van
het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming waarop
ingevolge artikel 15e, zevende lid, van de wet de objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten geen toepassing
vindt.
Hoofdstuk VIIIB Overgangsrecht
ten gevolge van wijzigingsbesluiten
Artikel 48e Overgangsrecht
in verband met invoering objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten per 1 januari 2012
{Overgangsrecht}
1.
Bij de
toepassing van artikel 33b, vijfde lid, van de wet, blijft artikel 35,
derde lid, zoals dat luidde op 31 december 2011, van
toepassing.
2.
Artikel
46, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing voor
zover, in geval van ontvoeging van een maatschappij, ingevolge
voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting naar een volgend
jaar over te brengen positieve of negatieve buitenlandse winsten van de
fiscale eenheid aanwezig
zijn.
3.
Artikel
48, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing voor
zover, in geval van ontvoeging van een maatschappij, ingevolge
voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting naar een volgend
jaar over te brengen negatieve passieve winst uit buitenlandse
onderneming aanwezig
is.
4.
Bij
de toepassing van het tweede of derde lid blijft artikel 41, zoals dat
luidde op 31 december 2011, van
toepassing.
Hoofdstuk VIIIC Overgangsrecht ten gevolge van overgangsbepalingen in de wet
Artikel 48f Overgangsrecht innovatiebox
{Innovatiebox}
Bij de toepassing van artikel 34d van de wet zijn de artikelen 7a en 16a van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk IX Slotbepalingen
Artikel 49 Inwerkingtreding
{Inwerkingtreding}
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die is
gelegen acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is
gepubliceerd en werkt terug tot en met 1 januari 2003.
Artikel 50 Citeertitel
{Citeertitel}
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit fiscale eenheid
2003.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
17 december 2002
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
S. R. A. van Eijck
de vierentwintigste december 2002
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner