Burgerlijk Wetboek Boek 7
Boek 7 Bijzondere overeenkomsten
Titel 1 Koop en ruil
Afdeling 1 Koop: Algemene bepalingen
Artikel 1
{Koop}
Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te
geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.
Artikel 2
{Koop van woning}
1.
De koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of
bestanddeel daarvan wordt, indien de koper een natuurlijk persoon is die niet
handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schriftelijk
aangegaan.
2.
De tussen partijen opgemaakte akte of een afschrift daarvan
moet aan de koper ter hand worden gesteld, desverlangd tegen afgifte aan de
verkoper van een gedateerd ontvangstbewijs. Gedurende drie dagen na deze
terhandstelling heeft de koper het recht de koop te ontbinden. Komt, nadat de
koper van dit recht gebruik gemaakt heeft, binnen zes maanden tussen dezelfde
partijen met betrekking tot dezelfde zaak of hetzelfde bestanddeel daarvan
opnieuw een koop tot stand, dan ontstaat het recht niet opnieuw.
{Schakelbepaling}
3.
De leden 1–2 zijn van overeenkomstige toepassing op de koop
van deelnemings- of lidmaatschapsrechten die recht geven op het gebruik van een
tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan.
{Dwingend recht bij koop}
4.
Van het in de leden 1–3 bepaalde kan niet ten nadele van de
koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in
artikel 214 van Boek 6.
{Werkingssfeer}
5.
De leden 1–4 zijn niet van toepassing op huurkoop en koop op
een openbare veiling ten overstaan van een notaris. Zij
zijn evenmin van toepassing, wanneer de overeenkomst tevens voldoet aan
de omschrijving van een overeenkomst als bedoeld in artikel 50a,
onderdelen c of
f.
Artikel 3
{Inschrijving van registergoed bij koop}
1.
De koop van een registergoed kan worden ingeschreven in de
openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, tenzij op het
tijdstip van de inschrijving levering van dat goed door de verkoper nog niet
mogelijk zou zijn geweest wegens de in artikel 97 van Boek 3 vervatte
uitsluiting van levering bij voorbaat van toekomstige registergoederen. Bij de
koop van een tot woning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan kan, indien de koper een
natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf, van het in de vorige zin bepaalde niet ten nadele van de koper worden
afgeweken.
2.
Gedurende de bedenktijd, bedoeld in artikel 2 lid 2, kan
inschrijving slechts plaatsvinden indien de koopakte is opgesteld en
medeondertekend door een in Nederland gevestigde notaris.
3.
Tegen de koper wiens koop is ingeschreven kunnen niet worden
ingeroepen:
a.een na de inschrijving van die koop tot stand gekomen
vervreemding of bezwaring door de verkoper, tenzij deze vervreemding of
bezwaring voortvloeit uit een eerder ingeschreven koop of plaatsvond uit hoofde
van een recht op levering dat volgens artikel 298 van Boek 3 ging voor dat van
de koper en dat de koper op het tijdstip van de inschrijving van de koop kende
of ten aanzien waarvan op dat tijdstip het proces-verbaal van een conservatoir
beslag tot levering was ingeschreven;
b.vervreemdingen of bezwaringen die plaatsvinden als
vervolg op de onder a bedoelde vervreemding of bezwaring door de verkoper;
c.een onderbewindstelling die na de inschrijving van de
koop is tot stand gekomen of die, zo zij tevoren was tot stand gekomen, toen
niet in de openbare registers was ingeschreven, dit laatste tenzij de koper
haar op het tijdstip van de inschrijving van de koop kende;
d.een na de inschrijving van de koop tot stand gekomen
verhuring of verpachting;
e.een na de inschrijving van de koop ingeschreven beding
als bedoeld in artikel 252 van Boek 6;
f.een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het
proces-verbaal na de inschrijving van de koop is ingeschreven;
g.een faillissement of surséance van betaling van de
verkoper of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, uitgesproken na de dag waarop de koop is
ingeschreven.
4.
De inschrijving van de koop verliest de in lid 3 bedoelde
werking met terugwerkende kracht, indien het goed niet binnen zes maanden na de
inschrijving aan de koper geleverd is. In dat geval wordt bovendien de koop
niet geacht kenbaar te zijn door raadpleging van de openbare registers.
5.
Nadat de inschrijving haar werking heeft verloren, kan
gedurende zes maanden geen koop tussen dezelfde partijen met betrekking tot
hetzelfde goed worden ingeschreven.
6.
Inschrijving van de koop vindt slechts plaats indien onder de
koopakte een ondertekende en gedateerde verklaring van een notaris is
opgenomen, die zijn naam, voornamen, standplaats en kwaliteit bevat en waarin
verklaard wordt dat de leden 1, 2 en 5 niet aan inschrijving in de weg
staan.
Artikel 4
{Prijsbepaling bij koop}
Wanneer de koop is gesloten zonder dat de prijs is bepaald, is
de koper een redelijke prijs verschuldigd; bij de bepaling van
die prijs wordt rekening gehouden met de door de verkoper ten
tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen
prijzen.
Artikel 5
{Consumentenkoop}
1.
In deze titel wordt verstaan onder consumentenkoop: de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.
2.
Wordt de zaak verkocht door een gevolmachtigde die handelt in de
uitoefening van beroep of bedrijf, dan wordt de koop aangemerkt als een
consumentenkoop, tenzij de koper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst
weet dat de volmachtgever niet handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf.
3.
De vorige leden zijn niet van toepassing indien de overeenkomst door
leidingen naar de verbruiker aangevoerd water betreft.
4.
Indien de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht
en de overeenkomst krachtens welke deze zaak moet worden geleverd voldoet aan
de omschrijving van artikel 750, dan wordt de overeenkomst mede als een consumentenkoop
aangemerkt indien de overeenkomst wordt gesloten door een aannemer die handelt
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een opdrachtgever, natuurlijk
persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De
bepalingen van deze titel en die van afdeling 1 van titel 12 zijn naast
elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van deze titel
van toepassing.
5.
Met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 19a, zijn de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing op de levering van elektriciteit, warmte en koude en gas, voor zover deze niet voor verkoop gereed zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, alsmede op de levering van stadsverwarming en op de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, maar die wel is geïndividualiseerd en waarover feitelijke macht kan worden uitgeoefend, aan een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
6.
Voor de toepassing van de artikelen 9, 11 en 19a wordt een overeenkomst tussen enig persoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en de natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, die zowel de levering van roerende zaken als het verrichten van diensten betreft, uitsluitend aangemerkt als consumentenkoop.
Artikel 6
{Dwingend recht bij consumentenkoop}
1.
Bij een consumentenkoop kan van de
afdelingen 1-7 van deze
titel niet ten nadele van de koper worden afgeweken en kunnen
de rechten en vorderingen die de wet aan de koper ter zake van een tekortkoming
in de nakoming van de verplichtingen van de verkoper toekent, niet worden
beperkt of uitgesloten.
2.
Lid 1 is niet van toepassing op de artikelen 12, 13, eerste en tweede zin, 26 en 35, doch bedingen in algemene
voorwaarden waarbij ten nadele van de koper wordt afgeweken van die artikelen,
worden als onredelijk bezwarend aangemerkt.
3.
De toepasselijkheid op de consumentenkoop van een recht dat de door de
richtlijn nr. 99/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de
garanties voor consumptiegoederen (PbEG L 171) voorziene bescherming niet of
slechts ten dele biedt, kan er niet toe leiden dat de koper de bescherming
verliest die hem krachtens deze richtlijn wordt geboden door de dwingende
bepalingen van het recht van de lidstaat van de Europese Unie of de andere
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 6a
{Garantie bij consumentenkoop}
1.
Indien in geval van een consumentenkoop in een garantie door de
verkoper of de producent bepaalde eigenschappen zijn toegezegd, bij het
ontbreken waarvan de koper bepaalde rechten of vorderingen worden toegekend,
dan kan de koper deze uitoefenen onverminderd alle andere rechten of
vorderingen die de wet de koper toekent.
2.
In een garantie moet op duidelijke en begrijpelijke wijze worden
vermeld welke in lid 1 bedoelde rechten of vorderingen een koper worden
toegekend en moet worden vermeld dat deze een koper toekomen onverminderd de
rechten of vorderingen die de wet hem toekent. Voorts moeten in een garantie de
naam en het adres worden vermeld van de verkoper of de producent van wie de
garantie afkomstig is, alsmede de duur en het gebied waarvoor de garantie
geldt.
3.
De in lid 2 bedoelde gegevens moeten de koper op zijn verlangen worden
verstrekt. Dit geschiedt schriftelijk of op een andere ter beschikking van de
koper staande en voor hem toegankelijke duurzame gegevensdrager.
4.
De aan de koper door de verkoper of de producent in een garantiebewijs
toegekende rechten of vorderingen komen hem ook toe indien de zaak niet de
eigenschappen bezit die in een reclame door deze verkoper of producent zijn
toegezegd.
5.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.garantie: een in een garantiebewijs of reclame gedane toezegging
als bedoeld in lid 1;
b.producent: de fabrikant van de zaak, degene die de zaak in de
Europese Economische Ruimte invoert, alsmede een ieder die zich als producent
presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op de
zaak aan te brengen.
Artikel 7
{Ongevraagde toezending bij consumentenkoop}
1.
Degene aan wie een zaak is toegezonden en die
redelijkerwijze mag aannemen dat deze toezending is geschied
ten einde hem tot een koop te bewegen, is ongeacht enige
andersluidende mededeling van de verzender jegens deze
bevoegd de zaak om niet te behouden, tenzij het hem is toe
te rekenen dat de toezending is geschied.
2.
Geen verplichting tot betaling ontstaat voor een natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, ongeacht of de digitale inhoud individualiseerbaar is en of er feitelijke macht over kan worden uitgeoefend, dan wel de ongevraagde verrichting van diensten, als bedoeld in artikel 193i onderdeel f van Boek 6. Het uitblijven van een reactie van een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit, op de ongevraagde levering of verstrekking wordt niet als aanvaarding aangemerkt. Wordt desalniettemin een zaak toegezonden als bedoeld in de eerste zin, dan is het in lid 1 bepaalde omtrent de bevoegdheid, de zaak om niet te behouden, van overeenkomstige toepassing. Dit lid is van toepassing ongeacht of de verzender wordt vertegenwoordigd.
3.
Indien de ontvanger in de gevallen, bedoeld in de leden 1–2,
de zaak terugzendt, komen de kosten hiervan voor rekening
van de verzender.
Artikel 8
{Schakelbepaling}
Wordt een nieuw gebouwde of te bouwen woning, bestaande uit een
onroerende zaak of bestanddeel daarvan, verkocht en is de koper een natuurlijk
persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan zijn
de
artikelen 767 en
768 van overeenkomstige toepassing.
Hiervan kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een
standaardregeling als bedoeld in
artikel 214 van Boek 6.
Afdeling 2 Verplichtingen van de verkoper
Artikel 9
{Verplichting verkoper bij koop}
1.
De verkoper is verplicht de verkochte zaak met toebehoren in
eigendom over te dragen en af te leveren. Onder toebehoren
zijn de aanwezige titelbewijzen en bescheiden begrepen; voor
zover de verkoper zelf daarbij belang behoudt, is hij
slechts verplicht om aan de koper op diens verlangen en op
diens kosten een afschrift of uittreksel af te geven.
2.
Onder aflevering wordt verstaan het stellen van de zaak in
het bezit van de koper.
3.
In geval van koop met eigendomsvoorbehoud wordt onder
aflevering verstaan het stellen van de zaak in de macht van
de koper.
4.
Bij een consumentenkoop levert de verkoper de zaken onverwijld en in ieder geval binnen dertig dagen na het sluiten van de overeenkomst af. De partijen kunnen een andere termijn overeenkomen. Op de termijn van dertig dagen is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–4 bepaalde.
Artikel 10
{Risicoverdeling bij koop}
1.
De zaak is voor risico van de koper van de aflevering af,
zelfs al is de eigendom nog niet overgedragen. Derhalve
blijft hij de koopprijs verschuldigd, ongeacht tenietgaan of
achteruitgang van de zaak door een oorzaak die niet aan de
verkoper kan worden toegerekend.
2.
Hetzelfde geldt van het ogenblik af, waarop de koper in
verzuim is met het verrichten van een handeling waarmede hij
aan de aflevering moet medewerken. Ingeval naar de soort
bepaalde zaken zijn verkocht, doet het verzuim van de koper
het risico eerst op hem overgaan, wanneer de verkoper de
voor de uitvoering van de overeenkomst bestemde zaken heeft
aangewezen en de koper daarvan heeft verwittigd.
3.
Indien de koper op goede gronden het recht op ontbinding
van de koop of op vervanging van de zaak inroept, blijft
deze voor risico van de verkoper.
4.
Wanneer de zaak na de aflevering voor risico van de
verkoper is gebleven, is het tenietgaan of de achteruitgang
ervan door toedoen van de koper eveneens voor rekening van
de verkoper. De koper moet echter van het ogenblik af dat
hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij
de zaak zal moeten teruggeven, als een zorgvuldig
schuldenaar voor het behoud ervan zorgen; artikel 78 van Boek
6 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11
{Risicoverdeling bij koop}
1.
Bij een consumentenkoop waarbij de zaak bij de koper wordt bezorgd, is de zaak voor het risico van de koper vanaf het moment dat de koper of een door hem aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen.
2.
In geval de koper een vervoerder aanwijst en de keuze voor deze vervoerder niet door de verkoper wordt aangeboden, gaat het risico over op de koper op het moment van ontvangst van de zaak door de vervoerder.
3.
Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–2 bepaalde.
Artikel 12
{Kosten bij koop}
1.
Kosten van aflevering, die van weging en telling daaronder
begrepen, komen ten laste van de verkoper.
2.
Kosten van afhalen en kosten van een koopakte en van de
overdracht komen ten laste van de koper.
Artikel 13
{Kosten bezorging bij consumentenkoop}
Indien bij een consumentenkoop de zaak bij de koper wordt
bezorgd door de verkoper of een door deze aangewezen vervoerder,
kunnen daarvoor slechts kosten worden gevorderd, voor zover zij
bij het sluiten van een overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte, bedoeld in artikel 230g lid 1, onderdelen e en f, van Boek 6 door de verkoper
afzonderlijk zijn opgegeven of door de verkoper de gegevens zijn
verschaft op grond waarvan zij door hem worden berekend.
Hetzelfde geldt voor kosten, verschuldigd voor andere
werkzaamheden die de verkoper in verband met de koop voor de
koper verricht. Voor een consumentenkoop die tevens voldoet aan de omschrijving van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zijn, overeenkomstig de artikelen 230m lid 1, onderdeel e, en 230n lid 3 van Boek 6, evenmin bijkomende kosten verschuldigd voor zover deze niet zijn opgegeven.
Artikel 14
{Vruchten bij koop}
Van de dag van aflevering af komen de vruchten toe aan de koper,
met dien verstande dat burgerlijke vruchten van dag tot dag
berekend worden.
Artikel 15
{Lasten en beperkingen bij koop}
1.
De verkoper is verplicht de verkochte zaak in eigendom over
te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen,
met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft
aanvaard.
2.
Ongeacht enig andersluidend beding staat de verkoper in
voor de afwezigheid van lasten en beperkingen die
voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving
in de openbare registers, doch daarin ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst niet waren ingeschreven.
Artikel 16
{Vordering tegen koper bij koop}
Wanneer tegen de koper een vordering wordt ingesteld tot
uitwinning of tot erkenning van een recht waarmede de zaak niet
belast had mogen zijn, is de verkoper gehouden in het geding te
komen ten einde de belangen van de koper te verdedigen.
Artikel 17
{Conformiteit bij koop}
1.
De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden.
2.
Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet
op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft
gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst
mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit
die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid
niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een
bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
3.
Een andere zaak dan is overeengekomen, of een zaak van een andere
soort, beantwoordt evenmin aan de overeenkomst. Hetzelfde geldt indien het
afgeleverde in getal, maat of gewicht van het overeengekomene afwijkt.
4.
Is aan de koper een monster of model getoond of verstrekt, dan moet de
zaak daarmede overeenstemmen, tenzij het slechts bij wijze van aanduiding werd
verstrekt zonder dat de zaak daaraan behoefde te beantwoorden.
5.
De koper kan zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de
overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de
overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn. Ook kan de koper
zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt
wanneer dit te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van grondstoffen
afkomstig van de koper, tenzij de verkoper hem voor deze gebreken of
ongeschiktheid had moeten waarschuwen.
6.
Bij koop van een onroerende zaak wordt vermelding van de oppervlakte
vermoed slechts als aanduiding bedoeld te zijn, zonder dat de zaak daaraan
behoeft te beantwoorden.
Artikel 18
{Beoordeling conformiteit bij consumentenkoop}
1.
Bij de beoordeling van de vraag of een op grond van een consumentenkoop
afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, gelden mededelingen die door
of ten behoeve van een vorige verkoper van die zaak, handelend in de
uitoefening van een beroep of bedrijf, omtrent de zaak zijn openbaar gemaakt,
als mededelingen van de verkoper, behoudens voor zover deze een bepaalde
mededeling kende noch behoorde te kennen of deze mededeling uiterlijk ten tijde
van het sluiten van de overeenkomst op een voor de koper duidelijke wijze is
herroepen, dan wel de koop niet door deze mededeling beïnvloed kan zijn.
{Vermoeden bij consumentenkoop}
2.
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet
aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het
overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering
openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich
daartegen verzet.
{Ondeugdelijke installatie bij consumentenkoop}
3.
Indien in geval van een consumentenkoop de verkoper verplicht is zorg
te dragen voor de installatie van de zaak en deze installatie ondeugdelijk is
uitgevoerd, wordt dit gelijkgesteld aan een gebrek aan overeenstemming van de
zaak aan de overeenkomst. Hetzelfde geldt indien de installatie door de koper
ondeugdelijk is uitgevoerd en dit te wijten is aan de montagevoorschriften die
met de levering van de zaak aan de koper zijn verstrekt.
Artikel 19
{Last of beperking bij koop}
1.
In geval van een executoriale verkoop kan de koper zich er niet op
beroepen dat de zaak behept is met een last of een beperking die er niet op had
mogen rusten, of dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt, tenzij de
verkoper dat wist.
2.
Hetzelfde geldt indien de verkoop bij wijze van parate executie
plaatsvindt, mits de koper dit wist of had moeten weten. Bij een
consumentenkoop kan de koper zich er echter wel op beroepen dat de zaak niet
aan de overeenkomst beantwoordt.
Afdeling 3 Bijzondere gevolgen van niet-nakoming
van de verplichtingen van de verkoper
Artikel 19a
{Gevolgen niet-nakoming verplichtingen door verkoper}
1.
Komt de verkoper bij een consumentenkoop de in artikel 9 lid 4 gestelde of overeengekomen termijn niet na, dan is hij in verzuim wanneer hij door de koper in gebreke wordt gesteld bij een aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de aflevering wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
2.
Het verzuim van de verkoper treedt zonder ingebrekestelling in wanneer:
a.de verkoper heeft geweigerd de zaken te leveren;
b.aflevering binnen de overeengekomen levertermijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen; of
c.de koper aan de verkoper voor het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld dat aflevering voor of op een bepaalde datum essentieel is.
3.
Bij de ontbinding van een consumentenkoop wegens een tekortkoming in de nakoming van de in artikel 9 lid 4 bedoelde verbintenis vergoedt de verkoper onverwijld alle van de koper ontvangen betalingen.
4.
Indien de consumentenkoop tot stand is gekomen via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van de verkoper, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het in de leden 1–3 bepaalde.
Artikel 20
{Opheffing last of beperking bij koop}
Is de zaak behept met een last of een beperking die er niet op
had mogen rusten, dan kan de koper eisen dat de last of de
beperking wordt opgeheven, mits de verkoper hieraan
redelijkerwijs kan voldoen.
Artikel 21
{Gevolgen non-conformiteit bij koop}
1.
Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan kan de koper
eisen:
a.aflevering van het ontbrekende;
b.herstel van de afgeleverde zaak, mits de verkoper hieraan
redelijkerwijs kan voldoen;
c.vervanging van de afgeleverde zaak, tenzij de afwijking van het
overeengekomene te gering is om dit te rechtvaardigen, dan wel de zaak na het
tijdstip dat de koper redelijkerwijze met ongedaanmaking rekening moet houden,
teniet of achteruit is gegaan doordat hij niet als een zorgvuldig schuldenaar
voor het behoud ervan heeft gezorgd.
2.
De kosten van nakoming van de in lid 1 bedoelde verplichtingen kunnen
niet aan de koper in rekening worden gebracht.
3.
De verkoper is verplicht om, mede gelet op de aard van de zaak en op
het bijzondere gebruik van de zaak dat bij de overeenkomst is voorzien, binnen
een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper, zijn in lid 1
bedoelde verplichtingen na te komen.
4.
Bij een consumentenkoop komt de koper in afwijking van lid 1 slechts
dan geen herstel of vervanging van de afgeleverde zaak toe indien herstel of
vervanging onmogelijk is of van de verkoper niet gevergd kan worden.
5.
Herstel of vervanging kan bij een consumentenkoop van de verkoper niet
gevergd worden indien de kosten daarvan in geen verhouding staan tot de kosten
van uitoefening van een ander recht of een andere vordering die de koper
toekomt, gelet op de waarde van de zaak indien zij aan de overeenkomst zou
beantwoorden, de mate van afwijking van het overeengekomene en de vraag of de
uitoefening van een ander recht of een andere vordering geen ernstige overlast
voor de koper veroorzaakt.
6.
Indien bij een consumentenkoop de verkoper niet binnen een redelijke
tijd nadat hij daartoe door de koper schriftelijk is aangemaand, aan zijn
verplichting tot herstel van de afgeleverde zaak heeft voldaan, is de koper
bevoegd het herstel door een derde te doen plaatsvinden en de kosten daarvan op
de verkoper te verhalen.
Artikel 22
{Ontbinding bij non-conformiteit bij koop}
1.
Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan heeft bij een
consumentenkoop de koper voorts de bevoegdheid om:
a.de overeenkomst te ontbinden, tenzij de afwijking van het
overeengekomene, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar
gevolgen niet rechtvaardigt;
b.de prijs te verminderen in evenredigheid met de mate van afwijking
van het overeengekomene.
2.
De in lid 1 bedoelde bevoegdheden ontstaan pas wanneer herstel en
vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden,
danwel de verkoper tekort is geschoten in een verplichting als bedoeld in
artikel 21 lid 3.
{Schakelbepaling }
3.
Voorzover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken zijn op de in lid
1 onder b bedoelde bevoegdheid de bepalingen van
afdeling 5 van titel 5 van Boek 6
omtrent ontbinding van een overeenkomst van overeenkomstige toepassing.
4.
De rechten en bevoegdheden genoemd in lid 1 en de
artikelen 20 en
21 komen de koper toe onverminderd
alle andere rechten en vorderingen.
Artikel 23
{Klachtplicht bij koop}
1.
De koper kan er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet
aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen
bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te
ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt echter aan de zaak een eigenschap te
ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking
op feiten die hij kende of behoorde te kennen doch die hij niet heeft
meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking
geschieden. Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na
de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee
maanden na de ontdekking tijdig is.
2.
Rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling
zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst
beantwoordt, verjaren door verloop van twee jaren na de overeenkomstig het
eerste lid gedane kennisgeving. Doch de koper behoudt de bevoegdheid om aan een
vordering tot betaling van de prijs zijn recht op vermindering daarvan of op
schadevergoeding tegen te werpen.
3.
De termijn loopt niet zolang de koper zijn rechten niet kan uitoefenen
als gevolg van opzet van de verkoper.
Artikel 24
{Schadevergoeding bij non-conformiteit bij consumentenkoop}
1.
Indien op grond van een consumentenkoop een zaak is
afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op
grond van de overeenkomst mocht verwachten, heeft de koper
jegens de verkoper recht op schadevergoeding overeenkomstig
de afdelingen 9 en
10 van titel 1 van Boek
6.
2.
Bestaat de tekortkoming in een gebrek als bedoeld in
afdeling 3 van titel 3 van Boek
6, dan is de verkoper niet aansprakelijk
voor schade als in die afdeling bedoeld, tenzij
a.hij het gebrek kende of behoorde te kennen,
b.hij de afwezigheid van het gebrek heeft toegezegd of
c.het betreft zaakschade terzake waarvan krachtens
afdeling 3 van titel 3
van Boek 6 geen recht op
vergoeding bestaat op grond van de in die afdeling
geregelde franchise, onverminderd zijn verweren
krachtens de afdelingen
9 en 10 van titel 1 van Boek
6.
3.
Indien de verkoper de schade van de koper vergoedt
krachtens lid 2 onder a of
b, is de koper verplicht
zijn rechten uit afdeling 3 van titel 3 van Boek
6 aan de verkoper over te dragen.
Artikel 25
{Regres bij consumentenkoop}
1.
Heeft de koper, in geval van een tekortkoming als bedoeld in
artikel 24, een of meer van zijn
rechten ter zake van die tekortkoming tegen de verkoper uitgeoefend, dan heeft
de verkoper recht op schadevergoeding jegens degene van wie hij de zaak heeft
gekocht, mits ook deze bij die overeenkomst in de uitoefening van zijn beroep
of bedrijf heeft gehandeld. Kosten ter zake van verweer worden slechts vergoed
voor zover zij in redelijkheid door de verkoper zijn gemaakt.
2.
Van lid 1 kan niet ten nadele van de verkoper worden afgeweken.
3.
Het recht op schadevergoeding krachtens lid 1 komt de verkoper niet
toe indien de afwijking betrekking heeft op feiten die hij kende of behoorde te
kennen, dan wel haar oorzaak vindt in een omstandigheid die is voorgevallen
nadat de zaak aan hem werd afgeleverd.
4.
Indien aan de zaak een eigenschap ontbreekt die deze volgens de
verkoper bezat, is het recht van de verkoper op schadevergoeding krachtens lid
1 beperkt tot het bedrag waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij de
toezegging niet had gedaan.
5.
Op het verhaal krachtens eerdere koopovereenkomsten zijn de vorige
leden van overeenkomstige toepassing.
6.
De vorige leden zijn niet van toepassing voor zover het betreft schade
als bedoeld in
artikel 24 lid 2.
Afdeling 4 Verplichtingen van de koper
Artikel 26
{Betaling prijs door koper }
1.
De koper is verplicht de prijs te betalen.
2.
De betaling moet geschieden ten tijde en ter plaatse van de
aflevering. Bij een consumentenkoop kan de koper tot vooruitbetaling van ten
hoogste de helft van de koopprijs worden verplicht.
3.
Is voor de eigendomsoverdracht een notariële akte vereist, gevolgd
door inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers, dan moet
het verschuldigde ten tijde van de ondertekening van de akte tenminste uit de
macht van de koper zijn gebracht en behoeft het pas na de inschrijving in de
macht van de verkoper te worden gebracht.
4.
Bij de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of
bestanddeel daarvan, kan de koper die een natuurlijk persoon is en niet handelt
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, niet worden verplicht tot
vooruitbetaling van de koopprijs, behoudens dat kan worden bedongen dat hij ter
verzekering van de nakoming van zijn verplichtingen een bedrag dat niet hoger
is dan 10% van de koopprijs, in depot stort bij een notaris dan wel voor dit
bedrag vervangende zekerheid stelt. Van het in de eerste zin bepaalde kan niet
ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling
als bedoeld in
artikel 214 van Boek 6. Het teveel
betaalde geldt als onverschuldigd betaald.
5.
Lid 4 is van overeenkomstige toepassing op de koop van deelnemings- of
lidmaatschapsrechten die recht geven op het gebruik van een tot bewoning
bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan.
6.
De
tweede volzin van lid 2 en de leden 4–5 zijn niet van
toepassing, wanneer de overeenkomst tevens voldoet aan de omschrijving
van een overeenkomst als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c, d of
f.
Artikel 27
{Verplichting koper bij koop}
Wanneer de koper gestoord wordt of goede grond heeft te vrezen
dat hij gestoord zal worden door een vordering tot uitwinning of
tot erkenning van een recht op de zaak dat daarop niet had mogen
rusten, kan hij de betaling van de koopprijs opschorten, tenzij
de verkoper voldoende zekerheid stelt om het nadeel te dekken
dat de koper dreigt te lijden.
Artikel 28
{Verjaring bij consumentenkoop}
Bij een consumentenkoop verjaart de rechtsvordering tot betaling
van de koopprijs door verloop van twee jaren.
Artikel 29
{Zorgplicht bij weigering zaak bij koop}
1.
Heeft de koper de zaak ontvangen doch is hij voornemens deze
te weigeren, dan moet hij als een zorgvuldig schuldenaar
voor het behoud ervan zorgen; hij heeft op de zaak een
retentierecht totdat hij door de verkoper voor de door hem
in redelijkheid gemaakte kosten schadeloos is gesteld.
2.
De koper die voornemens is een aan hem verzonden en op de
plaats van bestemming te zijner beschikking gestelde zaak te
weigeren, moet, zo dit geen betaling van de koopprijs en
geen ernstige bezwaren of onredelijke kosten meebrengt, deze
in ontvangst nemen, tenzij de verkoper op de plaats van
bestemming aanwezig is of iemand aldaar bevoegd is zich voor
zijn rekening met de zorg voor de zaak te belasten.
Artikel 30
{Verplichting koper tot verkoop zaak}
Wanneer in de gevallen, in artikel 29
voorzien, de zaak aan snel tenietgaan of achteruitgang
onderhevig is of wanneer de bewaring daarvan ernstige bezwaren
of onredelijke kosten zou meebrengen, is de koper verplicht de
zaak op een geschikte wijze te doen verkopen.
Afdeling 5 Bijzondere gevolgen van verzuim van de
koper
Artikel 31
{Verzuim bij specificeren zaak bij koop}
Indien de overeenkomst aan de koper de bevoegdheid geeft door
aanwijzing van maat of vorm of op andere wijze de zaak te
specificeren en hij daarmede in verzuim is, kan de verkoper
daartoe zelf overgaan, met inachtneming van de hem bekende
behoeften van de koper.
Artikel 32
{Verzuim bij inontvangstneming bij koop}
Ingeval de koper met de inontvangstneming in verzuim is, vindt
artikel 30
overeenkomstige toepassing.
Afdeling 6 Bijzondere gevallen van ontbinding
Artikel 33
{Ontbinding bij niet-inontvangstname bij koop}
Indien de aflevering van een roerende zaak op een bepaalde dag
essentieel is en op die dag de koper niet in ontvangst neemt,
levert zulks een grond op tot ontbinding als bedoeld in
artikel 265 van Boek
6.
Artikel 34
{Ontbinding bij vrees niet betalen bij koop}
De verkoper kan de koop door een schriftelijke verklaring
ontbinden, indien het achterwege blijven van inontvangstneming
hem goede grond geeft te vrezen dat de prijs niet zal worden
betaald.
Artikel 35
{Prijsverhoging bij consumentenkoop}
1.
Indien de verkoper bij een consumentenkoop krachtens een bij
die overeenkomst gemaakt beding de koopprijs na het sluiten
van de koop verhoogt, is de koper bevoegd de koop door een
schriftelijke verklaring te ontbinden, tenzij bedongen is
dat de aflevering langer dan drie maanden na de koop zal
plaatsvinden.
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt onder koopprijs begrepen
het bedrag dat bij het sluiten van de overeenkomst onder
voorbehoud van prijswijziging voorlopig als koopprijs is
opgegeven.
Afdeling 7 Schadevergoeding
Artikel 36
{Schadevergoeding bij ontbinding van koop}
1.
In geval van ontbinding van de koop is, wanneer de zaak een
dagprijs heeft, de schadevergoeding gelijk aan het verschil
tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de dagprijs
ten dage van de niet-nakoming.
2.
Voor de berekening van deze schadevergoeding is de in
aanmerking te nemen dagprijs die van de markt waar de koop
plaatsvond, of, indien er geen dergelijke dagprijs is of
deze bezwaarlijk zou kunnen worden toegepast, de prijs van
de markt die deze redelijkerwijs kan vervangen; hierbij
wordt rekening gehouden met verschillen in de kosten van
vervoer van de zaak.
Artikel 37
{Schadevergoeding bij ontbinding van koop}
Heeft de koper of de verkoper een dekkingskoop gesloten en is
hij daarbij redelijk te werk gegaan, dan komt hem het verschil
toe tussen de overeengekomen prijs en die van de dekkingskoop.
Artikel 38
{Hogere schadevergoeding bij koop}
De bepalingen van de twee voorgaande artikelen sluiten het recht
op een hogere schadevergoeding niet uit ingeval meer schade is
geleden.
Afdeling 8 Recht van reclame
Artikel 39
{Reclamerecht bij koop}
1.
De verkoper van een roerende, aan de koper afgeleverde zaak
die niet een registergoed is, kan, indien de prijs niet
betaald is en in verband daarmee aan de vereisten voor een
ontbinding als bedoeld in artikel 265 van Boek
6 is voldaan, de zaak door een tot de koper
gerichte schriftelijke verklaring terugvorderen. Door deze
verklaring wordt de koop ontbonden en eindigt het recht van
de koper of zijn rechtsverkrijger; de artikelen 271,
273,
275 en
276 van Boek 6
zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Is slechts de prijs van een bepaald deel van het
afgeleverde niet betaald, dan kan de verkoper slechts dat
deel terugvorderen. Is ten aanzien van het geheel een deel
van de prijs niet betaald, dan kan de verkoper een daaraan
evenredig deel van het afgeleverde terugvorderen indien het
afgeleverde voor een zodanige verdeling vatbaar is. In beide
gevallen wordt de koop slechts voor het teruggevorderde deel
van het afgeleverde ontbonden.
3.
In alle andere gevallen van gedeeltelijke betaling van de
prijs kan de verkoper slechts het afgeleverde in zijn geheel
terugvorderen tegen teruggave van het reeds betaalde.
Artikel 40
{Terugvordering bij faillissement koper bij koop}
1.
Is de koper in staat van faillissement verklaard of is aan
hem surséance van betaling verleend, dan heeft de
terugvordering geen gevolg, indien door de curator,
onderscheidenlijk door de koper en de bewindvoerder, binnen
een hun daartoe door de verkoper bij diens verklaring te
stellen redelijke termijn de koopprijs wordt betaald of voor
deze betaling zekerheid wordt gesteld.
{Terugvordering bij schuldsaneringsregeling koper bij koop}
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien ten
aanzien van de koper de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing is verklaard, tenzij de
koopovereenkomst tot stand is gekomen na de uitspraak tot de
toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Artikel 41
{Dezelfde staat bij terugvordering bij koop}
De bevoegdheid tot terugvordering kan slechts worden uitgeoefend
voor zover het afgeleverde zich nog in dezelfde staat bevindt
als waarin het werd afgeleverd.
Artikel 42
{Terugvordering bij overdracht aan derde bij koop}
1.
Tenzij de zaak in handen van de koper is gebleven, vervalt
de bevoegdheid tot terugvordering wanneer de zaak
overeenkomstig artikel 90 lid
1 of artikel 91 van Boek
3 anders dan om niet is overgedragen aan
een derde die redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat
het recht zou worden uitgeoefend.
2.
Is de zaak na de aflevering anders dan om niet in
vruchtgebruik gegeven of verpand, dan is lid 1 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
{Terugvordering bij acceptatie handelspapier}
De verkoper kan zijn in artikel 39
omschreven bevoegdheid niet uitoefenen, indien de koper voor de
volle koopprijs handelspapier heeft geaccepteerd.
Bij acceptatie voor een gedeelte van de prijs kan de verkoper
die bevoegdheid slechts uitoefenen, indien hij ten behoeve van
de koper zekerheid stelt voor de vergoeding van hetgeen de koper
uit hoofde van zijn acceptatie zou moeten betalen.
Artikel 44
{Vervaltermijn terugvordering bij koop}
De in artikel 39
omschreven bevoegdheid van de verkoper vervalt, wanneer zowel
zes weken zijn verstreken nadat de vordering tot betaling van de
koopprijs opeisbaar is geworden, als zestig dagen, te rekenen
van de dag waarop de zaak onder de koper of onder iemand van
zijnentwege is opgeslagen.
Afdeling 9 Koop op proef
Artikel 45
{Koop op proef}
1.
Koop op proef wordt geacht te zijn gesloten onder de
opschortende voorwaarde dat de zaak de koper voldoet.
2.
Laat deze een termijn, voldoende om de zaak te beoordelen,
voorbijgaan zonder de verkoper van zijn beslissing in kennis
te stellen, dan kan hij de zaak niet meer weigeren.
Artikel 46
{Risico bij koop op proef}
Zolang de koop niet definitief is, is de zaak voor risico van de
verkoper.
Afdeling 9A Vervallen
Artikel 46a
Vervallen
Artikel 46b
Vervallen
Artikel 46c
Vervallen
Artikel 46d
Vervallen
Artikel 46e
Vervallen
Artikel 46f
Vervallen
Artikel 46g
Vervallen
Artikel 46h
Vervallen
Artikel 46i
Vervallen
Artikel 46j
Vervallen
Afdeling 10 Koop van vermogensrechten
Artikel 47
{Koop van vermogensrechten }
Een koop kan ook op een vermogensrecht betrekking hebben. In dat
geval zijn de bepalingen van de vorige afdelingen van toepassing
voor zover dit in overeenstemming is met de aard van het recht.
Artikel 48
{Verkoop bij nalatenschap}
1.
Hij die een nalatenschap verkoopt zonder de goederen daarvan
stuk voor stuk op te geven, is slechts gehouden voor zijn
hoedanigheid van erfgenaam in te staan.
2.
Heeft de verkoper reeds vruchten genoten, een tot de
nalatenschap behorende vordering geïnd of goederen uit de
nalatenschap vervreemd, dan moet hij die aan de koper
vergoeden.
3.
De koper moet aan de verkoper vergoeden hetgeen deze wegens
de schulden en lasten der nalatenschap heeft betaald en hem
voldoen hetgeen hij als schuldeiser van de nalatenschap te
vorderen had.
Afdeling 10A Vervallen
Artikel 48a
Vervallen
Artikel 48b
Vervallen
Artikel 48c
Vervallen
Artikel 48d
Vervallen
Artikel 48e
Vervallen
Artikel 48f
Vervallen
Artikel 48g
Vervallen
Afdeling 12 Ruil
Artikel 49
{Ruil}
Ruil is de overeenkomst waarbij partijen zich verbinden elkaar
over en weer een zaak in de plaats van een andere te geven.
Artikel 50
{Schakelbepaling}
De bepalingen betreffende koop vinden overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat elke partij wordt beschouwd
als verkoper voor de prestatie die zij verschuldigd is, en als
koper voor die welke haar toekomt.
Titel 1a Overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, bijstand en uitwisseling
Artikel 50a
{Begripsbepalingen}
In deze titel wordt verstaan
onder:
a.
consument: een
natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van zijn
handels-, bedrijfs-, ambachts- of
beroepsactiviteit;
b.
handelaar: een
natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt voor doeleinden die
betrekking hebben op zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of
beroepsactiviteit, alsmede degene die in naam van of ten behoeve van
hem optreedt;
c.
overeenkomst betreffende gebruik
in deeltijd: een overeenkomst met
een duur van meer dan een jaar, met inbegrip van elke bepaling die een
verlenging mogelijk maakt, op grond waarvan een consument tegen
vergoeding het recht krijgt om één of meer
overnachtingsaccommodaties voor meer dan één verblijfsperiode
te gebruiken;
d.
overeenkomst betreffende een
vakantieproduct van lange
duur: een overeenkomst met een
duur van meer dan een jaar, met inbegrip van elke bepaling die een
verlenging mogelijk maakt, op grond waarvan een consument tegen
vergoeding hoofdzakelijk het recht krijgt op kortingen op of andere
voordelen inzake accommodatie, al dan niet samen met reizen of andere
diensten;
e.
overeenkomst van bijstand bij
verhandelen: een overeenkomst op
grond waarvan een handelaar een consument tegen vergoeding bijstaat om
een recht van gebruik in deeltijd of een vakantieproduct van lange duur
over te nemen of over te dragen;
f.
uitwisselingsovereenkomst: een
overeenkomst op grond waarvan een consument tegen vergoeding toetreedt
tot een uitwisselingsysteem waarbij hem in ruil voor het tijdelijk
beschikbaar stellen van zijn recht van gebruik in deeltijd, toegang tot
overnachtingsaccommodatie of andere diensten wordt
geboden;
g.
aanvullende
overeenkomst: een overeenkomst op
grond waarvan de consument diensten geniet die betrekking hebben op een
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd of een overeenkomst
betreffende een vakantieproduct van lange duur, en die worden verleend
door de handelaar of door een derde op grond van een overeenkomst
tussen deze derde en de handelaar;
h.
duurzame
gegevensdrager: een hulpmiddel
dat de consument dan wel de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan
hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie
toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is
afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een
ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk
maakt;
i.
richtlijn: Richtlijn
nr. 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van
14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met
betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik
in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en
uitwisseling (PbEU L
33/10).
Artikel 50b
{Informatieverstrekking bij deeltijdgebruik}
1.
De
handelaar verstrekt aan de consument geruime tijd voordat hij door een
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt gebonden kosteloos
en op duidelijke en begrijpelijke wijze nauwkeurige en toereikende
informatie overeenkomstig het in bijlage I bij de richtlijn opgenomen
model. De informatie wordt verstrekt op een duurzame gegevensdrager die
voor de consument gemakkelijk toegankelijk is.
2.
De in het
vorige lid bedoelde informatie wordt opgesteld in een door de consument
te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan hij de
nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal is van de
Europese Unie of van een van de staten die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3.
In
reclame voor een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt
meegedeeld dat en waar de in lid 1 bedoelde informatie verkrijgbaar
is.
4.
Wordt
tijdens een promotie- of verkoopevenement aan een consument een aanbod
gedaan tot het aangaan van een overeenkomst betreffende gebruik in
deeltijd, dan vermeldt de handelaar in de uitnodiging voor dat
evenement duidelijk de commerciële aard en bedoeling
daarvan.
5.
De
handelaar zorgt ervoor dat tijdens een promotie- of verkoopevenement de
in lid 1 bedoelde informatie voortdurend voor de consument beschikbaar
is.
6.
De
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt niet als investering
aangeduid of aangeboden.
7.
Een
handelaar die in strijd handelt met dit artikel verricht een oneerlijke
handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek.
Artikel 50c
{Overeenkomst bij deeltijdgebruik}
1.
De
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt schriftelijk, op een
duurzame gegevensdrager, aangegaan en wordt door partijen
ondertekend.
2.
De
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt opgesteld in een
door de consument te kiezen taal van de staat waar hij woont of waarvan
hij de nationaliteit heeft, mits dit een officiële taal is van de
Europese Unie of van een van de staten die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3.
De
overeenkomst bevat ten
minste:
a.de
identiteit en de verblijfplaats van de partijen
en
b.de datum en de
plaats van sluiting van de overeenkomst.
4.
De in
artikel 50b lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal deel van de
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd en wordt niet gewijzigd,
tenzij de partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen of de
wijzigingen het gevolg zijn van ongewone en onvoorzienbare
omstandigheden buiten de macht van de handelaar en waarvan hij de
gevolgen niet kan vermijden, zelfs als alle zorg zou zijn
betracht.
5.
De in het
vorige lid bedoelde wijzigingen worden uitdrukkelijk in de overeenkomst
vermeld en, voordat de overeenkomst wordt gesloten, aan de consument
medegedeeld op een duurzame gegevensdrager die voor hem gemakkelijk
toegankelijk is.
6.
In de
overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt een afzonderlijk
standaardformulier voor ontbinding van de overeenkomst opgenomen
overeenkomstig bijlage V bij de richtlijn.
7.
De
handelaar wijst, voordat de overeenkomst betreffende gebruik in
deeltijd wordt gesloten, de consument uitdrukkelijk op het bestaan van
het recht van ontbinding van de overeenkomst, de termijn waarbinnen dit
recht kan worden uitgeoefend en het verbod van vooruitbetalingen
tijdens deze termijn. De bepalingen van de overeenkomst die hierop
betrekking hebben, worden door de consument afzonderlijk
ondertekend.
8.
De in het
eerste lid bedoelde overeenkomst of een afschrift daarvan wordt de
consument bij het sluiten van de overeenkomst ter hand
gesteld.
Artikel 50d
{Ontbinding overeenkomst bij deeltijdgebruik}
1.
De
consument kan de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd zonder
opgave van redenen kosteloos ontbinden gedurende veertien dagen
vanaf:
a.de
dag van de sluiting van de overeenkomst of voorovereenkomst,
of
b.de dag waarop de
consument een afschrift van de overeenkomst of voorovereenkomst
ontvangt, als deze dag later valt dan de onder a bedoelde
dag.
2.
Indien
niet aan de in artikel 50b lid 1 gestelde eisen is voldaan, wordt de in
het vorige lid bedoelde termijn verlengd met de tijd die is verstreken
vanaf het tijdstip, bedoeld in het vorige lid, onderdeel a
respectievelijk b, tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens
alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn
verstrekt, doch ten hoogste met drie maanden.
3.
Indien in
de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd het in artikel 50c lid
6 bedoelde, door de handelaar ingevulde, standaardformulier ontbreekt,
wordt de in lid 1 bedoelde termijn verlengd met de tijd die is
verstreken vanaf het tijdstip, bedoeld in lid 1 onderdelen a
respectievelijk b, tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens
alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn verstrekt, doch
ten hoogste met een jaar.
4.
De
consument oefent het in lid 1 bedoelde recht uit door binnen de
gestelde termijn een daartoe strekkende schriftelijke verklaring, op
een duurzame gegevensdrager, te zenden aan de
handelaar.
Artikel 50e
{Ontbindingsgevolgen bij deeltijdgebruik}
1.
In geval
van ontbinding overeenkomstig artikel 50d worden de consument geen
kosten gerekend, noch wordt hij aansprakelijk gesteld voor diensten die
hem voor de ontbinding kunnen zijn geleverd.
2.
Ontbinding
overeenkomstig artikel 50d brengt van rechtswege en zonder kosten voor
de consument de ontbinding mee
van:
a.aan
de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd gekoppelde
uitwisselingsovereenkomsten,
b.andere
aanvullende overeenkomsten,
en
c.een overeenkomst
die ertoe strekt dat de handelaar, of een derde op grond van een
regeling tussen die derde en de handelaar, aan de consument ten behoeve
van de voldoening van de prijs of een gedeelte daarvan een krediet
heeft verleend.
Artikel 50f
{Rechtsgevolgen ontbinding tijdens bedenktijd bij deeltijdgebruik}
1.
De
consument wordt gedurende de termijn waarbinnen hij het in artikel 50d
lid 1 bedoelde recht van ontbinding kan uitoefenen, niet verzocht om of
verplicht
tot:
a.vooruitbetaling;
b.de
verstrekking van
garanties;
c.de
reservering van geld op
rekeningen;
d.schuldbekentenissen,
of
e.betaling van
enige andere vergoeding.
2.
Binnen de
in het vorige lid genoemde termijn gedane vooruitbetalingen gelden als
onverschuldigd betaald.
Artikel 50g
{Schakelbepaling}
1.
Op de
overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur zijn de
artikelen 50a tot en met 50f van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat de informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt
overeenkomstig het in bijlage II bij de richtlijn opgenomen
model.
{Betaling in termijnen bij deeltijdgebruik}
2.
De prijs
van de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur, met
inbegrip van de eventuele ledencontributie, wordt voldaan in gelijke
jaarlijkse termijnen. Elke andere betaling geldt als
onverschuldigd.
3.
De
handelaar zendt de consument ten minste veertien dagen voor elke
vervaldag van een betalingstermijn schriftelijk, op een duurzame
gegevensdrager, een verzoek om betaling.
4.
De
consument kan vanaf de tweede betalingstermijn de overeenkomst opzeggen
zonder dat hij een boete verschuldigd is door binnen veertien dagen na
ontvangst van het betalingsverzoek, bedoeld in het vorige lid, een
daartoe strekkende verklaring te zenden aan de
handelaar.
Artikel 50h
{Schakelbepaling}
Op de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en
de uitwisselingsovereenkomst zijn artikel 50b, leden 1 tot en met 5
alsmede lid 7, en de artikelen 50c, 50d, 50e lid 1 en lid 2, aanhef en
onderdeel c, alsmede artikel 50f van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande
dat:
a.ten
aanzien van de overeenkomst van bijstand bij
verhandelen:
1°.de
informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt overeenkomstig het
in bijlage III bij de richtlijn opgenomen model;
en
2°.artikel 50f
toepassing vindt tot de overdracht of overname heeft plaatsgevonden of
de overeenkomst op andere wijze wordt
beëindigd;
b.ten
aanzien van
uitwisselingsovereenkomst:
1°.de
informatie, bedoeld in artikel 50b, wordt verstrekt overeenkomstig het
in bijlage IV bij de richtlijn opgenomen model;
en
2°.als de
overeenkomst wordt aangeboden samen met en op hetzelfde tijdstip als
een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd, slechts een enkele
termijn voor ontbinding als bedoeld in artikel 50d lid 1 geldt, waarbij
de termijn voor beide overeenkomsten wordt berekend overeenkomstig lid
1 van dat artikel.
Artikel 50i
{Dwingend recht bij deeltijdgebruik}
1.
Op de
termijnen genoemd in deze titel is Verordening (EEG, Euratom) nr.
1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende
vaststelling van de regels die van toepassing zijn op
termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van overeenkomstige
toepassing.
2.
Van deze
titel kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
3.
Is het
toepasselijke recht op de overeenkomst dat van een derde land, dan past
de rechter de voor de consument beschermende bepalingen van deze titel
toe als de
overeenkomst:
a.betrekking
heeft op een onroerende zaak die is gelegen in een lidstaat van de
Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte,
of
b.niet rechtstreeks
betrekking heeft op een onroerende zaak en de handelaar zijn handels-
of beroepsactiviteit verricht in, dan wel deze activiteit met enigerlei
middel richt op, een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, en de overeenkomst onder die activiteit
valt.
4.
Deze
titel is van toepassing op overeenkomsten tussen handelaren en
consumenten.
Titel 2 Financiëlezekerheidsovereenkomsten
Artikel 51
{Begripsbepalingen }
In deze
titel wordt verstaan
onder:
a.financiëlezekerheidsovereenkomst: een
financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht of een
financiëlezekerheidsovereenkomst tot vestiging van een
pandrecht;
b.
financiëlezekerheidsovereenkomst
tot overdracht: een overeenkomst
op grond waarvan de onder d, e of f bedoelde goederen worden
overgedragen als waarborg voor een
verplichting;
c.
financiëlezekerheidsovereenkomst
tot vestiging van een
pandrecht: een overeenkomst op
grond waarvan een pandrecht wordt verschaft op de onder d, e of f
bedoelde
goederen;
d.geld: op een rekening of
deposito gecrediteerd tegoed in geld;
e.effecten: aandelen en andere met aandelen gelijk
te stellen effecten, obligaties en andere schuldinstrumenten indien
deze op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, en alle andere gewoonlijk
verhandelde effecten waarmee die aandelen, obligaties of andere
effecten via inschrijving, koop of omruiling kunnen worden verkregen of
die aanleiding kunnen geven tot afwikkeling in geld met uitsluiting van
waardepapieren die een betalingsopdracht belichamen, inclusief rechten
van deelneming in instellingen voor collectieve belegging,
geldmarktinstrumenten en vorderingen op of rechten ten aanzien van een
van de voornoemde instrumenten;
f.
kredietvordering: een
geldvordering voortvloeiend uit een overeenkomst waarbij een
bank als bedoeld in artikel 1:1 Wet op het financieel
toezicht krediet verschaft in de vorm van een lening met uitzondering
van geldvorderingen waarbij de debiteur een natuurlijk persoon is die
niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, tenzij de
zekerheidsnemer of zekerheidsverschaffer van een dergelijke
kredietvordering een van de instellingen is als genoemd in artikel 52
lid 1 onder
b;
g.gelijkwaardige
goederen:
1.wanneer het betreft geld: hetzelfde bedrag in
dezelfde valuta;
2.wanneer het betreft
effecten: effecten van dezelfde uitgevende instelling of debiteur,
behorende tot dezelfde emissie of categorie, ter waarde van hetzelfde
nominale bedrag, luidende in dezelfde valuta en van dezelfde soort,
onderscheidenlijk andere goederen indien de
financiëlezekerheidsoverkomst voorziet in de overdracht daarvan
na het plaatsvinden van een gebeurtenis die betrekking heeft op of
gevolgen heeft voor de effecten waarop de schuldenaar een pandrecht
heeft gevestigd;
h.executiegrond: verzuim of een andere omstandigheid
op grond waarvan de zekerheidsnemer krachtens een
financiëlezekerheidsovereenkomst of de wet gerechtigd is
verpande goederen te verkopen of zich toe te eigenen dan wel gebruik te
maken van een verrekenbeding;
i.verrekenbeding: een beding in een
financiëlezekerheidsovereenkomst of een overeenkomst waarvan een
financiëlezekerheidsovereenkomst deel uitmaakt, of een wettelijk
voorschrift, op grond waarvan bij het voldoen aan de voorwaarden van
een
executiegrond:
–de verplichtingen van partijen onmiddellijk
opeisbaar worden, alsmede omgezet in een verplichting tot het betalen
van een bedrag dat hun geschatte actuele waarde vertegenwoordigt, dan
wel de verplichtingen vervallen en worden vervangen door een
verplichting tot het betalen van het voornoemde bedrag,
of
–de verplichtingen van
partijen worden verrekend en alleen het saldo verschuldigd
is.
Artikel 52
{Werkingssfeer }
1. Deze titel is van toepassing op
financiëlezekerheidsovereenkomsten waarbij ten minste een van de
partijen
is:
a.een overheidsinstantie, met inbegrip
van:
–instellingen behorend tot de overheidssector
van de lidstaten van de Europese Unie die belast zijn met of een rol
spelen bij het beheer van de overheidsschuld en;
–instellingen behorend tot de overheidssector
van de lidstaten van de Europese Unie die zijn gemachtigd om voor
klanten rekeningen aan te houden.
b.een centrale bank, de Europese Centrale Bank, de
Bank voor Internationale Betalingen, een multilaterale
ontwikkelingsbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Europese
Investeringsbank.
c.een
financiële onderneming onder financieel toezicht, met inbegrip
van een bank, beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming,
financiële instelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht.
d.een centrale tegenpartij, een afwikkelende
instantie of een verrekeningsinstituut als bedoeld in artikel 212a,
onderdeel c, d en e, van de Faillissementswet, inclusief onder het
nationale recht van de lidstaten van de Europese Unie vallende
gereglementeerde instellingen die actief zijn op de markten voor
rechten op overdracht op termijn van goederen, opties en derivaten, en
een andere dan een natuurlijke persoon die optreedt als trustee of in
een vertegenwoordigende hoedanigheid namens een of meer personen
waaronder enigerlei obligatiehouders of houders van andere
schuldinstrumenten of enige instelling als omschreven in onderdeel a,
b, c of dit onderdeel.
2. Deze titel is niet van toepassing indien een van
de partijen bij een financiëlezekerheidsovereenkomst een
natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een
beroep of bedrijf.
Artikel 53
{Vestiging van pandrecht bij financiëlezekerheidsovereenkomst}
1. Bij een
financiëlezekerheidsovereenkomst tot vestiging van een pandrecht
kan worden bedongen dat de zekerheidsnemer de verpande goederen kan
gebruiken of verkopen en de opbrengst behouden.
2. Uitoefening van het recht tot gebruik of verkoop
brengt van rechtswege een verplichting van de zekerheidsnemer mee tot
overdracht van gelijkwaardige goederen aan de zekerheidsgever,
uiterlijk op het tijdstip waarop moet worden voldaan aan de vordering
waarvoor het verpande tot zekerheid strekt. De zekerheidsnemer krijgt een pandrecht op het
verkregene. Dit recht wordt geacht te zijn verkregen op het moment dat
de financiëlezekerheidsovereenkomst werd
gesloten.
3.
Voor de
in het tweede lid bedoelde vordering van de zekerheidsgever tot
overdracht van gelijkwaardige goederen heeft deze een voorrecht op de
bij de zekerheidsnemer aanwezige gelden en
effecten.
4.
In
afwijking van lid 2 kan in de financiëlezekerheidsovereenkomst
worden bepaald dat de zekerheidsnemer de vordering waarvoor het
verpande tot zekerheid strekt verrekent met de waarde van de
gelijkwaardige goederen, op het tijdstip waarop de vordering moet
worden voldaan of zoveel eerder als zich een executiegrond
voordoet.
5.
Dit
artikel is niet van toepassing indien de
financiëlezekerheidsovereenkomst strekt tot verpanding van een
kredietvordering in de zin van artikel 51 onder
f.
Artikel 54
{Bevoegdheden zekerheidsnemer bij financiëlezekerheidsovereenkomst}
1. Tenzij anders is bedongen in een
financiëlezekerheidsovereenkomst tot de vestiging van een
pandrecht, is de zekerheidsnemer, wanneer aan de voorwaarden van een
executiegrond wordt voldaan,
bevoegd:
a.effecten waarop het pandrecht rust te verkopen en
het hem verschuldigde op de opbrengst te verhalen onderscheidenlijk
deze effecten zich toe te eigenen en de waarde van de effecten te
verrekenen met het hem verschuldigde;
b.geld waarop het pandrecht rust te verrekenen met
het hem verschuldigde;
c.de
kredietvordering waarop het pandrecht rust over te dragen en de
opbrengst te verrekenen met het hem
verschuldigde.
2. De verkoop van effecten geschiedt op een markt
door tussenkomst van een tussenpersoon in het vak of ter beurze door
die van een bevoegde tussenpersoon overeenkomstig de regels en
gebruiken die aldaar voor een gewone verkoop gelden.
3. De zekerheidsnemer kan zich effecten toe-eigenen
indien dit in de financiëlezekerheidsovereenkomst tot de
vestiging van een pandrecht is bedongen en de waardering van de
effecten is gebaseerd op de waarde op een markt of ter
beurze.
4. In afwijking van lid 2 en
lid 3 kan in een financiëlezekerheidsovereenkomst worden
bedongen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de
zekerheidsnemer of de zekerheidsgever kan bepalen dat effecten worden
verkocht op een afwijkende wijze, of dat de voorzieningenrechter op
verzoek van de zekerheidsnemer kan bepalen dat effecten voor een door
de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag bij wege van
toe-eigening aan de zekerheidsnemer zullen verblijven.
5. De artikelen 235, 248 leden 1 en 2, 249, 250, 251
en 252 van Boek 3 zijn niet van
toepassing.
Artikel 55
{Overdracht ter nakoming van een financiëlezekerheidsovereenkomst }
Een
overdracht ter nakoming van een financiëlezekerheidsovereenkomst
tot overdracht is geen overdracht tot zekerheid of een overdracht die
de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de
verkrijger te doen vallen in de zin van artikel 84 lid 3 van Boek 3. De
regels betreffende pandrecht zijn op een zodanige overeenkomst en de
uitvoering daarvan niet van toepassing of overeenkomstige
toepassing.
Artikel 56
Vervallen
Titel 2a Consumentenkredietovereenkomsten
Afdeling 1 Bepalingen ter uitvoering van richtlijn nr. 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 57
{Begripsbepalingen}
1.
In deze
titel wordt verstaan
onder:
a.
consument: een
natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn
bedrijfs- of beroepsactiviteiten
vallen;
b.
kredietgever: een
natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening
van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of
toezegt;
c.
kredietovereenkomst: een
overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet
verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of
een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van
overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering
van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten
respectievelijk goederen worden geleverd, de kosten daarvan in
termijnen betaalt;
d.
geoorloofde debetstand op een
rekening: een uitdrukkelijke
kredietovereenkomst waarbij een kredietgever een consument
de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed
op de rekening van de consument te boven
gaan;
e.
overschrijding: een
stilzwijgend aanvaarde debetstand waarbij een kredietgever een
consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het
beschikbare tegoed of de overeengekomen geoorloofde debetstand op de
rekening van de consument te boven
gaan;
f.
kredietbemiddelaar: een
natuurlijk persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever
en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een
vergoeding in de vorm van geld of een andere overeengekomen
financiële
beloning:
1°.aan
consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of
aanbiedt;
2°.consumenten
bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten
anders dan bedoeld onder 1°,
of
3°.namens de
kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten
sluit;
g.
totale kosten van het krediet
voor de consument: alle kosten,
met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van
welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst
moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van
notariskosten;
h.
totale door de consument te
betalen bedrag: de som van het
totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de
consument;
i.
jaarlijks
kostenpercentage: de totale
kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage
op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te
vermeerderen met de in lid 3 bedoelde
kosten;
j.
debetrentevoet: de
rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of variabel
percentage;
k.
vaste
debetrentevoet: een door de
kredietgever en de consument voor de volledige duur van de
kredietovereenkomst overeengekomen enkele debetrentevoet dan wel
verschillende door de kredietgever en de consument voor deeltermijnen
overeengekomen debetrentevoeten waarvoor uitsluitend een vast specifiek
percentage wordt gebruikt;
l.
totaal
kredietbedrag: het plafond of de
som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst
beschikbaar worden gesteld;
m.
duurzame
drager: ieder hulpmiddel dat de
consument in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te
slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor
toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel
waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie
van de opgeslagen informatie mogelijk
maakt;
n.
gelieerde
kredietovereenkomst: een
kredietovereenkomst waarbij geldt
dat:
1°.het
betreffende krediet uitsluitend dient ter financiering van een
overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de verrichting
van een bepaalde dienst,
en
2°.die twee
overeenkomsten objectief gezien een commerciële eenheid
vormen;
o.
overeenkomst betreffende
effectenkrediet: een overeenkomst
waarbij:
1°.tegen
onderpand van een effectenportefeuille een doorlopend krediet wordt
verleend of toegezegd, inhoudende dat de consument op verschillende
tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het
uitstaande saldo een bepaalde kredietlimiet niet
overschrijdt;
2°.de
consument met het krediet transacties kan verrichten in financiële
instrumenten,
en
3°.de
kredietgever betrokken is bij die
transacties;
p.
effectenportefeuille: een
pakket financiële instrumenten dat in het bezit is van de
consument;
q.
financieel
instrument: een financieel
instrument als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht;
r.
dekkingspercentage: een
door de kredietgever vastgesteld percentage van de waarde van de in
onderpand gegeven effectenportefeuille of van de daartoe behorende
afzonderlijke financiële instrumenten aan de hand waarvan de
kredietgever de kredietlimiet
bepaalt;
s.
spreidingseis: een
door de kredietgever gestelde eis ten aanzien van de samenstelling van
de effectenportefeuille;
t.
Richtlijn: Richtlijn
nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor
consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG (Pb EU L
133).
2.
De totale
kosten van het krediet voor de consument, bedoeld in lid 1, onderdeel
g, omvatten ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking
tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien het
sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in
voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te
verkrijgen.
3.
Voor de
toepassing van lid 1, onderdeel i, worden de kosten voor het beheer van
een rekening waarop zowel betalingen als kredietopnemingen worden
geboekt, de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel waarmee zowel
betalingen als kredietopnemingen kunnen worden verricht, en de overige
kosten voor betalingsverrichtingen in de totale kosten van het krediet
voor de consument meegerekend, tenzij de opening van de rekening
facultatief is en de kosten voor de rekening duidelijk en afzonderlijk
in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten
overeenkomst zijn vastgesteld.
4.
Indien
niet alle debetrentevoeten in de kredietovereenkomst worden
gespecificeerd, is alleen sprake van een vaste debetrentevoet als
bedoeld in lid 1, onderdeel k, voor die deeltermijnen waarvoor bij de
sluiting van de kredietovereenkomst de debetrentevoeten zijn
overeengekomen en die uitsluitend aan de hand van een vast specifiek
percentage zijn vastgesteld.
5.
Een
commerciële eenheid als bedoeld in lid 1, onderdeel n wordt geacht
te
bestaan:
a.indien
de bij de overeenkomst voor de levering van een bepaald goed of de
verrichting van een bepaalde dienst betrokken leverancier dan wel
dienstenaanbieder zelf het krediet van de consument financiert, dan
wel
b.in het geval van
financiering door een derde,
indien:
1°.de
kredietgever bij het voorbereiden of sluiten van de kredietovereenkomst
gebruik maakt van de diensten van de bij de overeenkomst voor de
levering van een bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst
betrokken leverancier dan wel dienstenaanbieder,
of
2°.het goed
dan wel de dienst waarop de overeenkomst voor de levering van een
bepaald goed of de verrichting van een bepaalde dienst ziet
uitdrukkelijk wordt vermeld in de
kredietovereenkomst.
Artikel 58
{Werkingssfeer}
1.
Deze
titel is van toepassing op kredietovereenkomsten.
2.
Deze
titel is niet van toepassing
op:
a.kredietovereenkomsten
die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een andere
vergelijkbare zekerheid op een registergoed, dan wel door een recht op
een registergoed tegen voor hypothecaire financiering door de betrokken
kredietgever gebruikelijke
voorwaarden;
b.kredietovereenkomsten
voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende
grond of een bestaand of gepland
gebouw;
c.huur of
lease-overeenkomsten,
tenzij:
1°.zij
een verplichting tot aankoop van het object van de overeenkomst
inhouden of een dergelijke verplichting bij afzonderlijke overeenkomst
is toegevoegd, waaronder tevens is begrepen dat tot de verplichting tot
aankoop eenzijdig door de kredietgever wordt besloten, dan
wel
2°.zij als een overeenkomst van goederenkrediet als bedoeld in artikel 84 moeten worden aangemerkt;
d.kredietovereenkomsten
die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden
verleend en die binnen een maand moeten worden
afgelost;
e.kredietovereenkomsten
zonder rente en andere kosten, en kredietovereenkomsten
waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden
terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden
aangerekend;
f.kredietovereenkomsten
waarbij het krediet als nevenactiviteit door een werkgever rentevrij of
tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op
de markt, aan zijn werknemers wordt toegekend, en die niet aan het
publiek in het algemeen worden
aangeboden;
g.kredietovereenkomsten
die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere
daartoe van overheidswege bevoegde
instantie;
h.kredietovereenkomsten
die voorzien in kosteloos uitstel van betaling van een bestaande
schuld;
i.kredietovereenkomsten
bij het sluiten waarvan van de consument wordt verlangd dat hij bij de
kredietgever een goed als zekerheid in bewaring geeft, en waarbij de
aansprakelijkheid van de consument zich strikt beperkt tot dit in pand
gegeven goed,
en
j.kredietovereenkomsten
betreffende leningen die krachtens een wettelijke bepaling met een
doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden
toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan
wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument
gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen
rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt
gebruikelijke.
3.
Op de
kredietovereenkomst waarbij het krediet in de vorm van een geoorloofde
debetstand op een rekening wordt verleend en op verzoek of binnen een
termijn van drie maanden moet worden terugbetaald, zijn uitsluitend de
artikelen 57, 58, 61 leden 1, 5 en 6, 63, 67, 69 en de artikelen 71 tot
en met 73 van toepassing. De artikelen 59 en 60 zijn slechts van
toepassing, voorzover de kredietgever zijn verplichtingen uit de
artikelen 4 lid 2 onderdelen a tot en met c en 6 van de Richtlijn
betreffende de in reclame en precontractuele
informatie op te nemen standaardinformatie niet in acht
neemt.
4.
Op
kredietovereenkomsten in de vorm van overschrijding zijn uitsluitend de
artikelen 57, 58, 70 en 73 van
toepassing.
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en
handelingen voorafgaand aan het sluiten van de
kredietovereenkomst
Artikel 59
{Informatieverstrekking bij kredietovereenkomst}
1.
Een
kredietgever die in reclame voor kredietovereenkomsten, overeenkomsten
betreffende effectenkrediet niet daaronder begrepen, artikel 4 van de
Richtlijn betreffende de in reclame op te nemen standaardinformatie
niet in acht neemt, verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld
in de artikel 193b van Boek 6.
2.
Een
kredietgever verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in
artikel 193b van Boek 6, indien hij in reclame voor overeenkomsten
betreffende
effectenkrediet:
a.niet
vermeld dat een doorlopend krediet wordt verleend of toegezegd tegen
onderpand van een effectenportefeuille, en de kredietlimiet afhankelijk
is van de waarde daarvan,
of
b.artikel 4 leden
1, 2 onderdeel a, 3 of 4 van de Richtlijn betreffende de in reclame
voor kredietovereenkomsten op te nemen standaardinformatie niet in acht
neemt.
Artikel 60
{Informatieverstrekking aan consument bij kredietovereenkomst}
1.
De
kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, verstrekt
de consument geruime tijd voordat deze door een kredietovereenkomst of
een aanbod wordt gebonden, de in de artikelen 5 en 6 van de Richtlijn
voorgeschreven precontractuele informatie, op de in die artikelen
voorgeschreven wijze.
2.
De
kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, verstrekt
de consument geruime tijd voordat deze door een overeenkomst of een
aanbod betreffende effectenkrediet wordt gebonden, de in artikel 6 van
de Richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie, met
uitzondering van de informatie, bedoeld in lid 1, onderdelen c, d, f, h
en k van dat artikel, op de in dat artikel voorgeschreven wijze.
Daarbij deelt de kredietgever of, in voorkomend geval, de
kredietbemiddelaar, de consument eveneens
mee:
a.dat
een doorlopend krediet wordt verleend of toegezegd tegen onderpand van
een effectenportefeuille en dat de kredietlimiet afhankelijk is van een
bepaald dekkingspercentage en, indien van toepassing, bepaalde
spreidingseisen;
b.welk
dekkingspercentage en welke spreidingseisen worden gehanteerd ten
aanzien van de in onderpand gegeven effectenportefeuille,
en
c.in het geval dat
de kredietgever voor verschillende soorten financiële instrumenten
andere dekkingspercentages hanteert, per soort financieel instrument,
welk dekkingspercentage daarop van toepassing
is.
3.
Indien de
kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, lid 1 of 2
niet in acht neemt, verricht hij een oneerlijke handelspraktijk als
bedoeld in artikel 193b van Boek
6.
Onderafdeling 3 Informatie en rechten
betreffende kredietovereenkomsten
Artikel 61
{Kredietovereenkomst}
1.
De
kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager
aangegaan. De kredietgever verstrekt de consument een exemplaar van de
kredietovereenkomst en behoudt zelf ook een exemplaar.
2.
In de
kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze
vermeld:
a.het
soort krediet;
b.de
identiteit en geografische adressen van de overeenkomst sluitende
partijen en in voorkomend geval de identiteit en het geografische adres
van de betrokken
kredietbemiddelaar;
c.de
duur van de
kredietovereenkomst;
d.het
totale kredietbedrag en de voorwaarden voor
kredietopneming;
e.in
geval van een krediet in de vorm van uitstel van betaling voor een goed
of een dienst, dan wel van een gelieerde kredietovereenkomst, het goed
of de dienst ter financiering waarvan het krediet strekt en de contante
prijs daarvan;
f.de
debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet
regelen en voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die
betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsmede de
termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging
ervan;
g.indien
naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende
debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel f genoemde
informatie met betrekking tot alle toepasselijke
rentevoeten;
h.het
jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen
bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst, alsmede
alle bij de berekening van dit percentage gebruikte
hypothesen;
i.het
bedrag, het aantal en de frequentie van de door de consument te
verrichten betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de
betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende
debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op
aflossing;
j.in geval
van aflossing van het kapitaal van een kredietovereenkomst met vaste
looptijd, het recht van de consument om gratis en op verzoek op enig
ogenblik tijdens de loop van de kredietovereenkomst een overzicht van
de rekening in de vorm van een aflossingstabel te
ontvangen;
k.indien
kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het kapitaal,
een overzicht van de termijnen en voorwaarden voor de betaling van de
rente en periodiek en niet-perodieke bijbehorende
kosten;
l.de eventuele
kosten voor het aanhouden van een of meer rekeningen voor de boeking
van zowel betalingen als kredietopnemingen, tenzij het openen van een
rekening facultatief is, tezamen met de kosten voor het gebruik van een
betaalmiddel voor zowel betalingen als kredietopnemingen, andere uit de
kredietovereenkomst voortvloeiende kosten, alsmede de voorwaarden
waaronder die kosten kunnen worden
gewijzigd;
m.de op het
tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet
ingeval van betalingsachterstand daarvan alsmede de
wijzigingsmodaliteiten en, in voorkomend geval, kosten van
niet-nakoming;
n.een
waarschuwing betreffende de gevolgen van
wanbetaling;
o.dat in
voorkomend geval notariskosten in rekening worden
gebracht;
p.de
eventueel gevraagde zekerheden en
verzekeringen;
q.het
al dan niet bestaan van het in artikel 66 bedoelde recht van ontbinding
van de kredietovereenkomst en de termijn voor de uitoefening daarvan,
alsmede andere uitoefeningsvoorwaarden, zoals informatie over de
verplichting voor de consument om overeenkomstig artikel 66 lid 3 het
opgenomen kapitaal en de rente te betalen en het bedrag van de lopende
rente per
dag;
r.informatie over
de uit artikel 67 voortvloeiende rechten en de voorwaarden voor de
uitoefening
daarvan;
s.het in
artikel 68 bedoelde recht op vervroegde aflossing, de hiervoor te
volgen procedure alsmede, in voorkomend geval, informatie over het
recht van de kredietgever op een vergoeding en de wijze waarop deze
vergoeding wordt
vastgesteld;
t.de
procedure voor de uitoefening van het in artikel 65 bedoelde recht van
beëindiging van de
kredietovereenkomst;
u.of
voor de consument buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures
openstaan en, indien dit het geval is, hoe hij die procedures kan
inleiden;
v.in
voorkomend geval, de overige contractvoorwaarden,
en
w.in voorkomend
geval, naam en adres van de bevoegde toezichthoudende
autoriteit.
3.
De
aflossingstabel, bedoeld in lid 2, onderdeel j, geeft de te betalen
bedragen en de betalingstermijnen en voorwaarden aan. In de
aflossingstabel wordt elke periodieke betaling uitgesplitst in afgelost
kapitaal, op basis van de debetrentevoet berekende rente en, in
voorkomend geval, bijkomende kosten. Indien krachtens de
kredietovereenkomst het rentepercentage niet vast is of de bijkomende
kosten kunnen worden gewijzigd, wordt in de aflossingstabel op een
duidelijke en beknopte wijze vermeld dat de gegevens van de tabel
alleen gelden tot de wijziging van de debetrentevoet of van de
bijkomende kosten overeenkomstig de
kredietovereenkomst.
4.
In
geval van toepassing van de leden 2, onderdeel j, en 3 stelt de
kredietgever, gratis en op elk ogenblik tijdens de duur van de
kredietovereenkomst, een overzicht van de rekening in de vorm van een
aflossingstabel ter beschikking aan de
consument.
5.
De
ingevolge de leden 2 en 3 te verstrekken informatie bij een
kredietovereenkomst waarbij de betalingen door de consument niet tot
een directe overeenkomstige aflossing van het totale kredietbedrag
leiden, maar dienen voor kapitaalvorming gedurende de termijnen en
onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de kredietovereenkomst of
in een nevenovereenkomst, bevat een duidelijke en beknopte vermelding
dat dergelijke kredietovereenkomsten niet voorzien in een garantie tot
terugbetaling van het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst
opgenomen kredietbedrag, tenzij die garantie wordt
gegeven.
6.
Bij
kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op
een rekening overeenkomstig artikel 58 lid 3 worden verleend, worden op
duidelijke en beknopte wijze
vermeld:
a.het
soort krediet;
b.de
identiteit en het geografische adres van de overeenkomstsluitende
partijen en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografische
adres van de betrokken
kredietbemiddelaar;
c.de
duur van de
kredietovereenkomst;
d.het
totale kredietbedrag en de voorwaarden voor
kredietopneming;
e.de
debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet
regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten
die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsook de
termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging van de
debetrentevoet;
f.indien
naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende
debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel e genoemde
informatie met betrekking tot alle toepasselijke
rentevoeten;
g.in
voorkomend geval, de vermelding dat de consument te allen tijde
gevraagd kan worden het kredietbedrag volledig terug te
betalen;
h.de
procedure voor de uitoefening van het in artikel 66 bedoelde recht van
ontbinding van de kredietovereenkomst,
en
i.de informatie
over de vanaf het sluiten van de overeenkomst verschuldigde kosten,
alsmede, voor zover van toepassing, de voorwaarden waaronder deze
gewijzigd kunnen worden.
7.
In
overeenkomsten betreffende effectenkrediet worden op duidelijke en
beknopte wijze
vermeld:
a.dat
het krediet kan worden aangewend voor de financiering van transacties
in financiële
instrumenten;
b.de
identiteit en het geografische adres van de overeenkomstsluitende
partijen en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografische
adres van de betrokken
kredietbemiddelaar;
c.de
wijze waarop de consument actuele informatie kan verkrijgen over de
dekkingspercentages en indien van toepassing, de spreidingseisen, die
de kredietgever hanteert bij het bepalen van de kredietlimiet en de
voorwaarden waaronder de kredietgever deze kan
wijzigen;
d.de
voorwaarden voor
kredietopneming;
e.de
debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet
regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten
die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsook de
termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging van de
debetrentevoet;
f.indien
naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende
debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel e genoemde
informatie met betrekking tot alle toepasselijke
rentevoeten;
g.informatie
betreffende het niet bestaan van het in de artikelen 66 lid 1 en 67 lid
1 bedoelde recht van ontbinding van de
kredietovereenkomst;
h.de
informatie over de vanaf het sluiten van de overeenkomst verschuldigde
kosten, alsmede, voor zover van toepassing, de voorwaarden waaronder
deze gewijzigd kunnen
worden;
i.een
waarschuwing betreffende de gevolgen van
wanbetaling;
j.de
gevraagde
zekerheden;
k.de
procedure voor de uitoefening van het in artikel 65 bedoelde recht van
beëindiging van de
kredietovereenkomst;
l.of
voor de consument buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures
openstaan en, indien dit het geval is, hoe hij die procedures kan
inleiden, en
m.in
voorkomende geval, naam en adres van de bevoegde toezichthoudende
autoriteit.
Artikel 62
{Wijziging van debetrentevoet bij kredietovereenkomst}
1.
In
voorkomend geval wordt de consument op papier of op een andere duurzame
drager in kennis gesteld van een wijziging van de debetrentevoet
voordat de wijziging van kracht wordt. Daarbij wordt het bedrag van de
na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet te verrichten
betalingen vermeld evenals bijzonderheden betreffende een eventuele
wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2.
De
partijen kunnen echter in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de
informatie, bedoeld in lid 1, periodiek aan de consument wordt
verstrekt indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van
een wijziging van een referentierentevoet en het publiek via passende
middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de
informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de
gebouwen van de kredietgever.
Artikel 63
{Informatieverstrekking bij geoorloofde debetstand bij kredietovereenkomst}
1.
Bij een
kredietovereenkomst in de vorm van een geoorloofde debetstand op een
rekening als bedoeld in artikel 58 lid 3 wordt de consument regelmatig
door middel van een rekeningafschrift op papier of op een andere
duurzame drager op de hoogte gebracht van de volgende
informatie:
a.de
periode waarop het rekeningafschrift betrekking
heeft;
b.de opgenomen
bedragen en de datum van
opneming;
c.het saldo
en de datum van het vorige
afschrift;
d.het
nieuwe saldo;
e.de
datum en het bedrag van de door de consument verrichte
betalingen;
f.de
toegepaste
debetrentevoet;
g.de
eventueel toegepaste kosten,
en
h.in voorkomend
geval, het te betalen minimumbedrag.
2.
De
consument wordt, voordat de betreffende wijziging van kracht wordt, op
papier of op een andere duurzame drager in kennis gesteld van
verhogingen van de debetrentevoet of van de kosten.
3.
De
partijen kunnen in de kredietovereenkomst overeenkomen dat informatie
over wijzigingen van de debetrentevoet door middel van het
rekeningafschrift, bedoeld in lid 1, moet worden verstrekt, indien de
wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een
referentierentevoet en het publiek via passende middelen kennis kan
nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe
referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de
kredietgever.
Artikel 64
{Meldingsverplichting wijzigingen bij kredietovereenkomst}
Bij overeenkomsten betreffende effectenkrediet
maakt de kredietgever melding van wijzigingen in de dekkingspercentages
en de spreidingseisen op de dag dat de betreffende wijziging ingaat, op
de ingevolge artikel 61 lid 7, onderdeel c, overeengekomen
wijze.
Artikel 65
{Beëindiging kredietovereenkomst door consument}
1.
De
consument kan een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd te allen
tijde kosteloos beëindigen. Indien partijen een opzeggingstermijn
zijn overeengekomen, mag deze termijn niet langer zijn dan
één maand.
2.
De
kredietgever kan, indien dit in de kredietovereenkomst is
overeengekomen, een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd
beëindigen door de consument met inachtneming van een opzegtermijn
van ten minste twee maanden een opzegging te doen toekomen op papier of
op een andere duurzame drager.
3.
De
kredietgever kan, indien dit in de kredietovereenkomst is
overeengekomen, op objectieve gronden de consument het recht ontnemen
om op grond van een kredietovereenkomst met onbepaalde looptijd krediet
op te nemen. De kredietgever stelt de consument, op papier of op een
andere duurzame drager, indien mogelijk van tevoren en uiterlijk
onmiddellijk na deze ontneming, van deze ontneming in kennis, alsook
van de gronden hiervoor, tenzij het verstrekken van dergelijke
informatie op grond van andere communautaire wetgeving is verboden of
indruist tegen doelstellingen van openbare orde of openbare
veiligheid.
Artikel 66
{Ontbinding kredietovereenkomst door consument}
1.
De
consument heeft het recht om de kredietovereenkomst zonder opgave van
redenen te ontbinden gedurende veertien kalenderdagen
na:
a.de
dag van de sluiting van de kredietovereenkomst,
of
b.de dag waarop de
consument de contractuele voorwaarden en informatie overeenkomstig
artikel 61 ontvangt, als die dag later valt dan de in onderdeel a
bedoelde dag.
2.
De
consument oefent het recht, bedoeld in lid 1, uit door binnen de
gestelde termijn een daartoe strekkende kennisgeving te richten tot de
kredietgever. De kennisgeving is in lijn met de door de kredietgever
ingevolge artikel 61 lid 2, onderdeel q, verstrekte informatie en wordt
gedaan op een wijze die voor bewijs vatbaar is. De gestelde termijn is
in acht genomen indien, een kennisgeving op papier of op een andere
duurzame drager waarover de kredietgever beschikt en waartoe hij
toegang heeft, vóór het verstrijken van de termijn is
verzonden.
3.
In geval
van ontbinding van de kredietovereenkomst overeenkomstig lid 1 betaalt
de consument het kapitaal aan de kredietgever terug met de op dit
kapitaal lopende rente vanaf de datum waarop het krediet is verstrekt
tot de datum waarop het kapitaal wordt terugbetaald. De verschuldigde
debetrente wordt berekend aan de hand van de overeengekomen
debetrentevoet. De terugbetaling moet onverwijld en uiterlijk binnen 30
kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving, bedoeld in lid 2,
plaatsvinden.
4.
De
kredietgever heeft bij toepassing van lid 1 geen recht op een andere
vergoeding van de consument dan die welke verschuldigd is volgens lid
3, met uitzondering van de vergoeding voor niet voor terugbetaling in
aanmerking komende kosten die de kredietgever aan een overheidsorgaan
heeft betaald.
5.
Indien
door de kredietgever of een derde partij op grond van een onderlinge
overeenkomst een nevendienst in verband met de kredietovereenkomst
wordt verricht, brengt de ontbinding van de kredietovereenkomst
overeenkomstig lid 1, van rechtswege mee dat de consument niet langer
aan de nevendienst gebonden is.
6.
Indien de
consument overeenkomstig lid 1 een recht van ontbinding heeft, zijn
andere bepalingen die een soortgelijk recht op ontbinding aan de
consument toekennen, niet van toepassing.
{Werkingssfeer}
7.
Lid 1 is
niet van toepassing op overeenkomsten betreffende
effectenkrediet.
Artikel 67
{Ontbindingsgevolgen bij kredietovereenkomst}
1.
Indien de
consument een overeenkomst voor de levering van een goed of het
verrichten van een dienst heeft ontbonden overeenkomstig artikel 230o of artikel 230x van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstig artikel 50d lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is hij
evenmin langer gebonden aan de daarmee gelieerde
kredietovereenkomst.
2.
Indien
onder de gelieerde kredietovereenkomsten vallende goederen niet of
slechts gedeeltelijk geleverd worden of niet beantwoorden aan de
voorwaarden van de overeenkomst voor de levering van de goederen en de
consument zijn rechten ter zake daarvan jegens de leverancier heeft
ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij
volgens de genoemde overeenkomst recht heeft, is de consument
gerechtigd zijn rechten jegens de kredietgever geldend te
maken.
3.
Indien
onder de gelieerde kredietovereenkomsten vallende diensten niet of
slechts gedeeltelijk verricht worden of niet beantwoorden aan de
voorwaarden van de overeenkomst voor het verrichten van de diensten en
de consument zijn rechten ter zake daarvan jegens de dienstenaanbieder
heeft ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij
volgens de genoemde overeenkomst recht heeft, is de consument
gerechtigd zijn rechten jegens de kredietgever geldend te
maken.
{Werkingssfeer}
4.
Lid 1 is
niet van toepassing op overeenkomsten betreffende
effectenkrediet.
Artikel 68
{Kwijting van verplichtingen door consument bij kredietovereenkomst}
1.
De
consument heeft het recht om zich te allen tijde geheel of gedeeltelijk
van zijn verplichtingen op grond van een kredietovereenkomst te
kwijten. In dat geval heeft hij recht op een verlaging van de totale
kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de
resterende duur van de overeenkomst.
2.
De
kredietgever heeft in geval van een vervroegde aflossing recht op een
billijke en objectief gegronde vergoeding voor eventuele kosten die
hiermee rechtstreeks verband houden, mits de vervroegde aflossing valt
in een termijn waarvoor een vaste debetrentevoet geldt. De vergoeding
mag niet hoger zijn
dan:
a.0,5%
van het vervroegd afgeloste kredietbedrag, indien de termijn tussen de
vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de
kredietovereenkomst ten hoogste één jaar
is;
b.1% van het
vervroegd afgeloste kredietbedrag, indien de termijn tussen de
vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de
kredietovereenkomst langer is dan één
jaar.
3.
In
afwijking van lid 2, onderdelen a en b, kan de kredietgever de
consument bij kredieten boven € 75 000 een hogere
vergoeding in rekening brengen, indien hij aannemelijk maakt dat het
door de vervroegde aflossing geleden verlies het krachtens lid 2
bepaalde bedrag overstijgt. Het verlies bestaat uit het verschil tussen
de oorspronkelijk overeengekomen rentevoet en de rentevoet waartegen de
kredietgever een lening kan verstrekken ter hoogte van het vervroegd
afgeloste bedrag op de markt op het ogenblik van de vervroegde
aflossing. Bij de bepaling van het verlies wordt tevens rekening
gehouden met de administratieve kosten van de vervroegde
aflossing.
4.
De in de
leden 2 en 3 bedoelde vergoeding mag niet hoger zijn dan het
rentebedrag dat de consument zou hebben betaald gedurende de termijn
tussen de vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de
kredietovereenkomst.
5.
De
kredietgever kan de consument geen vergoeding als bedoeld in lid 2 of
lid 3 in rekening
brengen:
a.als
de vervroegde aflossing heeft plaatsgevonden uit hoofde van een
verzekeringscontract dat bedoeld is om een kredietaflossingsgarantie te
bieden, of
b.bij een
geoorloofde debetstand op een
rekening.
Artikel 69
{Rechtsgevolgen overdracht rechten kredietgever}
1.
Indien de
rechten die de kredietgever op grond van de kredietovereenkomst heeft,
dan wel de overeenkomst zelf, aan een derde worden overgedragen, kan de
consument jegens de verkrijger alle verweermiddelen inroepen die hem
jegens de oorspronkelijke kredietgever ten dienste stonden, met
inbegrip van de bevoegdheid tot verrekening.
2.
De
consument wordt geïnformeerd over de in lid 1 bedoelde overdracht,
behalve indien de oorspronkelijke kredietgever, in overleg met de
verkrijger tegenover de consument het krediet verder
beheert.
Artikel 70
{Informatieverstrekking bij mogelijkheid overschrijding bij kredietovereenkomst}
1.
Wanneer
de kredietgever in een overeenkomst tot opening van een rekening de
consument de mogelijkheid biedt van een overschrijding, wordt in die
overeenkomst eveneens de in artikel 6 lid 1, onderdeel e, van de
richtlijn bedoelde informatie vermeld. De kredietgever verstrekt die
informatie in elk geval op papier of op een andere duurzame drager en
op gezette tijden.
2.
In geval
van een aanzienlijke overschrijding gedurende meer dan een maand brengt
de kredietgever de consument, op papier of op een andere duurzame
drager, op de hoogte
van:
a.de
overschrijding;
b.het
betreffende
bedrag;
c.de
debetrentevoet,
en
d.de eventuele
toepasselijke boetes, kosten of rente wegens
achterstand.
Onderafdeling 4 Jaarlijks
kostenpercentage
Artikel 71
{Jaarlijks kostenpercentage}
Het jaarlijks kostenpercentage wordt door de
kredietgever berekend overeenkomstig artikel 19 van de
Richtlijn.
Onderafdeling 5 Kredietgevers en
kredietbemiddelaars
Artikel 72
{Kredietbemiddelaars bij kredietovereenkomst}
1.
Indien de
kredietovereenkomst wordt gesloten door tussenkomst van een
kredietbemiddelaar, wordt door deze in voor de consument bestemde
documenten de omvang van zijn volmacht vermeld en tevens of hij
exclusief met één of meer kredietgevers dan wel als
onafhankelijk kredietbemiddelaar werkt.
2.
Indien de
kredietbemiddelaar met in achtneming van artikel 4:74 van de Wet op het
financieel toezicht de consument voor zijn dienstverlening een
vergoeding in rekening brengt, maakt hij het bedrag van de vergoeding
kenbaar aan de consument. Het bedrag van de vergoeding wordt voor
sluiting van de kredietovereenkomst tussen de consument en de
kredietbemiddelaar overeengekomen op papier of een andere duurzame
drager.
3.
De
kredietbemiddelaar is verplicht de vergoeding die de consument aan hem
dient te betalen voor zijn dienstverlening, mee te delen aan de
kredietgever teneinde het jaarlijks kostenpercentage te kunnen
berekenen.
4.
Indien de
kredietbemiddelaar niet aan zijn in de leden 1 tot en met 3 bedoelde
verplichtingen voldoet, is de consument geen vergoeding voor zijn
dienstverlening
verschuldigd.
Onderafdeling 6 Slotbepalingen
Artikel 73
{Slotbepalingen}
1.
Van het
bepaalde bij deze titel kan niet ten nadele van de consument worden
afgeweken.
2.
De
consument kan de hem krachtens deze titel toegekende bescherming niet
worden ontzegd, door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met
name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder de
Richtlijn vallen op te nemen in overeenkomsten die, door de aard of het
doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen
vallen.
3.
Aan de
consument kan, indien de kredietovereenkomst een nauwe band heeft met
het grondgebied van een of meer lidstaten van de Europese Unie, de hem
krachtens de Richtlijn door het recht van die staat toegekende
bescherming niet worden onthouden, ongeacht het recht dat de
kredietovereenkomst
beheerst.
Afdeling 2 Overige bepalingen betreffende consumentenkredietovereenkomsten
Artikel 74
{Begripsbepalingen}
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
geldkrediet: de kredietovereenkomst waarbij door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet;
b.
goederenkrediet: de kredietovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, ter zake van het verschaffen van het genot door de kredietgever aan de kredietnemer van een roerende zaak, niet zijnde een registergoed;
c.
dienstenkrediet: de kredietovereenkomst omschreven onder b met dien verstande dat in plaats van het genot van een roerende zaak een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verschaft;
d.
kredietsom bij geldkrediet: de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt;
e.
kredietsom bij goederen- of dienstenkrediet: het verschil tussen het totaal van de contante prijzen van de zaken, onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande dat bij een doorlopend goederen- of dienstenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;
f.
doorlopend geldkrediet: een geldkrediet waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt;
g.
doorlopend goederen- of dienstenkrediet: een goederen- of dienstenkrediet, waarbij de kredietgever dan wel de leverancier van de goederen of diensten ervoor heeft te zorgen, dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft of diensten worden verleend, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt;
h.
kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever of de leverancier van de goederen of diensten ter zake van een kredietovereenkomst bedingt, in rekening brengt of aanvaardt, bij goederen- en dienstenkrediet verminderd met het totaal van de contante prijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft onderscheidenlijk die aan de kredietnemer worden verleend, met dien verstande dat de vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietnemer vervroegd aflost, vastgesteld overeenkomstig artikel 68 leden 2 en 5 geen deel van de kredietvergoeding uitmaakt.
Artikel 75
{Schakelbepaling}
1.
Onverminderd de bepalingen van de vorige afdeling gelden voor de daar bedoelde kredietovereenkomsten voorts de volgende bepalingen met dien verstande dat de artikelen 77 lid 1 onder a, behoudens voor zover het betreft bedingen tot eenzijdige verhoging van de kredietvergoeding, en onder c, 79, 80 en 81 niet gelden voor kredietovereenkomsten waarvan de kredietsom meer dan € 40.000 bedraagt.
2.
Onverminderd de bepalingen van de vorige afdeling gelden van de onderhavige afdeling voor kredietovereenkomsten waarbij de betalingen van de consument plaatsvinden binnen drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, onderscheidenlijk nadat met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang is gemaakt, uitsluitend de artikelen 76 en 77 lid 1 aanhef en onder a.
3.
In afwijking van het eerste lid, geldt deze afdeling niet voor de overeenkomst betreffende effectenkrediet.
Artikel 76
{Kredietvergoeding}
1.
Het is de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten verboden enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:
a.een vergoeding die verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de kredietovereenkomst;
b.een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de kredietovereenkomst.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, ten einde het aanvaarden door de kredietgever van te grote risico’s tegen te gaan, de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding vastgesteld en worden regels gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht.
3.
De ten hoogste toegelaten kredietvergoeding wordt uitgedrukt in een geldsom, een percentage of in enige andere vorm. Deze kan verschillen naar gelang van de hoogte van de kredietsom, de looptijd van de kredietovereenkomst, mede in verband met de termijnen van aflossing, de vorm van de kredietvergoeding bedoeld in lid 1, en het al dan niet variabel zijn van de kredietvergoeding.
4.
Het is de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten verboden een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen, te bedingen of te aanvaarden dan wel de kredietvergoeding op een ander tijdstip in rekening te brengen dan in gevolge de leden 2 en 3 is toegelaten.
Artikel 77
{Verboden bedingen}
1.
Niet zijn toegelaten bedingen waarbij:
a.de kredietgever of de leverancier van de goederen of diensten de bevoegdheid wordt verleend, anders dan bij wijze van een ingevolge artikel 76 toegelaten verhoging van de kredietvergoeding, eenzijdig de kredietvergoeding te verhogen of anderszins de verplichtingen van de consument te verzwaren;
b.de consument zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, anders dan ingeval:
1°.uitdrukkelijk aan de consument het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan, of
2°.de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de kredietgever, door middel waarvan de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden;
c.vervroegde opeisbaarheid van het door de consument verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
1°.de consument, die ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen,
2°.de consument zijn vaste woonplaats in Nederland heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de consument binnen enkele maanden zijn vaste woonplaats in Nederland zal verlaten,
3°.de consument is overleden en de kredietgever gegronde reden heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen,
4°.de consument in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de consument de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
5°.de consument de door hem onder eigendomsvoorbehoud gehouden of tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd, of
6°.de consument aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.
d.de kredietnemer enig recht op periodieke betaling, verschuldigd uit hoofde van loon of andere inkomsten uit arbeid, van uitkeringen als bedoeld in artikel 475c onder b-i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ter zake van een kredietovereenkomst op enigerlei wijze overdraagt, vervreemdt of bezwaart dan wel tot invordering daarvan een onherroepelijke volmacht, in welke vorm of onder welke benaming ook, verleent.
2.
Lid 1, aanhef en onder d, geldt niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:
a.waaraan als kredietnemer deelneemt:
dan wel
1°.echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
2°.een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°;
3°.een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°;
b.in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet).
Artikel 78
{Volmachtverlening niet toegestaan}
1.
Een consument kan geen volmacht tot het sluiten van een kredietovereenkomst verlenen aan een kredietgever, een leverancier van de goederen of diensten, een kredietbemiddelaar of iemand die bij een van hen werkzaam is.
2.
De consument kan geen onherroepelijke volmacht tot het sluiten van een kredietovereenkomst verlenen.
Artikel 79
{Bezitloos pandrecht vestigen}
1.
Het is slechts toegestaan tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis van de consument uit hoofde van een kredietovereenkomst, een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 te vestigen op een zaak, indien die zaak door de consument met het uit hoofde van de kredietovereenkomst verkregen geld wordt aangeschaft of aan de consument ingevolge de kredietovereenkomst het genot van die zaak wordt verschaft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bedingen van een eigendomsvoorbehoud.
2.
Lid 1 geldt niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:
a.waaraan als kredietnemer deelneemt:
dan wel
1°.echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
2°.een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°;
3°.een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Participatiewet, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°;
b.in het kader van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een kredietnemer (saneringskrediet).
Artikel 80
{Zaaksvervanging bij tenietgaan}
1.
In afwijking van artikel 229 van Boek 3 ontstaat een pandrecht op een vordering tot vergoeding die in de plaats treedt van een zaak waarop tot zekerheid van de nakoming van de verbintenis van de consument een pandrecht als bedoeld in artikel 79 lid 1 is gevestigd, slechts voor het geval die zaak geheel teniet gaat.
2.
Een pandrecht op een vordering als bedoeld in het eerste lid eindigt van rechtswege:
a.indien de consument gelijkwaardige vervangende zekerheid stelt, of
b.zodra de consument drie vierde deel van de kredietsom heeft afgelost.
3.
De kredietgever, onderscheidenlijk de leverancier van de goederen of diensten, die tot inning van de in het eerste lid bedoelde verpande vordering overgaat, stelt de consument daarvan terstond schriftelijk in kennis. Daarbij deelt hij de consument mee dat deze in de gelegenheid is om gelijkwaardige vervangende zekerheid te stellen. Artikel 79 is niet van toepassing ten aanzien van de vervangende zekerheid.
4.
Artikel 229 van Boek 3 en het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij een eigendomsvoorbehoud ten aanzien van een zaak als bedoeld in artikel 79.
Artikel 81
{Vordering tot afgifte zaak}
1.
Afgifte van een zaak, waarvan de eigendom is voorbehouden in het kader van een kredietovereenkomst of waarop een pandrecht als bedoeld in artikel 79 is gevestigd kan slechts worden gevorderd in de gevallen bedoeld in artikel 77 lid 1 onder c, 1° tot en met 6° en in artikel 91.
2.
Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden gevorderd indien meer dan drie vierde deel van de kredietsom is afgelost, tenzij het een doorlopend krediet betreft.
Artikel 82
{Ontbinding kredietovereenkomst bij niet-nakoming door kredietnemer}
Ontbinding van een kredietovereenkomst op de grond dat de consument is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter behoudens in het geval van artikel 90.
Artikel 83
{Dwingend recht}
Van het in deze afdeling bepaalde kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
Titel 2b Goederenkrediet
Afdeling 1 Goederenkrediet betreffende roerende zaken, niet-registergoederen
Artikel 84
{Overeenkomst van goederenkrediet}
1.
Een overeenkomst van goederenkrediet is een kredietovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, ter zake van het verschaffen van het genot door de kredietgever aan de kredietnemer van een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, mits de termijn waarbinnen het krediet moet worden terugbetaald langer is dan drie maanden nadat het krediet ter beschikking is gesteld, dan wel met het verschaffen van het genot van de zaak een aanvang is gemaakt.
2.
Als een overeenkomst van goederenkrediet worden onder meer beschouwd de koop op afbetaling, de huurkoop en voorts alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben als een overeenkomst van goederenkrediet onder welke vorm of benaming aangegaan.
{Begripsbepalingen}
3.
In deze afdeling worden verstaan onder:
a.
koop op afbetaling: de koop van een roerende zaak die niet een registergoed is, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan ten minste een termijn later verschijnt dan drie maanden nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd;
b.
huurkoop: de koop op afbetaling waarbij de verkoper zich de eigendom van de afgeleverde zaak voorbehoudt;
c.
huur: een huurovereenkomst van een roerende zaak die niet een registergoed is, indien zij de in lid 2 bedoelde strekking heeft;
d.
doorlopend goederenkrediet: een goederenkrediet waarbij de kredietgever dan wel de leverancier ervoor heeft te zorgen dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft, voor zover het uitstaande saldo een bepaald bedrag, de kredietlimiet, niet overschrijdt.
e.
kredietsom: het verschil tussen het totaal van de contante prijzen van de zaken waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft en de door deze in dat kader gedane contante betalingen met dien verstande dat bij doorlopend goederenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt.
Artikel 85
{Schakelbepaling}
Indien op een overeenkomst van goederenkrediet tevens titel 2A van toepassing is, zijn de bepalingen van titel 2A en die van deze afdeling naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van titel 2A van toepassing.
Artikel 86
{Overeenkomst van goederenkrediet, nadere eisen aan}
1.
De overeenkomst van goederenkrediet wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. Een volmacht tot het aangaan van een zodanige overeenkomst moet eveneens op papier of op een andere duurzame drager worden verleend.
2.
De kredietgever verstrekt aan de kredietnemer een exemplaar van de kredietovereenkomst en behoudt zelf ook een exemplaar dan wel, in geval de kredietovereenkomst bestaat uit samenstel van overeenkomsten als bedoeld in artikel 84, eerste lid, een exemplaar van die overeenkomsten.
3.
De kredietovereenkomst moet in elk geval bevatten de gehele kredietsom en een plan van regelmatige afbetaling. In geval van een eigendomsvoorbehoud met betrekking tot de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, moet de kredietovereenkomst tevens de bedingen bevatten over dit voorbehoud en de overgang van de eigendom.
4.
In geval van koop op afbetaling dient de kredietovereenkomst de gehele en door partijen afgesproken koopprijs te vermelden.
5.
Indien in een kredietovereenkomst terzake huurkoop de bedingen betreffende het eigendomsvoorbehoud en overgang van de eigendom ontbreken, geldt de overeenkomst als een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud.
Artikel 87
{Rechten en plichten kredietnemer bij overeenkomst van goederenkrediet}
1.
De kredietnemer die de zaak krachtens een overeenkomst als bedoeld in artikel 84 lid 1 onder zich heeft, heeft daarvan het genot, ook voordat hij de eigendom daarvan verkrijgt.
2.
Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig haar bestemming.
3.
Zolang hij geen eigenaar is, mag hij de inrichting of gedaante van de zaak niet veranderen, noch mag hij zijn genot daarvan aan anderen afstaan.
Artikel 88
{Vervreemding bij overeenkomst van goederenkrediet}
1.
Vervreemding van de krachtens een overeenkomst bedoeld in artikel 84 lid 1 afgeleverde zaak werkt niet ten nadele van de kredietnemer en laat de verbintenis tussen de kredietnemer en de kredietgever dan wel de leverancier onverlet.
2.
In geval van huur zijn de artikelen 226 en 227 niet van toepassing.
3.
Lid 1 staat niet in de weg aan overdraagbaarheid van de rechten van de kredietgever of van de overeenkomst zelf onverminderd het bepaalde in artikel 69.
Artikel 89
{Eigendomsvoorbehoud en pandrecht op de met het krediet gefinancierde zaak}
1.
De eigendom van een zaak die in het kader van een doorlopend goederenkrediet is voorbehouden, gaat van rechtswege over op de kredietnemer en een pandrecht op de gefinancierde zaak dat in het kader van een doorlopend krediet is gevestigd, eindigt van rechtswege, zodra de kredietnemer aflossingen heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de contante prijs van die zaak en het bedrag van de contante betaling betreffende het genot van die zaak, dan wel, indien geen contante betaling is gedaan, ter grootte van die contante prijs.
2.
Aflossingen worden toegerekend aan verschillende zaken in dezelfde volgorde als waarin met het verschaffen van het genot daarvan een aanvang is gemaakt, dan wel die zaken uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn aangeschaft.
Artikel 90
{Afgifte zaak na schriftelijke verklaring}
1.
Afgifte van de afgeleverde zaak ingevolge een schriftelijke verklaring van de kredietgever dat hij deze terugvordert wegens de niet-nakoming door de kredietnemer van diens verplichtingen, heeft tot gevolg dat de tot de kredietovereenkomst behorende overeenkomsten met de kredietnemer worden ontbonden, mits de kredietgever overeenkomstig de krachtens de kredietovereenkomst geldende regels tot de terugvordering bevoegd is.
{Schakelbepaling}
2.
De artikelen 265 lid 2, 266 en 267 lid 1 van Boek 6 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 91
{Teruggave bij voorraad na vordering tot ontbinding}
Wanneer de kredietgever een rechtsvordering instelt tot ontbinding van de kredietovereenkomst of teruggave van de zaak, kan hij, indien hij voldoende belang heeft bij een onverwijlde voorziening, een rechterlijk bevel tot teruggave bij voorraad verkrijgen.
Artikel 92
{Ongerechtvaardigde verrijking bij overeenkomst van goederenkrediet}
1.
Indien een der partijen bij ontbinding van de kredietovereenkomst wegens een tekortkoming van de kredietnemer in de nakoming van zijn verbintenissen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de kredietovereenkomst, vindt volledige verrekening plaats.
2.
Een beding waarbij de kredietgever zich de bevoegdheid voorbehoudt de waarde van de terug ontvangen zaak te bepalen, laat de bevoegdheid van de wederpartij deze waarde nader door de rechter te laten vaststellen onverlet.
Artikel 93
{Teruggave van de zaak}
1.
In het vonnis waarbij de verplichting tot teruggave van de afgeleverde zaak wordt vastgesteld of de overeenkomst wordt ontbonden, wordt op vordering van de kredietgever een bevel tot teruggave opgenomen.
2.
Bij het vonnis waarbij de teruggave wordt bevolen, stelt de rechter op vordering van een der partijen de geldswaarde van de terug te geven zaak vast. In dat geval kan de tenuitvoerlegging ook geschieden als ware de gedaagde tot betaling van dat bedrag veroordeeld.
Artikel 94
{Retentierecht bij overeenkomst van goederenkrediet}
Indien de kredietnemer bij ontbinding van de overeenkomst recht mocht hebben op enige terugbetaling, kan hij de zaak die hij terug moet geven, onder zich houden, totdat het hem verschuldigde is betaald of de kredietgever daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.
Artikel 95
{Inlossing na afgeven zaak}
1.
Indien de kredietnemer binnen veertien dagen nadat hij de zaak heeft afgegeven het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst op het moment van inlossing opeisbare, achterstallige bedrag, voldoet, wordt de zaak door de kredietgever teruggegeven.
2.
Door de in het eerste lid bedoelde betaling wordt de ontbinding van de tot de kredietovereenkomst behorende overeenkomsten ongedaan gemaakt.
3.
Bij herhaalde afgifte van de zaak behoeft deze door de kredietgever slechts te worden teruggegeven na betaling door de kredietnemer van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vermeerderd met het restant van de kredietsom, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding, met dien verstande, dat bij een doorlopende goederenkredietovereenkomst in plaats van het restant van de kredietsom het restant van de in artikel 89, eerste lid, bedoelde aflossingen moet worden betaald; het tweede lid van dat artikel vindt overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de kredietgever een redelijk belang heeft bij weigering van de teruggave, kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
Artikel 96
{Samenstel van overeenkomsten bij overeenkomst van goederenkrediet}
Indien één van meer overeenkomsten die samen een commerciële eenheid vormen als bedoeld in artikel 57 lid 5 op enige grond bloot staat aan ontbinding of vernietiging door de kredietnemer, zal de andere overeenkomst op die grond kunnen worden ontbonden of vernietigd op dezelfde wijze en met inachtneming van dezelfde termijnen als voor de ontbinding of vernietiging van de eerste overeenkomst gelden, tenzij uit de wet of de aard van de rechtsverhouding anders voortvloeit.
Artikel 97
{Dwingend recht}
Indien een overeenkomst van goederenkrediet is gesloten tussen een kredietgever die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een kredietnemer die een natuurlijk persoon is en handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfsactiviteiten of beroepsactiviteiten vallen, kan niet ten nadele van de kredietnemer van de bepalingen van deze afdeling worden afgeweken.
Artikel 98
{Dwingend recht}
Van artikel 92 kan niet ten nadele van de kredietnemer worden afgeweken.
Artikel 99
{Schakelbepaling}
Op een overeenkomst van goederenkrediet die bestaat uit een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen als bedoeld in artikel 57 lid 5 en die niet is gesloten tussen een kredietgever en een kredietnemer als bedoeld in artikel 97, is artikel 67 lid 2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 100
{Schakelbepaling}
Het in deze afdeling bepaalde vindt overeenkomstige toepassing op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht.
Afdeling 2 Huurkoop onroerende zaken
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 101
{Huurkoop onroerende zaken}
1.
De overeenkomst van huurkoop van een onroerende zaak is een koopovereenkomst, daaronder begrepen een samenstel van overeenkomsten die een commerciële eenheid vormen in de zin van artikel 57 lid 5, volgens welke de koopprijs wordt betaald in termijnen en de eigendomsoverdracht zal plaatsvinden na voldoening van twee of meer termijnen die verschijnen, nadat de zaak aan de koper is afgeleverd.
2.
De huurkoop kan ook betrekking hebben op een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen. In dat geval zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing, voor zover dit in overeenstemming is met de aard van het recht.
3.
Op overeenkomsten die aan de eisen van deze afdeling voldoen, zijn de bepalingen betreffende huur en pacht niet van toepassing.
Artikel 102
{Verplichting tot meewerking opmaken notariële akte van huurkoopovereenkomst}
1.
Ieder der partijen is jegens de ander verplicht eraan mee te werken dat tussen hen van de huurkoopovereenkomst een notariële akte wordt opgemaakt, die wordt ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, zulks onverminderd de bevoegdheid om de huurkoopovereenkomst in afwachting daarvan reeds met toepassing van artikel 3 in te doen schrijven.
2.
De akte moet in ieder geval vermelden:
a.de koopprijs;
b.welk deel van de te betalen termijnen tot aflossing van de koopprijs
strekt en welk deel tot betaling van de verschuldigde rente;
c.de tijdstippen waarop de huurkoper de termijnen dient te betalen;
d.de bedingen over voorbehoud en overgang van eigendom.
Artikel 103
{Inschrijving in openbare registers van feiten betreffende huurovereenkomst}
1.
Behalve de in artikel 102 bedoelde akte kunnen in de openbare registers worden ingeschreven:
a.een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een zodanige akte of van een deel daarvan;
b.een rechtshandeling of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarbij een huurkoop ter zake waarvan inschrijving op de voet van artikel 102 of van dit artikel onder a heeft plaatsgevonden, wordt vernietigd, geheel of gedeeltelijk wordt ontbonden of wordt gewijzigd;
c.een rechtshandeling die tot gevolg heeft dat op de huurkoop betrekking hebbende rechten of verplichtingen van een der partijen op een ander overgaan.
2.
Een rechterlijke uitspraak als bedoeld in lid 1 onder a en b kan tevens worden ingeschreven indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en indien is voldaan aan de eisen die in artikel 301 lid 1 van Boek 3 voor de inschrijving van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak worden gesteld. De leden 1 en 2 van artikel 301 van Boek 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 104
{Rechtsgevolgen van inschrijving huurkoopovereenkomst in openbare registers}
1.
Na de inschrijving van de notariële akte van huurkoop, daaronder begrepen voor die akte in de plaats tredende rechterlijke uitspraken als bedoeld in artikel 103 lid 1 onder a, kunnen tegen de huurkoper niet worden ingeroepen:
a.een na die inschrijving tot stand gekomen vervreemding of bezwaring door de huurverkoper, tenzij deze vervreemding of bezwaring voortvloeit uit een eerder ingeschreven koop, huurkoop daaronder begrepen, of uit een recht op levering waarvoor op het tijdstip van de inschrijving reeds het proces-verbaal van een conservatoir beslag tot levering was ingeschreven;
b.vervreemdingen of bezwaringen die plaatsvinden als vervolg op de onder a bedoelde vervreemding of bezwaring door de huurverkoper;
c.een onderbewindstelling die na die inschrijving is tot stand gekomen of die, zo zij tevoren tot stand was gekomen, toen niet in de openbare registers was ingeschreven, tenzij de huurkoper haar op het tijdstip van die inschrijving kende;
d.een na die inschrijving tot stand gekomen verhuring of verpachting;
e.een na die inschrijving ingeschreven beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6;
f.een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal na die inschrijving is ingeschreven.
g.een faillissement of surséance van betaling van de huurverkoper of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, uitgesproken onderscheidenlijk van toepassing na de dag van die inschrijving.
2.
Indien de huurkoop was ingeschreven op de voet van artikel 3 geldt de inschrijving van de notariële akte van huurkoop voor de toepassing van artikel 3 lid 4 als levering.
3.
Voor de toepassing van de artikelen 24, 25 en 26 van Boek 3 geldt de inschrijving van een notariële akte van huurkoop als een inschrijving van een rechtshandeling tot verkrijging van een registergoed in de zin van deze artikelen.
Artikel 105
{Samenstel van overeenkomsten bij huurkoop onroerende zaken}
In geval van een samenstel van overeenkomsten als bedoeld in artikel 101 lid 1 kan de huurkoper de rechten wegens niet nakoming of niet behoorlijke nakoming van de partij die als leverancier van de onroerende zaak is opgetreden, zonodig uitoefenen jegens de kredietgever, mits hij deze rechten jegens de leverancier heeft ingeroepen, maar er niet in is geslaagd te verkrijgen waarop hij recht heeft.
Artikel 106
{Rechten en plichten huurkoper bij huurkoop onroerende zaken}
1.
De huurkoper heeft van de zaak die krachtens huurkoop aan hem is afgeleverd het genot ook voordat hij de eigendom daarvan verkrijgt.
2.
Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig haar bestemming.
3.
Hij mag de inrichting of gedaante van de zaak niet veranderen noch mag hij zijn genot ervan aan anderen afstaan.
Artikel 107
{Vervreemding door huurkoper}
1.
Vervreemding door de huurverkoper van de krachtens huurkoop afgeleverde zaak werkt niet ten nadele van de huurkoper en laat de verbintenis tussen de huurkoper en de huurverkoper onverlet.
2.
Lid 1 staat niet in de weg aan overdraagbaarheid van de rechten van de huurverkoper of van de huurkoopovereenkomst zelf overeenkomstig de daarvoor geldende regels.
Artikel 108
{Ongerechtvaardigde verrijking bij huurkoopovereenkomst}
1.
Indien de huurverkoper bij ontbinding van de huurkoopovereenkomst wegens een tekortkoming van de huurkoper in de nakoming van zijn verbintenissen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de huurkoopovereenkomst, vindt volledige verrekening plaats.
2.
Een beding waarbij de huurverkoper zich de bevoegdheid voorbehoudt de waarde van de terug ontvangen zaak te bepalen, laat de bevoegdheid van de wederpartij deze waarde nader door de rechter te laten vaststellen onverlet.
Artikel 109
{Retentierecht bij huurkoopovereenkomst}
Indien de huurkoper bij ontbinding van de overeenkomst recht mocht hebben op enige terugbetaling, heeft hij een retentierecht op de zaak, totdat het hem verschuldigde is betaald of de huurverkoper daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.
Artikel 110
{Levering aan de huurkoper t.b.v. eigendomsoverdracht}
Wanneer de gehele koopprijs met de daarover verschuldigde rente en de kosten die voor rekening van de huurkoper zijn, de kosten van een afzonderlijke overdracht daaronder begrepen, zijn voldaan of de huurkoper van zijn verplichtingen te dier zake op andere wijze is bevrijd dan wel de verjaring van rechtsvordering van de huurverkoper te dier zake is voltooid, is de huurverkoper verplicht onverwijld zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een notariële akte van levering aan de huurkoper of aan de notariële verklaring volgens artikel 30 van de Kadasterwet vereist voor de vervulling van de voorwaarde waaronder de overdracht blijkens een reeds ingeschreven notariële akte van levering is geschied.
Artikel 111
{Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij overdracht o.g.v. huurkoopovereenkomst}
In geval van onbevoegdheid van de huurverkoper tot vervreemding is artikel 88 van Boek 3 van toepassing met dien verstande dat voor de daar vereiste goede trouw van de huurkoper voldoende is dat zijn goede trouw bestond op het tijdstip van de inschrijving van de notariële akte van huurkoop.
Artikel 112
{Dwingend recht bij huurkoopovereenkomsten}
Van de artikelen 101 tot en met 104, 108, 110 en 111 kan niet worden afgeweken.
Onderafdeling 2 Huurkoop van woonruimte
Artikel 113
{Huurkoop van woonruimte}
1.
Deze onderafdeling is van toepassing op de overeenkomst van huurkoop met betrekking tot een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan, indien de huurkoper een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
2.
Deze onderafdeling is niet van toepassing indien de onroerende zaak of het bestanddeel in huurkoop is gegeven als bedrijfsruimte en een, mede gelet op deze bestemming tot bedrijfsruimte, afhankelijke woning tot deze bedrijfsruimte wordt gerekend.
3.
Als huurkoop in de zin van deze afdeling worden mede beschouwd alle overeenkomsten met dezelfde strekking onder welke vorm of benaming dan ook aangegaan.
4.
Onderafdeling 1 is van toepassing voor zover deze onderafdeling daarvan niet afwijkt.
Artikel 114
{Notariële akte vereist bij overeenkomst huurkoop van woonruimte}
1.
Een overeenkomst van huurkoop als bedoeld in artikel 113 wordt aangegaan bij een notariële akte. Een volmacht tot het aangaan van een zodanige overeenkomst moet schriftelijk worden verleend.
2.
Indien van de huurkoopovereenkomst geen notariële akte is opgemaakt, is ieder der partijen jegens de ander verplicht eraan mee te werken dat tussen hen een notariële akte tot stand komt, zulks onverminderd de bevoegdheid de huurovereenkomst in afwachting daarvan reeds met toepassing van artikel 3 te doen inschrijven.
3.
Zolang geen notariële akte is tot stand gekomen, is de overeenkomst vernietigbaar. Indien de huurkoper tot vernietiging overgaat, kan hij het reeds door hem betaalde terug vorderen behoudens een vergoeding voor het door hem reeds van de woning gemaakte gebruik. De huurverkoper kan slechts tot vernietiging overgaan, nadat hij aan de huurkoper een redelijke termijn heeft gesteld om aan de notariële akte mee te werken en deze die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken.
4.
De akte moet in ieder geval vermelden:
a.de koopprijs;
b.welk deel van de te betalen termijnen tot aflossing van de koopprijs strekt en welk deel tot betaling van de verschuldigde rente;
c.welke kosten voor rekening van de huurkoper komen;
d.de tijdstippen waarop de huurkoper de termijnen dient te betalen;
e.de bedingen over voorbehoud en overgang van de eigendom;
f.welke gevolgen zijn verbonden aan vervroegde aflossing door de huurkoper van hetgeen door hem verschuldigd is;
g.de getaxeerde waarde van de woonruimte, zoals deze blijkt uit een taxatierapport betreffende die woonruimte, opgemaakt door een door partijen in onderlinge overeenstemming aangewezen taxateur;
h.op de zaak rustende hypotheken en andere beperkte rechten.
5.
Indien partijen geen overeenstemming bereiken, wijst de kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij een taxateur aan. Het taxatierapport bevat in elk geval een beschrijving en beoordeling van de onderhoudstoestand van de woonruimte.
6.
De notaris gaat niet over tot het verlijden van de akte dan nadat partijen ten minste veertien dagen de tijd hebben gehad om van het in het vierde en vijfde lid bedoelde taxatierapport kennis te nemen en tevens aan de eisen van artikel 122 leden 1–5 is voldaan.
Artikel 115
{Vervroegde aflossing bij huurkoopovereenkomst van woonruimte}
De huurkoper heeft het recht zich te allen tijde geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst te bevrijden met toepassing van de regels van artikel 127.
Artikel 116
{Nietige bedingen in huurkoopovereenkomsten van woonruimte}
1.
Niet kan worden bedongen dat gedurende de contractsperiode een hogere koopprijs wordt vastgesteld, tenzij het met inachtneming van artikel 128 vastgestelde aanpassingen betreft van de in de overeenkomst vermelde rentevoet of het gaat om indexering aan de hand van een van overheidswege vastgesteld indexcijfer.
2.
Evenmin kan worden bedongen dat in geval de huurkoper in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet, de huurkoopovereenkomst van rechtswege wordt ontbonden of eindigt, dan wel door de huurverkoper kan worden ontbonden of beëindigd zonder ingebrekestelling.
3.
De verhuurder mag niet tot ontbinding of beëindiging overgaan dan nadat de bij de ingebrekestelling gestelde redelijke termijn van tenminste twee maanden is verstreken en de huurverkoper de huurkoper heeft uitgenodigd om met hem in overleg te treden over diens betalingsachterstand, tenzij dit van de huurverkoper in redelijkheid niet kan worden gevergd.
Artikel 117
{Dwingend recht bij huurovereenkomsten van woonruimte}
Van de artikelen 113 en 114 kan niet worden afgeweken. Van de artikelen 105, 106, eerste en tweede lid, 107, 109, 115 en 116 kan niet ten nadele van de huurkoper worden afgeweken.
Afdeling 3 Consumentenkredietovereenkomsten betreffende voor bewoning bestemde onroerende zaken
Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 118
{Begripsbepalingen}
1.
In deze titel wordt verstaan onder:
a.consument: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;
b.kredietgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 119 lid 1 krediet verleent of toezegt;
c.kredietovereenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 119 lid 1 waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van een uitgestelde betaling, van een lening of van een soortgelijke financieringsregeling;
d.nevendienst: een dienst die samen met de kredietovereenkomst aan de consument wordt aangeboden;
e.kredietbemiddelaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde de kredietgever of iemand die optreedt als notaris, die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten voor een vergoeding in geld of een andere overeengekomen financiële prestatie:
1°aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt;
2°consumenten bijstaat bij de voorbereiding of ander precontractueel beheer van andere dan de onder 1° bedoelde kredietovereenkomsten, of
3°namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit;
f.verbonden kredietbemiddelaar: een kredietbemiddelaar die optreedt in naam van en onder de onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van:
1°slechts één kredietgever;
2°slechts één groep, of
3°een aantal kredietgevers of groepen die niet de meerderheid van de markt vertegenwoordigen;
g.groep: groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de
geconsolideerde jaarrekening als omschreven in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van
26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële
overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (Pb EU L 182).
h.totaal kredietbedrag: het plafond of de som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst beschikbaar worden gesteld;
i.totale kosten van het aan de consument verleende krediet: alle kosten en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten;
j.het totale door de consument te betalen bedrag: de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;
k.jaarlijks kostenpercentage: de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de in lid 3 bedoelde kosten;
l.debetrentevoet: de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of variabel percentage;
m.kredietwaardigheidsbeoordeling: de evaluatie van de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen tot schuldaflossing worden nagekomen;
n.duurzame drager: ieder hulpmiddel dat de consument in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
o.adviesdiensten: het geven van persoonlijke aanbevelingen aan een consument met betrekking tot een of meer transacties in samenhang met kredietovereenkomsten, hetgeen een afzonderlijke activiteit vormt ten opzichte van de verlening van een krediet en ten opzichte van de in onderdeel e omschreven kredietbemiddelingsactiviteiten;
p.koppelverkoop: het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument;
q.gebundelde verkoop: het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden;
r.lening in vreemde valuta: een kredietovereenkomst waarbij het krediet
1°uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die waarin de consument het inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit de lening moet worden afgelost, of
2°uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die van de lidstaat waar de consument verblijft;
s.Richtlijn: Richtlijn nr. 2014/17/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten
voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot
wijziging van de Richtlijnen
2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (Pb EU L 60);
t.onroerende zaak: een onroerende zaak of een zakelijk recht daarop.
2.
De totale kosten van het krediet dat aan de consument wordt verleend, bedoeld in lid 1, onderdeel i, omvatten mede de kosten voor de waardebepaling van de onroerende zaak, indien die waardebepaling nodig is om het krediet te verkrijgen, met uitzondering van de registratiekosten voor de overdracht van de onroerende zaak. Onder de totale kosten van het aan de consument verleende krediet vallen niet de door de consument te betalen kosten voor de niet-nakoming van de in de kredietovereenkomst vastgestelde verplichtingen.
3.
Voor de toepassing van lid 1, onderdeel k, worden de kosten voor het openen en aanhouden van een specifieke rekening, voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel transacties als kredietopnemingen op die rekening en andere, met betalingstransacties verband houdende kosten in de totale kosten van het krediet voor de consument opgenomen wanneer er een rekening moet worden geopend of aangehouden ter verkrijging van het krediet of ter verkrijging van het krediet onder de geadverteerde voorwaarden.
Artikel 119
{Schakelbepaling}
1.
Deze titel is van toepassing op:
a.kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende zaken, of gewaarborgd worden door een recht op voor bewoning bestemde onroerende zaken; en
b.kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw.
2.
Deze titel is niet van toepassing op:
a.kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever:
1°een eenmalig bedrag, periodieke bedragen of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag ontleend aan de toekomstige verkoop van een voor bewoning bestemde onroerende zaak of een recht op een voor bewoning bestemde onroerende zaak, en
2°pas aflossing van het krediet verlangt wanneer de consument in staat van faillissement is verklaard, op hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel bij overlijden van de consument of bij andere in de overeenkomst opgenomen gebeurtenissen, tenzij de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor de kredietgever het recht heeft de kredietovereenkomst te beëindigen;
b.kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;
c.kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van een zekerheid voor het krediet;
d.kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;
e.kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;
f.kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld en niet onder het toepassingsgebied van lid 1, onderdeel a, vallen;
g.kredietovereenkomsten betreffende kredieten die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke debetrentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven;
h.kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een organisatie is die valt onder de
toepassing van artikel 2 lid 5 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten
en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG (Pb EU L 133).
Onderafdeling 2 Informatieverstrekking en handelingen voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst
Artikel 120
{Reclame betreffende kredietovereenkomsten}
1.
De reclame voor kredietovereenkomsten is eerlijk, duidelijk en niet misleidend en mag geen bewoordingen bevatten die bij de consument valse verwachtingen kunnen scheppen betreffende de beschikbaarheid of de kosten van een krediet.
2.
Alle reclame voor kredietovereenkomsten waarin een rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument worden vermeld, moet de in artikel 11, tweede en vierde lid, van de richtlijn genoemde standaardinformatie bevatten. Deze informatie is naargelang van de voor de reclame gebruikte drager goed leesbaar of duidelijk hoorbaar.
3.
De in artikel 11, lid 2, onderdelen c tot en met i, van de Richtlijn bedoelde informatie wordt verduidelijkt door middel van een representatief voorbeeld dat steeds wordt gevolgd. Hierbij worden de bij of krachtens artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht vastgestelde nadere criteria voor een representatief voorbeeld toegepast.
4.
In de in reclame op te nemen standaardinformatie wordt tevens een beknopte en evenredige waarschuwing met betrekking tot de specifieke aan kredietovereenkomsten verbonden risico’s opgenomen.
5.
Een kredietgever die in reclame voor kredietovereenkomsten het bepaalde in de vorige leden niet in acht neemt, verricht een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 193b van Boek 6.
Artikel 121
{Koppelverkoop en gebundelde verkoop}
1.
De kredietgever heeft het recht tot gebundelde verkoop. Koppelverkoop is niet toegelaten.
2.
Onverminderd lid 1 kan de kredietgever de consument, een familielid of een persoon uit de onmiddellijke omgeving van de consument verzoeken:
a.een beleggingsproduct of een particulier pensioenproduct te openen of aan te houden, indien dit product, dat hoofdzakelijk de belegger een inkomen tijdens pensionering biedt, tevens dient als bijkomende zekerheid voor de kredietgever in geval van wanbetaling, dan wel om kapitaal op te bouwen om het krediet terug te betalen of af te lossen, of tegoeden samen te voegen om het krediet te verkrijgen;
b.een afzonderlijke kredietovereenkomst te sluiten in combinatie met een kredietovereenkomst op basis van gedeelde vermogens om het krediet te verkrijgen.
3.
De kredietgever kan van de consument verlangen dat hij over een verzekeringspolis met betrekking tot de kredietovereenkomst beschikt. De kredietgever is verplicht de verzekeringspolis van een andere dan de dienstverlener van zijn voorkeur te aanvaarden, mits de door die polis geboden waarborg gelijk is aan die van de door de kredietgever voorgestelde verzekeringspolis.
Artikel 122
{Precontractuele gepersonaliseerde informatieplicht}
1.
De kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar verstrekt de consument onverwijld nadat hij de nodige informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt en ruimschoots voordat hij door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, de op zijn persoon toegesneden informatie die hij nodig heeft om de op de markt beschikbare kredietproducten te kunnen vergelijken en de respectievelijke implicaties ervan te kunnen beoordelen en zo een geïnformeerd besluit over het sluiten van een kredietovereenkomst te kunnen nemen.
2.
De op de persoon van de consument toegesneden informatie wordt op papier of op een andere duurzame drager verstrekt door middel van het in bijlage K van het in artikel 112d Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft opgenomen model.
3.
Een voor de kredietgever bindend aanbod wordt aan de consument gedaan op de in het tweede lid bedoelde wijze en gaat vergezeld van het daar bedoelde model, tenzij dit eerder aan de consument is verstrekt en de kenmerken van het aanbod niet afwijken van de informatie die in dat eerdere aan de consument verstrekte model was opgenomen.
4.
Indien de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar aan de consument aanvullende informatie verstrekt, wordt dit in een afzonderlijk document aan de consument ter beschikking gesteld, dat bij het in het tweede lid bedoelde model kan worden gevoegd.
5.
De kredietovereenkomst komt niet tot stand dan nadat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar de consument bij het doen van een bindend aanbod als bedoeld in lid 3 op papier of op een andere duurzame drager een exemplaar van de voorgenomen kredietovereenkomst heeft verstrekt en waarbij wordt meegedeeld dat dit aanbod gedurende veertien dagen voor de kredietgever bindend blijft.
6.
Indien de debetrentevoet of andere, op het aanbod toepasselijke kosten worden bepaald aan de hand van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten, kunnen de debetrentevoet of andere kosten afwijken van die van het aanbod overeenkomstig de waarde van de onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten.
Artikel 123
{Verplichtingen bij sluiten kredietovereenkomst door tussenkomst kredietbemiddelaar}
1.
Indien de kredietovereenkomst wordt gesloten door tussenkomst van een kredietbemiddelaar, wordt door deze ruimschoots voordat hij de in artikel 118, lid 1, onder e, genoemde kredietbemiddelingsactiviteiten uitoefent, aan de consument op papier of op een andere duurzame drager vermeld:
a.de identiteit en het geografische adres van de kredietbemiddelaar;
b.het register als bedoeld in artikel 1:107 van de Wet op het financieel toezicht, waarin de kredietbemiddelaar is ingeschreven en indien mogelijk, het registratienummer en de wijze waarop deze registratie geverifieerd kan worden;
c.of de kredietbemiddelaar verbonden is of uitsluitend met een of meer kredietgevers werkt, met verstrekking van de naam van de kredietgever of kredietgevers voor wie de kredietbemiddelaar optreedt.
d.of de kredietbemiddelaar adviesdiensten aanbiedt;
e.de vergoeding die de consument in voorkomend geval aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten verschuldigd is of, indien dat niet mogelijk is, de wijze om de vergoeding te berekenen;
f.volgens welke procedures consumenten of andere belanghebbenden klachten over kredietbemiddelaars intern kunnen indienen en, in voorkomend geval, hoe gebruik kan worden gemaakt van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures.
2.
De kredietbemiddelaar is verplicht de vergoeding die de consument voor zijn dienstverlening aan hem dient te betalen, mee te delen aan de kredietgever teneinde het jaarlijks kostenpercentage te kunnen berekenen.
3.
Indien de kredietbemiddelaar niet aan zijn in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen voldoet, is de consument geen vergoeding voor zijn dienstverlening verschuldigd.
Onderafdeling 3 Jaarlijks kostenpercentage
Artikel 124
{Jaarlijks kostenpercentage bij kredietovereenkomst}
1.
Het jaarlijks kostenpercentage wordt door de kredietgever berekend overeenkomstig artikel 17 van de Richtlijn en bijlage I bij de Richtlijn.
2.
Indien in de kredietovereenkomst is overeengekomen dat de debetrentevoet kan worden gewijzigd, licht de kredietgever de consument door middel van het in bijlage II bij de Richtlijn opgenomen model in over de mogelijke effecten van wijzigingen op de te betalen bedragen en op het jaarlijkse kostenpercentage. De kredietgever verstrekt aan de consument een bijkomend jaarlijks kostenpercentage met een toelichting van de mogelijke risico’s die aan een significante verhoging van de debetrentevoet verbonden zijn. Indien de debetrentevoet niet beperkt is, wordt de consument tevens gewaarschuwd dat de totale kredietkosten voor de consument, zoals getoond in het jaarlijks kostenpercentage, kunnen wijzigen.
3.
Lid 2 is niet van toepassing op kredietovereenkomsten waarbij de debetrentevoet vaststaat voor een eerste periode van ten minste vijf jaar en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode. In het in de bijlage II bij de Richtlijn opgenomen model wordt hiervoor in een bijkomend, illustratief jaarlijks kostenpercentage voorzien.
Onderafdeling 4 Informatie en rechten betreffende kredietovereenkomsten
Artikel 125
{Bewijslast bij onjuiste beoordeling kredietwaardigheid consument}
1.
De kredietgever kan de kredietovereenkomst niet ten nadele van de consument beëindigen of wijzigen op grond van een onjuist uitgevoerde beoordeling van de kredietwaardigheid, tenzij de consument bewust informatie in de zin van artikel 4:34, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
2.
De kredietgever kan de kredietovereenkomst niet beëindigen op grond van door de consument onvolledig verstrekte informatie voor het sluiten van de kredietovereenkomst, tenzij de consument bewust informatie heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
Artikel 126
{Kredietovereenkomsten in vreemde valuta}
1.
Indien de kredietovereenkomst in vreemde valuta is uitgedrukt, heeft de consument met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten het recht om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta of kan de consument een beroep doen op andere maatregelen op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument in het kader van de overeenkomst blootstaat, wordt beperkt.
2.
De in lid 1, onder a, bedoelde andere valuta zijn:
a.de valuta waarin de consument hoofdzakelijk zijn inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit het krediet moet worden afgelost, zoals aangegeven op het tijdstip waarop ten behoeve van de kredietovereenkomst de recentste kredietwaardigheidsbeoordeling werd opgemaakt; of
b.de valuta van de lidstaat waar de consument op het tijdstip van de totstandkoming van de kredietovereenkomst zijn verblijfplaats had of waar hij bij de omzetting zijn verblijfplaats heeft.
3.
Indien de consument het recht heeft de kredietovereenkomst in een andere valuta om te zetten, als bedoeld in lid 1, onder a, geschiedt de omrekening tegen de wisselkoers die van toepassing is op de dag waarop de omzetting wordt aangevraagd, tenzij in de kredietovereenkomst anders is bepaald.
4.
Maatregelen waarop de consument een beroep kan doen, als bedoeld in lid 1, onder b, zijn het stellen van bovengrenzen door de kredietgever of, in de gevallen waarin deze volstaan om het wisselkoersrisico te beperken, het geven van waarschuwingen.
5.
De consument die een lening in vreemde valuta is aangegaan, wordt door de kredietgever regelmatig op papier of door middel van een andere duurzame drager gewaarschuwd, ten minste indien de waarde van het totale uitstaande, nog door de consument te betalen bedrag of de waarde van de afbetalingstermijnen meer dan 20 procent afwijkt van de waarde die zou gelden indien de wisselkoers van de valuta van de lidstaat zou worden toegepast, die gold op het tijdstip waarop de overeenkomst werd gesloten. De waarschuwing bevat informatie over de stijging van het totale, door de consument te betalen bedrag, zet in voorkomend geval uiteen dat de consument het recht heeft om de overeenkomst in een andere valuta om te zetten met de daartoe geldende voorwaarden en geeft uitleg over elk ander toepasselijk mechanisme ter beperking van het wisselkoersrisico waaraan de consument is blootgesteld.
6.
De op grond van de leden 1 tot en met 5 toepasselijke regelingen worden aan de consument in het in bijlage II bij de Richtlijn opgenomen model en in de kredietovereenkomst meegedeeld. Indien in de kredietovereenkomst geen bepaling is opgenomen om het wisselkoersrisico, waaraan de consument is blootgesteld, te beperken tot een schommeling in de wisselkoers van 20 procent, wordt in het eerdergenoemde model met een voorbeeld geïllustreerd wat de gevolgen zijn van een wisselkoersschommeling van 20 procent.
Artikel 127
{Vervroegde aflossing kredietovereenkomst}
1.
De consument heeft het recht om zich vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst te kwijten. In dat geval heeft de consument recht op een vermindering van de totale kredietkosten die gelijk is aan de rente en de kosten voor de resterende duur van de overeenkomst.
2.
De kredietgever kan in de kredietovereenkomst opnemen dat een vervroegde aflossing alleen is toegestaan op bepaalde data, met inachtneming van een bepaalde termijn of termijnen, met inachtneming van bepaalde minimumbedragen, dan wel tegen betaling van een vergoeding.
3.
Indien in de kredietovereenkomst is overeengekomen dat de kredietgever in geval van een vervroegde aflossing recht heeft op een vergoeding, is deze vergoeding een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn. De vergoeding mag het door de kredietgever geleden financiële nadeel niet overschrijden. Aan de consument mag geen boete worden opgelegd.
4.
Indien de consument vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst wenst te voldoen, deelt de kredietgever hem onmiddellijk na ontvangst van diens verzoek, op papier of op een andere duurzame drager, de informatie mee die hij nodig heeft om die mogelijkheid te kunnen overwegen. De kredietgever verstrekt aan de consument ten minste een berekening van de gevolgen voor de consument die vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen voldoet met een duidelijke vermelding van de daarbij gehanteerde hypothesen, die elk redelijk en verdedigbaar zijn.
Artikel 128
{Informatieplicht kredietgever m.b.t wijzigingen in debetrentevoet}
1.
De kredietgever stelt de consument op papier of op een andere duurzame drager in kennis van wijzigingen in de debetrentevoet voordat deze ingaan. Daarbij worden ten minste het bedrag van de betalingen vermeld die moeten worden verricht nadat de nieuwe debetrentevoet in werking is getreden, alsook bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2.
De partijen kunnen evenwel in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de informatie, bedoeld in lid 1, periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging in de debetrentevoet rechtstreeks met de wijziging van een referentierentevoet samenhangt, het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever en samen met het bedrag van de nieuwe periodieke betalingstermijnen persoonlijk aan de consument wordt meegedeeld.
3.
Indien wijzigingen in de debetrentevoet worden vastgesteld door middel van een veiling op de kapitaalmarkten en het aldus voor de kredietgever niet mogelijk is om de consument te informeren voordat de wijziging toegepast kan worden, verschaft de kredietgever tijdig voor de veiling aan de consument op papier of door middel van een ander duurzaam medium informatie over de op handen zijnde procedure en geeft hij een aanwijzing omtrent het mogelijke effect ervan op de debetrentevoet.
Artikel 128a
{Bescherming consument bij betalingsachterstand}
1.
Indien de consument in verzuim is met zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst, mag de kredietgever niet tot aanzegging van de executie als bedoeld in artikel 544 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overgaan dan nadat ten minste twee maanden na het tijdstip waarop de vordering opeisbaar is geworden, zijn verstreken en de kredietgever de consument persoonlijk heeft uitgenodigd om in overleg te treden over diens betalingsachterstand, tenzij in redelijkheid niet van de kredietgever kan worden gevergd dat hij voormelde termijn in acht neemt of de consument persoonlijk benadert om te overleggen.
2.
Onverminderd het recht op wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is de vergoeding die de consument aan de kredietgever verschuldigd is wegens niet-nakoming van zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, niet hoger dan hetgeen nodig is ter vergoeding van de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden.
Onderafdeling 5 Slotbepalingen
Artikel 128b
{Kosteloze informatieverstrekking, verplichting tot}
De kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar brengt de consument geen kosten in rekening voor zijn informatieverplichtingen uit hoofde van deze titel.
Artikel 128c
{Dwingende recht}
1.
Van het bepaalde bij deze titel kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken.
2.
De consument kan de hem krachtens deze titel toegekende bescherming niet worden ontzegd als gevolg van de wijze waarop overeenkomsten zijn opgesteld, met name doordat een kredietovereenkomst in de zin van deze Richtlijn is opgenomen in een kredietovereenkomst waarvan de aard of het doel het mogelijk maakt de toepassing van die maatregelen te ontwijken.
Titel 2c Geldlening
Artikel 129
{Geldlening}
1.
De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.
2.
Indien is overeengekomen dat de kredietnemer door een enkele verklaring, een betalingsopdracht daaronder begrepen, de kredietgever kan verplichten hem een som geld te verstrekken, komt pas door deze verklaring de geldlening tot stand.
Artikel 129a
{Schakelbepaling}
Indien op een overeenkomst van geldlening tevens titel 2A of titel 2B van toepassing is, zijn de bepalingen van titel 2A of titel 2B en die van deze titel naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van titel 2A of titel 2B van toepassing.
Artikel 129b
{Geldlening door particulier}
Indien de uitlener een natuurlijke persoon is die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, bindt de overeenkomst hem niet voordat het geld daadwerkelijk aan de lener is verstrekt of de uitlener zich schriftelijk tot de verstrekking verbonden heeft.
Artikel 129c
{Rente bij geldlening}
1.
Indien beide partijen natuurlijke personen zijn en geen van beide partijen in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, is over het geleende bedrag slechts rente verschuldigd, indien dit schriftelijk is bedongen.
2.
In andere gevallen is de lener verplicht over de geleende som rente te betalen, tenzij uit de overeenkomst voortvloeit dat geen rente verschuldigd is.
Artikel 129d
{Renteberekening bij geldlening}
Indien uit de overeenkomst voortvloeit dat over de geleende som rente verschuldigd is, maar de hoogte van die rente niet door partijen is bepaald, moet de rente volgens de voor wettelijke rente vastgestelde rentevoet worden berekend.
Artikel 129e
{Opeisbaarheid vordering tot teruggave geldlening}
De lener is verplicht het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit.
Artikel 129f
{Opeisbaarheid, bepaling door rechter van tijdstip}
Indien is overeengekomen dat een lener de geleende geldsom terug zal betalen, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de rechter, naar gelang van de omstandigheden, het tijdstip van de opeisbaarheid nader kunnen bepalen.
Titel 2d Overeenkomst van pandbelening
Artikel 130
{Pandbelening, definities}
1.
De overeenkomst van pandbelening is de overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:
a.hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft;
b.hetzij dat de pandbelener de zaak terstond aan het pandhuis in eigendom overdraagt, maar het pandhuis gehouden is de zaak aan de pandbelener terug te geven, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan.
2.
De onderhavige titel is mede van toepassing op iedere overeenkomst, aangegaan onder welke vorm of benaming dan ook, met dezelfde strekking als een overeenkomst van pandbelening als bedoeld in lid 1.
Artikel 131
{Begripsbepalingen}
In deze titel wordt verstaan onder
a.
pandhuis: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt;
b.
beleentermijn: de in de overeenkomst van pandbelening overeengekomen termijn waarbinnen de pandbelener de hem ter beschikking gestelde geldsom moet terugbetalen en de pandbeleningsvergoeding moet voldoen, voordat het pandhuis verplicht is de zaak aan de pandbelener terug te geven;
c.
pandbeleningsvergoeding: alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt;
d.
maand: kalendermaand dan wel de periode tussen een dag van een kalendermaand en het einde van de overeenkomstige dag van de volgende kalendermaand.
Artikel 132
{Pandbelening, werkingssfeer}
Deze titel is slechts van toepassing, indien de pandbelener een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 133
{Pandbelening, informatieverstrekking aan pandbelener}
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 193c–193e van Boek 6 stelt het pandhuis, voordat de pandbelener aan de overeenkomst van pandbelening is gebonden, deze in staat om kennis te nemen van de volgende informatie:
a.de pandbeleningsvergoeding per maand uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom;
b.de lengte van de beleentermijn.
Artikel 134
{Pandbelening, vastleggen overeenkomst}
1.
De overeenkomst van pandbelening wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. Het pandhuis verstrekt de pandbelener een exemplaar van de overeenkomst van pandbelening en behoudt zelf ook een exemplaar.
2.
In de overeenkomst van pandbelening worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a.de identiteit en geografische adressen van de pandbelener en het pandhuis en van de eventueel opgetreden tussenpersoon;
b.een omschrijving van de beleende zaak;
c.de aan de pandbelener ter beschikking gestelde geldsom;
d.de lengte van de beleentermijn;
e.het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder a dan wel het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b;
f.de pandbeleningsvergoeding per maand, uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom, en de wijze waarop deze vergoeding berekend is;
g.het totale bedrag dat de pandbelener binnen de beleentermijn moet betalen om recht op teruggave van de zaak te hebben, uitgaande van voldoening van dat bedrag op de laatste dag van de beleentermijn en met aanduiding van de wijze waarop dat bedrag bij eerdere voldoening wordt berekend;
h.de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de beleentermijn kan worden verlengd;
i.het recht van de pandbelener op onverwijlde afgifte bedoeld in artikel 135 lid 2;
j.de verdere voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn.
Artikel 135
{Pandbelening, beleentermijn}
1.
De beleentermijn bedraagt ten minste twee maanden.
2.
Gedurende de beleentermijn en, in geval van verlenging, gedurende de verlengde beleentermijn, heeft de pandbelener te allen tijde recht op onverwijlde afgifte van de beleende zaak tegen terugbetaling van de ter beschikking gestelde geldsom en voldoening van de pandbeleningsvergoeding.
Artikel 136
{Pandbelening, beding}
Indien bij de overeenkomst van pandbelening het beding, bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b is gemaakt, heeft volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding tot gevolg dat de pandbelener de eigendom van de zaak van rechtswege de zaak opnieuw verkrijgt, als ware de overdracht aan het pandhuis onder de ontbindende voorwaarde van deze terugbetaling geschied.
Artikel 137
{Pandbelening, pandbeleningsvergoeding}
De pandbeleningsvergoeding wordt berekend in de vorm van een maandrente van ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld percentage van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom.
Artikel 138
{Pandbelening, schakelbepaling}
Op een overeenkomst van pandbelening als bedoeld in artikel 130 lid 1, aanhef en onder a, zijn de regels betreffende pandrecht op roerende zaken van toepassing behoudens de artikelen 233, 234, 235, 237, 241, 242, 243 lid 2, 244, 248, 249, 250, 251, 252, 253, 254 en 256 van Boek 3.
Artikel 139
{Pandbelening, verlies}
Indien de pandbelener niet binnen de beleentermijn de geldsom volledig terugbetaalt en de pandbeleningsvergoeding volledig voldoet, draagt het pandhuis het verlies dat hij ten opzichte van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom met pandbeleningsvergoeding lijdt.
Artikel 140
{Pandbelening, nadeel pandbelener}
Van deze titel kan niet ten nadele van de pandbelener worden afgeweken.
Titel 3 Schenking
Artikel 175
{Schenking}
1.
Schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene
partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de
begiftigde, verrijkt.
{Schenkingsaanbod }
2.
Het tot een bepaalde persoon gericht schenkingsaanbod geldt als
aangenomen, wanneer deze na er van kennis te hebben genomen het niet onverwijld
heeft afgewezen.
Artikel 176
{Misbruik van omstandigheden bij schenking}
lndien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door
misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust bij een beroep op
vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde, tenzij van
de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de
bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid
en billijkheid zou zijn.
Artikel 177
{Rechtsgevolgen overlijden schenker}
1.
Voor zover een schenking de strekking heeft dat zij pas na het
overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het
leven van de schenker is uitgevoerd, vervalt zij met het overlijden van de
schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van
de schenking een notariële akte is opgemaakt. Voor zover de schenking
betrekking heeft op kleren, lijfstoebehoren, bepaalde lijfsieraden, bepaalde
tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken, kan worden volstaan met een
door de schenker geheel met de hand geschreven, gedagtekende en ondertekende
onderhandse akte.
2.
Indien een bevoegdheid is bedongen tot herroeping van een
schenkingsovereenkomst als bedoeld in lid 1, kan deze herroeping behalve bij
een tot de begiftigde gerichte verklaring ook bij een uiterste wilsbeschikking
van de schenker zonder mededeling aan de begiftigde geschieden.
Artikel 178
{Vernietiging van schenking bij ziekte }
1.
Een schenking is vernietigbaar, indien zij gedurende een ziekte van de
schenker wordt gedaan hetzij aan een beroepsbeoefenaar op het gebied van de
individuele gezondheidszorg die hem bijstand verleent, hetzij aan een
geestelijk verzorger die hem gedurende de ziekte bijstaat.
2.
Ook is een schenking vernietigbaar indien zij gedurende een verblijf
van de schenker in een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of
geestelijk gestoorden bestemde instelling wordt gedaan aan degene die de
instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam
is.
{Schakelbepaling }
3.
Artikel 62 leden 2 en 3 van Boek 4 is
van overeenkomstige toepassing.
{Verjaring van bevoegdheid tot vernietiging van schenking bij ziekte}
4.
De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de leden 1 en 2 verjaart
drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte, onderscheidenlijk het in lid 2
bedoelde verblijf, is geëindigd.
{Vernietiging na overlijden schenker}
5.
Na het overlijden van de schenker kan de vernietiging van de schenking
op grond van lid 1 of lid 2 mede plaatsvinden door een ieder die door de
schenking nadeel lijdt. De vernietiging vindt slechts plaats voor zover deze
nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de
vernietigingsgrond beroept. Een rechtsvordering tot vernietiging ingevolge de
eerste zin verjaart op een met overeenkomstige toepassing van
artikel 54 van Boek 4 te bepalen
tijdstip, en in ieder geval drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte,
onderscheidenlijk het in lid 2 bedoelde verblijf, is geëindigd.
Artikel 179
{Verval aanbod tot schenking na overlijden aanbieder}
1.
Een aanbod tot schenking dat de aanbieder ten tijde van zijn overlijden
nog kon herroepen, komt, in afwijking van
artikel 222 van Boek 6, door zijn dood
te vervallen, tenzij uit een overeenkomst of uit het aanbod zelf het tegendeel
voortvloeit.
2.
Is het aanbod bij wijze van uitloving voor een bepaalde tijd gedaan,
dan komt het door het overlijden van de aanbieder binnen die tijd te vervallen,
indien ten tijde van het overlijden een gewichtige reden tot herroeping als
bedoeld in
artikel 220 lid 1 van Boek 6 bestond of
het overlijden zelf een zodanige reden oplevert; alsdan is
artikel 220 lid 2 van Boek 6 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 180
{Schakelbepaling }
Op schenkingen onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij
aansluitende schenking onder opschortende voorwaarde zijn de
artikelen 140 lid 1 en
141 van Boek 4 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 181
{Bestaansvereiste begiftigde na overlijden aanbieder bij schenking}
1.
Een aanbod tot schenking dat door de dood van de aanbieder niet
vervalt, kan niet worden aanvaard door iemand die op het tijdstip van
overlijden van de aanbieder nog niet bestond.
2.
Lid 1 is niet van toepassing:
a.indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij schenkt aan een
afstammeling van zijn vader of moeder, bij het overlijden van die afstammeling
of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan diens alsdan bestaande
afstammelingen staaksgewijze;
b.indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij aan iemand
schenkt, bij het overlijden van de begiftigde of op een eerder tijdstip zal ten
deel vallen aan een afstammeling van een ouder van de schenker, en tevens dat,
indien die afstammeling dat tijdstip niet overleeft, diens alsdan bestaande
afstammelingen staaksgewijze in diens plaats zullen treden;
c.indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen de begiftigde van het
hem geschonkene bij zijn overlijden of op een eerder tijdstip onverteerd zal
hebben gelaten, alsdan zal ten deel vallen aan een dan bestaande bloedverwant
van de schenker in de erfelijke graad.
Artikel 182
{Onderbewindstelling van geschonkene}
1.
Bij een aanbod tot schenking dat schriftelijk wordt gedaan, kan worden
bepaald dat het geschonkene onder bewind zal staan.
2.
Het bewind heeft dezelfde rechtsgevolgen als een bij uiterste
wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande dat
a.de termijnen bedoeld in de
artikelen 178 leden 1 en 2,
179 lid 2 en
180 lid 2 van Boek 4, aanvangen op het
tijdstip waarop de schenking wordt uitgevoerd, en
b.het bewind, voor zover het niet in het belang van een ander dan de
begiftigde is ingesteld, ook eindigt wanneer de schenker en de begiftigde een
gemeenschappelijk besluit tot opheffing schriftelijk ter kennis van de
bewindvoerder brengen.
Artikel 183
{Aansprakelijkheid schenker voor gebreken}
1.
Een schenker is voor gebreken in het recht of voor feitelijke gebreken
alleen aansprakelijk, wanneer hij deze niet heeft opgegeven ofschoon zij hem
bekend waren, en de begiftigde deze gebreken niet ter gelegenheid van de
aflevering van het geschonken goed had kunnen ontdekken.
2.
Deze aansprakelijkheid strekt zich, behoudens in het geval van bedrog,
niet uit tot schade geleden ten aanzien van het geschonken goed zelf.
Artikel 184
{Vernietiging van schenking}
1.
In de navolgende gevallen is een schenking, ongeacht of zij reeds is
uitgevoerd, vernietigbaar:
a.indien de begiftigde in verzuim is met de voldoening van een hem
bij de schenking opgelegde verplichting, waarvan noch de schenker noch een
derde nakoming kan vorderen;
b.indien de begiftigde opzettelijk een misdrijf jegens de schenker of
diens naaste betrekkingen pleegt;
c.indien een begiftigde die wettelijk of krachtens overeenkomst
verplicht is tot onderhoud van de schenker bij te dragen, in verzuim is deze
verplichting na te komen.
2.
In lid 1, onder b, wordt mede verstaan onder misdrijf: poging tot,
voorbereiding van en deelneming aan een misdrijf.
Artikel 185
{Vernietiging van bevoegdheid tot schenking}
1.
Rechtsvorderingen tot vernietiging van de schenking op grond van
artikel 184 verjaren door verloop van een
jaar, te rekenen van de dag waarop het feit dat grond tot vernietiging
oplevert, ter kennis van de schenker is gekomen.
2.
Na het overlijden van de schenker kan vernietiging van de schenking op
grond van het in het vorige artikel bepaalde slechts plaatsvinden door een
rechterlijke uitspraak en, in de gevallen genoemd in
artikel 184 lid 1, onder b en c, alleen indien
het feit dat grond tot vernietiging oplevert, de dood van de schenker heeft
veroorzaakt.
Artikel 186
{Schakelbepaling }
1.
De bepalingen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op
andere giften dan schenkingen, voor zover de strekking van de betrokken
bepalingen in verband met de aard van de handeling zich daartegen niet
verzet.
{Gift}
2.
Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen
die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt.
Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft
ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in
de eerste volzin niet beschouwd als gift.
Artikel 187
{Tegenprestatie begiftigde}
1.
Is de begiftigde in verband met de gift gehouden een tegenprestatie te
verrichten, dan is
artikel 186 lid 1, behoudens voor zover het
artikel 182 betreft, van toepassing, en gelden
voorts de volgende twee leden.
2.
In het geval, bedoeld in
artikel 177 lid 1, vervalt de gift niet, doch
is zij vernietigbaar. De vernietiging werkt terug tot het overlijden van degene
die de gift doet. De bevoegdheid tot vernietiging vervalt indien de begiftigde
tijdig een aanvullende prestatie toezegt, die de handeling haar in
artikel 186 lid 2 bedoelde strekking ontneemt.
Bovendien kan de rechter op verlangen van een erfgenaam of van de begiftigde,
in plaats van de vernietiging uit te spreken, te dien einde de gevolgen van de
handeling wijzigen.
3.
ls de gift vernietigbaar op grond van
artikel 178, dan is
artikel 54 van Boek 3 van
overeenkomstige toepassing.
4.
Op handelingen die ten dele als gift, ten dele als nakoming van een
natuurlijke verbintenis zijn te beschouwen, zijn de vorige leden van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 188
{Begunstiging bij sommenverzekering}
1.
De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering wordt,
wanneer zij is aanvaard of kan worden aanvaard, aangemerkt als een gift, tenzij
zij geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan een uit schenking. De
artikelen 177,
179,
181,
182 en187 zijn op deze giften niet van
toepassing.
2.
Als waarde van een gift door begunstiging bij een sommenverzekering
geldt de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten op uitkering. Indien de
begunstiging slechts ten dele als gift wordt aangemerkt, geldt als waarde van
de gift een evenredig deel van de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten
op uitkering.
3.
Het bedrag dat de verzekeraar krachtens de wet of een overeenkomst met
de verzekeringnemer op de uitkering inhoudt, komt in de eerste plaats op de
waarde van de gift in mindering.
Titel 4 Huur
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 201
{Huurovereenkomst}
1.
Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de
verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een
gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een
tegenprestatie.
2.
Huur kan ook op vermogensrechten betrekking hebben. In dat
geval zijn de bepalingen van deze afdeling en de
afdelingen 2–4 van toepassing, voor zover de
strekking van die bepalingen of de aard van het recht zich daartegen niet
verzet.
3.
De pachtovereenkomst wordt niet als huur aangemerkt.
Artikel 202
{Genotsrecht bij huur}
Indien de huurder recht heeft op de vruchten van de zaak,
geldt dit recht als een genotsrecht als bedoeld in
artikel 17 van Boek 5. De huurder verkrijgt
dit recht van de dag van ingang van de huur af met dien verstande dat
burgerlijke vruchten van dag tot dag berekend worden.
Afdeling 2 Verplichtingen van de
verhuurder
Artikel 203
{Terbeschikkingstelling van zaak aan huurder}
De verhuurder is verplicht de zaak ter beschikking van de
huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik
noodzakelijk is.
Artikel 204
{Gebrek zaak bij huur}
1.
De verhuurder heeft met betrekking tot gebreken van de zaak
de in deze afdeling omschreven verplichtingen.
2.
Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een
andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan
de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van
de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als
waarop de overeenkomst betrekking heeft.
3.
Een feitelijke stoornis door derden zonder bewering van
recht als bedoeld in
artikel 211 en een bewering van recht zonder
feitelijke stoornis zijn geen gebreken in de zin van lid 2.
Artikel 205
{Schakelbepaling}
De uit deze afdeling voortvloeiende rechten van de huurder
komen aan deze toe, onverminderd alle andere rechten en vorderingen.
Artikel 206
{Herstel gebreken bij huur}
1.
De verhuurder is verplicht op verlangen van de huurder
gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de
gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te
vergen.
2.
Deze verplichting geldt niet ten aanzien van de kleine
herstellingen tot het verrichten waarvan de huurder krachtens
artikel 217 verplicht is, en ten aanzien van
gebreken voor het ontstaan waarvan de huurder jegens de verhuurder
aansprakelijk is.
3.
Is de verhuurder met het verhelpen in verzuim, dan kan de
huurder dit verhelpen zelf verrichten en de daarvoor gemaakte kosten, voor
zover deze redelijk waren, op de verhuurder verhalen, desgewenst door deze in
mindering van de huurprijs te brengen. Hiervan kan niet ten nadele van de
huurder worden afgeweken.
Artikel 207
{Vermindering huurprijs bij gebrek}
1.
De huurder kan in geval van vermindering van huurgenot ten
gevolge van een gebrek een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs
vorderen van de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven
aan de verhuurder of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om
tot maatregelen over te gaan, tot die waarop het gebrek is verholpen.
2.
De huurder heeft geen aanspraak op huurvermindering terzake
van gebreken die hij krachtens
artikel 217 verplicht is te verhelpen, of
voor het ontstaan waarvan hij jegens de verhuurder aansprakelijk is.
Artikel 208
{Vergoeding van schade veroorzaakt door gebrek bij huur}
Onverminderd de gevolgen van niet-nakoming van de
verplichting van
artikel 206 is de verhuurder tot vergoeding
van de door een gebrek veroorzaakte schade verplicht, indien het gebrek na het
aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede
indien het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de
verhuurder het toen kende of had behoren te kennen, of toen aan de huurder
heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet had.
Artikel 209
{Dwingend recht }
Van de
artikelen 206, leden 1 en 2,
207 en 208 kan niet ten nadele van de huurder
worden afgeweken voor zover het gaat om gebreken die de verhuurder bij het
aangaan van de overeenkomst kende of had behoren te kennen.
Artikel 210
{Ontbinding huur vanwege gebreken}
1.
Indien een gebrek dat de verhuurder ingevolge
artikel 206 niet verplicht is te verhelpen,
het genot dat de huurder mocht verwachten, geheel onmogelijk maakt, is zowel de
huurder als de verhuurder bevoegd de huur op de voet van
artikel 267 van Boek 6 te ontbinden.
2.
Een verplichting van een der partijen tot schadevergoeding
ter zake van een gebrek omvat mede de door het eindigen van de huur ingevolge
lid 1 veroorzaakte schade.
Artikel 211
{Vordering tegen huurder door derde}
1.
Wanneer tegen de huurder door een derde een vordering wordt
ingesteld tot uitwinning of tot verlening van een recht waarmee de zaak waarop
de huurovereenkomst betrekking heeft, ingevolge die overeenkomst niet belast
had mogen zijn, is de verhuurder na kennisgeving daarvan door de huurder
gehouden in het geding te komen ten einde de belangen van de huurder te
verdedigen.
2.
De verhuurder moet aan de huurder alle door deze vordering
ontstane kosten vergoeden, doch, als de kennisgeving niet onverwijld is
geschied, alleen de na de kennisgeving ontstane kosten.
{Vordering tegen onderhuurder door hoofdverhuurder}
3.
Wanneer tegen de onderhuurder een vordering betreffende het
ondergehuurde wordt ingesteld door de hoofdverhuurder, zijn de voorgaande leden
van overeenkomstige toepassing op de onderverhuurder. Voor
de toepassing van artikel 2.9.5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
wordt deze vordering gelijkgesteld aan een vordering tot uitwinning.
Afdeling 3 De verplichtingen van de
huurder
Artikel 212
{Tegenprestatie huurder}
De huurder is verplicht de tegenprestatie op de
overeengekomen wijze en tijdstippen te voldoen.
Artikel 213
{Goed huurderschap}
De huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van
de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen.
Artikel 214
{Gebruik zaak door huurder}
De huurder is slechts bevoegd tot het gebruik van de zaak dat
is overeengekomen, en, zo daaromtrent niets is overeengekomen, tot het gebruik
waartoe de zaak naar zijn aard bestemd is.
Artikel 215
{Verandering inrichting door huurder}
1.
De huurder is niet bevoegd de inrichting of gedaante van
het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke
toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om veranderingen en toevoegingen
die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden
ongedaan gemaakt en verwijderd.
2.
Indien het de huur van woonruimte betreft, verleent de
verhuurder binnen acht weken de toestemming in ieder geval, indien de
voorgenomen veranderingen de verhuurbaarheid van het gehuurde niet schaden, dan
wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde.
3.
Indien de verhuurder de toestemming niet verleent, kan de
huurder vorderen dat de rechter hem zal machtigen tot het aanbrengen van de
veranderingen. Indien de verhuurder niet tevens de eigenaar, vruchtgebruiker of
erfpachter van de zaak is, draagt de verhuurder ervoor zorg dat ook de
eigenaar, vruchtgebruiker of erfpachter tijdig in het geding wordt geroepen.
Indien op de zaak een hypotheek rust, bestaat deze verplichting tevens ten
aanzien van de hypotheekhouder.
4.
De rechter wijst de vordering in ieder geval toe, indien de
verhuurder op grond van lid 2 toestemming had behoren te geven. In andere
gevallen wijst hij de vordering slechts toe, indien de veranderingen
noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van het gehuurde door de huurder
of het woongenot verhogen en geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de
verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten.
5.
De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of
daarbij een last opleggen; hij kan op vordering van de verhuurder de huurprijs
verhogen, indien de veranderingen daartoe aanleiding geven.
6.
Van de voorgaande leden kan niet ten nadele van de huurder
worden afgeweken, tenzij het de buitenzijde van gehuurde woonruimte betreft.
Artikel 216
{Veranderingen ongedaan maken die zijn aangebracht door huurder}
1.
De huurder is tot de ontruiming bevoegd door hem
aangebrachte veranderingen en toevoegingen ongedaan te maken, mits daarbij het
gehuurde in de toestand wordt gebracht, die bij het einde van de huur
redelijkerwijs in overeenstemming met de oorspronkelijke kan worden
geacht.
2.
De huurder is niet verplicht tot het ongedaan maken van
geoorloofde veranderingen en toevoegingen, onverminderd de bevoegdheid van de
rechter om hem op de voet van
artikel 215 lid 5 de verplichting op te
leggen hiervoor vóór de ontruiming van het gehuurde zorg te dragen.
3.
De huurder kan ter zake van geoorloofde veranderingen en
toevoegingen die na het einde van de huurovereenkomst niet ongedaan worden
gemaakt, vergoeding vorderen voor zover
artikel 212 van Boek 6 dat toestaat.
Artikel 217
{Kleine herstellingen door huurder}
De huurder is verplicht te zijnen koste de kleine
herstellingen te verrichten, tenzij deze nodig zijn geworden door het
tekortschieten van de verhuurder in de nakoming van zijn verplichting tot het
verhelpen van gebreken.
Artikel 218
{Aansprakelijkheid huurder voor schade}
1.
De huurder is aansprakelijk voor schade aan de verhuurde
zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming
van een verplichting uit de huurovereenkomst.
2.
Alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan,
behoudens brandschade en, in geval van huur van een gebouwde onroerende zaak of
een gedeelte daarvan, schade aan de buitenzijde van het gehuurde.
3.
Onverminderd
artikel 224 lid 2 wordt de huurder vermoed
het gehuurde in onbeschadigde toestand te hebben ontvangen.
Artikel 219
{Aansprakelijkheid huurder voor schade aangebracht door anderen}
De huurder is jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor
eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met zijn
goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop
bevinden.
Artikel 220
{Dringende werkzaamheden aan het gehuurde}
1.
Indien gedurende de huurtijd dringende werkzaamheden aan
het gehuurde moeten worden uitgevoerd of de verhuurder krachtens
artikel 56 van Boek 5 iets moet toestaan ten
behoeve van een naburig erf, moet de huurder daartoe gelegenheid geven,
onverminderd zijn aanspraken op vermindering van de huurprijs, op ontbinding
van de huurovereenkomst en op schadevergoeding.
{Renovatie van het gehuurde}
2.
Lid 1 is van overeenkomstige toepassing wanneer de
verhuurder met voortzetting van de huurovereenkomst wil overgaan tot renovatie
van de gebouwde onroerende zaak waarop die overeenkomst betrekking heeft, en
daartoe aan de huurder een, gelet op het belang van de verhuurder en de
belangen van de huurder en eventuele onderhuurders, redelijk voorstel doet. Een
dergelijk voorstel wordt schriftelijk gedaan. Onder renovatie wordt zowel sloop
met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of
toevoeging verstaan.
3.
Indien de renovatie tien of meer woningen of
bedrijfsruimten die een bouwkundige eenheid vormen, betreft wordt het in lid 2
bedoelde voorstel vermoed redelijk te zijn, wanneer 70% of meer van de huurders
daarmee heeft ingestemd. De huurder die niet met het voorstel heeft ingestemd,
kan binnen acht weken na de schriftelijke kennisgeving van de verhuurder aan
hem dat 70% of meer van de huurders met het voorstel heeft ingestemd een
beslissing van de rechter vorderen omtrent de redelijkheid van het
voorstel.
4.
De voorgaande leden doen niet af aan de bevoegdheid van de
verhuurder om de huurovereenkomst op te zeggen op de grond dat hij de zaak
dringend nodig heeft voor renovatie, voor zover zulks kan worden gebracht onder
de wettelijke opzeggingsgronden die gelden voor een gebouwde onroerende zaak
als waarop de huurovereenkomst betrekking heeft.
5. Indien
verhuizing noodzakelijk is in verband met de voorgenomen renovatie,
bedoeld in lid 2, derde zin, van woonruimte als bedoeld in artikel 233
draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder
meebrengt.
6. De
minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders
van zelfstandige woningen als bedoeld in artikel 234, en woonwagens en
standplaatsen als bedoeld in de artikelen 235 en 236, wordt bij
ministeriële regeling van de Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie vastgesteld en zal jaarlijks voor 1 maart worden
gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond op hele
euro’s.
7. De
verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te verstrekken
bijdragen of vergoedingen voor verhuis- of inrichtingskosten in
mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het zesde
lid.
Artikel 221
{Ingebruikgeving gehuurde aan ander}
De huurder is bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan
een ander in gebruik te geven, tenzij hij moest aannemen dat de verhuurder
tegen het in gebruik geven aan die ander redelijke bezwaren zal hebben.
Artikel 222
{Kennisgeving van gebrek door huurder}
Indien de huurder gebreken aan de zaak ontdekt of derden hem
in zijn genot storen of enig recht op de zaak beweren, moet hij daarvan
onverwijld aan de verhuurder kennis geven, bij gebreke waarvan hij verplicht is
aan de verhuurder de door de nalatigheid ontstane schade te vergoeden.
Artikel 223
{Dulden aangebrachte kennisgeving en bezichtiging door huurder}
De huurder van een onroerende zaak of een gedeelte daarvan
is, indien de verhuurder tot verhuur na afloop van lopende huur of tot verkoop
wenst over te gaan, verplicht te dulden dat aan de zaak de gebruikelijke
kennisgevingen van het te huur of te koop zijn worden aangebracht, en aan
belangstellenden gelegenheid te geven tot bezichtiging.
Artikel 224
{Einde van huur}
1.
De huurder is verplicht het gehuurde bij het einde van de
huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen.
2.
Indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van
het verhuurde is opgemaakt, is de huurder gehouden de zaak in dezelfde staat op
te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering
van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is
teniet gegaan of beschadigd. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de
huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te
hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst.
Artikel 225
{Onrechtmatig onder zich houden van zaak door huurder}
Houdt de huurder na het einde van de huur het gehuurde
onrechtmatig onder zich, dan kan de verhuurder over de tijd dat hij het
gehuurde mist, een vergoeding vorderen gelijk aan de huurprijs, onverminderd,
indien zijn schade meer dan deze vergoeding bedraagt, zijn recht op dit
meerdere.
Afdeling 4 De overgang van de huur bij overdracht van de
verhuurde zaken en het eindigen van de huur
Artikel 226
{Overdracht zaak door verhuurder}
1.
Overdracht van de zaak waarop de huurovereenkomst
betrekking heeft en vestiging of overdracht van een zelfstandig recht van
vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak waarop de huurovereenkomst
betrekking heeft, door de verhuurder doen de rechten en verplichtingen van de
verhuurder uit de huurovereenkomst, die daarna opeisbaar worden, overgaan op de
verkrijger.
2.
Overdracht door een schuldeiser van de verhuurder wordt met
overdracht door de verhuurder gelijkgesteld.
3.
De verkrijger wordt slechts gebonden door die bedingen van
de huurovereenkomst, die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van
het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen
tegenprestatie.
4.
Bij huur van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte
daarvan alsmede van een woonwagen in de zin van
artikel 235 en van een standplaats in de zin
van
artikel 236, kan niet van de voorgaande leden
worden afgeweken.
Artikel 227
{Overdracht beperkt recht op verhuurde zaak}
In geval van vestiging of overdracht van een beperkt recht op
de verhuurde zaak, dat niet onder
artikel 226 lid 1 is begrepen, is de
gerechtigde jegens de huurder verplicht zich te onthouden van een uitoefening
van dat recht, die het gebruik door de huurder belemmert.
Artikel 228
{Einde van huur voor onbepaalde tijd aangegaan}
1.
Een huur voor bepaalde tijd aangegaan, eindigt, zonder dat
daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken.
2.
Een huur voor onbepaalde tijd aangegaan of voor onbepaalde
tijd verlengd eindigt door opzegging. Heeft de huur betrekking op een
onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is, dan dient de
opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een
termijn van tenminste een maand.
Artikel 229
{Rechtsgevolgen dood huurder of verhuurder}
1.
De dood van de huurder of de verhuurder doet de huur niet
eindigen.
2.
Indien de erfgenamen van de huurder niet bevoegd zijn de zaak aan een
ander in gebruik te geven, kunnen zij, onderscheidenlijk zijn echtgenoot of
geregistreerde partner in het geval zijn nalatenschap overeenkomstig
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld,
gedurende zes maanden na het overlijden van hun erflater de overeenkomst op een
termijn van tenminste een maand opzeggen.
3.
Indien een huurder twee of meer erfgenamen nalaat, is de verhuurder
verplicht zijn medewerking te verlenen aan de toedeling van de rechten en
verplichtingen van de overleden huurder uit de huurovereenkomst door de
gezamenlijke erfgenamen aan een of meer van hen, tenzij de verhuurder tegen een
of meer van de aangewezenen redelijke bezwaren heeft. De eerste zin is niet van
toepassing indien de nalatenschap ingevolge
artikel 13 van Boek 4 is verdeeld.
Artikel 230
{Verlenging huurovereenkomst door in gebruik houden van zaak}
Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met
goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt
daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de
tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd.
Artikel 230a
{Verlenging termijn ontruiming van gehuurde onroerende zaak}
1.
Heeft de huur betrekking op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte
daarvan en is die zaak of dat gedeelte noch woonruimte, noch bedrijfsruimte in
de zin van deze titel, dan kan de huurder na het einde van de huurovereenkomst
de rechter verzoeken de termijn waarbinnen ontruiming moet plaats vinden, te
verlengen. Het verzoek moet worden ingediend binnen twee maanden na het
tijdstip waartegen schriftelijk ontruiming is aangezegd.
2.
Het eerste lid geldt niet in geval de huurder zelf de huur heeft
opgezegd, uitdrukkelijk in de beëindiging daarvan heeft toegestemd of
veroordeeld is tot ontruiming wegens niet nakoming van zijn
verplichtingen.
3.
De verhuurder kan niet verlangen dat de huurder voor het einde van de
in lid 1 bedoelde termijn tot ontruiming overgaat. De indiening van het verzoek
schorst de verplichting om tot ontruiming over te gaan, totdat op het verzoek
is beslist.
4.
Het verzoek wordt slechts toegewezen indien de belangen van de huurder
en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, door de
ontruiming ernstiger worden geschaad dan die van de verhuurder bij voortzetting
van het gebruik door de huurder. Het verzoek wordt niettemin afgewezen, indien
de verhuurder aannemelijk maakt dat van hem wegens onbehoorlijk gebruik van het
verhuurde, wegens ernstige overlast, de medegebruikers dan wel hemzelf
aangedaan, of wegens wanbetaling niet gevergd kan worden dat de huurder langer
het recht op het gebruik van de zaak of gedeelte daarvan behoudt.
5.
De verlenging kan worden uitgesproken voor een termijn van ten hoogste
een jaar na het eindigen van de overeenkomst. Deze termijn kan op verzoek van
de huurder nog tweemaal telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd. Het
verzoek tot verlenging moet uiterlijk een maand voor het verstrijken van de
termijn worden ingediend. Lid
3, tweede zin, en lid 4 zijn van toepassing.
6.
Zo partijen het niet eens zijn over de som die de huurder gedurende de
termijn waarmee de verlenging heeft plaats gevonden, voor het gebruik van de
zaak of gedeelte daarvan verplicht is te betalen, stelt rechter deze som vast
op een, gezien het huurpeil ter plaatse, redelijk bedrag. Hij kan, zo een der
partijen dit verzoekt, te dier zake een voorlopige voorziening treffen. Voor
het overige blijven gedurende deze termijn de rechten en verplichtingen uit de
huurovereenkomst tussen partijen van kracht.
7.
Bij afwijzing van het verzoek stelt de rechter het tijdstip van
ontruiming vast. De beschikking geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen
dat tijdstip.
8.
Tegen een beschikking krachtens dit artikel staat geen hogere
voorziening open.
9.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de huurder worden
afgeweken.
10.
De
leden 1–9 zijn niet van toepassing, wanneer de overeenkomst
tevens aan de omschrijving voldoet van een overeenkomst als bedoeld in
artikel 50a, onderdelen c of
f.
Artikel 231
{Ontbinding huurovereenkomst onroerende zaak}
1.
Ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een
gebouwde onroerende zaak alsmede een woonwagen in de zin van
artikel 235 en een standplaats in de zin van
artikel 236 op de grond dat de huurder
tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts
geschieden door de rechter, behoudens in het geval van lid 2 en van
artikel 210.
2.
De verhuurder kan de overeenkomst op de voet van artikel 267
van Boek 6 ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde de
openbare orde is verstoord en het gehuurde deswege op grond van artikel 174a
van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel
174 van die wet is gesloten, door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met
artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw
deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten, of zodanig gebouw op
grond van artikel 17 van
de Woningwet is
gesloten.
3.
Van lid 1 kan niet ten nadele van de huurder worden
afgeweken.
Afdeling 5 Huur van woonruimte
Onderafdeling 1 Algemeen
Artikel 232
{Huur van woonruimte}
1.
Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op huur van
woonruimte.
2.
Deze afdeling is niet van toepassing op huur welke een gebruik van
woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
3.
De
artikelen 206 lid 3,
270,
271 lid 4,
272,
273,
274,
275,
276,
277 en
281 zijn gedurende negen maanden na
het ingaan van de overeenkomst niet van toepassing op huur van woonruimte die
niet een zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van een woning waarin de
verhuurder zijn hoofdverblijf heeft en waarin niet eerder aan dezelfde huurder
deze of andere woonruimte is verhuurd geweest.
Artikel 233
{Woonruimte}
Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende
zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is
verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende
aanhorigheden.
Artikel 234
{Zelfstandige woning}
Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke
een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij
afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.
Artikel 235
{Woonwagen}
Onder woonwagen wordt verstaan een voor bewoning bestemd
gebouw, dat is geplaatst op een standplaats, in zijn geheel of in delen kan
worden verplaatst en waarvoor een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is
verleend.
Artikel 236
{Standplaats}
Onder standplaats wordt verstaan een kavel, bestemd voor
het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het
leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten
kunnen worden aangesloten.
Artikel 237
{Prijs}
1.
In deze afdeling wordt onder prijs verstaan het geheel
van de verplichtingen die de huurder tegenover de verhuurder bij of ter zake
van huur op zich neemt.
{Huurprijs}
2.
Onder huurprijs wordt verstaan de prijs die is
verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte.
{Servicekosten}
3.
In deze afdeling wordt verstaan onder kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter: de vergoeding in verband met de levering van elektriciteit, gas en water voor het verbruik in het woonruimtegedeelte van het gehuurde op basis van een zich in dat gedeelte bevindende individuele meter. Onder servicekosten wordt verstaan de vergoeding voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen zaken en diensten worden aangewezen waarvoor de vergoeding moet worden aangemerkt als servicekosten.
{Energieprestatievergoeding}
4.
In deze afdeling wordt onder energieprestatievergoeding verstaan de schriftelijk overeengekomen betalingsverplichting die de huurder met betrekking tot de kosten voor een door de verhuurder gegarandeerde energieprestatie van de woonruimte als gevolg van een combinatie van energiebesparende en energieleverende voorzieningen aan die woonruimte moet voldoen.
Artikel 238
{Huurcommissie}
Onder huurcommissie wordt verstaan de huurcommissie bedoeld
in
artikel
3a van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte.
Artikel 239
{Onze Minister}
Onder Onze Minister wordt verstaan Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Artikel 240
{Nadere regels}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen herstellingen
worden aangewezen die moeten worden aangemerkt als kleine herstellingen die
krachtens
artikel 217 voor rekening van de huurder
zijn. Van de krachtens het onderhavige artikel vastgestelde bepalingen kan niet
ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Artikel 241
{Dwingend recht}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt
bepaald welke tekortkomingen in elk geval als gebreken worden aangemerkt. Van
de krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen kan niet ten nadele van de
huurder worden afgeweken.
Artikel 242
{Dwingend recht}
1.
Behoudens bij standaardregeling bedoeld in artikel 214 van
Boek 6 kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken van de artikelen
204, 206 leden 1 en 2, 207, 208 en 217, tenzij het gaat om herstellingen aan
door de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen of gebreken aan door
de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen.
2.
Van de
artikelen 216 lid 3,
224 lid 2 en
230 kan niet ten nadele van de huurder worden
afgeweken.
Artikel 243
{Verbetering woonruimte bij huur}
1. Indien woonruimte in een gebouwde onroerende zaak
voorzieningen behoeft als bedoeld in lid 2, kan de rechter op verzoek van de huurder bepalen
dat de verhuurder verplicht is deze verbetering op eigen kosten aan te brengen,
mits de huurder zich bereid heeft verklaard tot het betalen van een
huurverhoging die in redelijke verhouding staat tot deze kosten. Van deze
bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
2. Voorzieningen
als bedoeld in lid 1
zijn:
a.het thermisch isoleren van de uitwendige
scheidingsconstructies;
b.het
thermisch isoleren van de constructie die de scheiding vormt met de
kruipruimte;
c.het ten behoeve van de
verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een
opwekkingsrendement van ten minste 80%, indien de bestaande
verwarmingsketel ten minste tien jaren oud
is.
Artikel 244
{Gehuurde aan ander in gebruik geven bij huur}
In afwijking van artikel 221 is de huurder van woonruimte niet
bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven.
De huurder van een zelfstandige woning die in die woning zijn hoofdverblijf
heeft, is echter bevoegd een deel daarvan aan een ander in gebruik te
geven.
Artikel 245
{Nadere regels}
In de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte worden
nadere regels gegeven aangaande huurprijzen en andere vergoedingen.
Onderafdeling 2 Huurprijzen en andere
vergoedingen
Paragraaf 1 Huurprijzen
Artikel 246
{Huurprijzen}
Ter zake van huur gelden de huurprijzen die partijen zijn
overeengekomen, voorzover uit deze onderafdeling niet anders voortvloeit.
Artikel 247
{Werkingssfeer}
De volgende artikelen van deze onderafdeling zijn,
behoudens de
artikelen 249,
251,
259,
261 lid 1 en
264, niet van toepassing op een overeenkomst
van huur en verhuur, die betrekking heeft op een zelfstandige woning, ten
aanzien waarvan bij de aanvang van de bewoning een huurprijs gold of geldt,
die, indien nodig herleid tot een bedrag per jaar, hoger is dan het krachtens
artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte vastgesteld bedrag, indien
a.die overeenkomst op of na 1 juli 1994 is
totstandgekomen, dan wel,
b.die overeenkomst betrekking heeft op een woning die
is totstandgekomen op of na 1 juli 1989.
Artikel 248
{Verhoging van huurprijs}
1.
De huurprijs kan worden verhoogd hetzij op grond van
een beding in de huurovereenkomst dat in deze wijziging voorziet, hetzij indien
een dergelijk beding niet van kracht is, op de wijze als voorgeschreven in de artikelen 252, 252a en 253. Gedurende het bestaan van een dergelijk
beding is toepassing van de artikelen 252, 252a en 253 uitgesloten. Indien een dergelijk beding
niet meer van kracht is, kan vanaf een tijdvak van twaalf maanden na het
tijdstip waarop laatstelijk toepassing is gegeven aan het beding, aan de
hiervoor genoemde artikelen toepassing worden gegeven.
2.
Leidt toepassing van een beding als bedoeld in lid 1
tot verhoging van de huurprijs met een hoger percentage dan het door Onze
Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentage als bedoeld in
artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte, dan is het beding nietig voorzover zij tot dit
hogere percentage leidt en geldt de huurprijs als verhoogd met het door Onze
Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentage.
Artikel 249
{Uitspraak huurcommissie over redelijkheid van huurprijs}
1. De huurder kan tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip
waarop een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal
aangegane huurovereenkomst is ingegaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te
doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
2.
In afwijking van lid 1 kan de huurder tot uiterlijk zes maanden na afloop van een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst voor de duur van twee jaar of korter als bedoeld in artikel 271 lid 1, tweede volzin, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
Artikel 250
{Wijze van verhoging/verlaging van huurprijs}
1.
De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden
verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 252, 252a en 253:
a.gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na
de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en
b.telkens tegen het einde van elkaar opvolgende
tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde
verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de
huur.
2.
Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet
mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat
de, bij toepassing van de
artikelen 12 en
16 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte, geconstateerde gebreken ten aanzien van de
woonruimte zijn opgeheven.
3.
In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd
tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is
als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest.
4.
De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden
verlaagd op de wijze voorgeschreven in de
artikelen 252, 252b en
254.
Artikel 251
{Dwingend recht}
Bepalingen in huurovereenkomsten die tot gevolg hebben
dat de huurprijs in enig tijdvak van twaalf maanden meer dan eenmaal wordt
verhoogd, zijn nietig, tenzij het gaat om het geval van
artikel 255.
Artikel 252
{Voorstel tot wijziging van huurprijs}
1.
Een voorstel tot wijziging van de huurprijs moet
tenminste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de wijziging
schriftelijk worden gedaan.
2.
Het in lid 1 bedoelde voorstel dient te vermelden:
a.de geldende huurprijs;
b.het percentage of het bedrag van de wijziging van
de huurprijs;
c.de voorgestelde huurprijs;
d.de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde
huurprijs;
e.de wijze waarop en het tijdvak waarbinnen de
huurder, wanneer hij bezwaren heeft tegen het voorstel, daarvan kan doen
blijken, en de gevolgen die deze onderafdeling verbindt aan het niet doen
blijken van bezwaren.
3.
Voor
het doen van een voorstel tot verlaging van de huurprijs dient een
waardering van de kwaliteit van de woonruimte als bedoeld in artikel 10
lid 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte te worden
verstrekt.
4.
Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs
tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan
lid 1 en lid 2 aanhef en onder b, d of e dan wel aan het in lid 3 bepaalde,
blijft de voordien geldende huurprijs verschuldigd, tenzij blijkt dat degene
tot wie het voorstel was gericht niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 252a
{Voorstel tot verhoging van huurprijs}
1.
Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verhoging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar hoger is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde bedrag. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van een huishouden waarvan een lid of meerdere leden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft of hebben bereikt of een huishouden van 4 of meer personen.
{Begripsbepalingen}
2.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.
basisregistratie inkomen: basisregistratie inkomen als bedoeld in hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
b.
huishoudinkomen: het gezamenlijke bedrag van de inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21 onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de huurder en de overige bewoners van een woonruimte, met dien verstande dat van een overige bewoner die op 1 januari van het jaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen de leeftijd van 22 jaar nog niet heeft bereikt het bedrag van het inkomensgegeven slechts in aanmerking wordt genomen voor zover dat meer bedraagt dan de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag per maand, bedoeld in artikel 8 lid 1 onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, als geldend op 1 januari van het peiljaar;
c.
huishoudverklaring: een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder aan deze afgegeven verklaring;
d.
inkomenstoetsjaar: tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin ten aanzien van een huurovereenkomst een huishoudverklaring is verstrekt;
e.
inspecteur: functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën is aangewezen;
f.
peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen.
3.
Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, wordt bij het voorstel een huishoudverklaring gevoegd.
4.
De inspecteur verstrekt desgevraagd aan de verhuurder een huishoudverklaring. In de verklaring wordt vermeld of op de door de verhuurder aangeduide plaats van de woonruimte op basis van gegevens uit de basisregistratie inkomen op het moment van behandeling van het verzoek van de verhuurder aan de inspecteur, te verwachten is dat van degene of degenen die daar volgens de registratie van de rijksbelastingdienst woont of wonen het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar lager is dan of gelijk is aan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag. De verklaring vermeldt voorts, indien dat huishoudinkomen hoger is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag, het aantal personen waarop dat huishoudinkomen is gebaseerd. Indien geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen beschikbaar is, vermeldt de verklaring dat dat het geval is.
Indien in de door de verhuurder aangeduide woonruimte volgens de registratie van de rijksbelastingdienst een huishouden waarvan een lid of meerdere leden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft of hebben bereikt of een huishouden van 4 of meer personen woont, vermeldt de huishoudverklaring dit. De tweede, derde en vierde volzin blijven in dat geval buiten toepassing.
Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit lid. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent het kunnen doen van een verzoek tot het verstrekken van een huishoudverklaring, het verzoek zelf, de verstrekking van de huishoudverklaring, alsmede ten aanzien van de verhuurder.
5.
Indien een huurovereenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 3 is de verhoging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de huurder niet door het verzuim is benadeeld.
6.
Een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs als gevolg van een voorstel als bedoeld lid 1 komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen:
a.dat hij of een ander lid van het huishouden deel uitmaakt van een bij regeling van Onze Minister te bepalen groep;
b.dat het huishoudinkomen in het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde bedrag;
c.dat hij of een ander lid van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, of
d.dat hij deel uitmaakt van een huishouden van 4 of meer personen.
Artikel 252b
{Voorstel tot verlaging van huurprijs}
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 252a lid 6 kan een huurder ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt en ten aanzien waarvan een verhoging van de huurprijs op basis van artikel 252a lid 1 heeft plaatsgevonden, een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verlaging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen, bedoeld in artikel 252a lid 2 onderdeel b, waarop een zodanige verhoging is gebaseerd, in het peiljaar is gedaald en daarmee:
1°.gelijk is aan of lager is dan het in artikel 14 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag betrokken genoemde bedrag, of
2°.gelijk is aan of lager is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde bedrag.
2.
Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, verstrekt de huurder gegevens met betrekking tot de betrokken huishoudinkomens. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt.
3.
Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 2, is de verlaging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de verhuurder niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 253
{Instemming huurder met voorstel tot wijziging van huurprijs}
1.
Indien de huurder voor het tijdstip waarop de verhoging van de huurprijs blijkens het voorstel had moeten ingaan, schriftelijk verklaart met het voorstel van de verhuurder niet in te stemmen, kan de verhuurder tot zes weken na dat tijdstip onder overlegging van een afschrift van dat voorstel en van voornoemde verklaring van de huurder de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan, en de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft op het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar, verzoekt de verhuurder aan de inspecteur om een vervolgverklaring. Artikel 252a lid 4 is op de vervolgverklaring van overeenkomstige toepassing. De vervolgverklaring wordt door de verhuurder bij een verzoek als bedoeld in de eerste volzin overgelegd. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en de huurder zich beroept op een van de gevallen, genoemd in artikel 252a lid 6, verstrekt de huurder, indien dat deel uitmaken van een groep, bedoeld in onderdeel a van laatstgenoemd artikellid, dat bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in onderdeel c van laatstgenoemd artikellid, dat deel uitmaken van een huishouden van 4 of meer personen, bedoeld in onderdeel d van laatstgenoemd artikellid, of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, bij de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken, dat bereiken of dat huishoudinkomen. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt.
2.
De huurder kan de
huurcommissie binnen vier maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip
verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel,
indien:
a.hij noch vóór het in lid 1 eerste volzin bedoelde
tijdstip de daar bedoelde schriftelijke verklaring doet, noch door het
betalen van de voorgestelde huurverhoging doet blijken met die
verhoging in te stemmen, en
b.de
verhuurder hem binnen drie maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip bij
aangetekend schrijven nogmaals van het voorstel in kennis heeft
gesteld, waarbij een afschrift van het voorstel is gevoegd, en hij met
het voorstel tot huurverhoging niet
instemt.
De huurder legt bij dit verzoek een afschrift van het voorstel en van dat schrijven en, indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en het deel uitmaken van een groep, dat bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of dat deel uitmaken van een huishouden van 4 of meer personen, bedoeld in artikel 252a lid 6 onderdeel a, onderdeel c onderscheidenlijk onderdeel d, of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken, dat bereiken of dat huishoudinkomen over. Lid 1 vijfde volzin is van overeenkomstige toepassing.
3. De huurder
wordt geacht de voorgestelde verhoging van de huurprijs met ingang van
de in het voorstel genoemde datum van ingang met de verhuurder te zijn
overeengekomen indien hij, na ontvangst van het in het tweede lid
bedoelde schrijven, niet binnen vier maanden na die datum van ingang
een verzoek tot de huurcommissie heeft gericht.
4. Indien de huurder het in het tweede lid bedoelde
verzoek doet, stelt de huurcommissie de verhuurder daarvan onverwijld
in
kennis.
5.
Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in
artikel 252 lid 1 aanhef of artikel 252a lid 1 bij aangetekend
schrijven heeft gedaan, kan hij, indien voldaan is aan lid 2 onder a,
binnen zes weken na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip de huurcommissie verzoeken
uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De verhuurder legt bij
dit verzoek een afschrift over van het voorstel en een bewijs van aangetekende
verzending.
Artikel 254
{Instemming verhuurder met voorstel huurder tot verlaging van huurprijs}
Indien de verhuurder met een voorstel van de huurder tot
verlaging van de huurprijs niet instemt, kan de huurder tot uiterlijk zes weken
na het tijdstip waarop de verlaging blijkens het voorstel had moeten ingaan, de
huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het
voorstel.
Artikel 255
{Vermeerdering met kosten van veranderingen van huurprijs}
1.
De huurprijs van woonruimte waarin of waaraan gedurende
de huurtijd door of vanwege de verhuurder:
a.voorzieningen zijn aangebracht die verband houden
met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen
die een gehandicapte, bij het normale gebruik van zijn woonruimte
ondervindt, in de kosten waarvan ingevolge enige wettelijke regeling een
financiële tegemoetkoming is verleend, of
b.veranderingen of toevoegingen, waaronder niet wordt
verstaan het verhelpen van gebreken als bedoeld in
artikel 204, zijn aangebracht, waardoor het
woongerief geacht kan worden te zijn gestegen en die niet ingrepen zijn als
bedoeld onder a,
is de huurprijs, vermeerderd met een bedrag dat in redelijke
verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten van deze ingrepen,
veranderingen of toevoegingen met dien verstande dat de nieuwe huurprijs niet
hoger mag zijn dan die welke bij toepassing van de regels bedoeld in
artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte als redelijk is aan te merken.
2.
Indien partijen geen overeenstemming hebben kunnen
bereiken over het bedrag van de verhoging, kan ieder van hen binnen drie
maanden na de totstandkoming van de ingrepen, veranderingen of toevoegingen de
huurcommissie verzoeken daarover een uitspraak te doen.
3. Onder
gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten
gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen
ondervindt.
Artikel 256
Vervallen
Artikel 257
{Vordering huurder tot vermindering van huurprijs}
1.
Voor de vordering van de huurder tot vermindering van
de huurprijs op grond van
artikel 207 lid 1 in verbinding met
artikel 242 geldt een met inachtneming van de
volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de
dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de
verhuurder.
2.
Is de vordering van de huurder gegrond op een
tekortkoming die krachtens
artikel 241 als een gebrek heeft te gelden,
dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde
termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de
dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de
verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen
overeenkomstig de in
artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte bedoelde algemene maatregel van bestuur. De huurder
kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet
binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van
het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft
verholpen.
3.
Na het verstrijken van de in de voorgaande leden
bedoelde termijn van zes maanden kan, voor wat het verleden betreft, geen
huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden,
voorafgaande aan het instellen van de vordering of het indienen van het
verzoek.
Paragraaf 2 Andere vergoedingen
Artikel 258
{Servicekosten bij huur}
1.
Indien de huurovereenkomst meer omvat dan het enkele gebruik van de woonruimte en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de prijs en niet die van de huurprijs is vastgesteld, kan de huurder aan de verhuurder een voorstel doen tot vaststelling van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
2.
Een voorstel als bedoeld in lid 1 moet ten minste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten schriftelijk worden gedaan en dient te vermelden:
a.de geldende prijs;
b.de voorgestelde huurprijs;
c.het voorgestelde voorschot van kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten, en
d.de voorgestelde dag van ingang van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
3.
Indien de verhuurder niet instemt met een voorstel als bedoeld in lid 1, kan de huurder tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop dit voorstel had moeten ingaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De huurcommissie stelt de huurprijs vast en, voor zover nodig, het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten.
4.
Indien een overeenkomst tot vaststelling van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c of d, blijft de voordien geldende prijs verschuldigd, tenzij blijkt dat de verhuurder niet door het verzuim is benadeeld.
Artikel 259
{Servicekosten bij huur, nadere regels m.b.t.}
1.
De betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten beloopt het bedrag dat door de huurder en verhuurder is overeengekomen. Bij gebreke van overeenstemming beloopt de betalingsverplichting met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag dat in overeenstemming is met de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften of met hetgeen als een redelijke vergoeding voor de geleverde zaken en diensten kan worden beschouwd, en met betrekking tot servicekosten het bedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.
2.
De verhuurder verstrekt de huurder elk jaar, uiterlijk
zes maanden na het verstrijken van een kalenderjaar, een naar de soort
uitgesplitstoverzicht van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte
kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Indien aan
de verhuurder kosten in rekening worden gebracht die niet een kalenderjaar
betreffen, maar een andere periode van twaalf maanden, die een boekjaar vormt
en in het verstreken kalenderjaar eindigt, neemt de verhuurder de kosten over
die andere periode in het overzicht van dat verstreken kalenderjaar op.
3.
Bij beëindiging van de huurovereenkomst heeft het
overzicht als in lid 2 bedoeld betrekking op het tijdvak van het kalenderjaar
dat op het tijdstip van de beëindiging reeds is verstreken.
4.
De verhuurder biedt de huurder desverzocht de
gelegenheid, na verstrekking van het overzicht bedoeld in lid 2, tot inzage van
de aan het overzicht ten grondslag liggende boeken en andere bescheiden of van
afschriften daarvan.
Artikel 260
{Overeenstemming over servicekosten bij huur}
1.
Indien de huurder en verhuurder geen overeenstemming
hebben kunnen bereiken over een betalingsverplichting van de huurder met
betrekking tot kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, kan de huurder of verhuurder de huurcommissie
verzoeken uitspraak daarover te doen.
2.
Het verzoek heeft betrekking op niet meer dan één
tijdvak van ten hoogste twaalf maanden voor elke kostensoort waarop het verzoek
betrekking heeft. Het verzoek kan worden gedaan tot uiterlijk vierentwintig
maanden nadat de in
artikel 259 lid 2 genoemde termijn voor het
verstrekken van het overzicht door de verhuurder is verstreken.
3.
Bij het verzoek neemt de verhuurder de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de servicekosten op in een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.
Artikel 261
{Verhoging/verlaging voorschotbedrag servicekosten bij huur}
1.
Het voorschotbedrag dat de huurder krachtens
overeenkomst of rechterlijke uitspraak ter zake van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter
verschuldigd is, mag, tenzij na het ingaan van de huur anders is
overeengekomen, slechts worden verhoogd:
a.met ingang van de dag, volgend op het einde van de
betalings-termijn waarin de overeengekomen uitbreiding van de levering van
zaken of diensten heeft plaatsgevonden dan wel met ingang van de
betalingstermijn met ingang waarvan die uitbreiding heeft plaats gevonden;
b.met ingang van de dag, volgende op de
betalingstermijn, waarin het laatste overzicht, bedoeld in
artikel 259, aan de huurder is verstrekt met
dien verstande dat elk overzicht slechts eenmaal tot een verhoging mag
leiden.
2.
De huurder is gebonden aan een wijziging van de
levering van zaken of diensten en het daarbij behorende gewijzigde
voorschotbedrag, indien die wijziging betrekking heeft op zaken of diensten die
slechts aan een aantal huurders gezamenlijk geleverd kunnen worden, en
tenminste 70% van die huurders daarmee heeft ingestemd. Een huurder die niet
met de wijziging heeft ingestemd, kan binnen acht weken na de schriftelijke
kennisgeving van de verhuurder dat overeenstemming is bereikt met tenminste 70%
van de huurders, een beslissing van de rechter vorderen omtrent de redelijkheid
van het voorstel.
3.
Indien het door de huurder verschuldigde
voorschotbedrag aanzienlijk hoger is dan de te verwachten kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter, kan de
huurcommissie op verzoek van de huurder het voorschotbedrag verlagen tot een
bedrag dat in redelijke verhouding staat tot die kosten.
Artikel 261a
{Toetsing energieprestatievergoeding door huurcommissie}
1.
Indien een energieprestatievergoeding is overeengekomen, kan de huurder de huurcommissie verzoeken deze te toetsen aan de krachtens artikel 19bis van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte gegeven regels.
2.
De artikelen 259, tweede lid, en 260, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 3 Slotbepalingen
Artikel 262
{Uitspraak huurcommissie bij huur}
1.
Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder
als bedoeld in de
paragrafen 1 en
2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht
te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen
binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden,
een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de
huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
2.
Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening
toegelaten.
Artikel 263
{Ingang wijziging huurprijs door huurcommissie/rechter bij huur}
Een wijziging van de huurprijs, vastgesteld in een
uitspraak van de huurcommissie of van de rechter, mag in rekening worden
gebracht met ingang van de in het voorstel tot wijziging voorgestelde dag dan
wel indien de huurprijs is vastgesteld zonder dat daartoe een voorstel is
gedaan, de dag waarop vaststelling is verzocht aan de huurcommissie of
vaststelling is gevorderd bij de rechter. Zo in de uitspraak een latere dag van
ingang wordt vastgesteld, geldt die wijziging met ingang van die latere
dag.
Artikel 264
{Dwingend recht}
1.
Elk in verband met de totstandkoming van een
huurovereenkomst betreffende woonruimte gemaakt beding, niet de huurprijs
betreffende, voorzover daarbij ten behoeve van een der partijen een niet
redelijk voordeel wordt overeengekomen, is nietig.
2.
Elk in verband met de totstandkoming van een zodanige
huurovereenkomst gemaakt beding, voorzover daarbij door of tegenover een derde
enig niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, is nietig.
Artikel 265
{Dwingend recht}
Van de bepalingen van deze onderafdeling kan niet worden
afgeweken, tenzij uit die bepalingen anders voortvloeit.
Onderafdeling 3 Medehuur en voortzetting van de
huur
Artikel 266
{Medehuur door echtgenoot/geregistreerde partner bij huur}
1.
De echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder
is van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot of
geregistreerde partner tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de
huurovereenkomst voor dan wel na het aangaan van het huwelijk of van het
geregistreerde partnerschap is gesloten.
2.
Voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, behalve
voor zover deze reeds opeisbaar waren voordat de echtgenoot of geregistreerde
partner medehuurder werd, zijn de huurder en de medehuurder jegens de
verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.
3.
Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder
eindigt, wordt de medehuurder huurder.
4.
Indien de in lid 1 bedoelde echtgenoot of geregistreerde
partner hetzij ingevolge een beschikking als bedoeld in
artikel 826, lid 1 onder a, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, hetzij ingevolge onderlinge overeenstemming
in verband met een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed, dan
wel ingevolge beëindiging van geregistreerd partnerschap niet het gebruik heeft
van de echtelijke woning, brengt dit voor de toepassing van dit artikel geen
verandering in het hoofdverblijf.
5.
In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed
of beëindiging van geregistreerd partnerschap kan de rechter op verzoek van een
echtgenoot of geregistreerde partner bepalen wie van de echtgenoten of
geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt
tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op
dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner.
Artikel 267
{Medehuur door andere persoon bij huur}
1.
Indien op het gezamenlijk verzoek van een huurder en van
een andere persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de
huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, alsmede van een
medehuurder wanneer die er is, de verhuurder niet binnen drie maanden
schriftelijk heeft verklaard er mede in te stemmen dat die andere persoon
medehuurder zal zijn, kunnen de huurder en die andere persoon, alsmede een
medehuurder wanneer die er is, gezamenlijk verzoeken dat de rechter zal bepalen
dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip
medehuurder zal zijn.
2.
Nadat een verzoek aan de verhuurder als bedoeld in lid 1
is gedaan, kan een vordering tot ontbinding van de huur op de grond dat de
huurder in strijd met hetgeen overeengekomen is, met een ander in de woonruimte
een gemeenschappelijke huishouding heeft, niet meer worden toegewezen. Deze
grond levert alsdan evenmin een grond voor opzegging van de huurovereenkomst
op.
3.
De rechter wijst de vordering bedoeld in lid 1 slechts
af:
a.indien de persoon bedoeld in lid 1 niet gedurende
tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de
huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
b.indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan
omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering
kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 op korte
termijn de positie van huurder te verschaffen;
c.indien de persoon bedoeld in lid 1 vanuit financieel
oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de
huur.
4.
Voor de verplichtingen uit de huur zijn de persoon die de
huur heeft aangegaan en ieder van de personen die op grond van dit artikel
medehuurder of huurder is, hoofdelijk jegens de verhuurder aansprakelijk, met
dien verstande dat een medehuurder niet aansprakelijk is voor verplichtingen
die reeds opeisbaar waren voordat hij medehuurder werd.
5.
De bepalingen omtrent het eindigen van de huur zijn op de
personen bedoeld in lid 4 afzonderlijk van toepassing met dien verstande dat
een persoon de hoedanigheid van medehuurder in ieder geval verliest, indien hij
zijn hoofdverblijf niet langer in de woonruimte heeft. Indien de huur ten
aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder huurder.
6.
Is ten aanzien van de woonruimte
hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van
toepassing, dan zet de medehuurder in afwijking van lid 5 de huur slechts
voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe door die persoon
binnen acht weken na het tijdstip waarop hij huurder is geworden, ingestelde
vordering en in elk geval zolang op deze vordering nog niet onherroepelijk is
beslist. De rechter wijst de vordering slechts af, indien de eiser niet een
voor hem geldende huisvestingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 van die wet overlegt.
7.
Ieder van de personen bedoeld in lid 4 kan vorderen dat
de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van
een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De
rechter wijst de vordering slechts toe, indien dit naar billijkheid, met
inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is, met dien
verstande dat hij de vordering in ieder geval toewijst, indien de eiser
aantoont dat de persoon waarop de vordering betrekking heeft, zijn positie van
medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door de eiser aan de
verhuurder gedaan verzoek of van een door hem ingestelde vordering bedoeld in
lid 1.
Artikel 268
{Medehuurder wordt huurder na dood huurder}
1.
Bij overlijden van de huurder zet de medehuurder de huur
als huurder voort. Hij kan de huur binnen zes maanden na het overlijden bij
exploot of aangetekende brief opzeggen met ingang van de eerste dag van de
tweede maand na de opzegging.
2.
De persoon die niet op grond van lid 1 huurder wordt,
doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder
een duurzame gemeenschappelijk huishouding heeft gehad, zet de huur voort
gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder; de tweede zin van lid 1
is van toepassing. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit
heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde
vordering, en in elk zolang op deze vordering niet onherroepelijk is
beslist.
3.
De rechter wijst de vordering bedoeld in lid 2 in ieder
geval af:
a.indien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat
hij aan de vereisten van lid 2 voldoet;
b.indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende
waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur;
c.indien het woonruimte betreft waarop
hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van
toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 van die wet overlegt.
4.
Lid 4, de eerste zin van lid 5 en lid 7 van artikel
267 zijn van overeenkomstige toepassing
5.
Komt vast te staan, dat een persoon ten onrechte een
beroep op voortzetting van de huur krachtens dit artikel heeft gedaan, dan
blijft hij over de tijd gedurende welke hij het genot van de woonruimte heeft
gehad jegens de verhuurder aansprakelijk voor de nakoming van de huur die voor
hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest. Heeft meer dan één persoon
ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur gedaan, dan is ieder van
hen jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk.
6.
Zijn er geen personen die krachtens dit artikel de huur
voortzetten, dan eindigt deze aan het eind van de tweede maand na het
overlijden van de huurder. De erfgenamen zijn bevoegd de huur tegen het eind
van de eerste maand na het overlijden van de huurder te doen eindigen. Wanneer
de nalatenschap van de huurder ingevolge
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, komt de
bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn
echtgenoot of geregistreerde partner.
7.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de personen aan
wie dit artikel recht op voortzetting van de huur toekent en van de erfgenamen,
onderscheidenlijk de echtgenoot of geregistreerde partner, bedoeld in lid 6,
worden afgeweken.
8.
Van
artikel 229 leden 1 en 3 kan niet worden
afgeweken.
Artikel 269
{Voortzetting onderhuur bij beëindiging van huur}
1.
De onderhuur die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de
onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de
huur tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.
2.
De verhuurder kan binnen zes maanden nadat hij op grond van lid 1 de
onderhuur heeft voortgezet vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur met
ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond
dat:
a.de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt
voor een behoorlijk nakoming van de huur;
b.de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking de
onderhuurder de positie van huurder te verschaffen;
c.in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomsten die betrekking
hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde huur
tussen hem en de huurder en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst,
niet van hem kan worden gevergd dat hij de huur met de wederpartij
voortzet;
d.de wederpartij indien het woonruimte betreft waarop
hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014
van toepassing is, niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 van die wet overlegt.
3.
Ingeval van onderverhuur welke al dan niet een zelfstandige woning
vormt, zet degene die op grond van de
artikelen 266,
267 en
268 huurder is geworden of de huur
heeft voortgezet, als onderverhuurder de huur met de onderhuurder voort.
Artikel 270
{Ruil woonruimte op initiatief huurder bij huur}
1.
De huurder die een ruil van woonruimte wenst te
bewerkstelligen, kan vorderen dat de rechter hem zal machtigen om een ander in
zijn plaats als huurder te stellen. Indien op de woonruimte
hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van
toepassing is, moet de eiser een ten behoeve van de voorgestelde huurder
afgegeven huisvestingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 van die wet met betrekking
tot woonruimte overleggen.
2.
De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden
van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen,
indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de ruil van woonruimte heeft en
dat hij deze afwijst, indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt
niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De
rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last
opleggen.
3.
Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder
worden afgeweken.
Artikel 270a
{Mededeling voortzetting huur aan verhuurder}
Ingeval van voortzetting van de huur op grond van
de artikelen 266,
268 en
269 is degene die de huur voortzet, verplicht
daarvan mededeling te doen aan de verhuurder.
Onderafdeling 4 Het eindigen van de huur
Artikel 271
{Opzegging bij huur}
1.
In afwijking van artikel 228 lid 1 eindigt een voor bepaalde tijd voor de duur van:
a.langer dan twee jaar aangegane huur ingeval van een woonruimte voor zover deze als zelfstandige woning is verhuurd, of
b.langer dan vijf jaar aangegane huur ingeval van een woonruimte voor zover deze als niet zelfstandige woning is verhuurd,
niet door het enkele verloop van de huurtijd; zij kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag, niet vallend voor het verstrijken van de bepaalde tijd. Op een voor bepaalde tijd voor de duur van twee onderscheidenlijk vijf jaar of korter aangegane huur is artikel 228 lid 1 onverkort van toepassing, mits de verhuurder niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat die bepaalde tijd is verstreken, de huurder over de dag waarop die huur verstrijkt schriftelijk informeert. Indien de verhuurder de verplichting, bedoeld in de tweede volzin, niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd, bedoeld in die volzin, voor onbepaalde tijd verlengd. De voor bepaalde tijd aangegane huur, bedoeld in de tweede volzin, kan door de huurder voor het verstrijken van de bepaalde tijd worden opgezegd tegen een voor betaling van de huurprijs overeengekomen dag. Indien na afloop van een voor bepaalde tijd van twee onderscheidenlijk vijf jaar of korter aangegane huur met dezelfde huurder aansluitend opnieuw een huurovereenkomst wordt aangegaan, wordt deze laatste overeenkomst opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst.
2.
Een voor onbepaalde tijd aangegane of voor onbepaalde
tijd verlengde huur kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een
voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag.
3.
De opzegging moet geschieden bij exploot of bij
aangetekende brief. Is in gevolge
artikel 266 de echtgenoot of geregistreerde
partner van de huurder medehuurder, dan moet de opzegging aan beide echtgenoten
of geregistreerde partners afzonderlijk worden gedaan.
4.
De opzegging door de verhuurder moet op straffe van
nietigheid de gronden vermelden die tot de opzegging hebben geleid. Een
opzegging door de verhuurder op andere dan de in
artikel 274 lid 1 genoemde gronden, is
nietig. De huurder moet bij de opzegging worden gevraagd binnen zes weken aan
de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in beëindiging van de
overeenkomst.
5.
Bij de opzegging moeten de volgende termijnen in acht
worden genomen:
a.bij opzegging door de huurder: een termijn gelijk aan
de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs
overeengekomen dagen verstrijkt, doch niet korter dan een maand en niet langer
dan drie maanden;
b.bij opzegging door de verhuurder: een termijn niet
korter dan drie maanden, voor elk jaar dat de huurder krachtens overeenkomst
ononderbroken het gehuurde in gebruik heeft gehad verlengd met één maand tot
ten hoogste zes maanden.
6.
Een opzegging die in strijd met lid 1, lid 3 of lid 5
onder a is gedaan en een opzegging die op een kortere termijn is gedaan dan die
van lid 5 onder b gelden niettemin als waren zij gedaan tegen de voorgeschreven
dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn.
7.
Elk beding waarbij in strijd met lid 5 onder a een
langere opzegtermijn of waarbij in strijd met lid 5 onder b een kortere
opzegtermijn wordt overeengekomen of waarbij van andere bepalingen van dit
artikel wordt afgeweken, is nietig. Eveneens is nietig elk beding dat de huur
zonder opzegging doet eindigen.
8.
Dit artikel geldt niet, indien de beëindiging geschiedt
met wederzijds goedvinden nadat de huur is ingegaan.
Artikel 272
{Vordering tijdstip beëindiging huurovereenkomst}
1.
Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder
de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder
schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de dag waartegen
rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, tot de rechter
onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder als in lid 2
bedoeld.
2.
De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging
niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de
beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de
opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de
huurovereenkomst zal eindigen.
Artikel 273
{Beslissing op vordering bij huur}
1.
Bij zijn beslissing op de vordering bedoeld in
artikel 272 lid 2 neemt de rechter
uitsluitend de in de opzegging vermelde gronden in aanmerking.
2.
Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de
overeenkomst van rechtswege verlengd. De rechter beslist of de overeenkomst
voor onbepaalde tijd of voor een door hem vast te stellen bepaalde tijd wordt
verlengd.
3.
Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens
het tijdstip van ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot
ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 274
{Voorwaarden toewijzing vordering bij huur}
1.
De rechter kan de vordering slechts toewijzen
a.indien de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder
betaamt;
b.indien de verhuurder zijn vordering grondt op een beding als
omschreven in lid 2 en aan de eisen van dat lid is voldaan, tenzij de
verhuurder geen belang meer heeft bij de ontruiming;
c.indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo
dringend nodig heeft voor eigen gebruik, vervreemding van de gehuurde
woonruimte niet daaronder begrepen, dat van hem, de belangen van beide partijen
en van onderhuurders naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden
gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, en tevens blijkt dat
de huurder, met uitzondering van de huurder, bedoeld in de artikelen 274c tot en met 274e, andere
passende woonruimte kan
verkrijgen;
d.indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het
aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte,
voor zover, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst
van toepassing is, dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs of
van de servicekosten;
e.indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op
het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken;
f.indien de huurovereenkomst een onzelfstandige woning betreft, die
deel uitmaakt van de woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft, en
de verhuurder aannemelijk maakt dat zijn belangen bij beëindiging van de huur
zwaarder wegen dan die van de huurder bij voortzetting daarvan.
2.
In het geval dat uitdrukkelijk van de huurder en telkens van een opvolgend huurder is bedongen dat de gehuurde woonruimte na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn moet worden ontruimd, kan de verhuurder overeenkomstig lid 1 aanhef en onder b, op dat beding de in dat lid bedoelde vordering gronden:
a.indien de verhuurder de woning zelf wil betrekken, of
b.indien de verhuurder jegens wie een vorige huurder het recht heeft verkregen de woning opnieuw te betrekken, deze huurder daartoe gelegenheid wil geven.
De bij het beding bepaalde termijn kan met wederzijds goedvinden worden verlengd voordat de met de huurder oorspronkelijk overeengekomen termijn is verstreken.
3.
Onder eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c, wordt mede begrepen renovatie van woonruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
4.
Bij de beoordeling van de vraag of andere woonruimte voor de huurder passend is, houdt de rechter geen rekening met de bijdragen van het Rijk, die de huurder ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van de woning, kan verkrijgen.
5.
Een vordering, gegrond op eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c is
niet toewijsbaar
a.ten aanzien van woonruimte waarop
hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, zolang de verhuurder geen
huisvestingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 van die wet overlegt
behoudens het geval dat het eigen gebruik in iets anders bestaat dan
bewoning;
b.indien de verhuurder de rechtsopvolger van de vorige verhuurder is
en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging
schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht.
6.
In de gevallen bedoeld in lid 1 onder a en d kan de rechter, voordat
hij de vordering toewijst, aan de huurder een termijn van ten hoogste een maand
toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of het aanbod te
aanvaarden.
Artikel 274a
{Dringend eigen gebruik t.b.v. gehandicapte}
1.
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van een zelfstandige woning aan een gehandicapte, indien die woning:
a.reeds bij de bouw ervan was ingericht en bestemd voor bewoning door een gehandicapte, of
b.na de bouw met geldelijke steun op grond van een wettelijke regeling aangepast is ten behoeve van bewoning door een gehandicapte.
2.
Onder gehandicapte wordt in dit artikel verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
Artikel 274b
{Dringend eigen gebruik t.b.v. oudere}
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken aan een oudere van een zelfstandige woning welke onderdeel uitmaakt van een complex van zelfstandige woningen, welk complex reeds bij de bouw ervan was ingericht en bestemd voor de bewoning door ouderen.
Artikel 274c
{Dringend eigen gebruik t.b.v. jongere}
1.
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een jongere, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2.
Onder jongere wordt in dit artikel verstaan een persoon die nog niet de leeftijd van 28 jaren heeft bereikt.
3.
De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor jongeren.
4.
Sedert de ingangsdatum van de huurovereenkomst moeten vijf jaren zijn verstreken. Voor het verstrijken van deze termijn kan door partijen worden overeengekomen dat deze termijn wordt verlengd met ten hoogste twee jaren. In dat geval moet tevens de termijn waarmee de verlenging plaatsvond, zijn verstreken.
5.
In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een jongere zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt met een jongere gelijkgesteld een student als bedoeld in artikel 274d lid 2 en een promovendus als bedoeld in artikel 274e lid 2.
Artikel 274d
{Dringend eigen gebruik t.b.v. student}
1.
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een student indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2.
Onder student wordt in dit artikel verstaan een deelnemer die is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een student die is ingeschreven aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
3.
De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor studenten.
4.
De huurder, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een kopie van het bewijs van zijn inschrijving aan een instelling, universiteit of hogeschool als bedoeld in lid 2 inzake het lopende studiejaar over te leggen.
5.
In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een student zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin worden met een student gelijkgesteld een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 en een promovendus als bedoeld in artikel 274e lid 2.
Artikel 274e
{Dringend eigen gebruik t.b.v. promovendus}
1.
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een promovendus, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2.
Onder promovendus wordt in dit artikel verstaan degene die zich voorbereidt op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
3.
De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor promovendi.
4.
De huurder, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een verklaring van de betreffende onderwijsinstelling waaruit de voorbereiding op een promotie als bedoeld in artikel 7.18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek blijkt, over te leggen.
5.
In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een promovendus zal worden verhuurd. Voor de toepassing van de eerste volzin worden met een promovendus gelijkgesteld een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 en een student als bedoeld in artikel 274d lid 2.
Artikel 274f
{Dringend eigen gebruik t.b.v. groot gezin}
1.
Onder eigen gebruik in de zin van artikel 274 lid 1 onder c wordt mede begrepen het verstrekken van woonruimte aan een groot gezin, indien aan de in de volgende leden vermelde voorwaarden is voldaan.
2.
Onder een groot gezin wordt in dit artikel verstaan een huishouden van de huurder dat tenminste uit acht personen bestaat.
3.
De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor grote gezinnen.
4.
De huurder die deel uitmaakt van een groot gezin, tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet hebben nagelaten te voldoen aan een schriftelijk verzoek van de verhuurder, dat deze jaarlijks kan doen, om binnen drie maanden een afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen waaruit blijkt dat ten minste vijf personen van dat gezin als zijnde woonachtig op het betreffende adres staan ingeschreven, over te leggen.
5.
In de huurovereenkomst met de huurder tegen wie de in artikel 274 lid 1 bedoelde vordering is ingesteld, moet zijn bepaald dat die woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een groot gezin zal worden verhuurd.
Artikel 275
{Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten bij huur}
1. Indien de
rechter een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op
de gronden, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c en e toewijst, kan hij
een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen
ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2. De
rechter kan, voordat hij een beslissing geeft, waarin dit bedrag wordt
vastgesteld, zijn voornemen ter kennis van partijen brengen en een
termijn stellen waarbinnen de verhuurder de opzegging kan intrekken.
Maakt de verhuurder van deze bevoegdheid gebruik, dan beslist de
rechter uitsluitend over de proceskosten.
3. Bij
beëindiging van de huurovereenkomst op de gronden, bedoeld in
artikel 274 lid 1 onder c in verbinding met lid 3 en in artikel
274 lid 1 onder e, draagt de verhuurder bij in de kosten die de
verhuizing voor de huurder meebrengt.
4. De
minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders
van zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen wordt bij
ministeriële regeling van de Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie vastgesteld en zal jaarlijks voor 1 maart worden
gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond op hele
euro’s.
5. De
verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te verstrekken
bijdragen of vergoedingen voor verhuis- of inrichtingskosten in
mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde
lid.
Artikel 276
{Schadevergoeding voor huurder}
1.
Indien de verhuurder de overeenkomst heeft opgezegd op de
grond, bedoeld in
artikel 274 lid 1 onder c en de vordering tot
beëindiging van de huurovereenkomst is toegewezen dan wel de huurder met de
beëindiging heeft ingestemd, is de verhuurder jegens de huurder tot
schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde duurzaam in eigen
gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2.
Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig
te zijn geweest, indien niet binnen een jaar na het einde van de overeenkomst
het verhuurde duurzaam door hem in gebruik is genomen.
3.
De rechter die een vordering op de grond, bedoeld in
artikel 274 lid 1 onder c, toewijst, kan op
verlangen van de huurder of ambtshalve een bedrag bepalen dat de verhuurder aan
de huurder moet betalen, indien later mocht blijken dat de wil om het verhuurde
duurzaam in eigen gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest,
onverminderd het recht van de huurder op verdere schadevergoeding.
4.
De vordering van de huurder op grond van dit artikel
vervalt vijf jaren na het einde van de huurovereenkomst.
5.
De verhuurder is eveneens tot schadevergoeding gehouden
jegens onderhuurders aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd of die krachtens
artikel 269 bevoegd waren hun overeenkomst
met de hoofdverhuurder voort te zetten. De voorgaande leden zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 277
{Opzegging na verlenging overeenkomst door rechter bij huur}
1.
Indien de rechter de huurovereenkomst heeft verlengd, kan
de verhuurder de overeenkomst opnieuw met inachtneming van
artikel 271 en van de in lid 2 vermelde
termijnen opzeggen en overeenkomstig de artikelen 272 tot en met 274f vorderen dat de
rechter het tijdstip zal vaststellen, waarop de overeenkomst zal eindigen.
2.
Indien de rechter de overeenkomst voor onbepaalde tijd
heeft verlengd, kan de verhuurder haar niet eerder opnieuw opzeggen dan drie
jaren nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Indien de rechter de
overeenkomst voor bepaalde tijd heeft verlengd, kan de verhuurder haar niet
eerder opzeggen dan drie maanden voor het einde van de tijd waarvoor is
verlengd.
Artikel 278
{Beëindiging onderhuurovereenkomst}
1.
Een onderhuurovereenkomst van woonruimte die niet
krachtens
artikel 269 na beëindiging van de hoofdhuur
door de hoofdverhuurder wordt voortgezet, eindigt op het door de rechter op
vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig
artikel 273 lid 3 vastgestelde tijdstip van
ontruiming.
2.
Indien de hoofdhuurder bij de beëindiging en de bepaling
van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van de
onderhuurder heeft gewaakt, is hij verplicht de schade die de onderhuurder
daardoor lijdt te vergoeden.
3.
De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een
vordering wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is
bevoegd om deze in het geding te roepen.
Artikel 279
{Ontbinding huurovereenkomst door huurder}
1.
Indien een gebrek in de zin van
artikel 204 het deel van gehuurde woonruimte
dat voor de huurder en zijn gezin voor bewoning noodzakelijk is, onbewoonbaar
maakt dan wel werkzaamheden tot verhelpen van een zodanig gebrek dit doen of
zullen doen, is de huurder bevoegd de huur op de voet van
artikel 267 van Boek 6 te ontbinden.
2.
De huurder heeft dezelfde bevoegdheid, wanneer het
gebruik van de gehuurde woonruimte gevaren oplevert.
{Schakelbepaling }
3.
Artikel 210 lid 2 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 280
{Nakoming verplichting door huurder bij huur}
Alvorens op de voet van
artikel 231 een ontbinding uit te spreken,
kan de rechter de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om
alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 281
{Ontbinding huurovereenkomst na wijziging bestemming}
1.
Indien iemand op de voet van
artikel 226 verhuurder is geworden en een
krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil
verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de
huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen dag.
2.
De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is
onderverhuurd of met wie de huurovereenkomst anders op de voet van
artikel 269 zou zijn voortgezet, hebben recht
op schadeloosstelling. Wanneer de huurtijd of onderhuurtijd zonder de
ontbinding nog een jaar of langer zou hebben geduurd, is de schadeloosstelling
ten minste gelijk aan de huurprijs van twee jaren. Wanneer de huurtijd of
onderhuurtijd zonder de ontbinding minder dan een jaar zou hebben geduurd, is
de schadeloosstelling ten minste gelijk aan de huurprijs van een jaar. Bij de
berekening van de schade wordt niet gelet op veranderingen die kennelijk zijn
tot stand gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
Artikel 282
{Dwingend recht }
Van de
artikelen 272 tot en met 281 kan niet ten
nadele van de huurder dan wel onderhuurder worden afgeweken.
Afdeling 6 Huur van bedrijfsruimte
Artikel 290
{Werkingssfeer }
1.
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op huur en verhuur
van bedrijfsruimte.
{Bedrijfsruimte}
2.
Onder bedrijfsruimte wordt verstaan:
a.een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens
overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een
kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of
besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde
ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van
roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is;
b.een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan die krachtens zulk
een overeenkomst bestemd is voor de uitoefening van een hotelbedrijf;
c.een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd
voor de uitoefening van een kampeerbedrijf.
3.
Tot de in lid 2 bedoelde bedrijfsruimte worden ook gerekend de
onroerende aanhorigheden, de bij het een en ander behorende grond en de, mede
gelet op de bestemming van die bedrijfsruimte, afhankelijke woning.
Artikel 291
{Dwingend recht }
1.
Van de bepalingen van deze afdeling kan niet ten nadele van de
huurder worden afgeweken.
2.
Bedingen die ten nadele van de huurder afwijken van de bepalingen
van deze afdeling, kunnen evenwel, behoudens wanneer het betreft een afwijking
van
artikel 307, niet op die grond worden
vernietigd, indien zij zijn goedgekeurd door de rechter.
3.
Ieder van de partijen kan een zodanige goedkeuring verzoeken. De
goedkeuring wordt alleen gegeven indien het beding de rechten die de huurder
aan deze afdeling ontleent, niet wezenlijk aantast of diens maatschappelijke
positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat hij de
bescherming van de onderhavige afdeling in redelijkheid niet behoeft.
4.
Het verzoek bevat, behalve de gronden waarop het berust, de tekst
van de goed te keuren bedingen.
Artikel 292
{Geldigheid overeenkomst bij huur bedrijfsruimte}
1.
De huurovereenkomst geldt voor vijf jaar of, als een langere
bepaalde duur is overeengekomen, voor die langere duur.
2.
De huurovereenkomst die voor vijf jaar geldt, wordt na het
verstrijken daarvan van rechtswege met vijf jaar verlengd. De overeenkomst die
is aangegaan voor een termijn die langer is dan vijf jaar maar korter dan tien
jaar, wordt na het verstrijken van die termijn van rechtswege verlengd met een
tweede termijn die zoveel korter is dan vijf jaar als de eerste termijn langer
is dan vijf jaar.
Artikel 293
{Opzegging bij huur bedrijfsruimte}
1.
De overeenkomst die voor vijf jaar geldt, en de overeenkomst die
is aangegaan voor een termijn langer dan vijf jaar, maar korter dan tien jaar,
kunnen tegen het einde van de termijn en tegen het einde van de in
artikel 292 lid 2 bedoelde tweede termijn door
ieder van de partijen worden opgezegd.
Artikel 228 lid 1 en lid 2, eerste zin, is
niet van toepassing.
2.
De opzegging moet geschieden bij exploot of bij aangetekende
brief. De termijn van opzegging bedraagt tenminste een jaar.
3.
Geen opzegging is vereist, indien de beëindiging geschiedt met
wederzijds goedvinden, nadat de huurovereenkomst is totstandgekomen.
Artikel 294
{Vermelding grond opzegging bij huur bedrijfsruimte}
Een opzegging door de verhuurder is nietig indien zij niet de
gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid.
Artikel 295
{Vordering tijdstip beëindiging overeenkomst bij huur bedrijfsruimte}
1.
Een opgezegde huurovereenkomst blijft, tenzij de huurder de
overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk
in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na de dag waartegen rechtsgeldig is
opgezegd van rechtswege van kracht, tot de rechter onherroepelijk heeft beslist
op een vordering van de verhuurderals in lid 2 bedoeld. De rechter kan evenwel,
indien het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt, zijn
toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.
De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging niet van
de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de
beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de
opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de
overeenkomst zal eindigen.
Artikel 296
{Voorwaarden toewijzing vordering bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de in
artikel 292 lid 1 bedoelde eerste termijn
waarvoor de huurovereenkomst geldt of is aangegaan, kan de rechter de vordering
slechts toewijzen, op de grond dat:
a.de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een
goed huurder betaamt, of
b.de verhuurder aannemelijk maakt dat hij, zijn echtgenoot,
zijn geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een
pleegkind het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en hij
daartoe het verhuurde dringend nodig heeft. Onder duurzaam gebruik wordt niet
begrepen vervreemding van de bedrijfsruimte, maar wel renovatie van de
bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.
2.
Een vordering, ingesteld op de in lid 1 onder b bedoelde grond,
is niet toewijsbaar indien de verhuurder de rechtsopvolger is van een vorige
verhuurder en hij niet is diens echtgenoot, geregistreerde partner, bloed- of
aanverwant in de eerste graad of pleegkind, en de opzegging is geschied binnen
drie jaar nadat de rechtopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is
gebracht. Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als eigen kind is
verzorgd en opgevoed.
3.
Indien de opzegging is gedaan tegen het einde van de termijn
waarmee de overeenkomst krachtens
artikel 292 lid 2 is verlengd, kan de rechter
de vordering toewijzen, op grond van een redelijke afweging van de belangen van
de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de huurder en
van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, bij verlenging van
de overeenkomst. De rechter wijst de vordering in elk geval af indien van de
huurder, bij een redelijke afweging van de voormelde belangen van hem en van de
onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, tegen de voormelde belangen
van de verhuurder, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.
4.
In het geval van lid 3 wijst de rechter de vordering in ieder
geval toe indien zich een der in lid 1, onder a en b, in samenhang met lid 2
omschreven gronden voordoet en voorts indien:
c.de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het
aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover
dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt, of
d.de verhuurder een krachtens een geldig bestemmingsplan op het
verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken.
5.
Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het
tijdstip van de ontruiming vast. De toewijzing geldt als een veroordeling tot
ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 297
{Tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten bij huur bedrijfsruimte}
1.
De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering
een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder of aan degene aan wie
bevoegdelijk is onderverhuurd, moet betalen ter tegemoetkoming in diens
verhuis- en inrichtingskosten.
2.
Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als bedoeld in
lid 1 wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van
partijen en stelt hij een termijn vast waarbinnen de verhuurder de bevoegdheid
heeft de vordering in te trekken.
3.
Indien de verhuurder binnen deze termijn zijn vordering intrekt,
geeft de rechter slechts een beslissing over de proceskosten.
Artikel 298
{Termijn aanvaarding aanbod nieuwe overeenkomst bij huur bedrijfsruimte}
In het geval, bedoeld in
artikel 296 lid 4 onder c, kan de rechter de
huurder een termijn toestaan van ten hoogste een maand om het aanbod tot het
aangaan van een nieuwe overeenkomst alsnog te aanvaarden.
Artikel 299
{Schadevergoeding voor huurder bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien de overeenkomst is opgezegd op de grond dat een in
artikel 296 lid 1 onder b genoemde persoon het
verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en de huurder in de
beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd dan wel de vordering tot
beëindiging van de overeenkomst op die grond dan wel op de grond, bedoeld in
artikel 296 lid 3, is toegewezen, is de
verhuurder jegens de huurder en degene die bevoegdelijk heeft ondergehuurd, tot
schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in
duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2.
Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn
geweest, indien het verhuurde niet binnen een jaar na het einde van de
overeenkomst door een persoon als bedoeld in
artikel 296 lid 1 onder b in duurzaam gebruik
is genomen.
3.
De rechter kan in een beslissing tot toewijzing van een vordering
tot beëindiging, gegrond op de in
artikel 296 lid 1 onder b bedoelde wil van een
der daar bedoelde personen, op verzoek van de huurder of ambtshalve een bedrag
bepalen dat de verhuurder aan de huurder of degene die bevoegdelijk heeft
ondergehuurd moet betalen, indien later mocht blijken dat die wil in
werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de huurder
op verdere schadevergoeding.
4.
De vordering van de huurder of onderhuurder tot schadevergoeding
of tot betaling van het in lid 3 bedoelde bedrag vervalt vijf jaren na het
einde van de huurovereenkomst.
Artikel 300
{Overeenkomst voor onbepaalde tijd bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien de oorspronkelijk duur van de overeenkomst krachtens
artikel 292 lid 2 is verlengd en de verlengde
overeenkomst niet tegen het einde van de in dat lid bedoelde tweede termijn is
opgezegd, wordt de overeenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd, tenzij uit de
overeenkomst een bepaalde tijd voortvloeit of partijen een bepaalde tijd
overeenkomen.
2.
Wordt de overeenkomst krachtens lid 1 voor onbepaalde tijd
voortgezet, dan kan zij door ieder van de partijen worden opgezegd. Wordt de
overeenkomst voor bepaalde tijd voortgezet of is zij aangegaan voor een duur
van tien jaar of langer, dan eindigt zij, in afwijking van
artikel 228 lid 1, niet door het enkele
verloop van de huurtijd, maar kan zij door ieder van de partijen tegen het
einde van die huurtijd worden opgezegd.
3.
De opzegging moet voldoen aan de vereisten van de
artikelen 293 leden 2 en 3 en van
artikel 294. De
artikelen 295 tot en met 299 zijn van
overeenkomstige toepassing.
4.
Indien een vordering tot vaststelling van het tijdstip waarop de
overeenkomst zal eindigen, is afgewezen, en uit de overeenkomst niet
voortvloeit dat zij dan wordt voortgezet voor een bepaalde termijn tegen het
einde waarvan zij opnieuw opgezegd kan worden, kan de overeenkomst slechts
rechtsgeldig opnieuw opgezegd worden nadat een termijn van een jaar is
verstreken nadat de afwijzing onherroepelijk is geworden. De rechter kan bij
zijn afwijzende beslissing een langere termijn vaststellen.
Artikel 301
{Overeenkomst voor twee jaar of korter bij huur bedrijfsruimte}
1.
De
artikelen 291 tot en met 300 zijn niet
van toepassing op een overeenkomst van twee jaar of korter.
2.
Indien het gebruik, aangevangen krachtens een overeenkomst als
bedoeld in lid 1, langer dan twee jaar heeft geduurd, geldt van rechtswege een
overeenkomst op de tussen partijen overeengekomen voorwaarden, doch voor vijf
jaar, waarop de reeds verstreken twee jaar in mindering komen. De
artikelen van 291 tot en met 300 zijn
op deze overeenkomst van toepassing.
3.
Het in lid 2 bedoelde rechtsgevolg treedt niet in, indien
partijen voor het verstrijken van de termijn van twee jaar een andere
overeenkomst sluiten die onder
artikel 292 lid 1 valt, dan wel een daarvan
afwijkende overeenkomst, mits de in
artikel 291 bedoelde goedkeuring is verzocht
voor het verstrijken van de termijn van twee jaar.
4.
Indien voor het verstrijken van deze termijn op de voet van
artikel 291 goedkeuring van afwijkende
bedingen is verzocht en de rechter dit verzoek afwijst, kan hij op verzoek van
de verhuurder tevens bepalen dat de overeenkomst wordt beëindigd en het
tijdstip van de ontruiming vaststellen. Deze vaststelling geldt als een
veroordeling tot ontruiming tegen dat tijdstip.
Artikel 302
{Opzegging door erfgenaam/echtgenoot bij huur bedrijfsruimte}
Opzegging van de overeenkomst door de erfgenamen van de huurder,
onderscheidenlijk zijn echtgenoot of geregistreerde partner, op de voet van
artikel 229 lid 2 dient te geschieden op een
termijn van tenminste zes maanden.
Artikel 293 lid 2, eerste zin, en lid 3 is van
toepassing.
Artikel 303
{Nadere vaststelling huurprijs door rechter bij huur bedrijfsruimte}
1.
Zowel de huurder als de verhuurder kunnen vorderen dat de rechter
de huurprijs, zo deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare
bedrijfsruimte ter plaatse, nader zal vaststellen:
a.indien de overeenkomst voor bepaalde tijd geldt, na afloop
van de overeengekomen duur;
b.in alle andere gevallen, telkens wanneer tenminste vijf jaar
zijn verstreken sinds de dag waarop de laatste door partijen vastgestelde
huurprijs is ingegaan of waarop de laatste door de rechter vastgestelde
huurprijs is gevorderd.
2.
Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het
gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, die
zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag
van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te
betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het
prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen
van de vordering. Zo het niet mogelijk is de rechter de voor de toepassing van
deze maatstaf benodigde gegevens te verschaffen, maakt de rechter een schatting
aan de hand van de wel te zijner beschikking staande gegevens, waarbij hij die
maatstaf zoveel mogelijk als richtsnoer bezigt.
3.
De rechter wijst een vordering tot verhoging van de huurprijs af,
voor zover deze is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die op kosten van
de huurder zijn aangebracht.
4.
Indien de rechter de huurprijs nader vaststelt, geldt deze met
ingang van de dag waarop deze is gevorderd, tenzij hij op vordering van een der
partijen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een andere
ingangsdatum vaststelt. Hij kan daarbij tevens bepalen dat de huurprijs
gedurende een door hem vast te stellen termijn van ten hoogste vijf jaren
geleidelijk zal worden aangepast.
Artikel 304
{Advies over nadere huurprijs bij huur bedrijfsruimte}
1.
Een vordering tot nadere huurprijsvaststelling is slechts
ontvankelijk, indien deze vergezeld gaat van een advies omtrent de nadere
huurprijs, opgesteld door een of meer door partijen gezamenlijk benoemde ter
zake deskundigen.
2.
Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de benoeming
van een deskundige, benoemt de rechter deze op verzoek van de meest gerede
partij. Indien een zodanig verzoek wordt gedaan, geldt de dag van dat verzoek
voor de toepassing van
artikel 303 leden 1, 2 en 4 als de dag waarop
de vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs is ingesteld.
3.
De kosten van het advies zijn proceskosten als bedoeld in artikel 237
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; de artikelen 195, 196, 199
en 244 van dat wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 305
{Doorberekening kosten verbeteringen in huurprijs bij huur bedrijfsruimte}
1.
De verhuurder die ingevolge
een besluit als bedoeld in artikel 13 of 15 van de Woningwet
voorzieningen als bedoeld in artikel 243 lid 2 heeft getroffen, is, ook buiten de gevallen van
artikel 303 lid 1 onder a en b, bevoegd om ter
doorberekening van de kosten van deze
voorzieningen, voor zover redelijk, een
daarop afgestemde verhoging van de huur te verlangen. Indien de huurder en de
verhuurder geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over het bedrag van de
verhoging, kan ieder van hen vaststelling van de verhoging door de rechter
vorderen.
2.
Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van
artikel 290, ook van toepassing op een
gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte
voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte
in de zin van
artikel 290 betrekking heeft.
Artikel 306
{Onderhuur bij huur bedrijfsruimte}
1.
Een onderhuurovereenkomst van bedrijfsruimte eindigt op het door
de rechter op vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig
artikel 296 lid 5 vastgestelde tijdstip van
ontruiming.
2.
Indien de hoofdhuurder de onderhuurder niet of niet juist heeft
voorgelicht omtrent de termijn waarvoor de hoofdhuur geldt of is aangegaan, of
hij bij de beëindiging van de hoofdhuur en de bepaling van het tijdstip van
ontruiming onvoldoende voor de belangen van de onderhuurder heeft gewaakt, is
hij verplicht de schade die de onderhuurder daardoor lijdt, te vergoeden.
3.
De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een vordering
wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is bevoegd om
deze in het geding te roepen.
Artikel 307
{Overdracht aan derde bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien overdracht door de huurder aan een derde van het in het
gehuurde door de huurder zelf of een ander uitgeoefende bedrijf gewenst wordt,
kan de huurder vorderen dat hij gemachtigd wordt om die derde als huurder in
zijn plaats te stellen.
2.
De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het
geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de
huurder of de ander die het bedrijf uitoefent, een zwaarwichtig belang heeft
bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de
voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een volledige
nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.
3.
De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij
een last opleggen.
Artikel 308
{Voordeel verhuurder bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien de verhuurder, nadat de huurovereenkomst door opzegging
zijnerzijds is geëindigd, voordeel geniet tengevolge van het feit dat het
verhuurde vervolgens wordt gebezigd voor de uitoefening van een bedrijf,
gelijksoortig aan het door de gewezen huurder of de onderhuurder aan wie
bevoegdelijk is onderverhuurd aldaar uitgeoefende bedrijf, kan de gewezen
huurder of de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd van de
verhuurder een naar billijkheid te berekenen vergoeding vorderen.
2.
Voordeel, voortvloeiend uit de aard of ligging van het verhuurde
of uit de daaraan aangebrachte veranderingen, komt voor de toepassing van lid 1
niet in aanmerking.
3.
De vergoeding kan niet worden toegekend, wanneer het verhuurde
voor de uitoefening van het gelijksoortige bedrijf eerst wordt gebezigd nadat
sedert het eindigen van de huurovereenkomst meer dan een jaar is
verstreken
Artikel 309
{Schadeloosstelling voor huurder bij afbraak gebouw in algemeen belang bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de
huurovereenkomst op de voet van
artikel 226 zijn overgegaan, deze overeenkomst
door opzegging doet eindigen in verband met de omstandigheid dat het gebouwde
met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden
afgebroken, is hij aan de huurder en de onderhuurder aan wie voor die overgang
bevoegdelijk is onderverhuurd, een schadeloosstelling verschuldigd wegens het
verlies van de kans dat de huurverhouding zonder deze overgang zou hebben
voortgeduurd.
2.
De verhuurder is de in lid 1 bedoelde schadeloosstelling eveneens
verschuldigd indien de overgang is geschied nadat de vorige verhuurder de
huurovereenkomst heeft opgezegd in verband met de omstandigheid dat na de
overgang het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen
belang zal worden afgebroken. Is de eigendom van het verhuurde overgedragen
nadat de huurovereenkomst reeds door de opzegging was geëindigd, dan is de
schadeloosstelling verschuldigd door de eigenaar die tot afbraak overgaat.
3.
Een opzegging wordt vermoed in verband met de omstandigheid dat
het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal
worden afgebroken, indien de afbraak binnen zes jaar na de opzegging
aanvangt.
4.
Werken tot verwezenlijking van een bestemmingsplan, strekkende
tot reconstructie van een bebouwde kom, worden in elk geval geacht in het
algemeen belang te zijn.
5.
Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van
artikel 290, ook van toepassing op een
gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte
voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte
in de zin van
artikel 290 betrekking heeft.
Artikel 310
{Ontbinding overeenkomst na wijziging bestemming bij huur bedrijfsruimte}
1.
Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de
huurovereenkomst op de voet van
artikel 226 zijn overgegaan, een krachtens een
geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil
verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de
huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen dag.
2.
De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is
onderverhuurd, kunnen een schadeloosstelling vorderen. Bij de bepaling daarvan
wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding zonder de overgang
zou hebben voortgeduurd.
3.
Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van
artikel 290, ook van toepassing op een
gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, indien deze zaak of dit gedeelte
voor de uitoefening van een ander bedrijf is verhuurd dan waarop bedrijfsruimte
in de zin van
artikel 290 betrekking heeft.
Titel 5 Pacht
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 311
{Pacht}
Pacht is
de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan
de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte
daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de
pachter zich verbindt tot een
tegenprestatie.
Artikel 312
{Landbouw}
Onder
landbouw wordt verstaan, steeds voorzover bedrijfsmatig uitgeoefend:
akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw,
daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en
bloembollen; de teelt van griendhout en riet; elke andere tak van
bodemcultuur, met uitzondering van de
bosbouw.
Artikel 313
{Hoeve}
1.
Een hoeve is een complex bestaande uit een of
meer gebouwen of gedeelten daarvan en het daarbij behorende land,
dienende tot de uitoefening van de
landbouw.
{Los land}
2.
Hetgeen in deze titel is
bepaald met betrekking tot los land, geldt mede met betrekking tot een
of meer gebouwen of gedeelten daarvan, welke dienen tot de uitoefening
van de landbouw.
{Gebouwen en los land bij pachtovereenkomst}
3.
Indien echter
tussen dezelfde partijen bij één overeenkomst los land en
bij een andere overeenkomst een of meer gebouwen of gedeelten daarvan
zijn verpacht, worden de bepalingen omtrent verpachting van hoeven op
beide overeenkomsten van toepassing met ingang van het tijdstip waarop
de laatste van beide overeenkomsten is
gesloten.
{Hoeve en los land}
4.
Onder hoeve en los land
worden begrepen de daarbij behorende, niet tot de uitoefening van de
landbouw dienende gronden met inbegrip van de zich daarop bevindende
houtopstanden.
Artikel 314
{Pleegkind}
In deze
titel wordt onder pleegkind verstaan degenen die duurzaam als eigen
kind is onderhouden en opgevoed.
Artikel 315
{Omvang gepachte dat langs een water ligt bij pacht}
Op de
omvang van het gepachte dat langs een water ligt, zijn de artikelen 29
en 34 van Boek 5 van toepassing, tenzij de verpachter aan een
vastlegging van de grens overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 32
van Boek 5 is gebonden.
Artikel 316
{Vruchten gepachte zaak}
1.
Het recht van de pachter op de vruchten van
de gepachte zaak is een genotsrecht als bedoeld in artikel 17 van Boek
5.
2.
Het recht van de pachter op de
vruchten omvat de bij het einde van de pacht nog te velde staande
vruchten, tenzij bij ontbinding van de overeenkomst door de rechter
anders wordt
bepaald.
Afdeling 2 Vorm van de pachtovereenkomst
Artikel 317
{Schriftelijke vaststelling bij pachtovereenkomst}
1.
De pachtovereenkomst, de overeenkomst tot
wijziging en die tot beëindiging van een pachtovereenkomst
moeten schriftelijk worden
aangegaan.
2.
Zolang de overeenkomst
niet schriftelijk is aangegaan, kan de meest gerede partij de
schriftelijke vastlegging daarvan
vorderen.
3.
In het in het vorige lid
bedoelde geval legt de rechter de overeenkomst schriftelijk vast met
dien verstande dat nietige bedingen, zoveel mogelijk overeenkomstig de
bedoelingen van partijen, in overeenstemming worden gebracht met de
wet.
Afdeling 3 Goedkeuring van de pachtovereenkomst
Artikel 318
{Goedkeuring grondkamer bij pachtovereenkomst}
1.
De pachtovereenkomst, de overeenkomst tot
wijziging en die tot beëindiging van een pachtovereenkomst
behoeven de goedkeuring van de
grondkamer.
2.
Ten aanzien van de
overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst vervalt
het vereiste van goedkeuring door de feitelijke uitvoering van de
overeenkomst.
Artikel 319
{Voorwaarden goedkeuring bij pachtovereenkomst}
1.
De grondkamer keurt de pachtovereenkomst
goed, tenzij:
a.de overeengekomen
pachtprijs dan wel de vergoeding, daarbij in aanmerking genomen de
verdere inhoud van de overeenkomst, hoger is dan ingevolge het bepaalde
krachtens de artikelen 327 lid 1 en 327
lid 3 onderscheidenlijk 393 is
toegelaten;
b.de overige
verplichtingen, voor de pachter uit de overeenkomst voortvloeiende, als
buitensporig moeten worden
beschouwd;
c.de overeenkomst zou leiden
tot een ondoelmatige verkaveling of een ondoelmatige ligging van het
land ten opzichte van de bedrijfsgebouwen of van de
woning;
d.de overeenkomst, indien deze
betrekking heeft op land, dat begrepen is geweest in een ruil- of
herverkaveling of dat gelegen is in de IJsselmeerpolders, zou leiden
tot:
1°.een verkaveling of een
ligging van het land ten opzichte van de bedrijfsgebouwen of van de
woning, die minder doelmatig is dan de
bestaande;
2°.een geringere dan
de bestaande
bedrijfsgrootte;
e.door de
overeenkomst algemene belangen van de landbouw zouden worden geschaad;
de grondkamer is onder meer bevoegd als schadelijk voor de algemene
belangen van de landbouw aan te merken overeenkomsten, welke zouden
leiden tot:
1°.een zo geringe
bedrijfsgrootte, dat de ondernemer zijn volledige arbeidskracht op het
bedrijf niet produktief kan
maken;
2°.gebruik van het land
ter verkrijging van neveninkomsten, anders dan voor
zelfvoorziening;
3°.vergroting
van een bedrijf, waarvan uitbreiding voor de ondernemer niet van
overwegende betekenis is, terwijl in de nabijheid een of meer kleine
bedrijven uitbreiding
behoeven;
f.de
overeenkomst bepalingen bevat, welke in strijd zijn met deze
titel.
2.
Indien de
pachtovereenkomst zou leiden tot een van de in het eerste lid, onder c,
d en e genoemde gevolgen, kan de grondkamer haar goedkeuring verlenen,
wanneer weigering op grond van bijzondere omstandigheden onredelijk zou
zijn of zou indruisen tegen het landbouwbelang. Indien de
pachtovereenkomst zou leiden tot een van de in lid 1, onder d, genoemde
gevolgen, kan de grondkamer voorts haar goedkeuring verlenen, wanneer
omstandigheden, gelegen in de persoon van de verpachter, de goedkeuring
in het belang van een verantwoorde bedrijfsvoering wenselijk
maken.
3.
Het bepaalde in lid 1 onder
c en onder e met betrekking tot het gestelde onder 1°, 2°
en 3° blijft buiten toepassing bij overeenkomsten met
echtgenoten of geregistreerde partners, bloed- of aanverwanten in de
rechte lijn, pleegkinderen en
medepachters.
4.
Bij de toetsing van
de overeenkomst aan het bepaalde in lid 1, onder e, mag de grondkamer
niet letten op de persoon van de pachter.
5.
Het bepaalde in lid 1, onder c en d en onder e met
betrekking tot het gestelde onder 1°, 2° en 3°,
blijft buiten toepassing, indien uit een verklaring van burgemeester en
wethouders van de gemeente, waarin het land is gelegen, blijkt dat dit
is opgenomen in een goedgekeurd bestemmingsplan en daarbij een niet tot
de landbouw betrekkelijke bestemming heeft
gekregen.
6.
Voor de geldigheid van
bepalingen, welke in strijd met de wet zijn, kan op de goedkeuring van
de overeenkomst door de grondkamer geen beroep worden
gedaan.
7.
Het in de voorgaande leden
bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de
overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een
pachtovereenkomst.
Artikel 320
{Onthouding goedkeuring bij pachtovereenkomst}
1.
Indien de grondkamer haar goedkeuring aan de
pachtovereenkomst of aan de overeenkomst tot wijziging of
beëindiging van een pachtovereenkomst onthoudt, wijzigt zij de
overeenkomst op het punt of de punten, welke in verband met het
bepaalde in artikel 319 lid 1, de goedkeuring verhinderen, of
vernietigt zij haar.
2.
De door de
grondkamer gewijzigde overeenkomst geldt als een tussen partijen
aangegane en goedgekeurde overeenkomst. In geval van wijziging in
verband met het bepaalde in artikel 319 lid 1, onder c, d en e, alsmede
in geval van vernietiging regelt de grondkamer zo nodig de
gevolgen.
Artikel 321
{Toezending aan grondkamer bij pachtovereenkomst}
1.
Ieder der partijen is verplicht de
pachtovereenkomst of de overeenkomst tot wijziging van een
pachtovereenkomst binnen twee maanden, nadat zij is aangegaan, aan de
grondkamer ter goedkeuring in te
zenden.
2.
Ieder der partijen is
verplicht de overeenkomst tot beëindiging van een
pachtovereenkomst binnen twee maanden nadat zij is aangegaan, aan de
grondkamer ter goedkeuring in te
zenden.
3.
Zodra een der partijen aan
de verplichting heeft voldaan, is die van de andere partij
vervallen.
4.
Op de ingevolge artikel
317 lid 3 schriftelijk vastgelegde overeenkomst past de grondkamer de
artikelen 319 en 320 ambtshalve toe.
Artikel 322
{Aanvang van pachtovereenkomst}
1.
Wanneer niet is voldaan aan het bepaalde in
artikel 321 lid 1 kan de verpachter, zolang de pachtovereenkomst door
de grondkamer niet is goedgekeurd, niet een rechtsvordering tot
betaling van de pachtprijs tegen de pachter instellen en geldt de
pachtovereenkomst voor onbepaalde tijd, zonder dat zij door een van de
partijen kan worden opgezegd; wordt de goedkeuring verleend, dan gaat
de in artikel 325 bedoelde duur in bij de aanvang van het pachtjaar,
volgende op dat, waarin de overeenkomst is
ingezonden.
2.
De grondkamer is
bevoegd op verzoek van een partij in bijzondere gevallen bij de
goedkeuring te bepalen, dat de in artikel 325 bedoelde duur op een
eerder tijdstip ingaat.
Artikel 323
{Beëindiging pachtovereenkomst die niet door grondkamer is goedgekeurd}
1.
Aan een overeenkomst tot wijziging of
– voorzover die niet reeds feitelijk is uitgevoerd – aan
een overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst, die
nog niet door de grondkamer is goedgekeurd, zijn partijen slechts in
zoverre gebonden, dat zij niet eenzijdig kunnen
terugtreden.
{Vaststellen tijdstip ingaan pachtovereenkomst door grondkamer}
2.
Indien de overeenkomst
niet binnen twee maanden, nadat zij werd aangegaan, ter goedkeuring is
ingezonden, is de grondkamer bevoegd haar te doen ingaan op een later
tijdstip dan werd overeengekomen, doch uiterlijk op het tijdstip van
inzending.
Artikel 324
{Beoordeling ontwerp-pachtovereenkomst door grondkamer}
1.
Zij die voornemens zijn met elkaar een
pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging van een
pachtovereenkomst aan te gaan, zijn bevoegd een
ontwerp-pachtovereenkomst, onderscheidenlijk een ontwerp-overeenkomst
tot wijziging van een pachtovereenkomst ter goedkeuring aan de
grondkamer in te zenden.
2.
De
grondkamer beoordeelt de ontwerp-overeenkomst met toepassing van
artikel 319 leden 1 tot en met 5; zij kan haar goedkeuring afhankelijk
stellen van wijzigingen, welke zij in verband met het bepaalde in
artikel 319 lid 1 nodig
oordeelt.
3.
Indien binnen twee
maanden, nadat de grondkamer of de Centrale Grondkamer een
ontwerp-pachtovereenkomst of een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van
een pachtovereenkomst heeft goedgekeurd, een overeenkomst wordt
ingezonden, die gelijk is aan de ontwerp-overeenkomst, zoals deze werd
goedgekeurd, is de grondkamer tot goedkeuring
gehouden.
4.
Op het verzoek tot
goedkeuring van een ontwerp-pachtovereenkomst kan niet meer worden
beslist, nadat de daarin als pachter genoemde persoon als zodanig op
het goed is
toegelaten.
Afdeling 4 Duur van de pachtovereenkomst
Artikel 325
{Pachttermijn bij pachtovereenkomst}
1.
De pachtovereenkomst geldt voor een bepaalde
tijd. Deze tijd bedraagt twaalf jaren voor een hoeve en zes jaren voor
los land.
2.
Een pachtovereenkomst kan
voor een langere duur worden aangegaan, mits een bepaalde datum van
beëindiging is
vastgesteld.
3.
Een pachtovereenkomst
kan voor een kortere duur worden aangegaan, mits een bepaalde datum van
beëindiging is vastgesteld. De kortere duur behoeft de
goedkeuring van de grondkamer, welke hetzij vóór het
aangaan van de overeenkomst, hetzij bij de toetsing daarvan kan worden
verleend.
4.
De grondkamer verleent
haar goedkeuring aan de kortere duur alleen op grond van de bijzondere
omstandigheden van het geval en indien de algemene belangen van de
landbouw daardoor niet worden geschaad. Zij vermeldt in haar
beschikking de reden van haar goedkeuring. Als bijzondere
omstandigheden worden niet beschouwd beperkingen, aan de verpachter
door derden opgelegd.
5.
De
pachtovereenkomst die geldt voor de duur van ten minste twaalf jaren
voor een hoeve en ten minste zes jaren voor los land, wordt telkens van
rechtswege met zes jaren
verlengd.
6.
Heeft de grondkamer een
kortere termijn goedgekeurd, dan vindt geen verlenging van rechtswege
plaats, maar kan de rechter op vordering van de pachter de overeenkomst
verlengen voor een door de rechter vast te stellen periode op de grond
dat de bijzondere omstandigheden, bedoeld in lid 4 zich niet hebben
voorgedaan en zich ook niet meer kunnen voordoen. De vordering moet
worden ingesteld binnen een daartoe door de grondkamer in haar
beschikking vastgestelde termijn. Op de verlengde overeenkomst is lid 5
van toepassing.
7.
Heeft de grondkamer
een termijn van een jaar of korter goedgekeurd, dan vindt geen
verlenging plaats.
Artikel 326
{Herziening bij verstrijken pachttermijn bij pachtovereenkomst}
1.
Telkens voor het verstrijken van een
pachttermijn kan de pachter of de verpachter aan de grondkamer
verzoeken andere bepalingen van de pachtovereenkomst dan met betrekking
tot de tegenprestatie te
herzien.
2.
De grondkamer herziet
deze, indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe
aanleiding geven en noch het algemeen landbouwbelang, noch een redelijk
belang van de andere partij zich daartegen
verzet.
3.
De wijziging gaat in met
ingang van de nieuwe
pachttermijn.
4.
Geen wijziging kan
worden gevorderd op grond van artikel 258 van Boek
6.
Afdeling 5 Pachtprijs
Artikel 327
{Pachtprijs bij pachtovereenkomst}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden regelen vastgesteld ten aanzien van de hoogst
toelaatbare pachtprijs.
2.
De in lid 1
bedoelde regelen strekken tot bevordering van pachtprijzen, welke in
een redelijke verhouding staan tot de bedrijfsuitkomsten bij een
behoorlijke bedrijfsvoering, met dien verstande, dat bij het
vaststellen van die regelen de redelijke belangen van de verpachter
mede in acht worden genomen.
3.
Met
inachtneming van de in lid
1 bedoelde regelen kunnen de
grondkamers, ieder voor haar gebied, zo nodig streeksgewijs, ten
aanzien van de pachtprijs bij besluit nadere regelen vaststellen.
Zodanig besluit vervalt een jaar na het tijdstip van zijn
inwerkingtreding.
4.
Deze besluiten
behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en worden in de Nederlandse Staatscourant bekend
gemaakt.
Artikel 328
{Pachtprijs bij pachtovereenkomst, nadere regels t.b.v.}
1.
Als tegenprestatie kan slechts worden
bedongen een pachtprijs met of zonder bijkomstige
verplichtingen.
2.
Als pachtprijs kan
slechts worden bedongen een uitsluitend naar tijdruimte bepaald en niet
van de prijs van produkten of andere factoren afhankelijk gesteld
bedrag in Nederlands geld.
3.
De
grondkamer kan echter, hetzij vóór het aangaan van de
overeenkomst op verzoek van een der partijen, hetzij bij de toetsing
daarvan, afwijking van het in de leden 1 en 2 bepaalde
goedkeuren.
4.
Heeft de grondkamer
zulk een goedkeuring verleend of verleent zij deze bij de toetsing, dan
wordt de overeengekomen tegenprestatie door haar beoordeeld naar de
strekking van het bepaalde krachtens de artikelen 327 leden 1 en
2.
Artikel 329
{Kosten reconstructie/herinrichtingsverplichting bij pachtprijs}
Bedongen kan worden dat de lasten die de verpachter ten gevolge van
landinrichting op grond van de Landinrichtingswet of de Wet inrichting
landelijk gebied, van reconstructie op grond van de Reconstructiewet
Midden-Delfland of van de Reconstructiewet concentratiegebieden of van
herinrichting op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de
Gronings-Drentse Veenkoloniën, zijn of zullen worden opgelegd, ten dele
ten laste van de pachter komen.
Artikel 330
{Vermindering bij buitengewone omstandigheden bij pachtprijs}
1.
De pachter heeft aanspraak op een
vermindering van de pachtprijs over een pachtjaar of een pachtseizoen,
gedurende hetwelk tengevolge van buitengewone omstandigheden de
opbrengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het
aangaan van de overeenkomst te verwachten was of de pachter tijdelijk
het genot van het gepachte geheel of gedeeltelijk heeft moeten
missen.
2.
Tot vermindering geven geen
aanleiding:
a.een verlaging van de
prijs van de voortbrengselen van het
bedrijf;
b.omstandigheden welke aan de
pachter zijn toe te rekenen of waarvan hij de gevolgen door verzekering
of op andere wijze redelijkerwijs had kunnen
voorkomen;
c.schade, welke de pachter
op een ander kan
verhalen.
3.
De vordering
van de pachter vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of
het pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd
is.
Artikel 331
{Verhoging pachtprijs wegens opgelegde buitengewone werken}
1.
De verpachter heeft aanspraak op een
verhoging van de pachtprijs over een pachtjaar of een pachtseizoen,
gedurende hetwelk de lasten, die de verpachter door publiekrechtelijke
lichamen zijn opgelegd wegens buitengewone werken, waardoor des
pachters bedrijf gebaat wordt, aanzienlijk hoger zijn geweest dan bij
het aangaan van de overeenkomst te verwachten
was.
2.
De vordering van de verpachter
vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of het
pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd
is.
Artikel 332
{Verhoging pachtprijs wegens buitengewone werken door verpachter}
1.
De verpachter heeft aanspraak op een
verhoging van de pachtprijs over een pachtjaar of over een
pachtseizoen, indien hij voor eigen rekening buitengewone werken heeft
uitgevoerd, waardoor het bedrijf van de pachter dermate is gebaat, dat
een verhoging van de pachtprijs van de pachter kan worden
verlangd.
2.
De vordering van de
verpachter vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of het
pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd
is.
Artikel 333
{Herziening van pachtprijs}
1.
De pachtprijs wordt van rechtswege herzien
overeenkomstig de wijziging van de krachtens artikel 327 lid 1 gegeven
regelen. De verpachter kan, onder schriftelijke mededeling daarvan aan
de pachter, echter geheel of ten dele van een verhoging
afzien.
2.
Niettemin kan de pachter of
de verpachter binnen een tijdvak van een jaar na de inwerkingtreding
van een wijziging van de regelen als bedoeld in artikel 327 lid 1 aan
de grondkamer verzoeken de tegenprestatie te herzien. De grondkamer
herziet deze indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen of
gewijzigde omstandigheden dit
rechtvaardigen.
3.
Onverminderd het
bepaalde in de leden 1 en 2 kan de pachter of de verpachter voor het
verstrijken van een pachtperiode van drie jaren aan de grondkamer
verzoeken de tegenprestatie te herzien. De grondkamer herziet deze
indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen of gewijzigde
omstandigheden dit
rechtvaardigen.
4.
De in de leden 1 en
2 bedoelde herziening gaat in met ingang van het pachtjaar volgende op
het tijdstip waarop een wijziging van de regelen, bedoeld in artikel
327 lid 1 in werking is getreden. De herziening als bedoeld in lid 3
gaat in met ingang van de nieuwe driejarige
periode.
Artikel 334
Vervallen
Artikel 335
{Wijziging tegenprestatie of vergoeding o.g.v. onvoorziene omstandigheden niet mogelijk}
Op grond
van artikel 258 van Boek 6 kan geen wijziging van de tegenprestatie dan
wel van de vergoeding worden
gevorderd.
Afdeling 6 Verplichtingen van de verpachter
Artikel 336
{Terbeschikkingstelling verpachte aan pachter}
De
verpachter is verplicht het verpachte ter beschikking van de pachter te
stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik
noodzakelijk is.
Artikel 337
{Verplichtingen van verpachter bij gebreken}
1.
De verpachter heeft met betrekking tot
gebreken van het verpachte de in deze afdeling omschreven
verplichtingen.
{Gebreken verpachte zaak}
2.
Een gebrek is een
staat of eigenschap van de verpachte zaak of een andere niet aan de
pachter toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de pachter
niet het genot kan verschaffen dat een pachter bij het aangaan van de
overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort
als waarop de overeenkomst betrekking
heeft.
3.
Een feitelijke stoornis door
derden zonder bewering van recht als bedoeld in artikel 344 en een
bewering van recht zonder feitelijke stoornis, zijn geen gebreken in de
zin van lid 2.
Artikel 338
{Rechten pachter}
De uit
deze afdeling voortvloeiende rechten van de pachter komen aan deze toe,
onverminderd alle andere rechten en
vorderingen.
Artikel 339
{Herstelplicht bij gebreken verpachte zaak}
1.
De verpachter is verplicht op verlangen van
de pachter gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven
vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de
verpachter zijn te vergen.
2.
Deze
verplichting bestaat niet ten aanzien van de kleine herstellingen tot
het verrichten waarvan de pachter krachtens artikel 351 verplicht is,
en ten aanzien van gebreken voor het ontstaan waarvan de pachter jegens
de verpachter aansprakelijk is.
3.
Is
de verpachter met het verhelpen in verzuim, dan kan de pachter dit
verhelpen zelf verrichten en de daarvoor gemaakte kosten, voor zover
deze redelijk waren, op de verpachter verhalen, desgewenst door deze in
mindering op de pachtprijs te
brengen.
Artikel 340
{Vermindering pachtprijs bij gebreken verpachte zaak}
1.
De pachter kan in geval van vermindering van
pachtgenot ten gevolge van een gebrek een daaraan evenredige
vermindering van de pachtprijs vorderen van de dag waarop hij van het
gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven aan de verpachter of waarop het
gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te
gaan, tot die waarop het gebrek is
verholpen.
2.
De pachter heeft geen
aanspraak op pachtvermindering terzake van gebreken die hij krachten
artikel 351 verplicht is te verhelpen, of voor het ontstaan waarvan hij
jegens de verpachter aansprakelijk
is.
Artikel 341
{Vergoeding schade bij gebreken verpachte zaak}
Onverminderd de gevolgen van niet-nakoming van de verplichting van
artikel 339 is de verpachter tot vergoeding van de door een gebrek
veroorzaakte schade verplicht, indien het gebrek na het aangaan van de
overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede indien
het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de
verpachter het toen kende of had behoren te kennen, of toen aan de
pachter heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet
had.
Artikel 342
{Dwingend recht}
Van
artikel 341 kan niet ten nadele van de pachter worden afgeweken, voor
zover het gaat om gebreken die de verpachter bij het aangaan van de
pachtovereenkomst kende of had behoren te
kennen.
Artikel 343
{Ontbinding overeenkomst bij gebreken verpachte zaak}
1.
Indien een gebrek dat de verpachter ingevolge
artikel 339 niet verplicht is te verhelpen, het genot dat de pachter
mocht verwachten geheel onmogelijk maakt, is zowel de pachter als de
verpachter bevoegd de overeenkomst op de voet van artikel 267 van Boek
6 te ontbinden.
2.
Een verplichting
van een der partijen tot schadevergoeding ter zake van een gebrek omvat
mede de door het eindigen van de overeenkomst ingevolge lid 1
veroorzaakte schade.
Artikel 344
{Vordering door derden bij pacht}
1.
Wanneer tegen de pachter door een derde een
vordering wordt ingesteld tot uitwinning of tot verlening van een recht
waarmee het verpachte ingevolge de pachtovereenkomst niet belast had
mogen zijn, is de verpachter na kennisgeving daarvan door de pachter
gehouden in het geding te komen ten einde de belangen van de pachter te
verdedigen.
2.
De verpachter moet aan
de pachter alle door deze vordering ontstane kosten vergoeden, doch,
als de kennisgeving niet onverwijld is geschied, alleen de na de
kennisgeving ontstane kosten.
3.
Wanneer tegen de onderpachter een vordering
betreffende het ondergepachte wordt ingesteld door de hoofdverpachter,
zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op de
onderverpachter.
Artikel 345
{Plicht verpachter tot wederopbouw opstallen na brand/storm}
1.
De verpachter is verplicht tot wederopbouw
van door brand of storm tenietgegane opstallen, voorzover de
wederopbouw noodzakelijk is voor de uitoefening van het bedrijf op het
gepachte. Deze verplichting bestaat niet, indien de pachtovereenkomst
voor kortere dan de wettelijke duur geldt en bestaat ook niet voor de
onderverpachter.
2.
De grondkamer kan
de verpachter op diens verzoek, hetzij vóór het aangaan
van de overeenkomst, hetzij bij een toetsing, van deze verplichting
ontheffen, indien de opstallen niet op redelijke voorwaarden voor de
herbouwwaarde verzekerd kunnen worden of aannemelijk is, dat bij
tenietgaan van de opstallen de verplichting tot wederopbouw op grond
van het bepaalde in de eerste zin van lid 4 zal
vervallen.
3.
Indien de verpachter,
hoewel de opstallen op redelijke voorwaarden voor de herbouwwaarde
verzekerd kunnen worden, niet of niet afdoende tegen brand- of
stormschade verzekerd is, en niet anderszins zekerheid biedt de in lid
1 genoemde verplichting te zullen nakomen, kan de rechter de pachter op
diens verzoek machtigen een verzekering of een aanvullende verzekering
voor ten hoogste de duur van de lopende pachttermijn te sluiten en de
premie voor rekening van de verpachter te betalen. Indien het betreft
het sluiten van een aanvullende verzekering, moet deze worden gesloten
bij de verzekeraar bij wie de opstallen verzekerd zijn, tenzij de
rechter in zijn beschikking anders bepaalt. Onder verzekering voor de
herbouwwaarde wordt verstaan een verzekering tot zodanig bedrag, dat
daarmede kan worden voldaan aan de in lid 1, eerste zin, omschreven
verplichting.
4.
De verplichting van
de verpachter tot wederopbouw vervalt, indien de wederopbouw, de
algemene belangen van de landbouw of de bijzondere omstandigheden van
het geval in aanmerking genomen, van de verpachter in redelijkheid niet
kan worden gevergd. Indien de pachter voor de door brand ontstane
schade aansprakelijk is, wordt de verplichting van de verpachter tot
wederopbouw geschorst, zolang de pachter aan zijn verplichting tot
schadevergoeding niet heeft
voldaan.
Afdeling 7 Verplichtingen van de pachter
Artikel 346
{Betalingsplicht van pachter}
De pachter
is verplicht de tegenprestatie op de overeengekomen wijze en
tijdstippen te voldoen.
Artikel 347
{Goed gedrag van pachter}
De pachter
is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een
goed pachter te gedragen.
Artikel 348
{Aanbrengen van veranderingen door pachter}
1.
De pachter is niet bevoegd de bestemming,
inrichting of gedaante van het gepachte geheel of gedeeltelijk te
veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verpachter, tenzij
het gaat om veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de
pacht zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en
verwijderd.
2.
Indien de verpachter
de toestemming niet verleent, kan de pachter aan de grondkamer
machtiging vragen tot het aanbrengen van de veranderingen. Indien de
verpachter niet tevens de eigenaar, vruchtgebruiker of erfpachter van
de zaak is, draagt de verpachter ervoor zorg dat ook de eigenaar,
vruchtgebruiker of erfpachter tijdig in het geding wordt geroepen.
Indien op de zaak een hypotheek rust, bestaat deze verplichting tevens
ten aanzien van de hypotheekhouder.
3.
De grondkamer verleent de machtiging slechts,
indien de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik
van het gepachte door de pachter en geen zwaarwichtige bezwaren aan de
zijde van de verpachter zich tegen het aanbrengen daarvan
verzetten.
4.
De grondkamer kan aan
de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen. Zij
kan op verzoek van de verpachter de pachtprijs verhogen, indien de
veranderingen daartoe aanleiding
geven.
Artikel 349
{Ongedaan maken aangebrachte veranderingen door pachter}
1.
De pachter is tot de ontruiming bevoegd door
hem aangebrachte veranderingen en toevoegingen ongedaan te maken, mits
daarbij het gepachte in de toestand wordt gebracht, die bij het einde
van de pacht redelijkerwijs in overeenstemming met de oorspronkelijke
kan worden geacht.
2.
De pachter is
niet verplicht tot het ongedaan maken van geoorloofde veranderingen en
toevoegingen, onverminderd de bevoegdheid van de rechter om hem op de
voet van artikel 348 lid 4 de verplichting op te leggen hiervoor
vóór de ontruiming van het gepachte zorg te
dragen.
Artikel 350
{Vergoeding aangebrachte veranderingen aan pachter}
1.
Bij het einde van de pacht is de verpachter
verplicht de pachter een naar billijkheid te bepalen vergoeding te
geven voor de door de pachter aan het gepachte aangebrachte
veranderingen en toevoegingen die een verbetering zijn.
2.
Deze vergoeding kan niet overtreffen het bedrag
waarmee de waarde van het gepachte bij het einde van de pacht
tengevolge van de aangebrachte verbeteringen is verhoogd. De vergoeding
wordt lager gesteld naarmate de pachter de vruchten van de aangebrachte
verbeteringen reeds heeft kunnen genieten.
3.
De vergoeding kan slechts worden gevorderd, indien
de pachter tijdig aan de verpachter, onder opgave van geschatte kosten,
schriftelijk mededeling van de voorgenomen verbetering heeft gedaan en
hetzij de verpachter zich daartegen niet binnen een maand na ontvangst
van de mededeling heeft verzet, hetzij de rechter op vordering van de
pachter deze tot het aanbrengen van de verbetering heeft
gemachtigd.
4.
Op de vordering tot
machtiging zijn de leden 2 en 4, eerste zin, van artikel 348 van
overeenkomstige toepassing.
5.
De
vordering tot vergoeding van de verbetering kan niet later worden
ingesteld dan drie maanden na het einde van de
pachtovereenkomst.
6.
De pachter kan
geen vordering tot vergoeding voor verbeteringen gronden op artikel 212
van Boek 6.
Artikel 351
{Kleine herstellingen door pachter}
De pachter
is verplicht te zijnen koste de kleine herstellingen te verrichten,
tenzij deze nodig zijn geworden door het tekortschieten van de
verpachter in de nakoming van zijn verplichting tot het verhelpen van
gebreken.
Artikel 352
{Aansprakelijkheid pachter voor schade}
1.
De pachter is aansprakelijk voor schade aan
het gepachte die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten
in de nakoming van een verplichting uit de
pachtovereenkomst.
2.
Alle schade,
behalve brandschade, wordt vermoed te zijn ontstaan door een hem toe te
rekenen tekortschieten als bedoeld in het eerste lid.
3.
Onverminderd artikel 358 lid 2 wordt de pachter
vermoed het gepachte in goede staat te hebben
ontvangen.
Artikel 353
{Aansprakelijkheid van pachter voor gedrag derden}
De pachter
is jegens de verpachter op gelijke wijze als voor eigen gedragingen
aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het
gepachte gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop
bevinden.
Artikel 354
{Pachter moet gelegenheid geven tot dringende werkzaamheden}
1.
Indien gedurende de pacht dringende
werkzaamheden aan het gepachte moeten worden uitgevoerd of de
verpachter krachtens artikel 56 van Boek 5 iets moet toestaan ten
behoeve van een naburig erf, moet de pachter daartoe gelegenheid geven,
onverminderd zijn aanspraken op vermindering van de pachtprijs, op
ontbinding van de pachtovereenkomst en op
schadevergoeding.
{Toestemming pachter bij aanbrengen verbeteringen}
2.
De verpachter is
niet bevoegd verbeteringen op of aan het verpachte aan te brengen dan
na schriftelijke toestemming van pachter.
{Machtiging grondkamer}
3.
Indien de pachter de toestemming niet verleent,
kan de verpachter aan de grondkamer machtiging vragen tot het
aanbrengen van de verbeteringen.
4.
De grondkamer verleent de machtiging slechts,
indien de verbeteringen noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik
van het gepachte en geen zwaarwichtige bezwaren aan de zijde van de
pachter zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten.
5.
De grondkamer kan aan de machtiging voorwaarden
verbinden of daarbij een last opleggen. Zij kan op verzoek van de
pachter of de verpachter de pachtprijs herzien, indien de verbeteringen
daartoe aanleiding geven.
Artikel 355
{Onderverpachting door pachter}
De pachter
is niet dan met schriftelijke toestemming van de verpachter bevoegd tot
onderverpachting.
Artikel 356
{Inkennisstelling/vergoeding gebreken door pachter}
Indien de
pachter gebreken aan het gepachte ontdekt of derden hem in zijn genot
storen of enig recht op het gepachte beweren, moet hij daarvan
onverwijld aan de verpachter kennis geven, bij gebreke waarvan hij
verplicht is aan de verpachter de door de nalatigheid ontstane schade
te vergoeden.
Artikel 357
{Medewerking bij verpachting/verhuring/verkoop bij einde pachtovereenkomst}
Indien de
verpachter tot verpachting of verhuring na afloop van de lopende pacht
of tot verkoop van het gepachte wenst over te gaan, is de pachter
verplicht te dulden dat aan het gepachte de gebruikelijke
kennisgevingen van het te pachten, te huur of te koop zijn worden
aangebracht, en aan belangstellenden gelegenheid te geven tot
bezichtiging.
Artikel 358
{Staat oplevering gepachte zaak bij einde pachtovereenkomst}
1.
De pachter is verplicht het gepachte bij het
einde van de pacht weer in goede staat ter beschikking van de
verpachter te stellen.
2.
Indien
tussen de pachter en de verpachter een beschrijving van gepachte
gebouwen is opgemaakt, is de pachter gehouden de gebouwen in dezelfde
staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving zijn aanvaard,
met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en
hetgeen door ouderdom is tenietgegaan of
beschadigd.
Artikel 359
{Vordering bij onrechtmatig gebruik bij einde pachtovereenkomst}
Houdt de
pachter na het einde van de pacht het gepachte onrechtmatig onder zich,
dan kan de verpachter over de tijd dat hij het gepachte mist, een
vergoeding vorderen gelijk aan de pachtprijs, onverminderd, indien zijn
schade meer dan deze vergoeding bedraagt, zijn recht op dit
meerdere.
Artikel 360
{Samenwerking met opkomende pachter bij einde pachtovereenkomst}
1.
De afgaande en opkomende pachters zijn
verplicht elkander over en weer met al datgene te gerieven, wat vereist
wordt om het betrekken en het verlaten van het gepachte gemakkelijker
te maken, zowel wat betreft het gebruik voor het volgende jaar, het
inoogsten van nog te velde staande vruchten en het betrekken van de
gebouwen als anderszins.
2.
De te
dezen nalatige pachter is zowel jegens de andere pachter als jegens de
verpachter tot schadevergoeding
gehouden.
Afdeling 8 Overgang van de pacht bij overdracht van de verpachte zaken
Artikel 361
{Overgaan rechten en plichten op verkrijger bij einde pachtovereenkomst}
1.
Overdracht van de zaak waarop de
pachtovereenkomst betrekking heeft en vestiging of overdracht van een
zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak
waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft, door de verpachter doen
de rechten en verplichtingen van de verpachter uit de
pachtovereenkomst, die daarna opeisbaar worden, overgaan op de
verkrijger.
2.
Overdracht door een
schuldeiser van de verpachter wordt met overdracht door de verpachter
gelijkgesteld.
3.
De verkrijger wordt
slechts gebonden door die bedingen van de pachtovereenkomst, die
onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de
zaak tegen een door de pachter te betalen
tegenprestatie.
Artikel 362
{Overdracht beperkt recht op verpachte zaak}
In geval
van vestiging of overdracht van een beperkt recht op de verpachte zaak,
dat niet onder artikel 361 lid 1 is begrepen, is de gerechtigde jegens
de pachter verplicht zich te onthouden van een uitoefening van dat
recht, die het gebruik door de pachter
belemmert.
Afdeling 9 Pachtoverneming
Artikel 363
{Aanstellen plaatsvervangend pachter}
1.
De pachter kan zich tot de rechter wenden met
de vordering zijn echtgenoot of geregistreerde partner,
één of meer zijner bloed- en aanverwanten in de rechte
lijn, één of meer van zijn pleegkinderen of
één of meer van de medepachters – of twee of meer
van deze gezamenlijk – in zijn plaats als pachter te
stellen.
2.
Indien de pachter een
vordering, als bedoeld in het vorige lid, heeft gedaan, is de
verpachter bevoegd zich tot de rechter te wenden met de vordering een
of meer anderen van de in het vorige lid genoemde belanghebbenden in de
plaats van de pachter te stellen.
3.
De rechter beslist naar billijkheid, met
inachtneming van de overige bepalingen van dit artikel.
4.
De rechter wijst de vordering af, indien op grond
van het gestelde in artikel 319 lid 1, onder d en e, eerste zinsnede,
en met inachtneming van het bepaalde in artikel 319, leden 2 en 5, de
goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn
onthouden.
5.
De rechter wijst de
vordering af, indien de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen
voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt.
6.
Indien de rechter de vordering zou moeten
afwijzen, omdat op grond van het gestelde in artikel 319 lid 1, onder d
en e, eerste zinsnede, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst
zou zijn onthouden, is hij bevoegd de pachtovereenkomst te wijzigen op
het punt of de punten, welke die goedkeuring zouden verhinderen. Het
bepaalde in artikel 320 lid 2 is van overeenkomstige
toepassing.
7.
De rechter kan de
toewijzing van de vordering afhankelijk stellen van de vervulling van
zodanige voorwaarden, als hij in het belang van de verpachter
noodzakelijk oordeelt.
8.
Indien de
pachtovereenkomst ingevolge het in het zesde
lid bepaalde tegen de
wil van de voorgestelde pachter is gewijzigd, kan deze, mits binnen een
maand na de dag van het vonnis, van de indeplaatsstelling afzien door
een kennisgeving bij aangetekende brief aan de verpachter. In dat geval
staat de voorgestelde pachter geen beroep
open.
Artikel 364
{Aanmerken van medepachter}
1.
De pachter kan zich tot de rechter wenden met
de vordering zijn echtgenoot of geregistreerde partner,
één of meer zijner bloed- en aanverwanten in de rechte
lijn of één of meer van zijn pleegkinderen – of
twee of meer van deze gezamenlijk – aan te merken als
medepachter.
2.
Het bepaalde in
artikel 363 leden 3 tot en met 8 is van overeenkomstige toepassing met
dien verstande dat in plaats van «voorgestelde pachter»
telkens wordt gelezen: «voorgestelde
medepachter».
Artikel 365
{Medepachter ontslaan uit pacht}
1.
De medepachter, die niet of niet meer
persoonlijk betrokken is bij de exploitatie van het gepachte, kan zich
tot de rechter wenden met de vordering uit de pacht te worden
ontslagen. De rechter beslist naar billijkheid met dien verstande, dat
hij de vordering toewijst, tenzij de belangen van de verpachter of van
de medepachter daardoor ernstig zouden worden geschaad.
2.
De verpachter kan zich tot de rechter wenden met
de vordering de medepachter die niet of niet meer persoonlijk betrokken
is bij de exploitatie van het gepachte, te ontslaan uit de pacht. De
tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing.
3.
De medepachter kan
zich tot de rechter wenden met de vordering de andere medepachter uit
de pacht te ontslaan op de grond dat de onderlinge verhouding een
gemeenschappelijke bedrijfsvoering ernstig
bemoeilijkt.
Afdeling 10 Het eindigen van de pachtovereenkomst
Artikel 366
{Einde pachter}
1.
De dood van de pachter of de verpachter doet
de pacht niet eindigen.
2.
Indien de
erfgenamen van de pachter niet bevoegd zijn het gepachte aan een ander
in gebruik te geven, kunnen zij gedurende zes maanden na het overlijden
van hun erflater de overeenkomst op een termijn van ten minste zes
maanden bij exploot of aangetekende brief opzeggen.
3.
Indien een pachter twee of meer erfgenamen nalaat,
is de verpachter verplicht zijn medewerking te verlenen aan de
toedeling van de rechten en verplichtingen van de overleden pachter uit
de pachtovereenkomst door de gezamenlijke erfgenamen aan een of meer
van hen, tenzij de verpachter tegen een of meer van de aangewezenen
redelijke bezwaren heeft.
Artikel 367
{Opzegging pachtovereenkomst}
1.
De overeenkomst kan tegen het einde van
iedere in artikel 325 bedoelde termijn door ieder van de partijen
worden opgezegd.
2.
De opzegging moet
geschieden bij exploot of bij aangetekende brief. De termijn van
opzegging bedraagt ten minste een jaar.
3.
Geen opzegging is vereist, indien de
beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden, nadat de
pachtovereenkomst is
totstandgekomen.
Artikel 368
{Nietigheid opzegging door verpachter zonder vermelding gronden}
Een
opzegging door de verpachter is nietig, indien zij niet de gronden
vermeldt die tot opzegging hebben geleid.
Artikel 369
{ Verzet tegen opzegging pachtovereenkomst}
1.
Indien de pachter binnen zes weken na de
opzegging aan de verpachter bij exploot of aangetekende brief meedeelt
zich tegen de opzegging te verzetten met opgave van de redenen waarop
hij dit verzet grondt, blijft de opgezegde overeenkomst van kracht,
totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de
verpachter als bedoeld in lid 2. De rechter kan evenwel, indien het
verweer van de pachter hem kennelijk ongegrond voorkomt, zijn
toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
{Vordering door rechter bij opzegging pachtovereenkomst}
2.
Indien de pachter zich overeenkomstig het eerste
lid tijdig tegen de opzegging heeft verzet, kan de verpachter op de
gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip
zal vaststellen waarop de overeenkomst zal
eindigen.
Artikel 370
{Voorwaarden toewijzing vordering bij opzegging pachtovereenkomst}
1.
De rechter kan de vordering slechts toewijzen
op de grond
dat:
a.de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest
zoals een goed pachter betaamt of de pachter anderszins ernstig is
tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen;
b.de verpachter aannemelijk maakt dat hij, zijn
echtgenoot, zijn geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de
eerste graad of een pleegkind het verpachte duurzaam in gebruik wil
nemen en hij het verpachte daartoe dringend nodig heeft;
c.een redelijke afweging van de belangen van de
verpachter bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de
pachter bij verlenging van de overeenkomst in het voordeel van de
verpachter uitvalt;
d.de pachter niet
toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe
pachtovereenkomst, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de
pachtprijs inhoudt;
e.aan de gronden
voor algehele ontbinding van de pachtovereenkomst krachtens artikel 377
is voldaan.
2.
Onder
duurzaam gebruik in de zin van lid 1 onder b wordt niet begrepen
vervreemding van het verpachte.
Artikel 371
{Aanbod nieuwe overeenkomst bij opzegging pachtovereenkomst}
1.
In het geval, bedoeld in artikel 370 lid 1
onder d, kan de rechter de pachter een termijn toestaan van ten hoogste
een maand om het aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst
alsnog te aanvaarden.
2.
Betreft het
aanbod een nieuwe overeenkomst voor een kortere duur dan die van
artikel 325 lid 1, dan kan de rechter het aanbod slechts als redelijk
aanmerken, indien de bijzondere omstandigheden van het geval dit
rechtvaardigen en de algemene belangen van de landbouw niet worden
geschaad. Artikel 325 lid 4, tweede en derde zin, is van
overeenkomstige toepassing. Indien de pachter het aanbod aanvaardt, is
artikel 325 leden 6 en 7 van overeenkomstige toepassing op de door die
aanvaarding tot stand gekomen
overeenkomst.
Artikel 372
{Tijdstip ontruiming bij opzegging pachtovereenkomst}
1.
Indien de rechter de vordering toewijst,
stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De toewijzing
geldt als een veroordeling tot ontruiming tegen dat
tijdstip.
2.
Indien in het verpachte
bedrijfsgebouwen zijn begrepen kan de rechter in zijn beslissing tot
toewijzing een bedrag vaststellen dat de verpachter aan de pachter moet
betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
Artikel 297 leden 2 en 3 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 373
{Schadevergoeding bij niet in gebruik nemen verpachte door pachter bij opzegging pachtovereenkomst}
1.
Indien de overeenkomst is opgezegd op de in
artikel 370 lid 1 onder b of e bedoelde gronden en de pachter in de
beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd dan wel de
vordering tot beëindiging van de overeenkomst op die grond is
toegewezen, is de verpachter jegens de pachter tot schadevergoeding
gehouden, indien de wil om het verpachte persoonlijk in duurzaam
gebruik te nemen of om aan het verpachte de in artikel 377 bedoelde
bestemming te geven in werkelijkheid niet aanwezig is
geweest.
2.
Behoudens tegenbewijs
wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen
een jaar na het einde van de pachtovereenkomst het verpachte door de
verpachter of door de echtgenoot of geregistreerde partner, door een
bloed of aanverwant in de eerste graad of door een pleegkind van de
verpachter in duurzaam gebruik is genomen, onderscheidenlijk aan het
verpachte de in artikel 377 bedoelde bestemming is
gegeven.
3.
De rechter is bevoegd op
verzoek van de verpachter of ambtshalve in zijn in artikel 372 bedoelde
beslissing een bedrag te bepalen, dat de verpachter aan de pachter moet
betalen, indien later mocht blijken dat die wil in werkelijkheid niet
aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de pachter op verdere
vergoeding.
4.
De vordering van de
pachter tot schadevergoeding of tot betaling van het in lid 3 bedoelde
bedrag vervalt vijf jaren na het einde van de
pachtovereenkomst.
Artikel 374
{Gedeeltelijke opzegging pachtovereenkomst}
De rechter
kan, hetzij op verzoek van een der partijen, hetzij ambtshalve op grond
van de billijkheid de vordering slechts voor een gedeelte van het
verpachte toewijzen. In dat geval vermindert de rechter de geldende
tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de
overeenkomst voor het overige beëindigen op het tijdstip van het
eindigen van de pacht ter zake van het eerst vermeld
gedeelte. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief
kennis aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis
onaantastbaar is
geworden.
Artikel 375
(vervallen)
Artikel 376
{Ontbinding pachtovereenkomst bij tekortschieten verplichtingen}
1.
Ontbinding van de pachtovereenkomst op de
grond dat de pachter tekortgeschoten is in de nakoming van zijn
verplichtingen, kan slechts geschieden door de rechter, behoudens in
het geval van artikel 343 lid 1. De pachter wordt in ieder geval geacht
in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten, indien
hij
a.het gepachte niet langer voor de uitoefening van
de landbouw gebruikt, of
b.in de
pachtovereenkomst vastgelegde beheersverplichtingen ter behoud van op
het gepachte aanwezige natuurwaarden, niet naleeft of aan deze
natuurwaarden anderszins schade heeft
toegebracht.
2.
Indien
de pachter met de nakoming van zijn verplichtingen in gebreke is, kan
de rechter hem op zijn verlangen nog een betrekkelijk korte termijn
gunnen om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
3.
De rechter kan op verzoek van de verpachter,
alvorens op de vordering tot ontbinding te beslissen, een onderzoek
bevelen naar de nakoming door de pachter van diens verplichting tot
onderhoud en, zo dit onderzoek daartoe aanleiding geeft, aan de pachter
zodanige aanwijzingen omtrent het uitvoeren van deze verplichting
verstrekken als door de omstandigheden worden geboden, zulks met
vaststelling van een termijn waarbinnen die aanwijzingen moeten worden
opgevolgd.
4.
Indien de pachter
nalaat de aanwijzingen binnen de gestelde termijn op te volgen, geldt
dit als een tekortkoming als bedoeld in lid 1, tenzij de pachter
aannemelijk maakt dat dit nalaten hem niet kan worden
toegerekend.
Artikel 377
{Ontbinding pachtovereenkomst bij verpachte zaak voor niet-landbouwdoeleinden bestemmen}
1.
Indien de verpachter het verpachte of een
gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke
doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen
belang, ontbindt de rechter op vordering van de verpachter de
pachtovereenkomst geheel of ten dele met ingang van een bij de
uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen bestemming wordt geacht in
overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in
overeenstemming is met een onherroepelijk
bestemmingsplan.
2.
Bij ontbinding
voor een gedeelte van het verpachte vermindert de rechter de
tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de
pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het in vorige
lid bedoelde tijdstip. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis
aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis in kracht van
gewijsde is gegaan.
3.
Indien de
rechter de pachtovereenkomst op grond van de leden 1 en 2 ontbindt,
veroordeelt hij de verpachter de pachter schadeloos te stellen over de
tijd, welke de pachter bij niet-ontbinding ingevolge de
pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen
blijven.
4.
Indien de
pachtovereenkomst voor de in artikel 325, eerste of tweede lid,
bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is
aangegaan, doch nadien voor zes jaren is verlengd, wordt bij de
bepaling van de schadeloosstelling rekening gehouden met de
mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd. Bij de
beoordeling van de mogelijkheid van verlenging houdt de rechter geen
rekening met het voornemen van de verpachter het verpachte of een
gedeelte daarvan te bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke
doeleinden.
5.
Het bepaalde in het
vierde lid, eerste volzin, vindt geen toepassing, indien de
pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een
bestemmingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke
bestemming is gegeven. In dat geval wordt de pachtovereenkomst met
betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer
dan twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de
schadeloosstelling geacht te zijn aangegaan voor twaalf,
onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat, indien de
ontbinding plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt
telkens voor zes jaren te zijn verlengd.
6.
Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip,
liggend voor het besluit tot
vaststelling van het bestemmingsplan, bedoeld in het vijfde
lid, achtereenvolgens
bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de
voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, genoemde
betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de
landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van
toepassing.
7.
Indien de
pachtovereenkomst ingevolge artikel 322 voor onbepaalde tijd geldt,
wordt voor de berekening van de schadeloosstelling uitgegaan van de
overeengekomen duur, doch ingeval de overeenkomst voor onbepaalde tijd
is aangegaan nimmer van een langere dan de in artikel 325, eerste lid,
bedoelde duur. Voor de berekening van de schadeloosstelling wordt op
gelijke wijze als ten aanzien van pachtovereenkomsten, waarop artikel
322 niet van toepassing is, aangenomen, dat de pachtovereenkomst zou
kunnen worden verlengd; het vierde lid, tweede volzin, vijfde en zesde
lid, vinden overeenkomstige toepassing.
8.
Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt
niet gelet op feitelijke veranderingen die kennelijk zijn aangebracht
om de schadeloosstelling te verhogen.
9.
Artikel 373 is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 11 Het voorkeursrecht van de pachter
Artikel 378
{Voorkeursrecht pachter bij vervreemding verpachte}
1.
De verpachter die tot vervreemding van het
verpachte of een deel daarvan wil overgaan, is verplicht de pachter uit
hoofde van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst die
voor ten minste de wettelijke duur is aangegaan dan wel is aangegaan
voor een kortere duur, doch nadien voor ten minste zes jaren is
verlengd, bij voorkeur in de gelegenheid te stellen het recht dat hij
voornemens is aan te bieden, te verkrijgen overeenkomstig de regels van
deze afdeling. Onder vervreemding worden begrepen overdracht van
eigendom of vestiging of overdracht van erfpacht, opstal of
vruchtgebruik.
2.
De verpachter geeft
van zijn voornemen tot vervreemding onder vermelding van de prijs bij
exploot of bij aangetekende brief kennis aan de
pachter.
3.
De pachter geeft binnen
een maand na de kennisgeving eveneens bij aangetekende brief of exploot
aan de verpachter te kennen of hij, indien overeenstemming wordt
bereikt over de prijs, bereid is eigenaar dan wel erfpachter, opstaller
of vruchtgebruiker te worden.
4.
Indien de pachter zich niet binnen de termijn,
bedoeld in artikel 378 lid 3, daartoe bereid verklaart, is het in lid 1
van artikel 378 bepaalde gedurende een jaar na afloop van deze termijn
niet van toepassing.
5.
In die
periode mag vervreemding, anders dan in het openbaar, niet geschieden
tegen een prijs die lager is dan de prijs die de verpachter in zijn in
lid 2 van artikel 378 bedoelde kennisgeving heeft
vermeld.
Artikel 379
{Taxatie van marktwaarde van het verpachte door de grondkamer}
1.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt
over de prijs, kan de verpachter de grondkamer verzoeken de marktwaarde
van het verpachte of het te vervreemden deel daarvan te
taxeren.
2.
Indien de verpachter,
nadat op het verzoek onherroepelijk is beslist, bereid is het verpachte
of het te vervreemden deel daarvan tegen de getaxeerde waarde of een
lagere prijs aan de pachter te vervreemden, geeft hij daarvan bij
exploot of aangetekende brief kennis aan de pachter.
3.
Indien de pachter niet binnen een maand na het
uitbrengen van het exploot of de verzending van de aangetekende brief
het aanbod bij exploot of aangetekende brief heeft aanvaard, is het in
lid 1 van artikel 378 bepaalde gedurende een jaar na afloop van die
termijn niet van toepassing. Artikel 378 lid 5 is van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat de verkoop
niet mag geschieden tegen een prijs die lager is dan de in het vorige
lid bedoelde prijs.
4.
Indien de verpachter
de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan binnen een
jaar nadat op het verzoek om taxatie onherroepelijk is beslist, zijn de
bepalingen van artikel 378 en volgende wederom van
toepassing.
Artikel 380
{Uitzonderingen op voorkeursrecht pachter bij vervreemding verpachte}
1.
De in artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting
bestaat
niet:
a.in geval van verkoop krachtens wetsbepaling of
krachtens een bevel van de rechter en van executoriale
verkoop;
b.wanneer de verpachter
overgaat tot vervreemding aan zijn echtgenoot of geregistreerde
partner, aan een bloed of aanverwant in de rechte lijn of in de zijlijn
tot in de tweede graad of aan een pleegkind;
c.in geval van een rechtshandeling die als een
verdeling van een gemeenschap is aan te merken;
d.in geval de rechter op vordering van de verpachter
oordeelt dat deze een ernstige reden heeft om de pachter niet in de
gelegenheid te stellen eigenaar dan wel erfpachter, opstaller of
vruchtgebruiker te worden.
e.in geval
degene aan wie de vervreemding plaats vindt, tevoren schriftelijk aan
de pachter verklaart afstand te doen van zijn bevoegdheid de
pachtovereenkomst op te zeggen op de in artikel 370 lid 1 onder b
bedoelde grond.
2.
Evenmin bestaat de in artikel 378 lid 1 bedoelde
verplichting, wanneer de grondkamer op verzoek van de verpachter heeft
vastgesteld dat deze een ernstige reden heeft om de pachter niet in de
gelegenheid te stellen eigenaar of beperkt gerechtigde te worden. Als
ernstige reden wordt steeds beschouwd de omstandigheid dat de pachter
een slecht landgebruiker is.
Artikel 381
{Uitzonderingen op voorkeursrecht pachter bij vervreemding verpachte}
1.
De in artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting
bestaat voorts niet, wanneer en voor zover het verpachte is gelegen in
een geldend bestemmingsplan, waarbij daaraan een andere dan
landbouwkundige bestemming is gegeven. Op verzoek van de verpachter
verklaren burgemeester en wethouders schriftelijk, of in zulk een plan
al dan niet een landbouwkundige bestemming aan het verpachte is
gegeven.
2.
Evenmin bestaat de in
artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting, wanneer de verpachter overgaat
tot vervreemding van het verpachte aan een derde en de grondkamer, op
gezamenlijk verzoek van de verpachter en die derde, heeft vastgesteld,
dat aannemelijk is, dat de derde het verpachte voor andere dan
landbouwkundige doeleinden zal gebruiken of doen
gebruiken.
3.
De in artikel 378 lid 1
bedoelde verplichting bestaat evenmin, voor zover het verpachte is
gelegen in een gebied waarvoor een
structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke
ordening is vastgesteld en de verpachter ingevolge het bepaalde in de artikelen
2 juncto artikel 4, eerste lid, onder a, 10 tot en met 24 van
de Wet voorkeursrecht gemeenten dan wel artikel 9a, eerste of tweede
lid, juncto artikel 4, eerste lid, onder a, van die
wet
overgaat tot de vervreemding van het verpachte aan de
gemeente onderscheidenlijk de provincie of de
Staat.
Artikel 382
{Kennisgeving aan pachter bij vervreemding verpachte}
De
verpachter is verplicht om, alvorens tot openbare verkoop van het
verpachte wordt overgegaan, behoudens in geval van executoriale
verkoop, de pachter ten minste een maand voor de verkoop bij exploot of
aangetekende brief daarvan kennis te
geven.
Artikel 383
{Opzeggen pachtovereenkomst bij vervreemding verpachte}
Indien de
verpachter in strijd heeft gehandeld met artikel 378 lid 1, 378 lid 5 of 379 lid
3, kan de verkrijger van het verpachte onder bijzondere titel
de overeenkomst slechts op de in artikel 370 lid 1 onder b bedoelde
grond opzeggen, nadat twaalf jaren zijn verstreken na het einde van het
pachtjaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is
opgevolgd.
Artikel 384
{Vergoeding bij gebruik voorkeursrecht bij vervreemding verpachte}
1.
De pachter die van zijn recht van voorkeur
gebruik heeft gemaakt en het uit dien hoofde verkregene binnen een
periode van tien jaar na die verkrijging deels of geheel vervreemdt, is
aan de verpachter een vergoeding verschuldigd als bedoeld in het tweede
tot en met vierde lid.
2.
De
vergoeding bedraagt het verschil tussen de prijs die door de pachter is
betaald voor het verkregene en de waarde daarvan in pachtvrije staat
ten tijde van de verkrijging.
3.
Indien de waarde in pachtvrije staat ten tijde van
de vervreemding door de pachter lager is dan de waarde in pachtvrije
staat ten tijde van de verkrijging, bedraagt in afwijking van het
tweede lid de vergoeding het verschil tussen de prijs die door de
pachter is betaald voor het verkregene en de waarde daarvan in
pachtvrije staat ten tijde van de vervreemding.
4.
De in het tweede en derde lid bedoelde vergoeding
neemt telkens af met ééntiende deel voor elk jaar dat
verstreken is gerekend van de verkrijging door de pachter af en
vermindert voorts naar evenredigheid indien sprake is van vervreemding
van een deel van het object.
5.
Het
bepaalde in het eerste lid is niet van
toepassing:
a.indien de vervreemding plaatsvindt aan de
echtgenoot of geregistreerde partner van de pachter, aan
één of meer van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte
lijn, aan één of meer van zijn pleegkinderen of aan
één of meer van de medepachters, met dien verstande dat
indien zij binnen de in het eerste lid bedoelde periode tot gehele of
gedeeltelijke vervreemding van het object overgaan, zij de in het
eerste lid bedoelde vergoeding verschuldigd zijn;
b.indien de vervreemding plaatsvindt door
één of meer van de bloed- of aanverwanten in de rechte
lijn van de pachter of door één of meer van diens
pleegkinderen aan één of meer van hun bloedverwanten in
de rechte lijn of pleegkinderen, met dien verstande dat indien
laatstgenoemden binnen de in het eerste lid bedoelde periode tot gehele
of gedeeltelijke vervreemding van het object overgaan, zij de in het
eerste lid bedoelde vergoeding verschuldigd
zijn.
6.
Voor de
toepassing van dit artikel wordt onder vervreemding mede verstaan: elke
overeenkomst of andere rechtshandeling in welke vorm en onder welke
benaming ook aangegaan of verricht, strekkende tot het anderszins
overgaan van het verkregene, waarvan moet worden aangenomen dat zij
niet zou zijn aangegaan of zou zijn verricht indien de in het eerste
lid bedoelde vergoeding niet zou zijn
verschuldigd.
Afdeling 12 Bijzondere pachtovereenkomsten
Paragraaf 1 Verpachting
door openbare lichamen
Artikel 385
{Beding in bijzondere pachtovereenkomst bij verpachting door openbare lichamen}
Indien het
Rijk, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend
lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, een
waterschap, een veenschap of een veenpolder aan hun in eigendom
toebehorende hoeven of los land een bestemming heeft gegeven voor niet
tot de landbouw betrekkelijke doeleinden van openbaar nut, kunnen zij
aan de grondkamer verzoeken goed te keuren, dat bij verpachting van
zulke hoeven of zodanig los land in de overeenkomst een of meer van de
volgende bedingen zullen worden
opgenomen:
a.dat de overeenkomst in afwijking van het bepaalde
in artikel 325 lid 1, tweede zin, geldt voor de overeengekomen
tijd;
b.dat de verlenging niet zal
plaats hebben, indien en voorzover de verpachter bij exploot of
aangetekend schrijven uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de
termijn waarvoor de pachtovereenkomst is aangegaan de overeenkomst
heeft opgezegd op de grond, dat de verlenging met de bestemming van het
verpachte onverenigbaar is;
c.dat de
pachter niet bevoegd zal zijn aan de grondkamer machtiging te vragen
bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te
veranderen;
d.dat de overeenkomst door
de verpachter te allen tijde kan worden beëindigd, indien en
voorzover de bestemming de beëindiging naar zijn oordeel
noodzakelijk maakt.
Artikel 386
{Beding in bijzondere pachtovereenkomst bij verpachting door openbare lichamen, onderzoek grondkamer van}
De
grondkamer onderzoekt uitsluitend of de bestemming het beding
redelijkerwijs noodzakelijk kan maken. Zij treedt niet in een
beoordeling dezer bestemming.
Artikel 387
{Beding in bijzondere pachtovereenkomst bij verpachting door openbare lichamen, einde pachtovereenkomst o.g.v.}
1.
In geval de pachtovereenkomst niet wordt
verlengd op grond van het beding, genoemd in artikel 385 onder b, heeft
de pachter geen recht op schadeloosstelling.
2.
In geval van beëindiging op grond van het
beding, genoemd in artikel 385, onder d, heeft de pachter recht op
schadeloosstelling over de tijd, welke hij bij niet-beëindiging
ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen
blijven.
3.
Bij gedeeltelijke
beëindiging is de pachter bevoegd de pachtovereenkomst ook voor
het overige te beëindigen. Hij geeft hiervan bij aangetekende
brief kennis aan de verpachter binnen een maand na de
beëindiging, bedoeld in artikel 385 onder
d.
Paragraaf 2 Verpachting
binnen reservaten
Artikel 388
{Reservaat}
In deze
paragraaf wordt verstaan onder «reservaat» een gebied
waar de eigendom dan wel de erfpacht van landbouwgronden door de Staat,
een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bij koninklijk besluit
aangewezen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie
is verworven en waar een beheer gevoerd kan worden gericht op
doeleinden van natuur- en landschapsbehoud anders dan door middel van
een daartoe te sluiten overeenkomst betreffende het richten van de
bedrijfsvoering van agrarische bedrijven op doeleinden van natuur- en
landschapsbehoud.
Artikel 389
{Bijzondere pachtovereenkomst bij verpachting in een reservaat}
1.
In een pachtovereenkomst met betrekking tot
een hoeve of los land gelegen in een reservaat, kunnen een of meer
verplichtingen worden opgenomen welke ten doel hebben de opzet en de
bedrijfsvoering te richten op het behoud van natuur en
landschap.
2.
Niet als buitensporige
verplichtingen als bedoeld in artikel 319, eerste lid, onderdeel b,
worden die verplichtingen
aangemerkt:
a.die deel uitmaken van een pachtovereenkomst
gesloten met betrekking tot door de Staat of een bij koninklijk besluit
aangewezen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie
in eigendom dan wel erfpacht verworven percelen, gelegen in een
reservaat,
b.die gewenst zijn in
verband met de instandhouding of ontwikkeling van de op het land
aanwezige waarden van natuur en landschap en
c.waarvoor bij de overeenkomst een vergoeding wordt
bedongen.
Artikel 390
{Duur pachtovereenkomst bij verpachting in een reservaat}
Indien
toepassing is gegeven aan artikel 389 geldt, in afwijking in zoverre
van het bepaalde in artikel 325, de pachtovereenkomst voor zowel een
hoeve als los land voor de duur van zes
jaren.
Artikel 391
{Verlenging pachtovereenkomst bij verpachting in een reservaat}
1.
Indien toepassing is gegeven aan artikel 389
wordt de pachtovereenkomst in afwijking van artikel 325 telkens met zes
jaren verlengd.
2.
De rechter kan de
in artikel 370 bedoelde vordering, behalve op de daar bedoelde gronden,
ook toewijzen op de grond dat de verpachter met betrekking tot de
instandhouding of ontwikkeling van de op het land aanwezige waarden van
natuur en landschap een zodanig beheer wil voeren dat verdere
verpachting hiermee niet in overeenstemming is. Bij alle
toewijzingsgronden houdt hij rekening met de billijkheid in verband met
de bijzondere aard van de
pachtovereenkomst.
Artikel 392
{Herziening bij verstrijken pachttermijn bij verpachting in een reservaat}
De
grondkamer herziet de in het eerste lid van artikel 326 bedoelde
bepalingen van de pachtovereenkomst, indien dit gewenst is met het oog
op de instandhouding of ontwikkeling van de op het land aanwezige
waarden van natuur en landschap.
Artikel 393
{Vergoeding t.b.v. verplichtingen bij verpachting in een reservaat}
1.
De vergoeding die ingevolge artikel 389 lid 2
onder c is bedongen, wordt niet aangemerkt als
pachtprijs.
2.
De vergoeding kan niet
meer bedragen dan de pachtprijs zoals opgenomen in een door de
grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere
regelen vastgesteld ten aanzien van de hoogst toelaatbare
vergoeding.
Artikel 394
{Herziening vergoeding t.b.v. verplichtingen bij verpachting in een reservaat}
1.
De pachter of de verpachter kan aan de
grondkamer verzoeken de vergoeding bedoeld in artikel 389 lid 2 onder c
te
herzien
a.voor het verstrijken van een pachtperiode van drie
jaren;
b.binnen een tijdvak van een
jaar na inwerkingtreding van een wijziging van de regelen als bedoeld
in artikel 393 lid 3.
2.
De
grondkamer herziet de vergoeding, indien redelijkheid en billijkheid
dit verlangen of gewijzigde omstandigheden dit
rechtvaardigen.
3.
Indien het verzoek
met toepassing van het eerste lid, onder a, is ingediend, gaat de
herziening van de vergoeding door de grondkamer in met ingang van de
nieuwe driejarige pachtperiode.
4.
Indien het verzoek met toepassing van het eerste
lid, onder b, is ingediend, gaat de herziening van de vergoeding door
de grondkamer in met ingang van het pachtjaar volgende op het tijdstip
waarop de herziening van de regelen, bedoeld in artikel 393 lid 3, in
werking is getreden.
5.
Zijn de
regelen, bedoeld in artikel 393 lid 3, herzien na het tijdstip waarop
de grondkamer heeft beslist, dan beslist de Centrale Grondkamer met
inachtneming van deze regelen, indien een der partijen dit
verzoekt.
Paragraaf 3 Pacht
van geringe oppervlakten
Artikel 395
{Bijzondere pachtovereenkomst bij verpachting kleine oppervlakten}
1.
De artikelen 313 lid 2, 317–329, 332,
333, 348 leden 2–4, 350, 363, 364 en 366–384 zijn niet van
toepassing
op pachtovereenkomsten betreffende los land dat niet groter is dan
één hectare.
2.
De
grondkamer is bevoegd hetzij voor haar gehele ressort, hetzij voor een
gedeelte daarvan, bij besluit voor een bepaalde tak van bodemcultuur de
in het vorige lid genoemde oppervlakte te verlagen, doch niet tot
minder dan 50 are. De besluiten van de grondkamer worden in de
Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.
3.
Dit besluit behoeft de goedkeuring van Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
4.
Overeenkomsten, in welke vorm en onder welke
benaming ook aangegaan welke tot gevolg hebben dat door de ene partij
aan de andere partij, – daaronder begrepen natuurlijke of
rechtspersonen die in een samenwerkingsverband een landbouwbedrijf
uitoefenen – tegen voldoening van een tegenprestatie los land in
gebruik wordt gegeven ter uitoefening van de landbouw, gelden voor de
toepassing van dit artikel als één overeenkomst. Voor de
toepassing van dit artikel worden mede als één
overeenkomst in aanmerking genomen die overeenkomsten waarvan op grond
van feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat zij niet of
voor een andere oppervlakte gesloten zouden zijn indien de
oppervlaktegrenzen als bedoeld in dit artikel niet zouden zijn
gesteld.
Paragraaf 4 Teeltpacht
en geliberaliseerde pacht
Artikel 396
{Bijzondere pachtovereenkomst bij teeltpacht}
1.
De artikelen 313 lid 2, 318–325, 327, 328, 332,
333, 363, 364, 366–374 en 378–384 zijn niet van
toepassing op pachtovereenkomsten betreffende los
land:
a.waarvan partijen dat in de pachtovereenkomst
hebben bepaald;
b.die zijn aangegaan
voor één- of tweejarige teelten voor de duur van ten
hoogste één onderscheidenlijk twee jaar;
c.die zijn aangegaan voor teelten waarvoor
vruchtwisseling noodzakelijk is, en
d.waarbij overigens is voldaan aan het bepaalde in
het tweede en derde lid.
2.
De pachtovereenkomst als bedoeld in het eerste lid
wordt door een der partijen ter registratie aan de grondkamer
gezonden.
3.
De inzending ter
registratie dient binnen twee maanden nadat de pachtovereenkomst is
aangegaan te hebben plaatsgevonden. De inzending geschiedt met
toepassing van de in de Uitvoeringswet grondkamers voorgeschreven
formaliteiten voor een verzoek tot goedkeuring van een
pachtovereenkomst en wordt gericht tot de grondkamer die ter zake van
een zodanig verzoek bevoegd is. De secretaris van de grondkamer doet
ieder der partijen mededeling van een registratie.
4.
Indien de verpachter ten behoeve van een
onderverpachting overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid de in
artikel 355 bedoelde toestemming niet verleent, kan de pachter de
grondkamer machtiging vragen tot de gewenste onderverpachting over te
gaan. De grondkamer verleent deze machtiging, wanneer door de
onderverpachting het algemeen landbouwbelang gediend wordt en geen
redelijk belang van de verpachter zich daartegen verzet. De grondkamer
kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last
opleggen en kan daarbij op verzoek van de verpachter de tegenprestatie
in afwijking van de regelen als bedoeld in artikel 327 lid 1 herzien,
indien de bij de onderverpachting overeengekomen tegenprestatie daartoe
aanleiding geeft.
Artikel 397
{Bijzondere pachtovereenkomst bij vastgestelde duur overeenkomst}
1.
De bepalingen van de artikelen 313 lid 2, 319
lid 1 onder a, c en d, 325, 327, 328, 332, 333, 363 tot en met 374, 378
tot en met 384, 399a en 399c lid 1 zijn niet van toepassing op
pachtovereenkomsten betreffende los
land:
a.waarvan partijen dat in de pachtovereenkomst
hebben bepaald en
b.die zijn aangegaan
voor een duur van zes jaren of korter.
2.
De bepalingen van de artikelen 313 lid 2, 319 lid
1 onder c en d, 325, 363 tot en met 374 en 378 tot en met 384 zijn niet
van toepassing op pachtovereenkomsten betreffende los
land:
a.waarvan partijen dat in de pachtovereenkomst
hebben bepaald en
b.die zijn aangegaan
voor een duur langer dan zes jaren.
3.
De grondkamer maakt van haar in artikel 320
bedoelde bevoegdheid tot wijziging van de pachtovereenkomst slechts
gebruik, indien daardoor sprake blijft van een pachtovereenkomst als
bedoeld in dit artikel.
4.
Bij
algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat op de
pachtovereenkomsten als bedoeld in het eerste lid tevens de artikelen
319 lid 1 onder a, 327, 328, 332, 333, 399a en 399c lid 1 van toepassing
zijn. De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking
dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij
is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan
beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 398
{Overlijden verpachter/pachter bij bijzondere pachtovereenkomst}
1.
Een overeenkomst als bedoeld in de artikelen
396 en 397 gaat niet van rechtswege teniet door de dood van de
verpachter of van de pachter.
2.
Na
de dood van de pachter zet dan wel zetten diens echtgenoot of
geregistreerde partner, een of meer van diens bloed- of aanverwanten in
de rechte lijn, een of meer van diens pleegkinderen of iedere
medepachter of onderpachter de in lid 1 bedoelde overeenkomst voort,
tenzij de verpachter na het overlijden van de pachter schriftelijk
wordt medegedeeld dat daarvan wordt afgezien.
3.
Een mededeling als bedoeld in het tweede lid
geschiedt:
a.binnen één maand na het overlijden
van de pachter, voor zover het een overeenkomst als bedoeld in artikel
396 betreft;
b.binnen drie maanden na
het overlijden van de pachter, voor zover het een overeenkomst als
bedoeld in artikel 397
betreft.
Afdeling 13 Dwingend recht
Artikel 399
{Dwingend recht bij pachtovereenkomst}
Van de
bepalingen van de artikelen 311 tot en met 314, 317 tot en met 332, 335, 345, 347, 348, 350, 352 lid 3, 353, 354 leden
2–5, 360 tot en met 383, 384 leden 2 en 3, 389 lid 2, 390 tot en
met 394, 395 lid 4 en artikel 396, leden 2 tot en met 4, en artikel 398
kan niet ten nadele van de pachter worden
afgeweken.
Artikel 399a
{Dwingend recht bij pachtovereenkomst}
Nietig is
elk beding in een pachtovereenkomst, ingevolge hetwelk de geldelijke
lasten, welke de verpachter door publiekrechtelijke lichamen zijn of
zullen worden opgelegd, geheel of ten dele ten laste van de pachter
komen.
Artikel 399b
{Dwingend recht bij pachtovereenkomst}
Indien een
pachtovereenkomst is aangegaan onder voorwaarde dat de overeenkomst
door de grondkamer geheel of ten dele ongewijzigd zal worden
goedgekeurd, wordt deze voorwaarde voor niet geschreven
gehouden.
Artikel 399c
{Dwingend recht bij pachtovereenkomst}
1. Een beding waarin een verpachter, indien de
grondkamer onderscheidenlijk de Centrale Grondkamer de
pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging van een
pachtovereenkomst heeft vastgesteld, een hogere tegenprestatie bedingt
dan ingevolge deze wet is geoorloofd, is nietig. Onder de
tegenprestatie worden prestaties, bedongen of genoten krachtens andere
met de pachtovereenkomst verband houdende overeenkomsten, mede
begrepen.
2. Een beding in een
overeenkomst tussen een afgaande en een opgaande pachter, verband
houdende met de overgang van het bedrijf, waarin meer is bedongen dan
een redelijke vergoeding voor de verrichte prestatie, is
nietig.
3. Een beding in een
overeenkomst van het verlenen van bemiddeling of andere diensten bij
het sluiten van een pachtovereenkomst of van een overeenkomst tot
wijziging of beëindiging van een
pachtovereenkomst waarin meer is bedongen dan een redelijke vergoeding,
is
nietig.
Afdeling 14 Slotbepalingen
Artikel 399d
{Schakelbepaling}
1. De bepalingen betreffende pacht vinden
overeenkomstige toepassing op overeenkomsten, waardoor of krachtens
welke tegen een vergoeding ineens of in termijnen zakelijke
genotsrechten voor 25 jaar of korter, dan wel voor onbepaalde tijd op
hoeven of los land worden gevestigd. In geval van zakelijke
genotsrechten voor onbepaalde tijd blijft de overeenkomstige toepassing
van bepalingen van deze wet beperkt tot 25 jaar na de
vestiging.
{Dwingend recht}
2. De bepalingen, die voor
het zakelijke genotsrecht gelden, vinden slechts toepassing, voorzover
zij niet in strijd zijn met dwingende bepalingen betreffende
pacht.
Artikel 399e
{Aanstelling van zetboer}
1. Het aanstellen of het aangesteld houden van
een zetboer behoeft de voorafgaande goedkeuring van de
grondkamer.
2. Onder zetboer wordt
verstaan degene, aan wie de exploitatie van een hoeve of los land door
de eigenaar of rechthebbende is overgedragen en die daarbij een
belangrijke invloed op de leiding van het bedrijf heeft verkregen en
als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
3. De grondkamer keurt de aanstelling van de zetboer
slechts goed, indien daarvoor bijzondere redenen aanwezig zijn. Zij
treedt niet in een beoordeling van de voorwaarden der
aanstelling.
Titel 7 Opdracht
Afdeling 1 Opdracht in het algemeen
Artikel 400
{Opdracht}
1.
De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de
ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij,
de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een
arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets
anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van
stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van
werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of
zaken.
{Werkingssfeer}
2.
De artikelen
401-412 zijn, onverminderd artikel 413,
van toepassing, tenzij iets anders voortvloeit uit de wet,
de inhoud of aard van de overeenkomst van opdracht of van
een andere rechtshandeling, of de gewoonte.
Artikel 401
{Opdracht, goed opdrachtnemer}
De opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een
goed opdrachtnemer in acht nemen.
Artikel 402
{Aanwijzing omtrent uitvoering van opdracht}
1.
De opdrachtnemer is gehouden gevolg te geven aan tijdig
verleende en verantwoorde aanwijzingen omtrent de uitvoering
van de opdracht.
2.
De opdrachtnemer die op redelijke grond niet bereid is de
opdracht volgens de hem gegeven aanwijzingen uit te voeren,
kan, zo de opdrachtgever hem niettemin aan die aanwijzingen
houdt, de overeenkomst opzeggen wegens gewichtige redenen.
Artikel 403
{Verantwoording aan opdrachtgever}
1.
De opdrachtnemer moet de opdrachtgever op de hoogte houden
van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en hem
onverwijld in kennis stellen van de voltooiing van de
opdracht, indien de opdrachtgever daarvan onkundig is.
2.
De opdrachtnemer doet aan de opdrachtgever verantwoording
van de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten.
Heeft hij bij de uitvoering van de opdracht ten laste van de
opdrachtgever gelden uitgegeven of te diens behoeve gelden
ontvangen, dan doet hij daarvan rekening.
Artikel 404
{Verlening opdracht met oog op persoon}
Indien de opdracht is verleend met het oog op een persoon die
met de opdrachtnemer of in zijn dienst een beroep of een bedrijf
uitoefent, is die persoon gehouden de werkzaamheden, nodig voor
de uitvoering van de opdracht, zelf te verrichten, behoudens
voor zover uit de opdracht voortvloeit dat hij deze onder zijn
verantwoordelijkheid door anderen mag laten uitvoeren; alles
onverminderd de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer.
Artikel 405
{Loon opdrachtnemer}
1.
Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de
uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de
opdrachtgever hem loon verschuldigd.
2.
Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door
partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de
gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan,
een redelijk loon verschuldigd.
Artikel 406
{Vergoeding onkosten bij opdracht}
1.
De opdrachtgever moet aan de opdrachtnemer de onkosten
verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden, voor
zover deze niet in het loon zijn begrepen.
{Vergoeding schade door bijzonder gevaar}
2.
De opdrachtgever moet de opdrachtnemer de schade vergoeden
die deze lijdt ten gevolge van de hem niet toe te rekenen
verwezenlijking van een aan de opdracht verbonden bijzonder
gevaar. Heeft de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn
beroep of bedrijf gehandeld, dan geldt de vorige zin
slechts, indien dat gevaar de risico’s welke de uitoefening
van dat beroep of bedrijf naar zijn aard meebrengt, te
buiten gaat. Geschiedt de uitvoering van de opdracht
anderszins tegen loon, dan is de eerste zin slechts van
toepassing, indien bij de vaststelling van het loon met het
gevaar geen rekening is gehouden.
Artikel 407
{Meerdere opdrachtgevers}
1.
Indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben
gegeven, zijn zij hoofdelijk tegenover de opdrachtnemer
verbonden.
{Meerdere opdrachtnemers}
2.
Indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben
ontvangen, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk
ter zake van een tekortkoming in de nakoming, tenzij de
tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend.
Artikel 408
{Opzegging overeenkomst van opdracht}
1.
De opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst
opzeggen.
2.
De opdrachtnemer die de overeenkomst is aangegaan in de
uitoefening van een beroep of bedrijf, kan, behoudens
gewichtige redenen, de overeenkomst slechts opzeggen, indien
zij voor onbepaalde duur geldt en niet door volbrenging
eindigt.
3.
Een natuurlijk persoon die een opdracht heeft verstrekt
anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is,
onverminderd artikel 406,
ter zake van een opzegging geen schadevergoeding
verschuldigd.
Artikel 409
{Dood opdrachtnemer}
1.
Indien de opdracht met het oog op een bepaalde persoon is
verleend, eindigt zij door zijn dood.
2.
Alsdan zijn diens erfgenamen, indien zij kennis dragen van
de erfopvolging en van de opdracht, verplicht al datgene te
doen wat de omstandigheden in het belang van de wederpartij
eisen. Een overeenkomstige verplichting rust op degenen in
wier dienst of met wie de opdrachtnemer een beroep of
bedrijf uitoefende.
Artikel 410
{Dood opdrachtgever}
1.
De dood van de opdrachtgever doet de opdracht slechts
eindigen, indien dit uit de overeenkomst voortvloeit, en dan
eerst vanaf het tijdstip waarop de opdrachtnemer de dood
heeft gekend.
2.
Eindigt de opdracht door de dood van de opdrachtgever, dan
is de opdrachtnemer niettemin verplicht al datgene te doen
wat de omstandigheden in het belang van de wederpartij
eisen.
Artikel 411
{Einde overeenkomst voordat opdracht is volbracht}
1.
Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is
volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is
verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is
van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd,
heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast
te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt
onder meer rekening gehouden met de reeds door de
opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de
opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de
overeenkomst is geëindigd.
2.
In het in lid 1 bedoelde geval heeft de opdrachtnemer
slechts recht op het volle loon, indien het einde van de
overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de
betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden
van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon
worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de
voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht.
Artikel 412
{Rechtsvordering tot afgifte stukken bij opdracht}
Een rechtsvordering tegen de opdrachtnemer tot afgifte van de
stukken die hij ter zake van de opdracht onder zich heeft
gekregen, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van
de dag, volgende op die waarop zijn bemoeiingen zijn geëindigd.
Artikel 413
{Dwingend recht}
1.
Van artikel 408 lid
3 kan niet worden afgeweken.
2.
Van de artikelen 408 lid
1 en 411 kan niet worden
afgeweken ten nadele van een opdrachtgever als bedoeld in
artikel 408 lid
3.
3.
Van artikel 412 kan
slechts op dezelfde voet worden afgeweken als van de regels
inzake de verjaring van rechtsvorderingen die in
titel 11 van Boek
3 zijn opgenomen.
Afdeling 2 Lastgeving
Artikel 414
{Lastgevingsovereenkomst}
1.
Lastgeving is de overeenkomst van opdracht waarbij de ene
partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de
lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of
meer rechtshandelingen te verrichten.
{Handelen namens lasthebber of lastgever}
2.
De overeenkomst kan de lasthebber verplichten te handelen
in eigen naam; zij kan ook verplichten te handelen in naam
van de lastgever.
Artikel 415
{Meerdere lasthebbers}
Indien een lastgeving met twee of meer lasthebbers is aangegaan,
is ieder van hen bevoegd zelfstandig te handelen.
Artikel 416
{Belangen lastgever en lasthebber}
1.
Een lasthebber kan slechts als wederpartij van de lastgever
optreden, indien de inhoud van de rechtshandeling zo
nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen beider belangen is
uitgesloten.
2.
Een lasthebber die slechts in eigen naam mag handelen, kan
niettemin als wederpartij van de lastgever optreden, indien
de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat
strijd tussen beider belangen is uitgesloten.
{Schriftelijke toestemming bij lastgeving}
3.
Indien de lastgever een persoon is als bedoeld in
artikel 408 lid
3, is voor een rechtshandeling waarbij de
lasthebber als zijn wederpartij optreedt, op straffe van
vernietigbaarheid zijn schriftelijke toestemming vereist.
{Loon bij lastgeving}
4.
De lasthebber die in overeenstemming met de vorige leden
als wederpartij van de lastgever optreedt, behoudt zijn
recht op loon.
Artikel 417
{Meerdere lastgevers}
1.
Een lasthebber mag slechts tevens als lasthebber van de
wederpartij optreden, indien de inhoud van de
rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen de
belangen van beide lastgevers is uitgesloten.
{Schriftelijke toestemming}
2.
Indien de lastgever een persoon is als bedoeld in
artikel 408 lid
3, is voor de geoorloofdheid van een
rechtshandeling waarbij de lasthebber ook als lasthebber van
de wederpartij optreedt, zijn schriftelijke toestemming
vereist.
{Recht op loon}
3.
Een lasthebber heeft geen recht op loon jegens een
lastgever ten opzichte van wie hij in strijd met het in de
vorige leden bepaalde handelt, onverminderd zijn
gehoudenheid tot vergoeding van de dientengevolge door die
lastgever geleden schade. Van deze bepaling kan niet ten
nadele van een lastgever worden afgeweken.
4.
Indien een der lastgevers een persoon is als bedoeld in
artikel 408 lid
3, en de rechtshandeling strekt tot koop of
verkoop dan wel huur of verhuur van een onroerende zaak of
een gedeelte daarvan of van een recht waaraan de zaak is
onderworpen, heeft de lasthebber geen recht op loon jegens
de koper of huurder. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de koper of huurder worden afgeweken, ongeacht of de verkoper of verhuurder ter zake van de door hem gegeven last loon is verschuldigd.
Artikel 418
{Belang lasthebber}
1.
Heeft, buiten de gevallen bedoeld in de artikelen 416
en 417, een lasthebber
direct of indirect belang bij de totstandkoming van de
rechtshandeling, dan is hij verplicht de lastgever daarvan
in kennis te stellen, tenzij de inhoud van de
rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen
beider belangen is uitgesloten.
2.
Een lasthebber heeft geen recht op loon jegens een
lastgever ten opzichte van wie hij in strijd met het in lid
1 bepaalde handelt, onverminderd zijn gehoudenheid tot
vergoeding van de dientengevolge door de lastgever geleden
schade. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de
lastgever worden afgeweken.
Artikel 419
{Overeenkomst tot lastgeving met derde}
Indien een lasthebber in eigen naam een overeenkomst heeft
gesloten met een derde die in de nakoming van zijn
verplichtingen tekortschiet, is de derde binnen de grenzen van
hetgeen omtrent zijn verplichting tot schadevergoeding overigens
uit de wet voortvloeit, jegens de lasthebber mede gehouden tot
vergoeding van de schade die de lastgever door de tekortkoming
heeft geleden.
Artikel 420
{Niet-nakoming verplichtingen bij lastgeving}
1.
Indien een lasthebber die in eigen naam een overeenkomst
heeft gesloten met een derde, zijn verplichtingen jegens de
lastgever niet nakomt, in staat van faillissement geraakt of
indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing wordt verklaard, kan de
lastgever de voor overgang vatbare rechten van de lasthebber
jegens de derde door een schriftelijke verklaring aan hen
beiden op zich doen overgaan, behoudens voor zover zij in de
onderlinge verhouding tussen lastgever en lasthebber aan
deze laatste toekomen.
2.
Dezelfde bevoegdheid heeft de lastgever indien de derde
zijn verplichtingen tegenover de lasthebber niet nakomt,
tenzij deze de lastgever voldoet alsof de derde zijn
verplichtingen was nagekomen.
3.
De lasthebber is in de gevallen in dit artikel bedoeld
gehouden de naam van de derde aan de lastgever op diens
verzoek mede te delen.
Artikel 421
{Niet-nakoming verplichtingen bij lastgeving}
1.
Indien een lasthebber die in eigen naam een overeenkomst
heeft gesloten met een derde, zijn verplichtingen jegens de
derde niet nakomt, in staat van faillissement geraakt of
indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing wordt verklaard, kan de
derde na schriftelijke mededeling aan de lasthebber en de
lastgever zijn rechten uit de overeenkomst tegen de
lastgever uitoefenen, voor zover deze op het tijdstip van de
mededeling op overeenkomstige wijze jegens de lasthebber
gehouden is.
2.
De lasthebber is in het geval in dit artikel bedoeld
gehouden de naam van de lastgever aan de derde op diens
verzoek mede te delen.
Artikel 422
{Einde lastgeving}
1.
Lastgeving eindigt, behalve door opzegging overeenkomstig
artikel 408,
door:
a.de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement
van de lastgever of het ten aanzien van hem van
toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, met dien verstande dat de dood
of de ondercuratelestelling de overeenkomst doet
eindigen op het tijdstip waarop de lasthebber
daarvan kennis krijgt;
b.de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement
van de lasthebber of het ten aanzien van hem van
toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen.
2.
Van artikel 408 lid
1 voor zover van toepassing op lastgeving,
en van lid 1 onder a kan niet
worden afgeweken. Voor zover de overeenkomst strekt tot het
verrichten van een rechtshandeling in het belang van de
lasthebber of van een derde, kan echter worden bepaald dat
zij niet door de lastgever kan worden opgezegd, of dat zij
niet eindigt door de dood of de ondercuratelestelling van de
lastgever. Artikel 74 leden 1, tweede zin,
2 en 4 van Boek 3 is van
overeenkomstige toepassing.
3.
Eindigt de lastgeving door de dood of de
ondercuratelestelling van de lastgever, dan is de lasthebber
niettemin verplicht al datgene te doen wat de omstandigheden
in het belang van de wederpartij eisen.
4.
Eindigt de lastgeving door de dood van de lasthebber, dan
zijn diens erfgenamen, indien zij kennis dragen van de
erfopvolging en van de lastgeving, verplicht al datgene te
doen wat de omstandigheden in het belang van de wederpartij
eisen. Een overeenkomstige verplichting rust op degenen in
wier dienst of met wie de lasthebber een beroep of bedrijf
uitoefende.
Artikel 423
{Uitsluiting bevoegdheid lastgever}
1.
Indien is bedongen dat de lasthebber een aan de lastgever toekomend
recht in eigen naam en met uitsluiting van de lastgever zal uitoefenen, mist
deze de bevoegdheid tot deze uitoefening voor de duur van de overeenkomst ook
jegens derden. De uitsluiting kan niet worden tegengeworpen aan derden die haar
kenden noch behoorden te kennen.
2.
Indien de lasthebber die de uitsluiting bedong, een rechtspersoon is
die zich ingevolge zijn statuten ten doel stelt de gezamenlijke belangen van
meer lastgevers door de uitoefening van de aan hen toekomende rechten te
behartigen, kan in afwijking van
artikel 422 lid 2 worden overeengekomen dat de
lastgeving niet zal eindigen door opzegging door de lastgever op een termijn
die minder dan een jaar bedraagt, noch door diens dood, ondercuratelestelling,
faillissement of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Dit beding sluit niet uit dat de
overeenkomst op een termijn van tenminste één maand kan worden opgezegd door de
erfgenamen van de lastgever of, in geval van diens faillissement of
ondercuratelestelling, door de curator dan wel, indien ten aanzien van de
lastgever de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is
verklaard, door de bewindvoerder. Wanneer de nalatenschap van de lastgever
ingevolge
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld,
komt de bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn
echtgenoot of geregistreerde partner.
Artikel 424
{Schakelbepaling}
1.
De artikelen
415-423 zijn van overeenkomstige toepassing
op andere overeenkomsten dan lastgeving krachtens welke de
ene partij verplicht of bevoegd is voor rekening van de
andere partij rechtshandelingen te verrichten, voor zover de
strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard
van de overeenkomst zich daartegen niet verzet.
2.
Het vorige lid is niet van toepassing op overeenkomsten tot
het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.
Afdeling 3 Bemiddelingsovereenkomst
Artikel 425
{Bemiddelingsovereenkomst}
De bemiddelingsovereenkomst is de overeenkomst van opdracht
waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de
andere partij, de opdrachtgever, verbindt tegen loon als
tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een
of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden.
Artikel 426
{Loon tussenpersoon bij bemiddeling}
1.
De tussenpersoon heeft recht op loon zodra door zijn
bemiddeling de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de
derde is tot stand gekomen.
2.
Indien het recht op loon afhankelijk is gesteld van de
uitvoering van de bemiddelde overeenkomst en deze
overeenkomst niet wordt uitgevoerd, is de opdrachtgever het
loon ook verschuldigd, tenzij de niet-uitvoering niet aan
hem kan worden toegerekend.
Artikel 427
{Schakelbepaling}
De artikelen 417 en
418 zijn van
overeenkomstige toepassing op overeenkomsten waarbij de ene
partij jegens de andere partij verplicht of bevoegd is als
tussenpersoon werkzaam te zijn als bedoeld in artikel 425, met
dien verstande dat met een tussenpersoon die tevens werkzaam is
voor de wederpartij, gelijkgesteld is een tussenpersoon die zelf
als wederpartij optreedt. De artikelen 417 en 418 zijn mede van overeenkomstige toepassing, indien de tussenpersoon geen recht op loon heeft.
Afdeling 4 Agentuurovereenkomst
Artikel 428
{Agentuurovereenkomst}
1.
De agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene
partij, de principaal, aan de andere partij, de
handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een
bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de
totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen,
en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal
te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn.
{Werkingssfeer}
2.
De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op
agentuurovereenkomsten waarop de de Wet op het financieel toezicht van
toepassing is.
{Ondertekend geschrift}
3.
Ieder der partijen is verplicht de wederpartij op haar
verzoek een ondertekend geschrift te verschaffen dat de dan
geldende inhoud van de agentuurovereenkomst weergeeft.
Artikel 429
{Aansprakelijkheid handelsagent bij agentuurovereenkomst}
1.
De handelsagent kan zich voor verplichtingen die voor derden
uit een door hem bemiddelde of afgesloten overeenkomst
voortvloeien, uitsluitend schriftelijk aansprakelijk
stellen.
2.
Tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, is de
handelsagent krachtens een beding van delcredere slechts
aansprakelijk voor de gegoedheid van de derde.
3.
Hij kan zich niet aansprakelijk stellen tot een hoger
bedrag dan de overeengekomen provisie, tenzij het beding
betrekking heeft op een bepaalde overeenkomst of op
overeenkomsten die hij zelf in naam van de principaal sluit.
4.
Indien er een kennelijke wanverhouding is tussen het risico
dat de handelsagent op zich heeft genomen, en de bedongen
provisie, kan de rechter het bedrag waarvoor de handelsagent
aansprakelijk is, matigen, voor zover dit bedrag de provisie
te boven gaat. De rechter houdt met alle omstandigheden
rekening, in het bijzonder met de wijze waarop de
handelsagent de belangen van de principaal heeft behartigd.
Artikel 430
{Verplichtingen principaal bij agentuurovereenkomst}
1.
De principaal moet alles doen wat in de gegeven
omstandigheden van zijn kant nodig is om de handelsagent in
staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten.
2.
Hij moet aan de handelsagent het nodige
documentatiemateriaal ter beschikking stellen over de
goederen en diensten waarvoor de handelsagent bemiddelt, en
hem alle inlichtingen verschaffen die nodig zijn voor de
uitvoering van de agentuurovereenkomst.
3.
Hij is verplicht de handelsagent onverwijld te waarschuwen,
indien hij voorziet dat in een uitgesproken geringere mate
dan de handelsagent mocht verwachten, overeenkomsten zullen
of mogen worden afgesloten.
4.
Hij moet de handelsagent binnen een redelijke termijn op de
hoogte stellen van zijn aanvaarding of weigering of de
niet-uitvoering van een door de handelsagent aangebrachte
overeenkomst.
Artikel 431
{Recht op provisie handelsagent bij agentuurovereenkomst}
1.
De handelsagent heeft recht op provisie voor de
overeenkomsten die tijdens de duur der agentuurovereenkomst
zijn tot stand gekomen:
a.indien de overeenkomst door zijn tussenkomst is tot
stand gekomen;
b.indien de overeenkomst is tot stand gekomen met
iemand die hij reeds vroeger voor een dergelijke
overeenkomst had aangebracht;
c.indien de overeenkomst is afgesloten met iemand die
behoort tot de klantenkring die, of gevestigd is in
het gebied dat aan de handelsagent is toegewezen,
tenzij uitdrukkelijk is overeengekomen dat de
handelsagent ten aanzien van die klantenkring of in
dat gebied niet het alleenrecht heeft.
2.
De handelsagent heeft recht op provisie voor de
voorbereiding van na het einde van de agentuurovereenkomst
tot stand gekomen overeenkomsten:
a.indien deze hoofdzakelijk aan de tijdens de duur van
de agentuurovereenkomst door hem verrichte
werkzaamheden zijn te danken en binnen een redelijke
termijn na de beëindiging van die overeenkomst zijn
afgesloten, of
b.indien hij of de principaal, overeenkomstig de
voorwaarden bepaald in het eerste lid, de bestelling
van de derde heeft ontvangen voor de beëindiging van
de agentuurovereenkomst.
3.
De handelsagent heeft geen recht op provisie, indien deze
krachtens het tweede lid is verschuldigd aan zijn
voorganger, tenzij uit de omstandigheden voortvloeit dat het
billijk is de provisie tussen hen beiden te verdelen.
Artikel 432
{Aanvaarding order bij agentuurovereenkomst}
1.
Indien de rol van de handelsagent zich heeft beperkt tot het
verlenen van bemiddeling bij de totstandkoming van de
overeenkomst, wordt de order die hij aan zijn principaal
heeft doen toekomen, voor wat betreft het recht op provisie
krachtens artikel 426
geacht te zijn aanvaard, tenzij de principaal de
handelsagent binnen de redelijke termijn, bedoeld in
artikel 430 lid
4, mededeelt dat hij de order weigert of
een voorbehoud maakt. Bij gebreke van een in de
agentuurovereenkomst bepaalde termijn bedraagt de termijn
een maand vanaf het tijdstip waarop hem de order is
medegedeeld.
{Beding}
2.
Het beding dat het recht op provisie doet afhangen van de
uitvoering van de overeenkomst, dient uitdrukkelijk te
worden gemaakt.
3.
Indien het beding, bedoeld in het tweede lid, is gemaakt,
ontstaat het recht op provisie uiterlijk wanneer de derde
zijn deel van de overeenkomst heeft uitgevoerd, of dit had
moeten doen, indien de principaal zijn deel van de
transactie had uitgevoerd.
Artikel 433
{Opgave verschuldigde provisie bij agentuurovereenkomst}
1.
De principaal is verplicht na afloop van iedere maand aan de
handelsagent een schriftelijke opgave te verstrekken van de
over die maand verschuldigde provisie, onder vermelding van
de gegevens waarop de berekening berust; deze opgave moet
worden verstrekt voor het einde van de volgende maand.
Partijen kunnen schriftelijk overeenkomen dat de opgave
twee- of driemaandelijks wordt verstrekt.
{Bewijsstukken}
2.
De handelsagent is bevoegd van de principaal inzage te
verlangen van de nodige bewijsstukken, echter zonder afgifte
te kunnen verlangen. Hij kan zich op zijn kosten doen
bijstaan door een deskundige, aanvaard door de principaal
of, bij afwijzing, benoemd door de voorzieningenrechter van
de bevoegde rechtbank op verzoek van de handelsagent.
3.
Echter kunnen partijen schriftelijk overeenkomen dat de
inzage van de bewijsstukken zal geschieden aan een derde;
indien deze zijn taak niet vervult, zal de
voorzieningenrechter van de rechtbank een plaatsvervanger
aanwijzen.
4.
De overlegging van de bewijsstukken door de principaal
geschiedt onder verplichting tot geheimhouding door de
handelsagent en in de vorige leden vermelde personen. Deze
laatsten zijn echter niet verplicht tot geheimhouding
tegenover de handelsagent voor zover het betreft een in het
eerste lid bedoeld gegeven.
Artikel 434
{Opeisbaarheid provisie bij agentuurovereenkomst}
De provisie wordt uiterlijk opeisbaar op het tijdstip waarop de
schriftelijke opgave, bedoeld in artikel 433, moet
worden verstrekt.
Artikel 435
{Beloning bij agentuurovereenkomst}
1.
De handelsagent heeft recht op een beloning, indien hij
bereid is zijn verplichtingen uit de agentuurovereenkomst na
te komen of deze reeds heeft nagekomen, doch de principaal
van de diensten van de handelsagent geen gebruik heeft
gemaakt of in aanzienlijk geringere mate gebruik heeft
gemaakt dan deze als normaal mocht verwachten, tenzij de
gedraging van de principaal voortvloeit uit omstandigheden
welke redelijkerwijs niet voor zijn rekening komen.
2.
Bij de bepaling van deze beloning wordt rekening gehouden
met het bedrag van de in de voorafgaande tijd verdiende
provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen
factoren, zoals de onkosten die de handelsagent zich door
het niet verrichten van werkzaamheden bespaart.
Artikel 436
{Voortzetting voor onbepaalde tijd van agentuurovereenkomst}
Een agentuurovereenkomst die na het verstrijken van de termijn
waarvoor zij is aangegaan, door beide partijen wordt voortgezet,
bindt partijen voor onbepaalde tijd op dezelfde voorwaarden.
Artikel 437
{Opzegging van agentuurovereenkomst}
1.
Indien de agentuurovereenkomst is aangegaan voor een
onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met recht van
tussentijdse opzegging, is ieder der partijen bevoegd haar
te doen eindigen met inachtneming van de overeengekomen
opzeggingstermijn. Bij gebreke van een overeenkomst
dienaangaande zal de opzeggingstermijn vier maanden
bedragen, vermeerderd met een maand na drie jaren looptijd
van de overeenkomst en met twee maanden na zes jaren.
2.
De termijn van opzegging kan niet korter zijn dan een maand
in het eerste jaar van de overeenkomst, twee maanden in het
tweede jaar en drie maanden in de volgende jaren. Indien
partijen langere termijnen overeenkomen, mogen deze voor de
principaal niet korter zijn dan voor de handelsagent.
3.
Opzegging behoort plaats te vinden tegen het einde van een
kalendermaand.
Artikel 438
{Dood handelsagent bij agentuurovereenkomst}
1.
De agentuurovereenkomst eindigt door het overlijden van de
handelsagent.
{Dood principaal bij agentuurovereenkomst}
2.
In geval van overlijden van de principaal zijn zowel zijn erfgenamen
als de handelsagent bevoegd, mits binnen negen maanden na het overlijden, de
overeenkomst te doen eindigen met een opzeggingstermijn van vier maanden.
Wanneer de nalatenschap van de principaal ingevolge
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld,
komt de bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn
echtgenoot of geregistreerde partner.
Artikel 439
{Beëindiging van agentuurovereenkomst}
1.
De partij die de overeenkomst beëindigt zonder eerbiediging
van haar duur of zonder inachtneming van de wettelijke of
overeengekomen opzeggingstermijn en zonder dat de
wederpartij daarin toestemt, is schadeplichtig, tenzij zij
de overeenkomst doet eindigen om een dringende, aan de
wederpartij onverwijld medegedeelde reden.
2.
Dringende redenen zijn omstandigheden van zodanige aard dat
van de partij die de overeenkomst doet eindigen,
redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst,
zelfs tijdelijk, in stand te laten.
3.
Indien de beëindiging van de overeenkomst wegens een
dringende reden gegrond is op omstandigheden waarvoor de
wederpartij een verwijt treft, is laatstgenoemde
schadeplichtig.
4.
Een beding waardoor aan een der partijen de beslissing
wordt overgelaten of er een dringende reden aanwezig is, is
nietig.
Artikel 440
{Ontbinding van agentuurovereenkomst door kantonrechter}
1.
Ieder der beide partijen is bevoegd de kantonrechter te
verzoeken de agentuurovereenkomst te ontbinden op grond van:
a.omstandigheden die een dringende reden opleveren in
de zin van artikel 439 lid 2;
b.verandering in de omstandigheden welke van dien aard
is, dat de billijkheid eist dat aan de overeenkomst
dadelijk of na korte tijd een einde wordt gemaakt.
2.
Spreekt de rechter de ontbinding uit op grond van een
omstandigheid als bedoeld in het eerste lid onder a en kan van deze omstandigheid de
verweerder een verwijt worden gemaakt, dan is deze schadeplichtig.
3.
Spreekt de rechter de ontbinding uit op grond van hetgeen
is bepaald in het eerste lid onder b, dan kan hij aan een der partijen een
vergoeding toekennen. Hij kan bepalen dat deze in termijnen
wordt betaald.
4.
De behandeling vangt niet later aan dan in de vierde week volgende op die waarin het verzoekschrift is ingediend.
5.
Indien de rechter de ontbinding uitspreekt, bepaalt hij op welk tijdstip de agentuurovereenkomst eindigt.
Artikel 441
{Schadevergoeding bij agentuurovereenkomst}
1.
De partij die, krachtens artikel 439 of
artikel 440 lid
2, schadeplichtig is, is aan de wederpartij
een som verschuldigd gelijk aan de beloning over de tijd dat
de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had
behoren voort te duren. Voor de vaststelling van deze som
wordt rekening gehouden met de in de voorafgaande tijd
verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te
nemen factoren.
2.
De rechter is bevoegd deze som te verminderen, indien zij
hem met het oog op de omstandigheden te hoog voorkomt.
3.
De benadeelde partij kan, in plaats van de
schadeloosstelling in de voorafgaande leden bedoeld,
volledige vergoeding van haar schade vorderen, onder
gehoudenheid de omvang daarvan te bewijzen.
Artikel 442
{Klantenvergoeding bij agentuurovereenkomst}
1.
Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de
handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht
op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
a.hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht
of de overeenkomsten met de bestaande klanten
aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten
met deze klanten de principaal nog aanzienlijke
voordelen opleveren, en
b.de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op
alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren
provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
2.
Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan dat van de
beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de
laatste vijf jaren of, indien de overeenkomst korter heeft
geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan.
3.
Het recht op vergoeding vervalt, indien de handelsagent de
principaal niet uiterlijk een jaar na het einde van de
overeenkomst heeft medegedeeld dat hij vergoeding verlangt.
4.
De vergoeding is niet verschuldigd, indien de overeenkomst
is beëindigd:
a.door de principaal onder omstandigheden die de
handelsagent ingevolge artikel 439 lid
3 schadeplichtig maken;
b.door de handelsagent, tenzij deze beëindiging wordt
gerechtvaardigd door omstandigheden die de
principaal kunnen worden toegerekend, of wordt
gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of
ziekte van de handelsagent, op grond waarvan
redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd
dat hij zijn werkzaamheden voortzet;
c.door de handelsagent die, overeenkomstig een
afspraak met de principaal, zijn rechten en
verplichtingen uit hoofde van de
agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt.
Artikel 443
{Beding in agentuurovereenkomst}
1.
Een beding dat de handelsagent beperkt in zijn vrijheid om
na het einde van de agentuurovereenkomst werkzaam te zijn,
is slechts geldig voor zover:
a.het op schrift is gesteld, en
b.betrekking heeft op het soort goederen of diensten
waarvan hij de vertegenwoordiging had, en op het
gebied, of de klantenkring en het gebied, aan hem
toevertrouwd.
2.
Zodanig beding is slechts geldig gedurende ten hoogste twee
jaren na het einde van de overeenkomst.
3.
Aan zodanig beding kan de principaal geen rechten ontlenen,
indien de overeenkomst is geëindigd:
a.doordat hij haar zonder toestemming van de
handelsagent heeft beëindigd zonder inachtneming van
de wettelijke of overeengekomen termijn en zonder
een dringende aan de handelsagent onverwijld
medegedeelde reden;
b.doordat de handelsagent de overeenkomst heeft
beëindigd vanwege een dringende, onverwijld aan de
principaal medegedeelde reden waarvoor
laatstgenoemde een verwijt treft;
c.door een rechterlijke uitspraak, gegrond op
omstandigheden ter zake waarvan de principaal een
verwijt treft.
4.
De rechter kan, indien de handelsagent dat vraagt, zulk een
beding geheel of gedeeltelijk teniet doen op grond dat, in
verhouding tot het te beschermen belang van de principaal,
de handelsagent door het beding onbillijk wordt benadeeld.
Artikel 444
{Verjaring rechtsvordering bij agentuurovereenkomst}
Rechtsvorderingen gegrond op de artikelen 439 en
440 verjaren door
verloop van één jaar na het feit dat de vordering deed ontstaan.
Artikel 445
{Dwingend recht}
1.
Partijen kunnen niet afwijken van de artikelen 401,
402,
403 en
426 lid 2 noch
van de artikelen 428 lid
3, 429,
430,
431 lid 2,
432 lid 2,
433,
437 lid 2,
439,
440,
441,
443 en
444.
2.
Evenmin kan ten nadele van de handelsagent worden afgeweken
van de artikelen 432 lid
3, 434 en, vóór het
einde van de overeenkomst, van artikel 442.
Afdeling 5 De overeenkomst inzake geneeskundige
behandeling
Artikel 446
{Begripsbepalingen}
1.
De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling - in deze
afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst -
is de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een
rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van
een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de
opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen
op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking
hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een
bepaalde derde. Degene op wiens persoon de handelingen
rechtstreeks betrekking hebben wordt verder aangeduid als de
patiënt.
2.
Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden
verstaan:
a.alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven
van raad daaronder begrepen - rechtstreeks
betrekking hebbende op een persoon en ertoe
strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor
het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn
gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze
verloskundige bijstand te verlenen;
b.andere dan de onder a
bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking
hebbende op een persoon, die worden verricht door
een arts of tandarts in die hoedanigheid.
3.
Tot de handelingen, bedoeld in lid 1, worden mede gerekend
het in het kader daarvan verplegen en verzorgen van de
patiënt en het overigens rechtstreeks ten behoeve van de
patiënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder
die handelingen kunnen worden verricht.
4.
Geen behandelingsovereenkomst is aanwezig, indien het
betreft handelingen ter beoordeling van de
gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon,
verricht in opdracht van een ander dan die persoon in
verband met de vaststelling van aanspraken of
verplichtingen, de toelating tot een verzekering of
voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een
opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van
bepaalde werkzaamheden.
Artikel 447
{Handelingsbekwaamheid minderjarige bij behandelingsovereenkomst}
1.
Een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren heeft
bereikt, is bekwaam tot het aangaan van een
behandelingsovereenkomst ten behoeve van zichzelf, alsmede
tot het verrichten van rechtshandelingen die met de
overeenkomst onmiddellijk verband houden.
2.
De minderjarige is aansprakelijk voor de daaruit
voortvloeiende verbintenissen, onverminderd de verplichting
van zijn ouders tot voorziening in de kosten van verzorging
en opvoeding.
3.
In op die behandelingsovereenkomst betrekking hebbende
aangelegenheden is de minderjarige bekwaam in en buiten
rechte op te treden.
Artikel 448
{Verstrekken inlichtingen aan patiënt bij behandelingsovereenkomst}
1.
De hulpverlener licht de patiënt op duidelijke wijze, en
desgevraagd schriftelijk in over het voorgenomen onderzoek
en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen
omtrent het onderzoek, de behandeling en de
gezondheidstoestand van de patiënt. De hulpverlener licht
een patiënt die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft
bereikt op zodanige wijze in als past bij zijn
bevattingsvermogen.
2.
Bij het uitvoeren van de in lid 1 neergelegde verplichting
laat de hulpverlener zich leiden door hetgeen de patiënt
redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van:
a.de aard en het doel van het onderzoek of de
behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit
te voeren verrichtingen;
b.de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor
de gezondheid van de patiënt;
c.andere methoden van onderzoek of behandeling die in
aanmerking komen;
d.de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot
diens gezondheid voor wat betreft het terrein van
het onderzoek of de behandeling.
3.
De hulpverlener mag de patiënt bedoelde inlichtingen
slechts onthouden voor zover het verstrekken ervan kennelijk
ernstig nadeel voor de patiënt zou opleveren. Indien het
belang van de patiënt dit vereist, dient de hulpverlener de
desbetreffende inlichtingen aan een ander dan de patiënt te
verstrekken. De inlichtingen worden de patiënt alsnog
gegeven, zodra bedoeld nadeel niet meer te duchten is. De
hulpverlener maakt geen gebruik van zijn in de eerste volzin
bedoelde bevoegdheid dan nadat hij daarover een andere
hulpverlener heeft geraadpleegd.
Artikel 449
{Achterwege blijven verstrekken inlichtingen aan patiënt bij behandelingsovereenkomst}
Indien de patiënt te kennen heeft gegeven geen inlichtingen te
willen ontvangen, blijft het verstrekken daarvan achterwege,
behoudens voor zover het belang dat de patiënt daarbij heeft
niet opweegt tegen het nadeel dat daaruit voor hemzelf of
anderen kan voortvloeien.
Artikel 450
{Toestemming patiënt bij behandelingsovereenkomst}
1.
Voor verrichtingen ter uitvoering van een
behandelingsovereenkomst is de toestemming van de patiënt
vereist.
2.
Indien de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf
maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, is tevens
de toestemming van de ouders die het gezag over hem
uitoefenen of van zijn voogd vereist. De verrichting kan
evenwel zonder de toestemming van de ouders of de voogd
worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is teneinde
ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien
de patiënt ook na de weigering van de toestemming, de
verrichting weloverwogen blijft wensen.
3.
In het geval waarin een patiënt van zestien jaren of ouder
niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering
van zijn belangen ter zake, worden door de hulpverlener en
een persoon als bedoeld in de leden 2 of 3 van artikel
465, de kennelijke opvattingen van de
patiënt, geuit in schriftelijke vorm toen deze tot bedoelde
redelijke waardering nog in staat was en inhoudende een
weigering van toestemming als bedoeld in lid 1, opgevolgd.
De hulpverlener kan hiervan afwijken indien hij daartoe
gegronde redenen aanwezig acht.
Artikel 451
{Vastleggen toestemming patiënt bij behandelingsovereenkomst}
Op verzoek van de patiënt legt de hulpverlener in ieder geval
schriftelijk vast voor welke verrichtingen van ingrijpende aard
deze toestemming heeft gegeven.
Artikel 452
{Medewerking patiënt bij behandelingsovereenkomst}
De patiënt geeft de hulpverlener naar beste weten de
inlichtingen en de medewerking die deze redelijkerwijs voor het
uitvoeren van de overeenkomst behoeft.
Artikel 453
{Goed hulpverlener bij behandelingsovereenkomst}
De hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed
hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming
met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit
de voor hulpverleners geldende professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 454
{Patiëntendossier bij behandelingsovereenkomst}
1.
De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de
behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier
aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de
patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en
neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin
op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening
aan hem noodzakelijk is.
2.
De hulpverlener voegt desgevraagd een door de patiënt
afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier
opgenomen stukken aan het dossier toe.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 455,
bewaart de hulpverlener de bescheiden, bedoeld in de vorige
leden, gedurende vijftien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip
waarop zij zijn vervaardigd, of zoveel langer als
redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener
voortvloeit.
Artikel 455
{Vernietiging dossier op verzoek patiënt bij behandelingsovereenkomst}
1.
De hulpverlener vernietigt de door hem bewaarde bescheiden,
bedoeld in artikel 454,
binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van de
patiënt.
2.
Lid 1 geldt niet voor zover het verzoek bescheiden betreft
waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van
aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt,
alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich
tegen vernietiging verzet.
Artikel 456
{Inzage in afschrift van patiëntendossier bij behandelingsovereenkomst}
De hulpverlener verstrekt aan de patiënt desgevraagd zo spoedig
mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden, bedoeld in
artikel 454. De
verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in
het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van een ander. De hulpverlener mag voor de verstrekking van het
afschrift een redelijke vergoeding in rekening brengen.
Artikel 457
{Verstrekken inlichtingen over patiënt aan anderen bij behandelingsovereenkomst}
1.
Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede
volzin, bepaalde draagt de hulpverlener
zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over
de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden,
bedoeld in artikel 454,
worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien
verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover
daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet
wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder
inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande
volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde
daartoe verplicht.
2.
Onder anderen dan de patiënt zijn niet begrepen degenen die
rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de
behandelingsovereenkomst en degene die optreedt als
vervanger van de hulpverlener, voor zover de verstrekking
noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten
werkzaamheden.
3.
Daaronder zijn evenmin begrepen degenen wier toestemming
ter zake van de uitvoering van de behandelingsovereenkomst
op grond van de artikelen 450
en 465 is vereist.
Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan
wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken
niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in
acht te nemen, laat hij zulks achterwege.
Artikel 458
{Verstrekken inlichtingen over patiënt ten behoeve van statistiek/wetenschappelijk onderzoek bij behandelingsovereenkomst}
1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 457 lid
1 kunnen zonder toestemming van de patiënt
ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op
het gebied van de volksgezondheid aan een ander desgevraagd
inlichtingen over de patiënt of inzage in de bescheiden,
bedoeld in artikel 454,
worden verstrekt indien:
a.het vragen van toestemming in redelijkheid niet
mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van
het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen,
dat de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet
onevenredig wordt geschaad, of
b.het vragen van toestemming, gelet op de aard en het
doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan
worden verlangd en de hulpverlener zorg heeft
gedragen dat de gegevens in zodanige vorm worden
verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke
personen redelijkerwijs wordt voorkomen.
2.
Verstrekking overeenkomstig lid 1 is slechts mogelijk
indien:
a.het onderzoek een algemeen belang dient,
b.het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens
kan worden uitgevoerd, en
c.voor zover de betrokken patiënt tegen een
verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft
gemaakt.
3.
Bij een verstrekking overeenkomstig lid 1 wordt daarvan
aantekening gehouden in het dossier.
Artikel 459
{Uitvoering verrichtingen buiten waarneming van anderen bij behandelingsovereenkomst}
1.
De hulpverlener voert verrichtingen in het kader van de
behandelingsovereenkomst uit buiten de waarneming van
anderen dan de patiënt, tenzij de patiënt ermee heeft
ingestemd dat de verrichtingen kunnen worden waargenomen
door anderen. Indien de hulpverlener
apotheker is, is de verplichting, bedoeld in de eerste volzin, niet van
toepassing voor zover het de visuele waarneming door anderen dan de
patiënt
betreft.
2.
Onder anderen dan de patiënt zijn niet begrepen degenen van
wie beroepshalve de medewerking bij de uitvoering van de
verrichting noodzakelijk is.
3.
Daaronder zijn evenmin begrepen degenen wier toestemming
ter zake van de verrichting op grond van de artikelen 450
en 465 is vereist.
Indien de hulpverlener door verrichtingen te doen waarnemen
niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in
acht te nemen, laat hij zulks niet toe.
Artikel 460
{Opzegging door hulpverlener van behandelingsovereenkomst}
De hulpverlener kan, behoudens gewichtige redenen, de
behandelingsovereenkomst niet opzeggen.
Artikel 461
{Loon hulpverlener bij behandelingsovereenkomst}
De opdrachtgever is de hulpverlener loon verschuldigd, behoudens
voor zover deze voor zijn werkzaamheden loon ontvangt op grond
van het bij of krachtens de wet bepaalde dan wel uit de
overeenkomst anders voortvloeit.
Artikel 462
{Centrale aansprakelijkheid bij behandelingsovereenkomst}
1.
Indien ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst
verrichtingen plaatsvinden in een ziekenhuis dat bij die
overeenkomst geen partij is, is het ziekenhuis voor een
tekortkoming daarbij mede aansprakelijk, als ware het zelf
bij de overeenkomst partij.
2.
Onder ziekenhuis als bedoeld in lid 1 worden verstaan een krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als
ziekenhuis, verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting toegelaten
instelling of afdeling daarvan, een academisch
ziekenhuis alsmede een abortuskliniek in de zin van de
Wet afbreking
zwangerschap.
Artikel 463
{Aansprakelijkheid hulpverlener/ziekenhuis bij behandelingsovereenkomst}
De aansprakelijkheid van een hulpverlener of, in het geval
bedoeld in artikel 462, van
het ziekenhuis, kan niet worden beperkt of uitgesloten.
Artikel 464
{Handelingen anders dan krachtens behandelingsovereenkomst}
1.
Indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of
bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst
handelingen op het gebied van de geneeskunst worden
verricht, zijn deze afdeling alsmede de artikelen 404,
405 lid 2 en
406 van afdeling 1 van deze
titel van overeenkomstige toepassing voor
zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
2.
Betreft het handelingen als omschreven in artikel 446 lid
4, dan:
a.worden de in artikel
454 bedoelde bescheiden slechts
bewaard zolang dat noodzakelijk is in verband met
het doel van het onderzoek, tenzij het bepaalde bij
of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet;
b.wordt de persoon op wie
het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen
of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te
vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden
verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of
burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de
betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de
gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en
de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen
teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt
gedaan.
Artikel 465
{Handelingsonbekwame patiënt bij behandelingsovereenkomst}
1.
De verplichtingen die voor de hulpverlener uit deze afdeling
jegens de patiënt voortvloeien worden, indien de patiënt de
leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, door de
hulpverlener nagekomen jegens de ouders die het gezag over
de patiënt uitoefenen dan wel jegens zijn voogd.
2.
Hetzelfde geldt indien de patiënt de leeftijd van twaalf
jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht
tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake,
tenzij zodanige patiënt meerderjarig is en onder curatele
staat of ten behoeve van hem het mentorschap is ingesteld,
in welke gevallen nakoming jegens de curator of de mentor
geschiedt.
3.
Indien een meerderjarige patiënt die niet in staat kan
worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem
niet het mentorschap is ingesteld, worden de verplichtingen
die voor de hulpverlener uit deze afdeling jegens de patiënt
voortvloeien, door de hulpverlener nagekomen jegens de
persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is
gemachtigd in zijn plaats op te treden. Ontbreekt zodanige
persoon, of treedt deze niet op, dan worden de
verplichtingen nagekomen jegens de echtgenoot, de
geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt,
tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook
zodanige persoon ontbreekt, jegens een ouder, kind, broer of
zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst.
4.
De hulpverlener komt zijn verplichtingen na jegens de in de
leden 1 en 2 bedoelde wettelijke vertegenwoordigers van de
patiënt en de in lid 3 bedoelde personen, tenzij die
nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed
hulpverlener.
5.
De persoon jegens wie de hulpverlener krachtens de leden 2
of 3 gehouden is de uit deze afdeling jegens de patiënt
voortvloeiende verplichtingen na te komen, betracht de zorg
van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de
patiënt zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te
betrekken.
6.
Verzet de patiënt zich tegen een verrichting van
ingrijpende aard waarvoor een persoon als bedoeld in de
leden 2 of 3 toestemming heeft gegeven, dan kan de
verrichting slechts worden uitgevoerd indien zij kennelijk
nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te
voorkomen.
Artikel 466
{Uitvoering verrichting zonder toestemming patiënt bij behandelingsovereenkomst}
1.
Is op grond van artikel 465
voor het uitvoeren van een verrichting uitsluitend de
toestemming van een daar bedoelde persoon in plaats van die
van de patiënt vereist, dan kan tot de verrichting zonder
die toestemming worden overgegaan indien de tijd voor het
vragen van die toestemming ontbreekt aangezien onverwijlde
uitvoering van de verrichting kennelijk nodig is teneinde
ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
2.
Een volgens de artikelen 450
en 465 vereiste
toestemming mag worden verondersteld te zijn gegeven, indien
de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is.
Artikel 467
{Gebruik lichaamsmateriaal voor medisch onderzoek bij behandelingsovereenkomst}
1.
Van het lichaam afgescheiden anonieme stoffen en delen
kunnen worden gebruikt voor medisch statistisch of ander
medisch wetenschappelijk onderzoek voor zover de patiënt van
wie het lichaamsmateriaal afkomstig is, geen bezwaar heeft
gemaakt tegen zodanig onderzoek en het onderzoek met de
vereiste zorgvuldigheid wordt verricht.
2.
Onder onderzoek met van het lichaam afgescheiden anonieme
stoffen en delen wordt verstaan onderzoek waarbij is
gewaarborgd dat het bij het onderzoek te gebruiken
lichaamsmateriaal en de daaruit te verkrijgen gegevens niet
tot de persoon herleidbaar zijn.
Artikel 468
{Dwingend recht}
Van de bepalingen van deze afdeling en van de artikelen 404,
405 lid 2 en
406 kan niet ten nadele van de patiënt worden
afgeweken.
Titel 7A Reisovereenkomst
Artikel 500
{Begripsbepalingen}
1.
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
a.reisorganisator: degene die, in de uitoefening van
zijn bedrijf, op eigen naam aan het publiek of aan
een groep personen van te voren georganiseerde
reizen aanbiedt;
b.reisovereenkomst: de overeenkomst waarbij een
reisorganisator zich jegens zijn wederpartij
verbindt tot het verschaffen van een door hem
aangeboden van te voren georganiseerde reis die een
overnachting of een periode van meer dan 24 uren
omvat alsmede ten minste twee van de volgende
diensten:
1°.vervoer,
2°.verblijf,
3°.een andere niet met vervoer of verblijf
verband houdende, toeristische dienst die
een significant deel van de reis uitmaakt;
c.reiziger:
1°.de wederpartij van de reisorganisator,
2°.degene te wiens behoeve de reis is bedongen
en die dat beding heeft aanvaard, of
3°.degene aan wie overeenkomstig
artikel
506 de rechtsverhouding tot
de reisorganisator is overgedragen.
2.
Degene die in de uitoefening van zijn bedrijf als
tussenpersoon optreedt van een niet in Nederland gevestigde
reisorganisator, wordt jegens zijn wederpartij als
reisorganisator aangemerkt.
Artikel 501
{Verstrekken gegevens door reisorganisator bij reisovereenkomst}
1.
Indien de reisorganisator een algemeen verkrijgbare
prospectus of andere publikatie uitgeeft, vermeldt hij
daarin de reissom en de andere bij algemene maatregel van
bestuur bepaalde gegevens.
2.
Vóór het sluiten van de reisovereenkomst deelt de
reisorganisator de wederpartij schriftelijk of op andere
begrijpelijke en toegankelijke wijze de in het eerste lid
bedoelde gegevens mee, voor zover die gegevens aan de
wederpartij nog niet bekend zijn door verstrekking van de
algemeen verkrijgbare prospectus of andere publikatie.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de
reisovereenkomst minder dan 72 uren voor de aanvang van de
reis wordt gesloten.
Artikel 502
{Verstrekken afschrift voorwaarden door reisorganisator bij reisovereenkomst}
1.
De reisorganisator verschaft de wederpartij na het sluiten
van de overeenkomst onverwijld een afschrift van de
voorwaarden, voor zover deze niet reeds in de overgelegde
bescheiden besloten liggen.
2.
Vóór de aanvang van de reis deelt de reisorganisator de
wederpartij of degene aan wie overeenkomstig artikel 506 de
rechtsverhouding tot de reisorganisator is overgedragen
schriftelijk of op andere begrijpelijke en toegankelijke
wijze de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde
gegevens mee.
Artikel 503
{Opzegging door reiziger van reisovereenkomst}
1.
De reiziger kan de reisovereenkomst te allen tijde met
onmiddellijke ingang opzeggen.
2.
Indien de reiziger opzegt wegens een aan hem toe te rekenen
omstandigheid, vergoedt de reiziger de reisorganisator de
schade die deze tengevolge van de opzegging lijdt. De
schadevergoeding bedraagt ten hoogste eenmaal de reissom.
3.
Indien de reiziger opzegt wegens een niet aan hem toe te
rekenen omstandigheid, heeft hij recht op teruggave of
kwijtschelding van de reissom of, indien de reis reeds ten
dele is genoten, een evenredig deel daarvan.
Artikel 504
{Opzegging door reisorganisator van reisovereenkomst}
1.
Onverminderd artikel 505, vierde
lid, kan de reisorganisator de
reisovereenkomst slechts opzeggen wegens gewichtige, de
reiziger onverwijld meegedeelde omstandigheden.
2.
Indien de reisorganisator opzegt wegens een niet aan de
reiziger toe te rekenen omstandigheid, biedt hij deze een
andere reis van gelijke of betere kwaliteit aan.
Onverminderd het derde lid heeft de reiziger die dat aanbod
niet aanvaardt, recht op teruggave of kwijtschelding van de
reissom of, indien de reis reeds ten dele is genoten, een
evenredig deel daarvan.
3.
In geval van opzegging vergoedt de reisorganisator de
reiziger de door deze geleden vermogensschade en een bedrag
voor het derven van reisgenot, tenzij
a.hij de overeenkomst opzegt omdat het aantal
aanmeldingen kleiner is dan het vereiste
minimumaantal en de reiziger binnen de in de
overeenkomst aangegeven termijn schriftelijk van de
opzegging in kennis is gesteld, of
b.de opzegging het gevolg is van overmacht, waaronder
overboeken niet is begrepen. Onder overmacht worden
in deze titel verstaan abnormale en onvoorzienbare
omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van
degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen
ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden
vermeden.
Artikel 505
{Wijziging door reisorganisator van reisovereenkomst}
1.
De reisorganisator kan bedingen dat hij de reisovereenkomst
op een wezenlijk punt mag wijzigen wegens gewichtige, de
reiziger onverwijld medegedeelde omstandigheden. De reiziger
kan de wijziging afwijzen.
2.
Behoudens lid 1 kan de reisorganisator bedingen dat hij de
reisovereenkomst mag wijzigen wegens gewichtige, de reiziger
onverwijld meegedeelde omstandigheden. De reiziger kan de
wijziging slechts afwijzen indien zij hem tot nadeel van
meer dan geringe betekenis strekt.
3.
De reisorganisator kan bedingen dat hij tot twintig dagen
voor de aanvang van de reis de reissom mag verhogen in
verband met wijzigingen in de vervoerkosten met inbegrip van
brandstofkosten, de verschuldigde heffingen of de
toepasselijke wisselkoersen. Bij toepassing van dit beding
geeft de reisorganisator aan op welke wijze de verhoging is
berekend. De reiziger kan de verhoging afwijzen.
4.
Na een afwijzing als in de voorgaande leden bedoeld, kan de
reisorganisator de reisovereenkomst opzeggen. De reiziger
heeft recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom
of, indien de reis reeds ten dele is genoten, een evenredig
deel daarvan. Indien de reisorganisator opzegt na een
afwijzing door de reiziger als bedoeld in de leden 1 en 2 is
bovendien artikel 504, derde
lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 506
{Overdracht rechtsverhouding door reiziger aan derde bij reisovereenkomst}
1.
Tijdig voor de aanvang van de reis kan de reiziger zijn
rechtsverhouding tot de reisorganisator overdragen aan een
derde die aan alle voorwaarden van de reisovereenkomst
voldoet. Een termijn van zeven dagen voor de aanvang van de
reis wordt geacht in ieder geval tijdig te zijn.
2.
De overdracht vindt plaats door een daarop gerichte
overeenkomst met de derde en schriftelijke mededeling
daarvan door de overdragende reiziger aan de
reisorganisator. De overdragende reiziger en de derde zijn
hoofdelijk verbonden tot betaling van de reissom en de
kosten in verband met de overdracht.
Artikel 507
{Verloop reis volgens verwachting reiziger bij reisovereenkomst}
1.
De reisorganisator is verplicht tot uitvoering van de
reisovereenkomst overeenkomstig de verwachtingen die de
reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs
mocht hebben.
2.
Indien de reis niet verloopt overeenkomstig de
verwachtingen die de reiziger op grond van de
reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben, is de
reisorganisator verplicht de schade te vergoeden, tenzij de
tekortkoming in de nakoming niet aan hem is toe te rekenen
noch aan de persoon van wiens hulp hij bij de uitvoering van
de overeenkomst gebruik maakt, omdat:
a.de tekortkoming in de uitvoering van de
reisovereenkomst is toe te rekenen aan de reiziger;
b.de tekortkoming in de uitvoering van de
reisovereenkomst die niet te voorzien was of kon
worden opgeheven, is toe te rekenen aan een derde
die niet bij de levering van de in de reis begrepen
diensten is betrokken; of
c.de tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst
is te wijten aan overmacht als bedoeld in
artikel 504 lid 3 onder
b
dan wel aan een gebeurtenis die de
organisator of degene van wiens hulp hij bij de
uitvoering van de reisovereenkomst gebruik maakt,
met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid
niet kon voorzien of verhelpen.
3.
De reisorganisator is naar gelang van de omstandigheden
verplicht de reiziger hulp en bijstand te verlenen, indien
de reis niet verloopt overeenkomstig de verwachtingen die
deze op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht
hebben. Indien de oorzaak daarvan aan de reiziger moet
worden toegerekend, is de reisorganisator tot verlening van
hulp en bijstand slechts verplicht voor zover dat
redelijkerwijs van hem gevergd kan worden. De kosten voor de
verleende hulp en bijstand komen in dat geval voor rekening
van de reiziger. De kosten voor de verleende hulp en
bijstand komen voor rekening van de reisorganisator, indien
de tekortkoming in de nakoming aan hem of aan de persoon van
wiens hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik
maakt, overeenkomstig het tweede lid is toe te rekenen.
Artikel 508
{Aansprakelijkheid reisorganisator bij reisovereenkomst}
1.
Tenzij het tweede lid van dit artikel van toepassing is, kan
de reisorganisator zijn aansprakelijkheid voor schade,
veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger, niet
uitsluiten of beperken.
2.
Indien op een in de reisovereenkomst begrepen dienst een
verdrag van toepassing is, kan de reisorganisator zich
beroepen op een uitsluiting of beperking van
aansprakelijkheid die dat verdrag aan een dienstverlener als
zodanig toekent of toestaat.
Artikel 509
{Aansprakelijkheid bij reisovereenkomst van reisorganisator bij opzet/roekeloosheid}
1.
De reisorganisator kan zijn aansprakelijkheid voor schade
die uit zijn eigen handelen of nalaten ontstaat niet
beperken of uitsluiten, indien dat handelen of nalaten
geschiedt met het opzet de schade te veroorzaken of het
handelen of nalaten roekeloos geschiedt en met de wetenschap
dat de schade daaruit waarschijnlijk zou voortvloeien.
2.
Voor zover de reisorganisator niet zelf de in de
reisovereenkomst begrepen diensten verleent, kan hij zijn
aansprakelijkheid voor andere dan de in artikel 508
bedoelde schade beperken tot driemaal de reissom.
Artikel 510
{Derving reisgenot door tekortkoming in nakoming bij reisovereenkomst}
Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die hem kan
worden toegerekend, verplicht de reisorganisator mede tot
vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, voor zover door
die tekortkoming derving van reisgenot is veroorzaakt.
Artikel 511
{Vergoeding door derving reisgenot bij reisovereenkomst}
De vergoeding voor derving van reisgenot als bedoeld in de
artikelen 504, derde
lid, en 510 bedraagt ten
hoogste eenmaal de reissom.
Artikel 512
{Maatregelen reisorganisator bij financieel onvermogen bij reisovereenkomst}
1.
De reisorganisator neemt de maatregelen die nodig zijn om te
verzekeren dat, wanneer hij wegens financieel onvermogen
zijn verplichtingen jegens de reiziger niet of niet verder
kan nakomen, wordt zorggedragen hetzij voor overneming van
zijn verplichtingen door een ander hetzij voor terugbetaling
van de reissom of, indien de reis reeds ten dele is genoten,
een evenredig deel daarvan. Indien de reiziger reeds op de
plaats van bestemming is aangekomen dient, voor zover de
reisovereenkomst dat vervoer omvat, in ieder geval te worden
zorggedragen voor de terugreis.
2.
De reisorganisator maakt de in het eerste lid bedoelde
maatregelen openbaar door deze te vermelden in de algemeen
verkrijgbare prospectus of andere publikatie, bedoeld in
artikel 501, of
op andere begrijpelijke en toegankelijke wijze.
Artikel 513
{Dwingend recht}
Van het bij of krachtens deze titel bepaalde kan ten nadele van
de reiziger niet worden afgeweken.
Titel 7b Betalingstransactie
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 514
{Begripsbepalingen}
In
deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
a.
authenticeren: volgen
van een procedure die de betaaldienstverlener in staat stelt het
gebruik van het betaalinstrument te verifiëren, met inbegrip van
de gepersonaliseerde
veiligheidskenmerken;
b.
automatische
afschrijving: betaaldienst
waarbij de betaalrekening van de betaler wordt gedebiteerd en waarbij
de betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op
basis van een door de betaler aan de begunstigde, aan de
betaaldienstverlener van de begunstigde of aan de betaaldienstverlener
van de betaler verstrekte instemming;
c.
begunstigde: natuurlijke
persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de
geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking
heeft;
d.
betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid
als bedoeld in de bijlage bij de
richtlijn;
e.
betaaldienstgebruiker: natuurlijke
persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler,
begunstigde of beide van een betaaldienst gebruik
maakt;
f.
betaaldienstverlener: dienstverlener
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn en natuurlijk
persoon of rechtspersoon waarop een vrijstelling krachtens artikel 2:3d
van de Wet op het financieel toezicht van toepassing
is;
g.
betaalinstrument: gepersonaliseerd
instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van
procedures, overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de
betaaldienstverlener, waarvan de betaaldienstgebruiker gebruik maakt om
een betaalopdracht te initiëren;
h.
betaalopdracht: door
een betaler of begunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven
opdracht om een betalingstransactie uit te
voeren;
i.
betaalrekening: op
naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die
voor de uitvoering van betalingstransacties wordt
gebruikt;
j.
betaler: natuurlijke
persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een
betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij
ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of
rechtspersoon die een betaalopdracht
geeft;
k.
betalingstransactie: door
de betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij
geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of
er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde
zijn;
l.
consument: niet
in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke
persoon aan wie een betaaldienstverlener een betaaldienst verleent of
aan wie deze voornemens is een betaaldienst te
verlenen;
m.
duurzame
drager: hulpmiddel dat het de
betaaldienstgebruiker mogelijk maakt de aan hem persoonlijk gerichte
informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor
het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd
en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden
gereproduceerd;
ma.
elektronischgeldinstelling: elektronischgeldinstelling
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht;
n.
geldmiddelen: chartaal
geld, giraal geld of elektronisch geld als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het
financieel toezicht;
o.
raamovereenkomst: overeenkomst
die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende
betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de
opening van een betaalrekening kan
omvatten;
p.
referentierentevoet: rentevoet
die als grondslag wordt gehanteerd voor de berekening van eventueel in
rekening te brengen interesten en die afkomstig is van een bron welke
door het publiek kan worden geraadpleegd en door beide partijen bij een
betaaldienstovereenkomst kan worden
geverifieerd;
q.
referentiewisselkoers: wisselkoers
die als berekeningsgrondslag wordt gehanteerd bij een valutawissel en
die door de betaaldienstverlener beschikbaar wordt gesteld of afkomstig
is van een bron die door het publiek kan worden
geraadpleegd;
r.
richtlijn: richtlijn
nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de
interne markt (Pb EU L 319);
s.
unieke
identificator: door de
betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker medegedeelde
combinatie van letters, nummers en symbolen, die de
betaaldienstgebruiker dient te verstrekken om de andere bij een
betalingstransactie betrokken betaaldienstgebruiker of zijn
betaalrekening ondubbelzinnig te
identificeren;
t.
valutadatum: referentietijdstip
dat door een betaaldienstverlener wordt gebruikt voor de berekening van
de interesten op de geldmiddelen waarmee een betaalrekening wordt
gedebiteerd of gecrediteerd;
u.
werkdag: dag
waarop de relevante betaaldienstverlener van de betaler of de
betaaldienstverlener van de begunstigde die betrokken is bij de
uitvoering van een betalingstransactie open is voor de daarvoor
vereiste
werkzaamheden;
Artikel 515
{Werkingssfeer}
1.
Deze
titel is van toepassing op eenmalige betalingstransacties, op
raamovereenkomsten en op de daaronder vallende
betalingstransacties.
2.
Deze
titel is alleen van toepassing op betaaldiensten die in de Europese
Gemeenschap of in staten die partij zijn bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte worden uitgevoerd in euro of
in de valuta van een lidstaat van de Europese Gemeenschap buiten de
eurozone of in de valuta van een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3.
Deze
titel is alleen van toepassing indien zowel de betaaldienstverlener van
de betaler als de betaaldienstverlener van de begunstigde of de enige
bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener in de
Europese Gemeenschap is gevestigd, met uitzondering van artikel
541.
4.
Deze
titel is niet van toepassing op de betaaldiensten, bedoeld in artikel
1:5a, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht.
5.
Deze
titel is niet van toepassing op betaaldiensten door de Nederlandse instellingen genoemd in artikel 3, derde lid, van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176).
Artikel 516
{Voorwaarden raamovereenkomst bij betaaltransactie}
Gedurende de contractuele relatie heeft de
betaaldienstgebruiker te allen tijde het recht de contractuele
voorwaarden van de raamovereenkomst alsmede de bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op
het financieel toezicht, vermelde informatie en voorwaarden op papier
of op een andere duurzame drager te vragen.
Artikel 517
{Waarborgen bij wijzigingen in de raamovereenkomst}
1.
Elke
wijziging in de raamovereenkomst en in de bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het
financieel toezicht, vermelde informatie en voorwaarden wordt uiterlijk
twee maanden vóór de datum van de beoogde inwerkingtreding
ervan door de betaaldienstverlener op papier of op een andere duurzame
drager voorgesteld in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in een
duidelijke en bevattelijke vorm in een officiële taal van de
lidstaat waar de betaaldienst wordt aangeboden of in een andere taal
die door partijen is overeengekomen.
2.
Voor
zover een bevoegdheid als hierna onder a bedoeld overeenkomstig het bij
of krachtens voormelde algemene maatregel van bestuur bepaalde is
overeengekomen;
a.deelt
de betaaldienstverlener de betaaldienstgebruiker mee dat hij wordt
geacht de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, te hebben aanvaard,
indien hij de betaaldienstverlener niet vóór de voorgestelde
datum van inwerkingtreding van die wijzigingen ervan in kennis heeft
gesteld dat hij de wijzigingen niet aanvaardt,
en
b.vermeldt de
betaaldienstverlener eveneens dat de betaaldienstgebruiker het recht
heeft de raamovereenkomst onmiddellijk kosteloos te beëindigen
voor de datum waarop de voorgestelde wijzigingen van toepassing
worden.
3.
Wijzigingen
in de rentevoet of de wisselkoers kunnen met onmiddellijke ingang
zonder kennisgeving worden toegepast, mits het recht daartoe in de
raamovereenkomst is overeengekomen en de wijzigingen gebaseerd zijn op
de referentierentevoet of referentiewisselkoers die is overeengekomen
overeenkomstig het bij of krachtens voormelde algemene maatregel van
bestuur bepaalde.
4.
De
betaaldienstgebruiker wordt zo spoedig mogelijk van elke wijziging in
de rentevoet die in zijn nadeel uitvalt, in kennis gesteld op de wijze
als bij of krachtens de voormelde algemene maatregel van bestuur is
bepaald, tenzij door de partijen is overeengekomen dat de informatie
met een specifieke frequentie of op een specifieke wijze moet worden
verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld. Wijzigingen in de
rentevoet of de wisselkoers die ten gunste van de betaaldienstgebruiker
uitvallen, kunnen zonder kennisgeving worden toegepast.
5.
Wijzigingen
in de bij betalingstransacties gebruikte rentevoet of wisselkoers
worden berekend en uitgevoerd op een neutrale wijze die de
betaaldienstgebruiker niet discrimineert.
Artikel 518
{Bevoegdheid betaaldienstgebruiker tot opzegging raamovereenkomst}
1.
De
betaaldienstgebruiker kan de raamovereenkomst te allen tijde
beëindigen, tenzij door de partijen een opzegtermijn is
overeengekomen. Die termijn is niet langer dan een maand.
2.
Een
raamovereenkomst die voor een duur van meer dan twaalf maanden of voor
onbepaalde duur is gesloten, kan door de betaaldienstgebruiker na het
verstrijken van twaalf maanden kosteloos worden beëindigd. In alle
andere gevallen zijn de voor beëindiging in rekening te brengen
kosten passend en in lijn met de feitelijke kosten.
3.
Indien
zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de
betaaldienstverlener een voor onbepaalde duur gesloten raamovereenkomst
beëindigen op de in artikel 517, eerste lid, voor een voorstel tot
wijziging bepaalde wijze en met inachtneming van een opzegtermijn van
ten minste twee maanden.
4.
Bij
beëindiging van de raamovereenkomst kunnen periodieke kosten
slechts naar evenredigheid tot aan de beëindiging van de
overeenkomst in rekening worden gebracht. Indien de
betaaldienstgebruiker dergelijke kosten vooruit heeft betaald, wordt
het desbetreffende bedrag naar evenredigheid aan hem
terugbetaald.
Artikel 519
{Valuta betalingstransacties}
1.
De
betalingstransacties vinden plaats in de valuta die tussen de partijen
zijn overeengekomen.
{Valutawisseldienst}
2.
Indien
voor het initiëren van een betalingstransactie op het verkooppunt
of door de begunstigde een valutawisseldienst wordt aangeboden aan de
betaler, stelt de partij die de valutawisseldienst aanbiedt, de betaler
in kennis van alle in rekening te brengen kosten, alsook van de
wisselkoers die bij de omrekening van de betalingstransactie zal worden
gehanteerd.
Artikel 520
{Kosten informatieverplichting betaaldienstverlener}
1.
De
betaaldienstverlener brengt de betaaldienstgebruiker geen kosten in
rekening voor zijn informatieverplichtingen of de toepassing van
corrigerende of preventieve maatregelen uit hoofde van deze titel,
tenzij:
a.ingevolge
de artikelen 533, eerste lid, 534, vijfde lid, of 542, tweede lid,
anders is
bepaald;
b.de in
rekening te brengen kosten zijn overeengekomen tussen de
betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener,
en
c.de kosten passend
en in lijn met de feitelijke kosten van de betaaldienstverlener
zijn.
2.
Indien
met een betalingstransactie geen valutawissel gemoeid is, betalen de
betaler en de begunstigde elk voor zich de door hun respectieve
betaaldienstverlener in rekening gebrachte kosten.
3.
De
betaaldienstverlener belet niet dat de begunstigde van de betaler een
vergoeding vraagt of een korting aanbiedt voor het gebruik van een
bepaald betaalinstrument.
Artikel 521
{Betaalinstrumenten t.b.v. afzonderlijke transacties voor geringe bedragen}
1.
Met
betrekking tot betaalinstrumenten met een uitgavenlimiet van
€ 150 of waarop maximaal een bedrag van € 150
tegelijk kan worden opgeslagen en die overeenkomstig de
raamovereenkomst uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke
betalingstransacties van maximaal € 30, kunnen
betaaldienstverleners met hun betaaldienstgebruikers overeenkomen
dat:
a.de
artikelen 524, eerste lid, onder b, 525, eerste lid, onder c en d en
529, vierde en vijfde lid, niet van toepassing zijn als het
betaalinstrument niet kan worden geblokkeerd of verder gebruik ervan
niet kan worden
geblokkeerd;
b.de
artikelen 527, 528 en 529, eerste en tweede lid, niet van toepassing
zijn als het betaalinstrument anoniem wordt gebruikt of de
betaaldienstverlener om andere met het betaalinstrument verband
houdende redenen niet het bewijs kan leveren dat de betalingstransactie
is
geauthenticeerd;
c.in
afwijking van artikel 533, eerste lid, de betaaldienstverlener niet
verplicht is de betaaldienstgebruiker in kennis te stellen van de
weigering van een betaalopdracht als uit de context duidelijk blijkt
dat de opdracht niet is
uitgevoerd;
d.in
afwijking van artikel 534 de betaler de betaalopdracht niet kan
herroepen nadat hij de betaalopdracht heeft gegeven of zijn instemming
met de uitvoering van de betalingstransactie aan de begunstigde heeft
verstrekt;
e.in
afwijking van de artikelen 537 en 538 andere uitvoeringstermijnen
worden toegepast;
f.in
afwijking van artikel 517 de betaaldienstverlener niet verplicht is
wijzigingen in de voorwaarden van de raamovereenkomst voor te stellen
op de wijze als in artikel 517 bedoeld.
2.
Voor
nationale betalingstransacties worden de in het eerste lid genoemde
bedragen verdubbeld.
3.
Voor
vooraf betaalde betaalinstrumenten, bedoeld voor nationale
betalingstransacties, worden de in het eerste lid genoemde bedragen
verhoogd tot € 500.
4.
De
artikelen 528 en 529 zijn ook van toepassing op elektronisch geld in de
zin van artikel 514 onder n, tenzij de betaaldienstverlener van de
betaler niet de mogelijkheid heeft de rekening of het instrument te
blokkeren.
Artikel 521a
{Terugbetaling elektronisch geld door elektronischgeldinstelling}
1.
Een
elektronischgeldinstelling betaalt, wanneer de houder van het
elektronisch geld daarom verzoekt, de nominale waarde van het
elektronisch geld terug.
2.
In de
overeenkomst tussen de elektronischgeldinstelling en de houder van het
elektronisch geld worden de terugbetalingsvoorwaarden duidelijk en
opvallend vermeld en de houder van het elektronisch geld wordt in
kennis gesteld van deze voorwaarden, voordat hij wordt gebonden door
een overeenkomst of een aanbod.
3.
Voor
terugbetaling kan slechts een vergoeding worden gevraagd, indien dit in
de overeenkomst is vermeld overeenkomstig lid 2 en uitsluitend in de
volgende
gevallen:
a)indien
wordt gevraagd om terugbetaling vóór de dag waarop de
overeenkomst
eindigt;
b)indien de
overeenkomst voorziet in een dag waarop de overeenkomst eindigt en de
houder van het elektronisch geld vóór die dag tot
beëindiging van de overeenkomst overgaat;
of
c)indien het
verzoek tot terugbetaling meer dan een jaar na de dag van de
beëindiging van de overeenkomst wordt
gedaan.
Een vergoeding als hier
bedoeld staat in redelijke verhouding tot de kosten die de
elektronischgeldinstelling feitelijk heeft gemaakt.
4.
Indien de
houder van het elektronisch geld verzoekt om terugbetaling
vóór de beëindiging van de overeenkomst, kan hij hetzij
gedeeltelijke, hetzij volledige terugbetaling verlangen.
5.
Indien de
houder van het elektronisch geld terugbetaling verzoekt op de dag
waarop de overeenkomst is beëindigd of binnen één jaar
na die
dag:
a)betaalt
de elektronischgeldinstelling hem de volledige monetaire waarde van het
uitgegeven elektronische geld terug;
of
b)betaalt de
elektronischgeldinstelling hem alle middelen terug waarom de houder van
het elektronisch geld verzoekt, indien deze instelling een of meer
andere bedrijfsactiviteiten dan de uitgifte van elektronisch geld met
inachtneming van de daarvoor geldende regels uitoefent en het
vóór het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was welk
deel van die middelen zou worden gebruikt als elektronisch
geld.
6.
De
terugbetalingsrechten van een persoon die elektronisch geld aanvaardt
en die geen consument is, worden, onverminderd de leden 3, 4 en 5,
beheerst door wat is overeengekomen tussen de
elektronischgeldinstelling en die
persoon.
Afdeling 2 Instemming met de betaalopdracht
Artikel 522
{Instemming met de betaalopdracht bij betalingstransactie}
1.
Een
betaaldienstverlener voert een betalingstransactie slechts uit met
instemming van de betaler met de uitvoering van de
betaalopdracht.
2.
De
instemming met een betaalopdracht wordt verleend overeenkomstig de
tussen de betaler en zijn betaaldienstverlener overeengekomen vorm en
procedure. Bij gebreke van een dergelijke instemming wordt een
betalingstransactie als niet toegestaan aangemerkt.
3.
De
instemming kan te allen tijde, doch uiterlijk op het tijdstip van het
onherroepelijk worden, krachtens artikel 534 van de betaalopdracht door
de betaler worden ingetrokken. Hetzelfde geldt voor een instemming met
de uitvoering van een betaalopdracht betreffende een reeks
betalingstransacties, die kan worden ingetrokken met als gevolg dat
iedere toekomstige betalingstransactie als niet-toegestaan wordt
aangemerkt.
Artikel 523
{Uitgavenlimiet voor specifiek betaalinstrument}
1.
Indien
voor de mededeling van de instemming van een specifiek betaalinstrument
gebruik wordt gemaakt, kunnen de betaler en zijn betaaldienstverlener
uitgavenlimieten overeenkomen voor betaaldiensten die met dat
betaalinstrument zullen worden verricht.
{Blokkeren betaalinstrument}
2.
Indien
dit in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de
betaaldienstverlener het gebruik van een betaalinstrument blokkeren op
grond van objectief gerechtvaardigde redenen die verband houden
met:
a.de
veiligheid van het
betaalinstrument;
b.het
vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het
betaalinstrument;
of
c.het aanzienlijk
toegenomen risico dat de betaler niet in staat is zijn
betalingsverplichtingen na te komen die voortvloeien uit een gebruik
van het betaalinstrument waarmee over een kredietruimte kan worden
beschikt.
3.
De
betaaldienstverlener informeert in de situaties, genoemd in het tweede
lid, de betaler voor of, indien dit niet mogelijk is, onverwijld
daarna, over de blokkering en de redenen daarvoor op de wijze,
overeengekomen in de raamovereenkomst, tenzij het doen van deze
mededeling strijdig is met objectief gerechtvaardigde
veiligheidsoverwegingen of verboden is krachtens andere toepasselijke
wetgeving.
4.
De
betaaldienstverlener heft de blokkering op of vervangt het geblokkeerde
betaalinstrument door een nieuw betaalinstrument, zodra de redenen voor
de blokkering niet langer bestaan.
Artikel 524
{Betaalinstrument bij betalingsovereenkomst}
1.
De
betaaldienstgebruiker die gemachtigd is om een betaalinstrument te
gebruiken,
a.gebruikt
het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte
en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn,
en
b.stelt de
betaaldienstverlener, of de door laatstgenoemde gespecificeerde
entiteit, onverwijld in kennis van het verlies, de diefstal of
onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument of van het
niet-toegestane gebruik ervan.
2.
Voor de
toepassing van het eerste lid, onder a, neemt de betaaldienstgebruiker,
zodra hij een betaalinstrument ontvangt, in het bijzonder alle
redelijke maatregelen om de veiligheid van de gepersonaliseerde
veiligheidskenmerken ervan te waarborgen.
Artikel 525
{Veiligheidsverplichtingen van betaaldienstverlener ter zake van uitgifte betaalinstrument}
1.
De
betaaldienstverlener die een betaalinstrument
uitgeeft,
a.zorgt
ervoor dat de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken van een
betaalinstrument niet toegankelijk zijn voor andere partijen dan de
betaaldienstgebruiker die gerechtigd is het betaalinstrument te
gebruiken, onverminderd artikel
524;
b.zendt niet
ongevraagd een betaalinstrument toe, tenzij een betaalinstrument dat
reeds aan de betaaldienstgebruiker verstrekt is, moet worden
vervangen;
c.zorgt
ervoor dat er te allen tijde passende middelen beschikbaar zijn om de
betaaldienstgebruiker in staat te stellen een kennisgeving krachtens
artikel 524, eerste lid, onder b, te doen of om opheffing van de
blokkering te verzoeken op grond van artikel 523, vierde
lid;
d.verstrekt op
verzoek van de betaaldienstgebruiker tot achttien maanden na de
kennisgeving, bedoeld onder c, de middelen waarmee laatstgenoemde kan
bewijzen dat hij een dergelijke kennisgeving heeft gedaan,
en
e.belet dat het
betaalinstrument nog kan worden gebruikt zodra de kennisgeving
overeenkomstig artikel 524, eerste lid, onder b, is
gedaan.
2.
De
betaaldienstverlener draagt het risico van het zenden aan de betaler
van een betaalinstrument en van de gepersonaliseerde
veiligheidskenmerken daarvan.
Artikel 526
{Aansprakelijkheid betaaldienstverlener bij betalingstransactie}
De
betaaldienstgebruiker die bekend is met een niet-toegestane of foutieve
betalingstransactie waarvoor hij de betaaldienstverlener aansprakelijk
kan stellen met inbegrip van de aansprakelijkheidsgronden van artikel
543, 544 en 545, verkrijgt alleen rectificatie van zijn
betaaldienstverlener indien hij hem onverwijld en uiterlijk dertien
maanden na de valutadatum waarop zijn rekening is gedebiteerd, kennis
geeft van de bewuste transactie, tenzij de betaaldienstverlener, in
voorkomend geval, de informatie betreffende die betalingstransactie
niet heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld overeenkomstig de
wijze vastgesteld bij of krachtens de in artikel 4:22 van de Wet op het
financieel toezicht bedoelde algemene maatregel van
bestuur.
Artikel 527
{Bewijsregels bij niet-toegestane of foutieve betalingstransacties}
1.
Indien
een betaaldienstgebruiker ontkent dat hij met een uitgevoerde
betalingstransactie heeft ingestemd of aanvoert dat de
betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, is zijn
betaaldienstverlener gehouden het bewijs te leveren dat de
betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en
geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen is
beïnvloed.
2.
Indien
een betaaldienstgebruiker ontkent dat hij met een uitgevoerde
betalingstransactie heeft ingestemd, vormt het feit dat het gebruik van
een betaalinstrument door de betaaldienstverlener is geregistreerd niet
noodzakelijkerwijze afdoende bewijs dat met de betalingstransactie door
de betaler is ingestemd of dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of
opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer van zijn
verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet is
nagekomen.
Artikel 528
{Terugbetaling bedrag van niet-toegestane betalingstransactie}
1.
Onverminderd
artikel 526, betaalt de betaaldienstverlener van de betaler, in geval
van een niet-toegestane betalingstransactie, onmiddellijk het bedrag
van de niet-toegestane betalingstransactie terug en herstelt hij, in
voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd,
in de toestand zoals die geweest zou zijn, indien de niet-toegestane
betalingstransactie niet zou hebben plaatsgevonden.
2.
Deze
bepaling geldt onverminderd het recht op schadevergoeding uit hoofde
van de algemene regels van
overeenkomstenrecht.
Artikel 529
{Aansprakelijkheid bij niet-toegestane betalingstransacties}
1.
In
afwijking van artikel 528 draagt de betaler tot een bedrag van ten
hoogste € 150 het verlies met betrekking tot
niet-toegestane betalingstransacties dat voortvloeit uit het gebruik
van een verloren of gestolen betaalinstrument of, indien de betaler
heeft nagelaten de veiligheid van de gepersonaliseerde
veiligheidskenmerken ervan te waarborgen, uit onrechtmatig gebruik van
een betaalinstrument.
2.
De
betaler draagt alle verliezen die uit niet-toegestane
betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan
doordat hij frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove
nalatigheid een of meer verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet
is nagekomen. In dergelijke gevallen is het in het eerste lid bedoelde
maximumbedrag niet van toepassing.
3.
In
gevallen waarin de betaler, zonder frauduleus of opzettelijk te hebben
gehandeld, zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet is
nagekomen, kan de rechter de in het eerste en tweede lid van dit
artikel bedoelde aansprakelijkheid beperken, met name rekening houdend
met de aard van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken van het
betaalinstrument en met de omstandigheden waarin het is verloren,
gestolen of onrechtmatig gebruikt.
4.
Na de
kennisgeving overeenkomstig artikel 524, eerste lid, onder b, heeft het
gebruik van het betaalinstrument geen financiële gevolgen voor de
betaler, tenzij deze frauduleus heeft gehandeld.
5.
Indien de
betaaldienstverlener nalaat om overeenkomstig artikel 525, eerste lid,
onder c, passende middelen beschikbaar te stellen waarmee te allen
tijde een kennisgeving als bedoeld in artikel 524, eerste lid, onder b,
kan worden gedaan, is de betaler niet aansprakelijk voor de
financiële gevolgen die uit het gebruik van dat betaalinstrument
voortvloeien, tenzij hij frauduleus heeft
gehandeld.
Artikel 530
{Recht op terugbetaling bij betalingstransactie}
1.
Een
betaler heeft recht op de terugbetaling door zijn betaaldienstverlener
van een met zijn instemming, door of via een begunstigde
geïnitieerde, reeds uitgevoerde betalingstransactie, indien de
volgende voorwaarden vervuld
zijn:
a.op
het moment waarop ingestemd werd met de betaalopdracht is niet het
precieze bedrag van de betalingstransactie gespecificeerd,
en
b.het bedrag van de
betalingstransactie ligt hoger dan de betaler, op grond van zijn
eerdere uitgavenpatroon, de voorwaarden van zijn raamovereenkomst en
relevante aspecten van de zaak, redelijkerwijs had kunnen
verwachten.
2.
De
betaler verstrekt de betaaldienstverlener op diens verzoek de
feitelijke elementen omtrent de voorwaarden voor
terugbetaling.
3.
De
terugbetaling bestaat uit het volledige bedrag van de uitgevoerde
betalingstransactie.
4.
In
afwijking van het eerste lid kunnen de betaler en zijn
betaaldienstverlener in de raamovereenkomst overeenkomen dat de betaler
bij automatische afschrijvingen ook recht heeft op terugbetaling door
zijn betaaldienstverlener als de in het eerste lid vermelde voorwaarden
voor terugbetaling niet vervuld zijn.
5.
Voor de
toepassing van het eerste lid, onder b, kan de betaler evenwel geen met
een valutawissel verband houdende redenen aanvoeren, indien de
referentiewisselkoers is toegepast die hij overeenkomstig het bij of
krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22
van de Wet op het financieel toezicht, bepaalde met zijn
betaaldienstverlener is overeengekomen.
6.
In
afwijking van het eerste lid kunnen de betaler en betaaldienstverlener
in de raamovereenkomsten overeenkomen dat de betaler geen recht heeft
op terugbetaling als hij zijn instemming met de op de
betalingstransactie betrekking hebbende betaalopdracht rechtstreeks aan
zijn betaaldienstverlener heeft gericht en er, in voorkomend geval,
informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie gedurende ten
minste vier weken voor de vervaldag op een overeengekomen wijze door de
betaaldienstverlener of door de begunstigde aan de betaler was
verstrekt of ter beschikking was gesteld.
Artikel 531
{Recht op terugbetaling bij betalingstransactie, termijnen bij}
1.
De
betaler kan gedurende een periode van acht weken na de datum waarop de
geldmiddelen zijn gedebiteerd, om de in artikel 530 bedoelde
terugbetaling verzoeken.
2.
Binnen de
tien werkdagen na ontvangst van een verzoek om terugbetaling betaalt de
betaaldienstverlener het volledige bedrag van de uitgevoerde
betalingstransactie terug dan wel meldt hij dat hij weigert tot
terugbetaling over te gaan.
{Recht betaaldienstverlener op weigering terugbetaling}
3.
Indien de
betaaldienstverlener weigert tot terugbetaling over te gaan, motiveert
hij wat daarvoor de redenen zijn en doet hij opgave van de
geschilleninstantie, bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet op het financieel toezicht, tot wie de betaler zich kan
wenden indien hij deze weigering niet aanvaardt.
4.
Het in
het tweede lid bedoelde recht van de betaaldienstverlener om de
terugbetaling te weigeren, is niet van toepassing in het geval van
artikel 530, vierde lid.
Afdeling 3 Uitvoering van de betalingstransactie
Paragraaf 1 Betaalopdrachten, kosten
en overgemaakte bedragen
Artikel 532
{Uitvoering betaalopdracht bij betalingstransactie}
1.
Het
tijdstip van ontvangst is het tijdstip waarop de rechtstreeks door de
betaler of niet-rechtstreeks door of via een begunstigde gegeven
betaalopdracht door de betaaldienstverlener van de betaler wordt
ontvangen.
Indien het tijdstip van ontvangst
voor de betaaldienstverlener niet op een werkdag valt, wordt de
ontvangen betaalopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn
ontvangen. De betaaldienstverlener kan een uiterste tijdstip aan het
einde van een werkdag vaststellen, na welk tijdstip een ontvangen
betaalopdracht geacht wordt op de eerstvolgende werkdag te zijn
ontvangen.
2.
Indien de
betaaldienstgebruiker die een betaalopdracht initieert en zijn
betaaldienstverlener overeenkomen dat de uitvoering van de
betaalopdracht aanvangt op een specifieke datum, aan het einde van een
bepaalde termijn of op de dag waarop de betaler geldmiddelen ter
beschikking van zijn betaaldienstverlener heeft gesteld, wordt het
tijdstip van ontvangst van de opdracht voor de toepassing van artikel
537 geacht op de overeengekomen dag te vallen. Indien de overeengekomen
dag geen werkdag is voor de betaaldienstverlener, wordt de ontvangen
betaalopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn
ontvangen.
Artikel 533
{Weigeren uitvoering betaalopdracht bij betalingstransactie}
1.
Indien de
betaaldienstverlener weigert een betaalopdracht uit te voeren, wordt de
betaaldienstgebruiker in kennis gesteld van deze weigering en, indien
mogelijk, van de redenen daarvoor en van de procedure voor de correctie
van eventuele feitelijke onjuistheden die tot de weigering hebben
geleid, tenzij de nationale of communautaire wetgeving dit
verbiedt.
2.
De
betaaldienstverlener verstrekt zo spoedig mogelijk de kennisgeving
– of stelt deze ter beschikking – op de overeengekomen
wijze, en in elk geval binnen de in artikel 537 vermelde
termijnen.
3.
In de
raamovereenkomst kan de voorwaarde worden gesteld dat de
betaaldienstverlener voor die kennisgeving kosten in rekening mag
brengen indien de weigering objectief gerechtvaardigd is.
4.
Indien
alle in de raamovereenkomst van de betaler gestelde voorwaarden vervuld
zijn, weigert de betaaldienstverlener van de betaler niet een
toegestane betaalopdracht uit te voeren, ongeacht of de betaalopdracht
door een betaler dan wel door een begunstigde is
geïnitieerd.
5.
Een
betaalopdracht waarvan de uitvoering is geweigerd, wordt geacht niet
ontvangen te zijn voor de toepassing van de artikelen 537, 543, 544 en
545.
Artikel 534
{Mogelijkheid tot herroepen betaalopdracht bij betalingstransactie}
1.
De
betaaldienstgebruiker kan een betaalopdracht niet meer herroepen vanaf
het tijdstip van ontvangst, bedoeld in artikel 532, eerste lid, tenzij
anders is bepaald in dit artikel.
2.
Indien de
betalingstransactie door of via de begunstigde is geïnitieerd, kan
de betaler de betaalopdracht niet herroepen nadat hij de betaalopdracht
of zijn instemming met de uitvoering van de betalingstransactie aan de
begunstigde heeft verstrekt.
3.
In het
geval van een automatische afschrijving en onverminderd de rechten
inzake terugbetaling kan de betaler de betaalopdracht evenwel
herroepen, ten laatste aan het einde van de werkdag die voorafgaat aan
de dag waarop de betaalrekening volgens afspraak wordt
gedebiteerd.
4.
In het in
artikel 532, tweede lid, bedoelde geval kan de betaaldienstgebruiker
een betaalopdracht herroepen tot uiterlijk het einde van de werkdag die
aan de overeengekomen dag voorafgaat.
5.
Na de in
het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijnen kan de
betaalopdracht alleen worden herroepen indien zulks tussen de
betaaldienstgebruiker en zijn betaaldienstverlener is overeengekomen.
In het in het tweede en derde lid bedoelde geval is ook de instemming
van de begunstigde vereist.
6.
Indien
zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de
betaaldienstverlener kosten voor de herroeping in rekening
brengen.
Artikel 535
{Afspraken over inhouding kosten bij betalingstransactie}
1.
De
betaaldienstverlener van de betaler, de betaaldienstverlener van de
begunstigde en eventuele intermediairs van de betaaldienstverleners
maken het volledige bedrag van de betalingstransactie over en houden op
het overgemaakte bedrag geen kosten in.
2.
De
begunstigde en zijn betaaldienstverlener kunnen in afwijking van het
eerste lid overeenkomen dat de betaaldienstverlener zijn kosten op het
overgemaakte bedrag inhoudt voordat hij de rekening van de begunstigde
daarmee crediteert. In dat geval worden het volledige bedrag van de
betalingstransactie en de kosten afzonderlijk vermeld in de informatie
die aan de begunstigde wordt verstrekt.
3.
Indien
andere kosten dan die bedoeld in het tweede lid op het overgemaakte
bedrag worden ingehouden, zorgt de betaaldienstverlener van de betaler
ervoor dat de begunstigde het volledige bedrag van de door de betaler
geïnitieerde betalingstransactie ontvangt. Indien de
betalingstransactie door de begunstigde wordt geïnitieerd, zorgt
diens betaaldienstverlener ervoor dat het volledige bedrag van de
betalingstransactie door de begunstigde wordt
ontvangen.
Paragraaf 2 Uitvoeringstermijn en
valutadatum
Artikel 536
{Werkingssfeer}
1.
Deze
paragraaf is van toepassing
op:
a.betalingstransacties
in euro;
en
b.betalingstransacties
met slechts één valutawissel tussen de euro en de valuta van
een lidstaat die de euro niet als munt heeft, mits de vereiste
valutawissel wordt uitgevoerd in de betrokken lidstaat waar de euro
niet de munteenheid is en, bij grensoverschrijdende
betalingstransacties, de overmaking in euro
geschiedt.
2.
Deze
paragraaf is van toepassing op andere betalingstransacties, tenzij
tussen de betaaldienstgebruiker en zijn betaaldienstverlener anders
overeengekomen is, met uitzondering van artikel 541, van welke bepaling
niet kan worden afgeweken. Indien de betaaldienstgebruiker en zijn
betaaldienstverlener evenwel een periode overeenkomen die langer is dan
in artikel 537 is bepaald, mag die periode voor intracommunautaire
betalingstransacties niet langer zijn dan vier werkdagen na het
tijdstip van ontvangst overeenkomstig artikel
532.
Artikel 537
{Afrondingstermijn bij betalingstransactie}
1.
De
betaaldienstverlener van de betaler draagt er zorg voor dat de
betaalrekening van de betaaldienstverlener van de begunstigde uiterlijk
aan het einde van de eerstvolgende werkdag na het tijdstip van
ontvangst overeenkomstig artikel 532 voor het bedrag van de
betalingstransactie wordt gecrediteerd. Deze termijn kan voor
betalingstransacties die op papier worden geïnitieerd, met een
werkdag worden verlengd.
2.
De
betaaldienstverlener van de begunstigde valuteert het bedrag van de
betalingstransactie en stelt het beschikbaar op de betaalrekening van
de begunstigde, zodra de betaaldienstverlener het geld ontvangen heeft
overeenkomstig artikel 541.
3.
De
betaaldienstverlener van de begunstigde zendt een door of via de
begunstigde geïnitieerde betaalopdracht toe aan de
betaaldienstverlener van de betaler binnen de tussen de begunstigde en
zijn betaaldienstverlener overeengekomen termijnen, zodat automatische
afschrijvingen op de afgesproken datum kunnen
plaatsvinden.
Artikel 538
{Begunstigde zonder betaalrekening bij betaaldienstverlener}
Indien de begunstigde geen betaalrekening bij de
betaaldienstverlener heeft, worden de geldmiddelen door de
betaaldienstverlener die de geldmiddelen ten behoeve van de begunstigde
ontvangt, aan de begunstigde ter beschikking gesteld binnen de in
artikel 537 gespecificeerde termijn.
Artikel 539
{Beschikbaarheid overgemaakt bedrag}
1.
Indien
een consument chartaal geld op een betaalrekening bij een
betaaldienstverlener deponeert in de valuta van die betaalrekening,
zorgt die betaaldienstverlener ervoor dat het bedrag onmiddellijk na
het tijdstip van ontvangst van de geldmiddelen beschikbaar wordt
gesteld en wordt gevaluteerd.
2.
Indien de
betaaldienstgebruiker geen consument is, wordt het bedrag uiterlijk op
de eerstvolgende werkdag na de ontvangst van de geldmiddelen op de
betaalrekening van de begunstigde beschikbaar gesteld en
gevaluteerd.
Artikel 540
{Nadere regels}
Bij
algemene maatregel van bestuur kan voor nationale betalingstransacties
in kortere maximale uitvoeringstermijnen worden voorzien dan die welke
in deze paragraaf zijn bepaald.
Artikel 541
{Valutadatum creditering betaalrekening}
1.
De
valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de begunstigde
valt uiterlijk op de werkdag waarop het bedrag van de
betalingstransactie op de rekening van de betaaldienstverlener van de
begunstigde wordt gecrediteerd. De betaaldienstverlener van de
begunstigde zorgt ervoor dat het bedrag van de betalingstransactie ter
beschikking van de begunstigde komt zodra dat bedrag op de rekening van
de betaaldienstverlener van de begunstigde is gecrediteerd.
2.
De
valutadatum van de debitering van de betaalrekening van de betaler valt
niet vroeger dan het tijdstip waarop het bedrag van de
betalingstransactie van die rekening is
gedebiteerd.
Paragraaf 3 Aansprakelijkheid
Artikel 542
{Aansprakelijkheid bij betalingstransactie}
1.
Indien
een betaalopdracht wordt uitgevoerd op basis van een unieke
identificator, wordt de betaalopdracht geacht correct te zijn
uitgevoerd wat de in de unieke identificator gespecificeerde
begunstigde betreft.
2.
Indien de
unieke identificator die door de betaaldienstgebruiker is verstrekt,
onjuist is, is de betaaldienstverlener op grond van de artikelen 543,
544 en 545 niet aansprakelijk voor de niet-uitvoering of gebrekkige
uitvoering van de betalingstransactie. De betaaldienstverlener van de
betaler levert evenwel redelijke inspanningen om de met de
betalingstransactie gemoeide geldmiddelen terug te verkrijgen. Indien
zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de
betaaldienstverlener de betaaldienstgebruiker voor het terugverkrijgen
kosten in rekening brengen.
3.
Indien de
betaaldienstgebruiker aanvullende informatie verstrekt naast de
informatie die krachtens het bij of krachtens de algemene maatregel van
bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht,
bepaalde vereist is, is de betaaldienstverlener alleen aansprakelijk
voor de uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig de unieke
identificator die door de betaaldienstgebruiker is
gespecificeerd.
Artikel 543
{Bewijslast bij aansprakelijkheid bij betalingstransactie}
1.
Indien
een betaalopdracht door de betaler wordt geïnitieerd, is de
betaaldienstverlener van de betaler, onverminderd artikel 526, artikel
542, tweede en derde lid, en artikel 548, jegens de betaler
aansprakelijk voor de juiste uitvoering daarvan, tenzij hij tegenover
de betaler en, voor zover relevant, tegenover de betaaldienstverlener
van de begunstigde kan bewijzen dat de betaaldienstverlener van de
begunstigde het bedrag van de betalingstransactie heeft ontvangen
overeenkomstig artikel 537, eerste lid, in welk geval de
betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is jegens de
begunstigde voor de juiste uitvoering van de
betalingstransactie.
2.
Indien de
betaaldienstverlener van de betaler aansprakelijk is uit hoofde van het
eerste lid betaalt hij de betaler onverwijld het bedrag van de
niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en
herstelt hij onverwijld, in voorkomend geval, de betaalrekening die met
dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn,
indien de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet zou hebben
plaatsgevonden.
3.
Indien de
betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van
het eerste lid stelt hij onmiddellijk het bedrag van de
betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde en crediteert
hij, voor zover van toepassing, de betaalrekening van de begunstigde
met het overeenkomstige bedrag.
4.
Indien
een door de betaler geïnitieerde betalingstransactie niet of
gebrekkig is uitgevoerd, tracht de betaaldienstverlener van de betaler,
ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit artikel, desgevraagd
onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en stelt hij de betaler
op de hoogte van de resultaten daarvan.
Artikel 544
{Bewijslast bij aansprakelijkheid bij betalingstransactie}
1.
Indien
een betaalopdracht door of via de begunstigde wordt geïnitieerd,
is de betaaldienstverlener van de begunstigde, onverminderd artikel
526, artikel 542, tweede en derde lid, en artikel 548, aansprakelijk
jegens de begunstigde voor de juiste verzending van de betaalopdracht
aan de betaaldienstverlener van de betaler, overeenkomstig artikel 537,
derde lid.
2.
Indien de
betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van
het eerste lid geeft hij de betrokken betaalopdracht onmiddellijk door
aan de betaaldienstverlener van de betaler.
3.
Voorts is
de betaaldienstverlener van de begunstigde, onverminderd artikel 526,
artikel 542, tweede en derde lid, en artikel 548, aansprakelijk jegens
de begunstigde voor het behandelen van de betalingstransactie
overeenkomstig zijn verplichtingen krachtens artikel 541. Indien de
betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van
het eerste lid zorgt hij ervoor dat het bedrag van de
betalingstransactie onmiddellijk ter beschikking van de begunstigde
wordt gesteld zodra de betaalrekening van de betaaldienstverlener van
de begunstigde met het overeenkomstige bedrag is
gecrediteerd.
4.
Bij een
niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie waarvoor
de betaaldienstverlener van de begunstigde niet aansprakelijk is uit
hoofde van het eerste en tweede lid is de betaaldienstverlener van de
betaler aansprakelijk jegens de betaler. Indien de betaaldienstverlener
van de betaler aansprakelijk is uit hoofde van de eerste zin van dit
lid betaalt hij, in voorkomend geval, de betaler onverwijld het bedrag
van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie
terug en herstelt hij onverwijld de betaalrekening die met dat bedrag
was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn, indien de
gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet zou hebben
plaatsgevonden.
5.
Indien
een door of via de begunstigde geïnitieerde betalingstransactie
niet of gebrekkig is uitgevoerd, tracht de betaaldienstverlener van de
begunstigde, ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit artikel,
desgevraagd onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en stelt
hij de begunstigde op de hoogte van de resultaten
daarvan.
Artikel 545
{Aansprakelijkheid bij betalingstransacties}
In
de gevallen, bedoeld in de artikelen 543 en 544 zijn de
betaaldienstverleners bovendien aansprakelijk jegens hun respectieve
betaaldienstgebruikers voor de kosten waarvoor deze laatsten
aansprakelijk zijn en de interesten die voor rekening van de
betaaldienstgebruiker komen wegens niet-uitvoering of gebrekkige
uitvoering van de betalingstransactie.
Artikel 546
{Schakelbepaling}
Deze
paragraaf geldt onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding
uit hoofde van de algemene regels van
overeenkomstenrecht.
Artikel 547
{Schadevergoeding bij aansprakelijkheid bij betalingstransacties}
1.
Indien de
aansprakelijkheid van een betaaldienstverlener uit hoofde van de
artikelen 543, 544 en 545 kan worden toegerekend aan een andere
betaaldienstverlener of een intermediair, vergoedt die
betaaldienstverlener of die intermediair eerstgenoemde
betaaldienstverlener voor alle verliezen die zijn geleden en de
bedragen die zijn betaald uit hoofde van de artikelen 543, 544 en
545.
2.
Deze
bepaling geldt onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding
uit hoofde van de tussen de betaaldienstverleners en tussen de
betaaldienstverleners en intermediairs gesloten
overeenkomsten.
Artikel 548
{Overmacht bij aansprakelijkheid bij betalingstransacties}
De
aansprakelijkheid krachtens de afdelingen 2 en 3 van deze titel geldt
niet in abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn
van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen
ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden voorkomen, noch
indien een betaaldienstverlener uit hoofde van nationale of
communautaire wetgeving andere wettelijke verplichtingen
heeft.
Afdeling 4 Slotbepalingen
Artikel 549
{Nadere regels}
Bij
of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22
van de Wet op het financieel toezicht, waarbij regels worden gesteld
met betrekking tot de inhoud en de verstrekking van de door titel III
van de richtlijn vereiste informatie, kunnen tevens regels worden
gesteld ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 516, 517, 518,
526, 530, vijfde lid, en 542.
Artikel 550
{Slotbepalingen}
1.
Van het
bepaalde bij deze titel kan niet ten nadele van de
betaaldienstgebruiker worden afgeweken, tenzij anders is
bepaald.
2.
Indien de
betaaldienstgebruiker geen consument is, kunnen partijen overeenkomen
dat de artikelen 516 tot en met 519, 520, eerste lid, 522, derde lid, 527, 529 tot en met 531, 534, 543, 544 en 545 in het geheel
of ten dele niet van toepassing zijn. De partijen kunnen een andere
termijn overeenkomen dan die welke is gesteld bij artikel
526.
Artikel 551
{Slotbepalingen}
1.
Van het
bepaalde bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur bedoeld in
artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht kan voor wat betreft
de regels met betrekking tot de inhoud en de verstrekking van de door
titel III van de richtlijn vereiste informatie of gesteld ter
uitvoering van de artikelen 516, 517, 518, 526, 530, vijfde lid, en
542, niet ten nadele van de betaaldienstgebruiker worden afgeweken,
tenzij in de wet anders is bepaald.
2.
Indien de
betaaldienstgebruiker geen consument is, kunnen partijen overeenkomen
dat van de in lid 1 bedoelde regels kan worden afgeweken, behoudens
voor zover zij zijn gesteld ter uitvoering van de artikelen 526 en
542.
Titel 9 Bewaarneming
Artikel 600
{Bewaarneming}
Bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij, de
bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever,
verbindt, een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal
toevertrouwen, te bewaren en terug te geven.
Artikel 601
{Loon/onkostenvergoeding bewaarnemer}
1.
Indien de overeenkomst door de bewaarnemer in de uitoefening
van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de bewaargever
hem loon verschuldigd.
2.
Indien loon verschuldigd is, doch de hoogte niet door
partijen is bepaald, is de bewaargever het op de
gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan,
een redelijk loon verschuldigd.
3.
De bewaargever moet aan de bewaarnemer de aan de bewaring
verbonden onkosten vergoeden, voor zover deze niet in het
loon zijn begrepen, alsook de schade die de bewaarnemer als
gevolg van de bewaring heeft geleden.
Artikel 602
{Goed bewaarnemer}
De bewaarnemer moet bij de bewaring de zorg van een goed
bewaarder in acht nemen.
Artikel 603
{Gebruik zaak bij bewaarneming}
1.
De bewaarnemer mag de zaak slechts gebruiken voor zover de
bewaargever daarvoor toestemming heeft gegeven, of het
gebruik nodig is om de zaak in goede staat te houden of te
brengen.
{Onderbewaarneming}
2.
Zonder toestemming van de bewaargever mag de bewaarnemer de
zaak niet aan een derde in bewaring geven, tenzij dit in het
belang van de bewaargever noodzakelijk is.
3.
Voor gedragingen van een onderbewaarnemer met betrekking
tot de zaak is de bewaarnemer op gelijke wijze aansprakelijk
als voor eigen gedragingen, tenzij de bewaarneming niet
tegen bewaarloon geschiedt en de bewaarnemer tot het in
onderbewaring geven genoodzaakt was ten gevolge van hem niet
toe te rekenen omstandigheden.
Artikel 604
{Opbrengsten bij bewaarneming}
De vruchten die de zaak in het tijdvak tussen de ontvangst en de
teruggave oplevert, moeten door de bewaarnemer aan de
bewaargever worden afgedragen.
Artikel 605
{Teruggave/terugneming bij bewaarneming}
1.
De bewaargever kan onverwijlde teruggave en de bewaarnemer
onverwijlde terugneming van de zaak vorderen.
2.
Wegens gewichtige redenen kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zaak zich bevindt, op verzoek van een van de
partijen een van het vorige lid of van de overeenkomst
afwijkend tijdstip voor de teruggave of terugneming bepalen.
Dit lid is niet van toepassing in geval van gerechtelijke
bewaring.
3.
De teruggave moet geschieden op de plaats waar de zaak
volgens de overeenkomst moet worden bewaard, tenzij bij de
overeenkomst een andere plaats voor de teruggave is
aangewezen.
4.
De bewaarnemer is gehouden de zaak terug te geven in de
staat waarin hij haar heeft ontvangen.
Artikel 606
{Bewaarneming, meerdere bewaarnemers}
Indien twee of meer personen te zamen een zaak in bewaring
hebben genomen, zijn zij hoofdelijk verbonden tot teruggave
daarvan en tot vergoeding van de schade die het gevolg is van
een tekortschieten in de nakoming van die verplichting, tenzij
de tekortkoming aan geen van hen kan worden toegerekend.
Artikel 607
{Levering ceel bij bewaarneming}
1.
Indien ter zake van een bewaarneming een ceel of een ander
stuk aan toonder of order is afgegeven, geldt levering
daarvan vóór de aflevering van de daarin aangeduide zaken
als levering van die zaken.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op registergoederen.
Artikel 608
{Aansprakelijkheid bewaarnemer/onderbewaarnemer}
1.
Indien een onderbewaarnemer door een bewaargever buiten
overeenkomst voor met betrekking tot de zaak geleden schade
wordt aangesproken, is hij jegens deze niet verder
aansprakelijk dan hij zou zijn als wederpartij bij de
overeenkomst, waarbij de bewaargever de zaak in bewaring
gegeven heeft.
2.
Indien een bewaarnemer buiten overeenkomst voor met
betrekking tot de zaak geleden schade wordt aangesproken
door een derde die geen bewaargever is, is hij niet verder
aansprakelijk dan hij als wederpartij van de bewaargever uit
de met deze gesloten overeenkomst zou zijn.
3.
Indien een onderbewaarnemer door een zodanige derde wordt
aangesproken, is hij niet verder aansprakelijk dan hij als
bewaarnemer op grond van het vorige lid zou zijn.
4.
De vorige leden kunnen niet worden ingeroepen door een
bewaarnemer of onderbewaarnemer die bij het sluiten van de
overeenkomst uit hoofde waarvan hij de zaak ontving, wist of
had behoren te weten dat zijn wederpartij jegens degene door
wie hij werd aangesproken, niet bevoegd was de zaak aan hem
in bewaring te geven.
Artikel 609
{Hotelhouder bij bewaarneming}
1.
De hotelhouder is als een bewaarnemer aansprakelijk voor
beschadiging of verlies van zaken, die in het hotel zijn
meegebracht door een gast die daar zijn intrek heeft
genomen.
2.
Hij is niet aansprakelijk voor gedragingen van personen die
de gast zelf in het hotel heeft meegebracht of uitgenodigd,
en voor schade door zaken die de gast zelf heeft
meegebracht.
3.
Hij heeft op de in lid 1 bedoelde zaken een retentierecht
voor al hetgeen hij van de gast te vorderen heeft ter zake
van logies, kost, consumpties en als hotelhouder verrichte
diensten.
Titel 10 Arbeidsovereenkomst
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 610
{Arbeidsovereenkomst,
definitie}
1.
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene
partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere
partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd
arbeid te verrichten.
{Werkingssfeer}
2.
Indien een overeenkomst zowel aan de omschrijving van lid 1
voldoet als aan die van een andere door de wet geregelde
bijzondere soort van overeenkomst, zijn de bepalingen van
deze titel en de voor de andere soort van overeenkomst
gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van
strijd zijn de bepalingen van deze titel van toepassing.
Artikel 610a
{Arbeidsovereenkomst,
vermoeden}
Hij die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander
gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel
gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid verricht,
wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens
arbeidsovereenkomst.
Artikel 610b
{Arbeidsovereenkomst,
vermoeden omvang
arbeid}
Indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft
geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een
omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid
per maand in de drie voorafgaande maanden.
Artikel 611
{Goed werkgeverschap/goed werknemerschap}
De werkgever en de werknemer zijn verplicht zich als een goed
werkgever en een goed werknemer te gedragen.
Artikel 611a
{Scholing}
De werkgever stelt de werknemer in staat scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen.
Artikel 612
{Arbeidsovereenkomst,
bekwame minderjarige}
1.
Een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren heeft
bereikt, is bekwaam tot het aangaan van een
arbeidsovereenkomst. Hij staat in alles wat betrekking
heeft op die arbeidsovereenkomst met een meerderjarige
gelijk, en kan zonder bijstand van zijn wettelijke
vertegenwoordiger in rechte verschijnen.
{Onbekwame
minderjarige}
2.
Indien een daartoe onbekwame minderjarige een
arbeidsovereenkomst heeft aangegaan en vervolgens vier
weken in dienst van de werkgever arbeid heeft verricht
zonder dat zijn wettelijke vertegenwoordiger een beroep op
de in de onbekwaamheid gelegen vernietigingsgrond heeft
gedaan, wordt hij geacht de toestemming van die
vertegenwoordiger tot het aangaan van deze
arbeidsovereenkomst te hebben verkregen.
3.
Een onbekwame minderjarige die met toestemming van de
wettelijke vertegenwoordiger een arbeidsovereenkomst heeft
aangegaan, staat in alles wat betrekking heeft op die
arbeidsovereenkomst met een meerderjarige gelijk, behoudens
het bepaalde in lid 4.
4.
Een onbekwame minderjarige kan niet zonder bijstand van zijn
wettelijke vertegenwoordiger in rechte verschijnen, behalve
wanneer de rechter is gebleken dat de wettelijke
vertegenwoordiger niet bij machte is zich te verklaren.
Artikel 613
{Arbeidsovereenkomst,
wijziging arbeidsvoorwaarde door
werkgever}
De werkgever kan slechts een beroep doen op een schriftelijk
beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de
arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen,
indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang
heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou
worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid moet wijken.
Artikel 613a
Vervallen
Artikel 613b
Vervallen
Artikel 613c
Vervallen
Artikel 614
{Arbeidsovereenkomst,
termijn vernietigingsgronden}
De termijn, bedoeld in artikel 52 lid 1 onder d van Boek 3, begint
met betrekking tot uit deze titel voortvloeiende
vernietigingsgronden met de aanvang van de dag volgende op die
waarop een beroep op het beding is gedaan.
Artikel 615
{Personeel in
arbeidsdienst
uitgezonderd}
De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing ten
aanzien van personen in dienst van staat, provincie, gemeente,
waterschap of enig ander publiekrechtelijk lichaam, tenzij zij,
hetzij vóór of bij de aanvang van de dienstbetrekking door of
namens partijen, hetzij bij wet of verordening, van toepassing
zijn verklaard.
Afdeling 2 Loon
Artikel 616
{Arbeidsovereenkomst,
tijdstip loonbetaling}
De werkgever is verplicht de werknemer zijn loon op de bepaalde
tijd te voldoen.
Artikel 616a
{Ketenaansprakelijkheid voor loon
werknemer}
1.
Indien arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk zijn de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van het aan de werknemer verschuldigde loon. Indien arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een overeenkomst van goederenvervoer over de weg of een overeenkomst tot het doen vervoeren van goederen over de weg zijn de werkgever en diens wederpartij hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van het aan de werknemer verschuldigde loon.
2.
In afwijking van lid 1 is de opdrachtgever of de wederpartij, bedoeld in lid 1, niet aansprakelijk indien hij in rechte aannemelijk maakt dat hem, gelet op de omstandigheden van het geval, niet kan worden verweten dat het loon, bedoeld in lid 1, niet is voldaan.
3.
Dit artikel is niet van toepassing op een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 616b
{Ketenaansprakelijkheid voor loon
werknemer}
1.
Indien arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een of meer tussen een opdrachtgever, opdrachtnemer of aannemer gesloten overeenkomsten, is, met inachtneming van de leden 2 tot en met 5, iedere opdrachtgever aansprakelijk voor de voldoening van het door de werkgever aan de werknemer verschuldigde loon. Indien arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een of meer overeenkomsten van goederenvervoer over de weg of overeenkomsten tot het doen vervoeren van goederen over de weg, zijn, met inachtneming van de leden 2 tot en met 5, de afzender, de opdrachtgever van de expediteur, de expediteur en de vervoerder die niet de vervoerovereenkomst heeft gesloten met de afzender, maar aan wie de vervoerder de uitvoering van het goederenvervoer over de weg heeft toevertrouwd, aansprakelijk voor de voldoening van het door de werkgever aan de werknemer verschuldigde loon. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 616c tot en met 616e worden de in de vorige zin genoemde partijen aangemerkt als wederpartij.
2.
Een vordering op grond van lid 1 is telkens alleen mogelijk tegen de naast hogere opdrachtgever of de naast hogere wederpartij, indien een vordering op grond van artikel 616a dan wel een vordering tegen de naast lagere opdrachtgever of de naast lagere wederpartij niet is geslaagd doordat de werkgever of diens opdrachtgever onderscheidenlijk de naast lagere opdrachtgever of de wederpartij onderscheidenlijk de naast lagere wederpartij:
a.geen bekende woonplaats, of bekend werkelijk verblijf heeft;
b.niet in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, of een buitenlands register voor ondernemingen is ingeschreven;
c.in staat van faillissement is verklaard en het loon, bedoeld in lid 1, niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan;
d.bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot de voldoening van het loon, bedoeld in lid 1, en de uitspraak niet ten uitvoer kan worden gelegd; of
e.voor zover het een opdrachtgever of de wederpartij betreft, niet aansprakelijk is voor het niet voldoen van het loon, bedoeld in lid 1.
3.
In afwijking van lid 1 is de opdrachtgever of de wederpartij, bedoeld in lid 1, niet aansprakelijk indien hij in rechte aannemelijk maakt dat hem, gelet op de omstandigheden van het geval, niet kan worden verweten dat het loon, bedoeld in lid 1, niet is voldaan.
4.
In afwijking van de volgorde op grond van lid 2 kan de werknemer de opdrachtgever, of de wederpartij, bedoeld in lid 1, die niet handelt in opdracht van een andere opdrachtgever of wederpartij aansprakelijk stellen voor de voldoening van het loon, bedoeld in lid 1, indien:
a.een vordering op grond van artikel 616a niet is geslaagd vanwege een omstandigheid als bedoeld in lid 2;
b.de werknemer de opdrachtgever of de wederpartij, bedoeld in de aanhef, op schriftelijke of elektronische wijze heeft meegedeeld dat hij een vordering op grond van artikel 616a lid 1 heeft ingesteld of dat hij die niet heeft kunnen instellen vanwege een omstandigheid als bedoeld in lid 2 onderdeel a;
c.de vordering, overeenkomstig lid 2, telkens is ingesteld tegen de naast hogere opdrachtgever of de naast hogere wederpartij; en
d.die vordering na een jaar niet is voldaan, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de mededeling, bedoeld in onderdeel b, is gedaan.
5.
In afwijking van lid 4 onderdeel d kan de werknemer zes maanden na de dag waarop de mededeling, bedoeld in lid 4 onderdeel b, is gedaan, de opdrachtgever of de wederpartij, bedoeld in lid 1, die niet handelt in opdracht van een andere opdrachtgever of wederpartij aansprakelijk stellen voor de voldoening van het loon, bedoeld in lid 1, indien de vordering inhoudt dat gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden, minder dan de helft van het verschuldigde loon of minder dan 70 procent van het toepasselijke minimumloon, bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, is voldaan.
6.
Dit artikel is niet van toepassing op een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 616c
{Werkingssfeer}
1. Indien de arbeid in Nederland wordt verricht, zijn de artikelen 616a, 616b en 616d tot en met 616f van toepassing, ongeacht het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst van opdracht, de overeenkomst van aanneming van werk, de overeenkomst van goederenvervoer over de weg of de overeenkomst tot het doen vervoeren van goederen over de weg.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het goederenvervoer over de weg waarbij de laad- en losplaats buiten Nederland zijn gelegen.
Artikel 616d
{Verhaalsrecht opdrachtgever}
De opdrachtgever of de wederpartij die een vordering op grond van artikel 616b heeft voldaan, heeft verhaal op alle goederen van:
a.de werkgever; of
b.de opdrachtgever of de wederpartij tegen wie een vordering op grond van artikel 616a of 616b niet is geslaagd vanwege een omstandigheid als bedoeld in artikel 616b lid 2 onderdeel a, b of d.
Artikel 616e
{Informatieplicht bij loonvordering}
1.
Met het oog op het instellen van een vordering als bedoeld in artikel 616a of artikel 616b verstrekt iedere opdrachtgever, opdrachtnemer, aannemer, werkgever of iedere wederpartij, aan de werknemer desgevraagd schriftelijk of elektronisch de gegevens die betrekking hebben op de naam, woonplaats of het werkelijk verblijf van:
a.de opdrachtgever, opdrachtnemer, aannemer of werkgever, met wie de opdrachtgever, opdrachtnemer, aannemer of werkgever, bedoeld in de aanhef, een overeenkomst van opdracht of aanneming van werk heeft gesloten of iedere wederpartij; en
b.de opdrachtgever of de wederpartij, die niet handelt in opdracht van een andere opdrachtgever of wederpartij.
2.
Indien de opdrachtgever, opdrachtnemer, aannemer of wederpartij, niet tevens zijnde de werkgever, de gegevens, bedoeld in lid 1, niet binnen twee weken na het verzoek van de werknemer verstrekt, kan de werknemer die opdrachtgever, opdrachtnemer, aannemer of wederpartij, in afwijking van de volgorde op grond van artikel 616b lid 2, aansprakelijk stellen op grond van artikel 616b.
Artikel 616f
{Nietig beding}
Elk beding in strijd met de artikelen 616a tot en met 616e is nietig.
Artikel 617
{Loon, vorm}
1.
De vastgestelde vorm van loon mag niet anders zijn dan:
a.geld;
b.indien die vorm van loon gewoonte is of wenselijk is
wegens de aard van de onderneming van de werkgever:
zaken, geschikt voor het persoonlijk gebruik van de
werknemer en zijn huisgenoten, met uitzondering van
alcoholhoudende drank en andere voor de gezondheid
schadelijke genotmiddelen;
c.het gebruik van een woning, alsmede verlichting en
verwarming daarvan;
d.diensten, voorzieningen en werkzaamheden door of
voor rekening van de werkgever te verrichten,
onderricht, kost en inwoning daaronder begrepen;
e.effecten, vorderingen, andere aanspraken en
bewijsstukken daarvan en bonnen.
2.
Aan de in lid 1 onder b, c en d
bedoelde zaken, diensten en voorzieningen mag geen hogere
waarde worden toegekend dan die welke met de werkelijke
waarde daarvan overeenkomt.
Artikel 618
{Loon, niet vastgesteld}
Indien geen loon is vastgesteld, heeft de werknemer aanspraak op
het loon dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor
arbeid als de overeengekomene gebruikelijk was of, bij gebreke
van een dergelijke maatstaf, op een loon dat met inachtneming
van de omstandigheden van het geval naar billijkheid wordt bepaald.
Artikel 619
{Loon, bewijsstukken
prestatieloon}
1.
Indien het loon voor het geheel of voor een gedeelte bestaat
in een bedrag dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven
dat uit de boeken, bescheiden of andere gegevensdragers van
de werkgever moet kunnen blijken, heeft de werknemer het
recht van de werkgever overlegging te verlangen van zodanige
bewijsstukken, als hij nodig heeft om dat gegeven vast te
kunnen stellen.
2.
Partijen kunnen bij schriftelijke overeenkomst overeenkomen
aan wie, in afwijking van lid 1, overlegging van genoemde
bewijsstukken zal geschieden. Als zodanig kunnen niet
worden aangewezen werknemers die in dienst van de werkgever
met de boekhouding zijn belast.
3.
Slechts aan de werknemer komt de bevoegdheid toe om ter
vernietiging van een beding dat afwijkt van lid 1 of lid 2,
tweede zin, een beroep op de vernietigingsgrond te doen.
4.
De overlegging van de bewijsstukken door of vanwege de
werkgever geschiedt desverlangd onder de uitdrukkelijke
verplichting tot geheimhouding door de werknemer en degene
die hem overeenkomstig lid 2 vervangt; deze kan echter
nimmer tot geheimhouding tegenover de werknemer worden
verplicht, behoudens voor zover het betreft de winst in de
onderneming van de werkgever of in een deel daarvan gemaakt.
Artikel 620
{Loon, voldoening in
geld}
1.
De voldoening van het in geld vastgestelde loon geschiedt in
Nederlands wettig betaalmiddel of door girale betaling
overeenkomstig artikel 114 van Boek 6.
2.
De voldoening van het in geld vastgestelde loon kan in
buitenlands geld geschieden, indien dit overeengekomen is.
De werknemer is echter bevoegd voldoening in Nederlands
geld te verlangen met ingang van de tweede komende
betaaldag. Indien omrekening nodig is, geschiedt deze naar
de koers, bedoeld in de artikelen 124
en 126 van Boek 6.
{Loon, voldoening in
natura}
3.
De voldoening van het in andere bestanddelen dan in geld
vastgestelde loon geschiedt volgens hetgeen daarover is
overeengekomen of, als daarover niets is overeengekomen,
volgens het gebruik.
Artikel 621
{Loon, andere vormen}
1.
Voldoening van het loon, anders dan bij artikel 620 is
bepaald of, in andere vormen is vastgesteld dan door
artikel 617 is
toegestaan, is niet bevrijdend. De werknemer behoudt het
recht om het verschuldigde loon of, zo dit in een andere
vorm dan geld is vastgesteld, de waarde van de verschuldigde
prestatie van de werkgever te vorderen zonder gehouden te
zijn het bij de niet-bevrijdende voldoening ontvangene
terug te geven.
2.
Niettemin kan de rechter bij toewijzing van de vordering van
de werknemer de veroordeling beperken tot zodanig bedrag
als hem met het oog op de omstandigheden billijk zal
voorkomen, maar uiterlijk tot de som waarop de door de
werknemer geleden schade zal worden vastgesteld.
3.
Een rechtsvordering van de werknemer op grond van dit
artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag
waarop de niet-bevrijdende voldoening plaatsvindt.
Artikel 622
{Loon, plaats betaling}
De voldoening van in geld vastgesteld loon die niet met
toepassing van artikel 114 van Boek
6 plaatsvindt, geschiedt hetzij ter plaatse
waar de arbeid in de regel wordt verricht, hetzij ten kantore
van de werkgever indien dit gelegen is in dezelfde gemeente als
die waarin de meerderheid van de werknemers woont, hetzij aan
de woning van de werknemer, ter keuze van de werkgever.
Artikel 623
{Loon, betalingstermijn}
1.
De werkgever is verplicht het in geld naar tijdruimte
vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het
tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet
worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor
voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan
één maand.
2.
Het tijdvak na afloop waarvan het loon moet worden voldaan,
kan bij schriftelijke overeenkomst worden verlengd, maar
niet langer dan tot een maand wanneer het tijdvak waarover
het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend,
een week of korter is, en tot niet langer dan tot een
kwartaal wanneer het tijdvak waarover het loon op grond van
de overeenkomst moet worden berekend, een maand of langer is.
3.
Slechts aan de werknemer komt de bevoegdheid toe om ter
vernietiging van een beding dat afwijkt van dit artikel,
een beroep op de vernietigingsgrond te doen.
Artikel 624
{Loon, betalingstermijn/voorschotbetaling prestatieloon}
1.
Indien het in geld vastgestelde loon afhankelijk is van de
uitkomsten van de te verrichten arbeid, houdt de werkgever
de betalingstermijnen aan die gelden voor het naar
tijdruimte vastgestelde loon voor vergelijkbare arbeid,
tenzij met inachtneming van artikel 623
andere termijnen zijn overeengekomen.
2.
Indien op de betaaldag het bedrag van het loon als genoemd
in lid 1 nog niet te bepalen is, is de werkgever verplicht
tot voldoening van een voorschot ten bedrage van het loon
waarop de werknemer gemiddeld per betalingstermijn
aanspraak kon maken over de drie maanden voorafgaande aan de
betaaldag of, indien dat niet mogelijk is, ten bedrage van
het voor vergelijkbare arbeid gebruikelijke loon.
3.
Schriftelijk kan worden overeengekomen dat het voorschot op
een lager bedrag wordt gesteld, maar niet op minder dan
drie vierde van het gemiddelde loon over drie maanden
voorafgaande aan de betaaldag onderscheidenlijk van het
voor vergelijkbare arbeid gebruikelijke loon.
4.
Voor zover het in geld vastgestelde loon bestaat in een
bedrag dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven dat uit
de boeken, bescheiden of andere gegevensdragers van de
werkgever moet kunnen blijken, is de werkgever tot
voldoening verplicht telkens wanneer het bedrag van dat
loon kan worden bepaald, met dien verstande dat ten minste
eenmaal per jaar voldoening plaatsvindt.
5.
Slechts aan de werknemer komt de bevoegdheid toe om ter
vernietiging van een beding dat afwijkt van dit artikel,
een beroep op de vernietigingsgrond te doen.
Artikel 625
{Loon, verhoging bij
overschrijding
betalingstermijn}
1.
Voor zover het in geld vastgesteld loon of het gedeelte dat
overblijft na aftrek van hetgeen door de werkgever
overeenkomstig artikel 628 mag
worden verrekend, en na aftrek van hetgeen waarop derden
overeenkomstig artikel 633
rechten doen gelden, niet wordt voldaan uiterlijk de derde
werkdag na die waarop ingevolge de artikelen 623
en 624 lid 1 de
voldoening had moeten geschieden, heeft de werknemer,
indien dit niet-voldoen aan de werkgever is toe te rekenen,
aanspraak op een verhoging wegens vertraging. Deze verhoging
bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf
procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent,
met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft
van het verschuldigde te boven zal gaan. Niettemin kan de
rechter de verhoging beperken tot zodanig bedrag als hem
met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen.
{Dwingend recht}
2.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Artikel 626
{Loon, loonstrookje}
1.
De werkgever is verplicht bij elke voldoening van het in
geld vastgestelde loon de werknemer een schriftelijke of elektronische
opgave te verstrekken van het loonbedrag, van de gespecificeerde bedragen waaruit dit is samengesteld, van de gespecificeerde bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden, alsmede van het bedrag van het
loon waarop een persoon van de leeftijd van de werknemer
over de termijn waarover het loon is berekend ingevolge het
bepaalde bij of krachtens de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag recht heeft,
tenzij zich ten opzichte van de vorige voldoening in geen
van deze bedragen een wijziging heeft voorgedaan.
2.
De opgave vermeldt voorts de naam van de werkgever en van de
werknemer, de termijn waarover het loon is berekend,
alsmede de overeengekomen arbeidsduur.
3.
De
werkgever verstrekt de elektronische opgave op zodanige wijze dat deze
door de werknemer kan worden opgeslagen en voor hem toegankelijk is ten
behoeve van latere
kennisneming.
4.
Voor
het verstrekken van een elektronische opgave is uitdrukkelijke
instemming van de werknemer
vereist.
{Dwingend recht}
5.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Artikel 627
{Geen arbeid, geen loon}
Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de
werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht.
Artikel 628
{Geen arbeid, wel loon}
1.
De werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
2.
Indien de werknemer krachtens enige wettelijk voorgeschreven
verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig
fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of
voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst, een geldelijke
uitkering toekomt, wordt het loon verminderd met het bedrag
van die uitkering.
3.
Indien het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte
is vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel van
toepassing, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd
het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij niet
verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
4.
Het loon wordt echter verminderd met het bedrag van de
onkosten die de werknemer zich door het niet-verrichten van
de arbeid heeft bespaard.
5.
Van lid 1 kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst bij schriftelijke overeenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
6.
In geval van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 668a kan een afwijking als bedoeld in lid 5 voor ten hoogste in totaal zes maanden worden overeengekomen.
7.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode, bedoeld in lid 5, voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies worden verlengd, mits de aan die functies verbonden werkzaamheden incidenteel van aard zijn en geen vaste omvang hebben.
8.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op verzoek van de Stichting van de Arbeid worden bepaald dat op bepaalde bedrijfstakken, of onderdelen daarvan, lid 5, 6 of 7 niet van toepassing is.
9.
Elk beding dat ten nadele van de werknemer afwijkt van dit artikel is nietig.
Artikel 628a
{Oproepovereenkomst,
minimumaanspraak
per oproep}
1.
Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is
overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet
worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de
omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd,
heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie
uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon
waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid
zou hebben verricht.
{Dwingend recht}
2.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Artikel 629
{Loon tijdens ziekte,
zwangerschap en
bevalling}
1.
Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet
financiering sociale
verzekeringen, met betrekking
tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van
104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon,
maar de eerste 52 weken ten minste op het
voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de
bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten
gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.
2.
In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:
a.doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of
b.de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
{Uitsluitingsgronden}
3.
De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet:
a.indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is
van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse
informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie
opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b.voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt
belemmerd of vertraagd;
c.voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is,
zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in
artikel 658a
lid 4 voor de werkgever
of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in
de gelegenheid stelt, niet verricht;
d.voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert
mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige
gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn
om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in
artikel 658a
lid 4 te verrichten;
e.voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert
mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van
aanpak als bedoeld in
artikel 658a lid
3;
f.voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn
aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan in dat
artikel is voorgeschreven.
{Geen recht op loon bij
ziekte of zwangerschap/bevalling}
4.
In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid
bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of
bevallingsverlof geniet overeenkomstig
artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en
zorg.
{Loonvermindering}
5.
Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering
die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering
of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet
deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft
op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt
genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten,
door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die
hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd
was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
{Opschorting loon}
6.
De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon
op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan
door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het
verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon
vast te stellen.
7.
De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel
of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien
hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het
vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te
rijzen.
{Schakelbepaling}
8.
Artikel 628 lid 3 is van
overeenkomstige toepassing.
{Dwingend recht}
9.
Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre
worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee
dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.
{Samentelling
opeenvolgende
perioden}
10. Voor de toepassing
van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband
met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling
verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of
indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel
3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde
oorzaak.
{Loonsanctie}
11.
Het tijdvak van 104
weken, bedoeld in lid 1, wordt verlengd:
a. met de
duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64,
eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt
gedaan dan in of op grond van dat artikel is
voorgeschreven;
b.met de duur van het verlengde
tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak,
bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die
wet;
c.met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op
grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en
d.met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van
artikel 71a, negende lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
{Passende arbeid}
12.
Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a
lid 4
verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand.
{Uitbreiding begrip
huishoudelijke hulp}
13. Voor de
toepassing van lid 2, aanhef en onderdeel a, wordt onder het verrichten van diensten ten
behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de
leden van dat
huishouden.
Artikel 629a
{Deskundigenoordeel}
1.
De rechter wijst een vordering tot betaling van loon als
bedoeld in artikel 629 af,
indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een
deskundige, benoemd door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of
andere passende arbeid te verrichten respectievelijk
diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a.
2.
Lid 1 geldt niet indien de verhindering respectievelijk
de nakoming niet wordt betwist
of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van
de werknemer kan worden gevergd.
3.
De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is
verplicht zijn onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
4.
De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de
voor zijn onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de
werknemer inwinnen bij de behandelend arts of de behandelend
artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor zover
daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer niet
onevenredig wordt geschaad.
5.
De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve
bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk
of mondeling toelicht of aanvult.
6.
De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in
het eerste lid slechts in de kosten van de werkgever als
bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering veroordeeld
in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
7.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of
namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald
dat de in het eerste lid bedoelde deskundige door een ander
dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
wordt aangewezen.
Artikel 629b
Vervallen
Artikel 630
{Loon, verhindering
voldoening}
1.
De werkgever die tijdelijk is verhinderd het loon, voor
zover dit in een andere vorm dan in geld is vastgesteld, te
voldoen zonder dat deze verhindering het gevolg is van een
eigen toedoen van de werknemer, is aan deze een vergoeding
schuldig, waarvan het bedrag bij overeenkomst wordt
vastgesteld of, bij gebreke van een overeenkomst, door de
rechter wordt bepaald volgens het gebruik of de billijkheid.
{Dwingend recht}
2.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Artikel 631
{Looninhouding/nietig beding}
1.
Een beding waarbij de werkgever het recht krijgt enig bedrag
van het loon op de betaaldag in te houden, is nietig,
onverminderd de bevoegdheid van de werknemer om de
werkgever een schriftelijke volmacht te verlenen om uit het
uit te betalen loon betalingen in zijn naam te verrichten.
De bevoegdheid van de werknemer, bedoeld in de eerste zin, geldt niet voor het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met uitzondering van betalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze volmacht is te allen tijde herroepelijk.
2.
Bedingen waarbij de werknemer zich jegens de werkgever
verbindt het ontvangen loon of zijn overige inkomsten of
een gedeelte daarvan op bepaalde wijze te besteden, en
bedingen waarbij de werknemer zich verbindt zijn
benodigdheden op een bepaalde plaats of bij een bepaalde
persoon aan te schaffen, zijn nietig.
{Looninhouding, pensioen en spaarregeling}
3.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op het beding
waarbij de werknemer zich verbindt:
a.deel te nemen in een pensioenfonds
als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet en ten aanzien waarvan aan
de voorschriften van die wet wordt
voldaan;
b.bij te dragen tot de premiebetaling aan een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, overeenkomstig de voorschriften
dienaangaande door de Pensioenwet gesteld;
c.deel te nemen in enig ander fonds dan in onderdeel a
bedoeld, mits dat fonds voldoet aan de voorwaarden,
bij algemene maatregel van bestuur gesteld;
d.deel te nemen aan een regeling tot sparen te zijnen
behoeve, anders dan in de onderdelen a tot en met c bedoeld, mits die regeling
voldoet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel
van bestuur gesteld.
Onder enig ander fonds als bedoeld in onderdeel c, wordt
niet verstaan een fonds dat tot doel heeft aan de werkgever
of aan de werknemer een uitkering te doen die verband houdt
met het recht van de werknemer op doorbetaling van loon
tijdens ziekte, zwangerschap of bevalling als bedoeld in
artikel 629 lid
1, of met de
betaling van een uitkering als bedoeld in artikel 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel als bedoeld in artikel 75a van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
4.
Voor de nakoming van een beding als bedoeld in lid 3 mag de
werkgever de daartoe nodige bedragen op het loon van de
werknemer inhouden; hij is alsdan verplicht deze bedragen
overeenkomstig het beding ten behoeve van de werknemer te voldoen.
5.
Op de deelneming door een minderjarige aan een regeling als
bedoeld in lid 3 is artikel 612 van
overeenkomstige toepassing.
6.
Indien de werknemer ingevolge een nietig beding als bedoeld
in lid 2 een overeenkomst met de werkgever of een derde
heeft aangegaan, heeft hij het recht hetgeen hij uit dien
hoofde heeft voldaan van de werkgever te vorderen. Indien
hij de overeenkomst met de werkgever heeft aangegaan, heeft
hij bovendien de bevoegdheid de overeenkomst te vernietigen.
7.
De rechter kan bij toewijzing van een vordering van de
werknemer op grond van lid 6 de verplichting tot betaling
van de werkgever beperken tot zodanig bedrag als hem met
het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar
uiterlijk tot de som waarop hij de door de werknemer
geleden schade vaststelt.
8.
Een rechtsvordering van de werknemer op grond van dit
artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag van
het ontstaan van het vorderingsrecht.
Artikel 632
{Loon, verrekening
schuld werkgever met
vordering werknemer}
1.
Behalve bij het einde van de arbeidsovereenkomst is
verrekening door de werkgever van zijn schuld ter zake van
het uit te betalen loon slechts toegelaten met de volgende
vorderingen op de werknemer:
a.de door de werknemer aan de werkgever verschuldigde
schadevergoeding;
b.de boetes, door de werknemer volgens artikel
650 aan de werkgever verschuldigd,
mits door deze een schriftelijk bewijs wordt
afgegeven, die het bedrag vermeldt van iedere boete
alsmede de tijd waarop en de reden waarom zij is
opgelegd, met opgave van de overtreden bepaling van
een schriftelijk aangegane overeenkomst;
c.de voorschotten op het loon, door de werkgever in
geld aan de werknemer verstrekt, mits daarvan
schriftelijk blijkt;
d.het bedrag van hetgeen op het loon te veel is betaald;
e.de huurprijs van een woning of een andere ruimte,
een stuk grond of van werktuigen, machines en
gereedschappen, door de werknemer in eigen bedrijf
gebruikt, en die bij schriftelijke overeenkomst door
de werkgever aan de werknemer zijn verhuurd.
2.
Verrekening heeft geen plaats op het deel van het loon tot het bedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tenzij vooraf schriftelijk met de werknemer is overeengekomen dat verrekening met een vordering als bedoeld in lid 1, onderdeel c, plaatsvindt. Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, lager is dan het deel van het loon waarop beslag onder de werkgever niet geldig kan zijn, vindt slechts verrekening plaats op het deel van het loon waarop beslag op het loon wel geldig zou zijn. Ter zake van hetgeen de werkgever krachtens lid 1, onderdeel b, zou kunnen vorderen, mag door hem bij elke voldoening van het loon niet meer worden verrekend dan een tiende gedeelte van het in geld vastgestelde loon dat alsdan zou moeten worden voldaan, met dien verstande dat geen verrekening plaats heeft op het deel van het loon tot het bedrag bedoeld in de vorige zinnen.
3.
Hetgeen de werkgever uit hoofde van een op het loon gelegd
beslag inhoudt, komt in mindering op het voor verrekening
toegelaten maximum.
{Dwingend recht}
4.
Een beding waardoor de werkgever een ruimere bevoegdheid tot
verrekening zou krijgen, is vernietigbaar, met dien
verstande dat de werknemer bevoegd is tot vernietiging ter
zake van elke afzonderlijke verrekeningsverklaring van de
werkgever die van de geldigheid van het beding uitgaat.
Artikel 633
{Loon, overdracht/verpanding aan derden}
1.
Overdracht, verpanding of elke andere handeling waardoor de
werknemer enig recht op zijn loon aan derden toekent, is
slechts in zover geldig als een beslag op zijn loon geldig
zou zijn.
{Loon, volmacht tot
vordering}
2.
Een volmacht tot de vordering van loon wordt schriftelijk
verleend. Deze volmacht is te allen tijde herroepelijk.
{Dwingend recht}
3.
Van dit artikel kan niet worden afgeweken.
Afdeling 3 Vakantie en verlof
Artikel 634
{Arbeidsovereenkomst,
verwerving aanspraak
op vakantie}
1.
De werknemer verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende
de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft
gehad, aanspraak op vakantie van ten minste vier maal de
overeengekomen arbeidsduur per week of, als de
overeengekomen arbeidsduur in uren per jaar is uitgedrukt,
van ten minste een overeenkomstige tijd.
2.
De werknemer die over een deel van een jaar recht op loon
heeft gehad, verwerft over dat deel aanspraak op vakantie
die een evenredig gedeelte bedraagt van datgene waarop hij
recht zou hebben gehad als hij gedurende het gehele jaar
recht had op loon over de volledige overeengekomen arbeidsduur.
{Aanvullend recht}
3.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of
namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan ten aanzien
van werknemers wier arbeidsovereenkomst eindigt nadat deze
ten minste een maand heeft geduurd, van lid 2 worden
afgeweken in dier voege dat de aanspraak op vakantie wordt
berekend over tijdvakken van een maand.
Artikel 635
{Vakantie, behoud
aanspraak}
1.
In afwijking van
artikel 634 verwerft de werknemer
aanspraak op vakantie over het tijdvak, gedurende hetwelk hij geen recht heeft
op in geld vastgesteld loon, omdat:
a.hij, anders dan voor oefening en opleiding, als dienstplichtige is
opgeroepen ter vervulling van zijn militaire dienst of vervangende dienst;
b.hij vakantie als bedoeld in
artikel 641 lid 3 geniet;
c.hij, met toestemming van de werkgever, deelneemt aan een
bijeenkomst die wordt georganiseerd door een vakvereniging waarvan hij lid
is;
d.hij, anders dan ten gevolge van de omstandigheden, bedoeld
in de leden 2 en 3, tegen zijn wil niet in staat is om de
overeengekomen arbeid te verrichten;
e.hij verlof als bedoeld in
artikel 643 geniet;
f.hij verlof als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2, van de Wet
arbeid en zorg geniet.
{Vakantie, behoud
aanspraak bij
zwangerschap/bevalling}
2.
In afwijking van
artikel 634 verwerft de vrouwelijke
werknemer die wegens zwangerschap of bevalling niet gedurende een geheel jaar
aanspraak op loon verwerft, over de volledige overeengekomen arbeidsduur
aanspraak op vakantie over het tijdvak dat zij recht heeft op een uitkering als
bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 2, van
de Wet arbeid en zorg.
{Vakantie, behoud
aanspraak bij
adoptieverlof/verlof
pleegkind}
3.
In afwijking van
artikel 634 verwerft de werknemer die
wegens adoptieverlof of verlof voor het opnemen van
een pleegkind niet gedurende een geheel jaar aanspraak op loon verwerft,
over de volledige overeengekomen arbeidsduur aanspraak op vakantie over het
tijdvak dat hij recht heeft op een uitkering als bedoeld in
hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet
arbeid en zorg.
{Vakantie, behoud
aanspraak bij
opleiding jeugdige
werknemer}
4.
De jeugdige werknemer verwerft aanspraak op vakantie over de tijd die
hij besteedt aan het volgen van het onderricht waartoe hij krachtens de wet
door de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld.
5.
Indien een aanspraak op vakantie is verworven die het in
artikel 634 bedoelde minimum te boven
gaat, kan voorzover die aanspraak dat minimum te boven gaat, bij schriftelijke
overeenkomst van de leden 1 tot en met 4 worden afgeweken ten nadele van de
werknemer.
Artikel 636
{Vakantie, aanmerken
als vakantiedagen}
1.
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer de
overeengekomen arbeid niet verricht wegens een van de
redenen, bedoeld in artikel 635 leden 1 en 4 kunnen slechts indien in een voorkomend
geval de werknemer ermee instemt worden aangemerkt als
vakantie, met dien verstande dat de werknemer ten minste
recht houdt op het in artikel 634
bedoelde minimum.
2.
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer de
overeengekomen arbeid niet verricht wegens een van de redenen, bedoeld in artikel
635, leden 2 en 3, kunnen niet worden
aangemerkt als vakantie.
Artikel 637
{Vakantie, aanmerken
ziektedagen als
vakantiedagen}
1.
Dagen of
gedeelten van dagen waarop de werknemer de overeengekomen arbeid niet
verricht wegens ziekte kunnen slechts indien in een voorkomend geval de
werknemer ermee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien
verstande dat de werknemer ten minste recht houdt op het in artikel 634
bedoelde
minimum.
{Vakantie, ziekte of
vakantiedagen}
2.
In
afwijking van lid 1 kan bij schriftelijke overeenkomst worden bepaald
dat dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer in enig jaar de
overeengekomen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte worden
aangemerkt als vakantie tot ten hoogste het aantal vakantiedagen dat
voor dat jaar boven het in artikel 634 bedoelde minimum is
overeengekomen.
3.
Indien in enig jaar zowel lid 2 als artikel 638,
lid 8, tweede volzin,
worden toegepast, kunnen in totaal niet meer dan het aantal
vakantiedagen dat voor dat jaar boven het in artikel 634
bedoelde minimum is overeengekomen, als vakantie gelden.
Artikel 638
{Vakantie, opname}
1.
De werkgever is verplicht de werknemer ieder jaar in de
gelegenheid te stellen de vakantie op te nemen waarop de
werknemer op grond van artikel 634 ten
minste aanspraak heeft.
2.
Voorzover in de vaststelling van de vakantie niet is
voorzien bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of
krachtens collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door
of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of de wet,
stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van
de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer
tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien
de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn
wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan
de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de
vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
3.
In geval van gewichtige redenen wordt de vakantie op
zodanige wijze vastgesteld dat de werknemer desverlangd,
voorzover zijn aanspraak daartoe toereikend is, gedurende
twee opeenvolgende weken of tweemaal een week vakantie
kan opnemen.
4.
De werkgever stelt de vakantie zo tijdig vast dat de
werknemer gelegenheid heeft tot het treffen van
voorbereidingen voor de besteding van de vakantie.
5.
De werkgever kan, indien daartoe gewichtige redenen zijn, na
overleg met de werknemer, het vastgestelde tijdvak van de
vakantie wijzigen. De schade die de werknemer lijdt ten
gevolge van de wijziging van het tijdvak van de vakantie,
wordt door de werkgever vergoed.
6.
De werkgever is verplicht de werknemer de resterende
aanspraak op vakantie in dagen of uren te verlenen, tenzij
gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
7.
Indien een aanspraak op vakantie is verworven die het in
artikel 634
bedoelde minimum te boven gaat, kan voorzover die aanspraak
dat minimum te boven gaat, bij schriftelijke overeenkomst
van de in lid 2 genoemde termijn worden afgeweken ten nadele
van de werknemer.
8.
Dagen of
gedeelten van dagen waarop de werknemer tijdens een vastgestelde
vakantie ziek is, gelden niet als vakantie, tenzij in een voorkomend
geval de werknemer daarmee instemt. In afwijking van de vorige volzin
kan bij schriftelijke overeenkomst worden bepaald dat de in enig jaar
verleende vakantiedagen of gedeelten daarvan waarop de werknemer ziek
is, als vakantie gelden tot ten hoogste het aantal vakantiedagen dat
voor dat jaar boven het in artikel 634 bedoelde minimum is
overeengekomen.
Artikel 639
{Vakantie, behoud loon}
1.
De werknemer behoudt gedurende zijn vakantie recht op loon.
2.
Indien hierin bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan
is voorzien, kan de werkgever aan zijn verplichting om
gedurende de vakantie loon te betalen voldoen hetzij door
aan de werknemer vakantiebonnen over te dragen ten laste van
een fonds, hetzij door betaling aan een fonds ten laste
waarvan de werknemer gelijkwaardige rechten verwerft. Voor
de toepassing van dit artikel worden vakantiebonnen als
loon beschouwd.
Artikel 640
{Vakantie, afstand doen
van aanspraak}
1.
De werknemer kan tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst
geen afstand doen van zijn aanspraak op vakantie tegen schadevergoeding.
2.
Indien een aanspraak op vakantie is verworven die het in
artikel 634
bedoelde minimum te boven gaat, kan voorzover die aanspraak
dat minimum te boven gaat, bij schriftelijke overeenkomst
van lid 1 worden afgeweken.
Artikel 640a
{Vakantie, vervallen
aanspraak}
De aanspraak op het minimum, bedoeld in artikel
634, vervalt zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin
de aanspraak is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip
redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Bij
schriftelijke overeenkomst kan ten gunste van de werknemer worden
afgeweken van de termijn van zes maanden, bedoeld in de eerste
zin.
Artikel 641
{Vakantie, aanspraak
bij einde arbeidsovereenkomst}
1.
Een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst
nog aanspraak op vakantie heeft, heeft recht op een
uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een
tijdvak overeenkomend met de aanspraak, tenzij
artikel 639 lid
2 van toepassing is.
2.
De werkgever is verplicht aan de werknemer een verklaring
uit te reiken waaruit blijkt over welk tijdvak de werknemer
bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op
vakantie heeft.
3.
Indien de werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat,
heeft hij tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op
vakantie zonder behoud van loon gedurende het tijdvak
waarover hij blijkens de in lid 2 bedoelde verklaring nog
aanspraak op vakantie had.
{Aanvullend recht}
4.
Bij schriftelijke overeenkomst kan van lid 3 worden
afgeweken, met dien verstande dat de werknemer ten minste
recht houdt op het in artikel 634
bedoelde minimum.
Artikel 642
{Vakantie, verjaring
vakantieaanspraken}
Onverminderd artikel 640a verjaart een
rechtsvordering tot toekenning van vakantie door verloop van vijf jaren
na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is
ontstaan.
Artikel 643
{Politiek verlof}
1.
De werknemer kan verlangen dat de werkgever hem verlof
zonder behoud van loon verleent voor het als lid bijwonen
van vergaderingen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,
van vertegenwoordigende organen van publiekrechtelijke
lichamen die bij rechtstreekse verkiezing worden
samengesteld, uitgezonderd echter de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, alsmede van commissies uit deze organen.
Deze bepaling vindt mede toepassing op de werknemer die deel
uitmaakt van een met algemeen bestuur belast orgaan van een waterschap.
2.
Indien daarover tussen de werkgever en de werknemer geen
overeenstemming bestaat, stelt de rechter op verzoek van de
meest gerede partij vast in welke mate dit verlof behoort
te worden verleend. De rechter beoordeelt in hoever, gezien
het belang dat de werknemer aan de in lid 1 bedoelde
vergaderingen kan deelnemen, in redelijkheid van de
werkgever kan worden gevergd dat de werknemer afwezig is.
De beschikking van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.
3.
De leden 1 en 2
vinden overeenkomstige toepassing op gedeputeerden,
wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een
waterschap, wier functie niet als een volledige wordt
bezoldigd. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald,
welke gedeputeerdenfuncties en wethoudersfuncties voor de
toepassing van dit artikel als volledig bezoldigd worden aangemerkt.
4.
Dit artikel blijft buiten toepassing ten aanzien van die
groepen werknemers voor wie uit hoofde van verlening van
rijksvergoeding bij of krachtens de wet een andere regeling
is vastgesteld.
Artikel 644
Vervallen
Artikel 645
{Dwingend recht}
Van de artikelen 634 tot en met
643 kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken, tenzij zodanige afwijking bij die artikelen is toegelaten.
Afdeling 4 Gelijke behandeling
Artikel 646
{Arbeidsovereenkomst,
gelijke behandeling
mannen en vrouwen}
1.
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen mannen en
vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het
verstrekken van onderricht aan de werknemer, in de
arbeidsvoorwaarden, bij de
arbeidsomstandigheden bij de bevordering en bij de opzegging
van de arbeidsovereenkomst.
2.
Van lid 1 mag, voor zover het betreft het aangaan van de
arbeidsovereenkomst en het verstrekken van onderricht,
worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid is
gebaseerd op een kenmerk dat verband houdt met het geslacht en dat
kenmerk wegens de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten
of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend
beroepsvereiste is, mits het doel legitiem is en het vereiste evenredig
aan dat doel is. Daarbij is artikel 5, derde lid, van de
Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen van overeenkomstige toepassing.
3.
Van lid 1 mag worden afgeweken indien het bedingen betreft
die op de bescherming van de vrouw, met name in verband met
zwangerschap of moederschap, betrekking hebben.
4.
Van lid 1 mag worden afgeweken indien het bedingen betreft
die vrouwelijke werknemers in een bevoorrechte positie
beogen te plaatsen ten einde nadelen op te
heffen of te verminderen en het onderscheid in een
redelijke verhouding staat tot het beoogde doel.
5.
In
dit artikel wordt verstaan
onder:
a.
onderscheid: direct
en indirect onderscheid, alsmede de opdracht
daartoe;
b.
direct
onderscheid: indien een
persoon op grond van geslacht op een andere wijze wordt behandeld dan
een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden
behandeld, met dien verstande dat onder direct onderscheid mede wordt
verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en
moederschap;
c.
indirect
onderscheid: indien een
ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van
een bepaald geslacht in vergelijking met andere personen bijzonder
treft.
6. Het in dit
artikel neergelegde verbod van direct onderscheid houdt mede in een
verbod op intimidatie en een verbod op seksuele
intimidatie.
7. Onder intimidatie als
bedoeld in lid 6 wordt verstaan: gedrag dat met het geslacht van een
persoon verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de
waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende,
vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt
gecreëerd.
8. Onder seksuele
intimidatie als bedoeld in lid 6 wordt verstaan: enige vorm van
verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat
als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt
aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige,
beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt
gecreëerd.
9. De werkgever mag
de werknemer die het in de leden 7 en 8 bedoelde gedrag afwijst of
lijdzaam ondergaat, niet
benadelen.
10. Het in lid 1
neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect
onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door
een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend
en noodzakelijk zijn.
{Dwingend recht}
11.
Een beding in strijd met lid 1 is nietig.
{Bewijskracht}
12.
Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid
is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel, in rechte
feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden,
dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met dit
artikel is gehandeld.
13. De leden 2 en 3
zijn niet van toepassing op het verbod van intimidatie en seksuele
intimidatie, bedoeld in lid
6.
14.
De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op lid 1 of ter zake bijstand heeft verleend.
Artikel 647
Vervallen
Artikel 648
{Gelijke behandeling,
onderscheid naar
arbeidsduur}
1.
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers op
grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden
waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan,
voortgezet dan wel opgezegd, tenzij een dergelijk
onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
{Dwingend recht}
2.
Een beding in strijd met lid 1 is nietig.
3.
Het
College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de
mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als
bedoeld in lid 1. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet
College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige
toepassing.
4. De werkgever mag de werknemer niet benadelen
wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep
heeft gedaan op het bepaalde in lid 1 of terzake bijstand heeft
verleend.
Artikel 649
{Gelijke behandeling,
onderscheid naar
tijdelijkheid van de
arbeidsovereenkomst}
1.
De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de
arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de
arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd
is.
{Dwingend recht}
2.
Een beding in strijd met lid 1 is nietig.
3.
Het
College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de
mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als
bedoeld in lid 1. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet
College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige
toepassing.
4. De werkgever mag de
werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of
buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in lid 1 of
terzake bijstand heeft
verleend.
{Uitsluiting uitzendovereenkomst}
5.
Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 is niet van toepassing op een
uitzendovereenkomst als bedoeld in
artikel 690.
Afdeling 5 Enkele bijzondere bedingen in de
arbeidsovereenkomst
Artikel 650
{Arbeidsovereenkomst,
boetebeding}
1.
De werkgever kan slechts boete stellen op de overtreding van
de voorschriften van de arbeidsovereenkomst, indien in de
arbeidsovereenkomst de voorschriften op de overtreding
waarvan boete is gesteld en het bedrag van de boete zijn
vermeld.
2.
De overeenkomst waarbij boete wordt bedongen, wordt
schriftelijk aangegaan.
3.
De overeenkomst waarbij boete is bedongen, vermeldt
nauwkeurig de bestemming van de boete. Zij mogen noch
onmiddellijk noch middellijk strekken tot persoonlijk
voordeel van de werkgever zelf of van degene aan wie de
werkgever de bevoegdheid heeft verleend om aan werknemers
een boete op te leggen.
4.
Iedere boete, in een overeenkomst bedongen, is op een
bepaald bedrag gesteld, uitgedrukt in het geld waarin het
loon in geld is vastgesteld.
5.
Binnen een week mag aan de werknemer geen hoger bedrag aan
gezamenlijke boetes worden opgelegd dan zijn in geld
vastgesteld loon voor een halve dag. Geen afzonderlijke
boete mag hoger dan dit bedrag worden gesteld.
6.
Elk beding in strijd met enige bepaling van dit artikel is
nietig. Echter mag, doch alleen ten aanzien van werknemers
wier in geld vastgesteld loon meer bedraagt dan het voor
hen geldende minimumloon bij schriftelijk aangegane
overeenkomst van de bepalingen van de leden 3, 4 en 5 worden
afgeweken. Is zulks geschied, dan zal de rechter steeds
bevoegd zijn de boete op een kleinere som te bepalen,
indien de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
7.
Ondergaat het bedrag van het loon, genoemd in lid 6,
wijziging, dan wordt de werking van bedingen waarbij van de
leden 3, 4 en 5 is afgeweken, geschorst jegens de werknemer
wiens in geld vastgesteld loon niet meer bedraagt dan het
gewijzigde bedrag van het minimumloon.
8.
Onder het stellen en bedingen van boete in de zin van dit
artikel wordt begrepen het door de werkgever bedingen van
boete als bedoeld in de artikelen 91 tot en met 94 van
Boek 6.
Artikel 651
{Arbeidsovereenkomst,
recht op schadevergoeding}
1.
De mogelijkheid een boete op te leggen laat het recht op
schadevergoeding op grond van de wet onverlet. Echter mag
de werkgever ter zake van een zelfde feit niet boete heffen
en tevens schadevergoeding vorderen.
{Dwingend recht}
2.
Elk beding in strijd met de tweede zin van lid 1 is nietig.
Artikel 652
{Arbeidsovereenkomst,
proeftijdbeding}
1.
Indien partijen een proeftijd overeenkomen, is deze voor
beide partijen gelijk.
2.
De proeftijd wordt schriftelijk overeengekomen.
3.
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste
twee maanden.
{Geen proeftijd bij
arbeidsovereenkomst
van ten hoogste zes
maanden}
4.
Er kan geen proeftijd worden overeengekomen indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor ten hoogste zes maanden.
5.
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van langer dan zes maanden kan een proeftijd worden overeengekomen van ten
hoogste:
a.een maand, indien de overeenkomst is aangegaan voor
korter dan twee jaren;
b.twee maanden, indien de overeenkomst is aangegaan
voor twee jaren of langer.
6.
Indien het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd niet op een kalenderdatum is gesteld, kan een proeftijd
worden overeengekomen van ten hoogste een maand.
{Afwijkingsmogelijkheden}
7.
Van de leden 5, onderdeel a, en 6, kan slechts bij collectieve
arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een
daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken ten nadele
van de werknemer.
{Nietigheid}
8.
Elk beding waarbij een proeftijd is overeengekomen is nietig, indien:
a.de proeftijd niet voor beide partijen gelijk is;
b.de proeftijd, anders dan bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, op langer dan een maand wordt gesteld in het geval, bedoeld in lid 5, onderdeel a;
c.de proeftijd op langer dan twee maanden wordt gesteld;
d.het beding is opgenomen in een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en dezelfde werkgever, tenzij die overeenkomst duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist dan de vorige arbeidsovereenkomst;
e.het beding is opgenomen in een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en een andere werkgever die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger van de vorige werkgever te zijn; of
f.het beding is opgenomen in een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor ten hoogste zes maanden.
Artikel 653
{Arbeidsovereenkomst,
concurrentiebeding}
1.
Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, is slechts geldig indien:
a.de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan; en
b.de werkgever dit beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer.
{Motiveringsplicht}
2.
In afwijking van lid 1, aanhef, en onderdeel a, kan een beding als bedoeld in lid 1 worden opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, indien uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
3.
De rechter kan een beding als bedoeld in lid 1 en lid 2:
a.geheel vernietigen indien het beding, bedoeld in lid 2, niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen; of
b.geheel of gedeeltelijk vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
{Ernstig verwijtbaar
handelen of nalaten
werkgever}
4.
Aan een beding als bedoeld in lid 1 of lid 2 kan de werkgever geen rechten ontlenen, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Vergoeding}
5.
Indien een beding als bedoeld in lid 1 of lid 2 de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn, kan de rechter steeds bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking aan de werknemer een vergoeding moet betalen. De rechter stelt de hoogte van deze vergoeding met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid vast. De vergoeding is niet verschuldigd, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Afdeling 6 Enkele bijzondere verplichtingen van
de werkgever
Artikel 654
{Kosten sluiten arbeidsovereenkomst}
1.
Wanneer een arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan
of gewijzigd, zijn de kosten van het geschrift en andere
bijkomende kosten ten laste van de werkgever.
2.
De werkgever is verplicht kosteloos een volledig, door hem
ondertekend, afschrift van het geschrift waarbij de
arbeidsovereenkomst is aangegaan of gewijzigd, aan de
werknemer te verstrekken.
Artikel 655
{Arbeidsovereenkomst,
informatieplicht
werkgever}
1.
De werkgever is verplicht aan de werknemer een schriftelijke of elektronische
opgave te verstrekken met ten minste de volgende gegevens:
a.naam en woonplaats van partijen;
b.de plaats of plaatsen waar de arbeid wordt verricht;
c.de functie van de werknemer of de aard van zijn arbeid;
d.het tijdstip van indiensttreding;
e.indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is
gesloten, de duur van de overeenkomst;
f.de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening
van de aanspraak;
g.de duur van de door partijen in acht te nemen
opzegtermijnen of de wijze van berekening van deze termijnen;
h.het loon en de termijn van uitbetaling alsmede,
indien het loon afhankelijk is van de uitkomsten
van de te verrichten arbeid, de per dag of per week
aan te bieden hoeveelheid arbeid, de prijs per stuk
en de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering is gemoeid;
i.de gebruikelijke arbeidsduur per dag of per week;
j.of de werknemer gaat deelnemen aan een pensioenregeling;
k.indien de werknemer voor een langere termijn dan een
maand werkzaam zal zijn buiten Nederland, mede de
duur van die werkzaamheid, de huisvesting, de
toepasselijkheid van de Nederlandse sociale
verzekeringswetgeving dan wel opgave van de voor de
uitvoering van die wetgeving verantwoordelijke
organen, de geldsoort waarin betaling zal
plaatsvinden, de vergoedingen waarop de werknemer
recht heeft en de wijze waarop de terugkeer geregeld is;
l.de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan;
m.of de arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is
als bedoeld in artikel
690.
2.
Voor zover de gegevens, bedoeld in lid 1, onderdelen a tot en met j, zijn vermeld in een schriftelijk
aangegane arbeidsovereenkomst of in de opgave, bedoeld in
artikel 626,
kan vermelding achterwege blijven. Voor zover de gegevens,
bedoeld in het eerste lid, onderdelen f tot en met i, zijn vermeld in een toepasselijke
collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens
een daartoe bevoegd bestuursorgaan, kan worden volstaan met
een verwijzing naar deze overeenkomst of regeling.
3.
De
werkgever verstrekt de opgave binnen een maand na de aanvang van de
werkzaamheden of zo veel eerder als de overeenkomst eindigt. De
gegevens, bedoeld in lid 1, onderdeel k, worden verstrekt voor het
vertrek. De opgave wordt door de werkgever ondertekend. Indien de
opgave elektronisch wordt verstrekt, is deze voorzien van een gekwalificeerde handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG (PbEU 2014, L 257). Wijziging in de gegevens wordt binnen een maand
nadat de wijziging van kracht is geworden, aan de werknemer
schriftelijk of elektronisch medegedeeld, tenzij deze voortvloeit uit
wijziging van een wettelijk voorschrift, collectieve
arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd
bestuursorgaan.
4.
Indien de overeenkomst betreft het doorgaans op minder dan
vier
dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
verrichten van huishoudelijke of persoonlijke diensten ten
behoeve van een natuurlijk persoon, behoeft de werkgever
slechts op verlangen van de werknemer de gegevens te
verstrekken.
5.
De werkgever die weigert de opgave te verstrekken of daarin
onjuiste mededelingen opneemt, is jegens de werknemer
aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
{Schakelbepaling}
6.
De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing
op een overeenkomst die de voorwaarden regelt van een of
meer arbeidsovereenkomsten die partijen zullen sluiten
indien na oproep arbeid wordt verricht, en op het aangaan
van een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst, al
dan niet gevolgd door andere soortgelijke overeenkomsten,
waarbij de ene partij, natuurlijk persoon, zich verbindt
voor de andere partij tegen beloning arbeid te verrichten,
tenzij deze overeenkomst wordt aangegaan in beroep of
bedrijf. Op de in dit lid bedoelde overeenkomsten is
artikel 654 van
overeenkomstige toepassing.
7.
Indien lid 6 van toepassing is, wordt in de opgave, bedoeld in lid 1, tevens vermeld welke overeenkomst
is aangegaan.
8.
De
werkgever verstrekt de elektronische opgave op zodanige wijze dat deze
door de werknemer kan worden opgeslagen en voor hem toegankelijk is ten
behoeve van latere
kennisneming.
9.
Voor
het verstrekken van een elektronische opgave is uitdrukkelijke
instemming van de werknemer
vereist.
{Dwingend recht}
10.
Een beding in strijd met dit artikel is nietig.
Artikel 656
{Arbeidsovereenkomst,
getuigschrift}
1.
De werkgever is verplicht bij het einde van de
arbeidsovereenkomst de werknemer op diens verzoek een
getuigschrift uit te reiken.
2.
Het getuigschrift vermeldt:
a.de aard van de verrichte arbeid en de arbeidsduur
per dag of per week;
b.de begindatum en de einddatum van het dienstverband;
c.een opgave van de wijze waarop de werknemer aan zijn
verplichtingen heeft voldaan;
d.een opgave van de wijze waarop de
arbeidsovereenkomst is geëindigd;
e.indien de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft
opgezegd, de reden daartoe.
3.
De in lid 2, onderdelen c,
d en e, genoemde gegevens worden slechts op
verzoek van de werknemer in het getuigschrift vermeld.
{Vermelden transitievergoeding}
4.
Indien de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en hij in verband daarmee een vergoeding aan de werkgever verschuldigd is, is de werkgever gerechtigd dit in het getuigschrift te vermelden.
5.
De werkgever die weigert het gevraagde getuigschrift af te
geven, nalaat aan een verzoek als bedoeld in lid 3 te
voldoen, in het getuigschrift door opzet of schuld onjuiste
mededelingen opneemt of het getuigschrift van een kenmerk
voorziet of op een bepaalde wijze inricht om daarmee
aangaande de werknemer enige mededeling te doen die niet in
de bewoordingen van het getuigschrift is vervat, is zowel
jegens de werknemer als jegens derden aansprakelijk voor de
daardoor veroorzaakte schade.
{Dwingend recht}
6.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
Artikel 657
{Arbeidsovereenkomst,
informatieplicht
vacatures}
1.
De werkgever is verplicht de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van een vacature terzake
van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst
als bedoeld in
artikel 690.
Artikel 658
{Arbeidsongevallen}
1.
De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en
gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet
verrichten, op zodanige wijze in te richten en te
onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid
zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te
verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat
de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
{Aansprakelijkheid voor schade}
2.
De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de
schade die de werknemer in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid
1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in
belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste
roekeloosheid van de werknemer.
{Dwingend recht }
3.
Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek
6, bepaalt over de aansprakelijkheid van
de werkgever kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
4.
Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid
laat verrichten door een persoon met wie hij geen
arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot
en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de
uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter
is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van de
eerste zin van dit lid.
Artikel 658a
{Re-integratieverplichtingen voor
arbeidsongeschikte
werknemer}
1. De
werkgever bevordert ten aanzien van de werknemer die in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid
te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien
vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het
bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is,
bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer
jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, artikel 71a,
negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of
artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende
arbeid in het bedrijf van een andere werkgever, tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak,
bedoeld in lid 1, is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige
maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als
redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid
te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende
arbeid te verrichten.
3. Uit hoofde
van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in lid 1, stelt de werkgever
in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak op als bedoeld
in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 25, tweede lid, van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen, tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de werknemer regelmatig geëvalueerd en zo nodig
bijgesteld.
{Passende arbeid,
definitie}
4. Onder passende arbeid
als bedoeld in lid 1 en 2 wordt verstaan alle arbeid die voor de
krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard
niet van hem kan worden gevergd.
5.
De
werkgever en degene door wie de werkgever zich op grond van de
artikelen 13, 14 en 14a van de Arbeidsomstandighedenwet laat bijstaan,
verstrekken een re-integratiebedrijf als bedoeld in artikel 1 van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen gegevens voor zover deze
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de door de werkgever aan dit
bedrijf opgedragen werkzaamheden, alsmede het burgerservicenummer van de persoon
wiens inschakeling in de arbeid door dat re-integratiebedrijf wordt
bevorderd. Het re-integratiebedrijf verwerkt deze gegevens slechts voor
zover dat noodzakelijk is voor deze werkzaamheden en gebruikt slechts
met dat doel het burgerservicenummer bij die
verwerking.
{Eigenrisicodrager}
6. Dit artikel is
van overeenkomstige toepassing op de eigenrisicodrager, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen
a, b en c, van die wet, die laatstelijk met hem een arbeidsovereenkomst
zijn aangegaan, gedurende de
periode dat de eigenrisicodrager aan die
personen ziekengeld moet
betalen.
Artikel 658b
{Deskundigenverklaring}
1.
De rechter wijst een vordering tot nakoming van de verplichting, bedoeld
in artikel 658a lid
2, af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd
van een deskundige, benoemd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, omtrent de nakoming van die verplichting door de werkgever.
2.
Lid 1 geldt niet indien de nakoming niet wordt betwist of het overleggen
van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
3.
De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn onderzoek
onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
4.
De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn onderzoek
van belang zijnde inlichtingen over de werknemer inwinnen bij de behandelend
arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde inlichtingen voor
zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer niet onevenredig
wordt geschaad.
5.
De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat
de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of
aanvult.
6.
De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste
lid slechts in de kosten van de werkgever, bedoeld in artikel 237 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, veroordeeld in geval van kennelijk
onredelijk gebruik van procesrecht.
7.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een
daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid
bedoelde deskundige door een ander dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen wordt aangewezen.
Artikel 658c
{Bescherming
klokkenluider}
De werkgever mag de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.
Afdeling 7 Enkele bijzondere verplichtingen van
de werknemer
Artikel 659
{Arbeidsverplichting
werknemer}
1.
De werknemer is verplicht de arbeid zelf te verrichten; hij
kan zich daarin niet dan met toestemming van de werkgever
door een derde doen vervangen.
2.
De rechtsvordering tot nakoming van de arbeidsverplichting
van de werknemer onder de bepaling van een dwangsom of van
gijzeling is niet toegelaten.
Artikel 660
{Instructierecht
werkgever}
De werknemer is verplicht zich te houden aan de voorschriften
omtrent het verrichten van de arbeid alsmede aan die welke
strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming
van de werkgever, door of namens de werkgever binnen de grenzen
van algemeen verbindende voorschriften, of overeenkomst aan hem,
al dan niet tegelijk met andere werknemers, gegeven.
Artikel 660a
{Verplichtingen
werknemer bij ziekte}
1. De werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, is verplicht:
a.gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en
mee te werken aan door de werkgever of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld
in artikel 658a lid
2;
b.zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 658a lid
3;
c.passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid
4 te verrichten waartoe de werkgever
hem in de gelegenheid stelt.
2.
Lid 1, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 661
{Aansprakelijkheid
werknemer voor
schade aan werkgever
of derde}
1.
De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst
schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens
wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden,
is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk,
tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste
roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan,
mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders
voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
2.
Afwijking van lid 1 en van artikel 170 lid 3 van Boek
6 ten nadele van de werknemer is slechts
mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor
zover de werknemer te dier zake verzekerd is.
Afdeling 8 Rechten van de werknemer bij overgang
van een onderneming
Artikel 662
{Werkingssfeer en
definities}
1.
In afwijking van
artikel 615 is deze afdeling ook van
toepassing op de werknemer die arbeid verricht in een onderneming die in stand
wordt gehouden door staat, provincie, gemeente, waterschap of enig ander
publiekrechtelijk lichaam.
2.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a.overgang: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie
of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt;
b.economische eenheid: een geheel van georganiseerde middelen,
bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk
economische activiteit.
3.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt een vestiging of een
onderdeel van een onderneming of vestiging beschouwd als een onderneming.
Artikel 663
{Behoud van rechten bij
overgang onderneming}
Door de overgang van een onderneming gaan de rechten en
verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die
onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem
en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de
verkrijger. Evenwel is die werkgever nog gedurende een jaar na
de overgang naast de verkrijger hoofdelijk verbonden voor de
nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die
zijn ontstaan vóór dat tijdstip.
Artikel 664
{Pensioen bij overgang
onderneming}
1.
Artikel 663, eerste
volzin, is niet van toepassing op rechten
en verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit een pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van
de Pensioenwet indien:
a.de
verkrijger aan de werknemer, bedoeld in artikel 663, een zelfde aanbod
doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, als hij reeds voor
het tijdstip van overgang heeft gedaan aan zijn
werknemers;
b.de verkrijger op grond van artikel 2 van de Wet
verplichte deelneming in een
bedrijfstakpensioenfonds 2000,
verplicht is deel te nemen in een
bedrijfstakpensioenfonds en de werknemer, bedoeld in
artikel
663, gaat deelnemen in dat fonds;
c.bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling
door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan is
afgeweken van de
pensioenovereenkomst,
bedoeld in de aanhef.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de werknemer,
bedoeld in artikel 663,
voor de overgang op grond van artikel 2 van de Wet verplichte
deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
2000, verplicht is deel te nemen in een
bedrijfstakpensioenfonds en deze zelfde verplichting blijft
gelden na de overgang.
{Spaarregeling bij
overgang onderneming}
3.
Artikel 663,
eerste volzin, is niet van toepassing op rechten en
verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit een
spaarregeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de
Pensioen- en spaarfondsenwet zoals de Pensioen- en spaarfondsenwet luidde op de dag voorafgaand aan
de inwerkingtreding van
de Pensioenwet indien de
verkrijger de werknemer, bedoeld in artikel 663,
opneemt in de spaarregeling die reeds voor het tijdstip van
overgang gold voor zijn werknemers.
Artikel 665
{Aanmerkelijke
wijziging ten nadele,
toerekening
beëindiging}
Met het oog op de toepassing van artikel 673 geldt de arbeidsovereenkomst als beëindigd of niet voortgezet op initiatief van de werkgever, indien de overgang van de onderneming een aanmerkelijke wijziging van de arbeidsvoorwaarden ten nadele van de werknemer tot gevolg heeft en om die reden:
a.de arbeidsovereenkomst door of op verzoek van de werknemer is beëindigd; of
b.de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
Artikel 665a
{Informatieplicht bij
overgang onderneming}
Indien in een onderneming geen ondernemingsraad is ingesteld, noch een
personeelsvertegenwoordiging is ingesteld krachtens
artikel 35c, eerste lid, of
artikel 35d, eerste lid, van de Wet op de
ondernemingraden, stelt de werkgever de eigen werknemers die
betrokken zijn bij de overgang van de onderneming tijdig in kennis van
a.het voorgenomen besluit tot overgang;
b.de voorgenomen datum van de overgang;
c.de reden van de overgang;
d.de juridische, economische, en sociale gevolgen van de overgang voor
de werknemers, en
e.de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.
Artikel 666
{Uitzonderingen}
De artikelen 662 tot en met 665 en 670 lid 8 zijn niet van toepassing op de overgang van een onderneming indien:
a.de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort;
b.de werkgever een entiteit is als bedoeld in artikel 3A:2 van de Wet op het financieel toezicht en ten aanzien van die werkgever het instrument van overgang van de onderneming, het instrument van de overbruggingsinstelling of het instrument van afsplitsing van activa, bedoeld in artikel 3A:28, 3A:37 onderscheidenlijk 3A:41 van de Wet op het financieel toezicht wordt toegepast; of
c.de werkgever een bank of verzekeraar is in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en ten aanzien van die werkgever de noodregeling, bedoeld in afdeling 3.5.5 van die wet is uitgesproken, de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b, heeft verleend, of indien de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163m, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van die wet heeft verleend en de bewindvoerders overgaan tot liquidatie.
Artikel 666a
{Rechten van zeevarenden bij overgang van een onderneming}
1.
Deze afdeling is van toepassing op de overgang van een zeeschip als onderdeel van de overgang van een onderneming, indien de verkrijger onder de territoriale werkingssfeer van het Verdrag van de Europese Unie valt of de overgegane onderneming onder die werkingssfeer blijft.
2.
Deze afdeling is niet van toepassing, indien de overgang uitsluitend een of meer zeeschepen betreft.
Afdeling 9 Einde van de arbeidsovereenkomst
Artikel 667
{Arbeidsovereenkomst,
einde van rechtswege}
1.
Een arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege, wanneer de
tijd is verstreken bij overeenkomst of bij de wet aangegeven.
2.
Voorafgaande opzegging is in dat geval nodig:
a.indien zulks bij schriftelijk aangegane overeenkomst
is bepaald;
b.indien volgens de wet of het gebruik opzegging
behoort plaats te vinden en daarvan niet, waar
zulks geoorloofd is, bij schriftelijk aangegane
overeenkomst is afgeweken.
{Tussentijdse
opzegging}
3.
Een arbeidsovereenkomst als bedoeld in lid 1 kan slechts
tussentijds worden opgezegd indien voor ieder der partijen
dat recht schriftelijk is overeengekomen.
{Ragetlie-regel}
4.
Indien een voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst, die anders dan door opzegging als bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdelen a tot en met h, of artikel 40 van de Faillissementswet of door ontbinding door de rechter is geëindigd, aansluitend of na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden is opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, is in afwijking van lid 1 voor de beëindiging van die opvolgende arbeidsovereenkomst opzegging nodig. De termijn van opzegging wordt berekend vanaf het tijdstip van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit lid is niet van toepassing indien de voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemer op grond van een daartoe strekkend beding.
{Ragetlie-regel bij
opvolgend
werkgeverschap}
5.
Van arbeidsovereenkomsten die elkaar hebben opgevolgd als bedoeld in lid
4 is eveneens sprake indien eenzelfde werknemer
achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende
werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, redelijkerwijze geacht moeten worden ten
aanzien van de verrichte arbeid elkaars opvolger te zijn.
{Opzegging van
arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd}
6.
Voor de beëindiging van een voor onbepaalde tijd aangegane
arbeidsovereenkomst is voorafgaande opzegging nodig.
{Nietige bedingen}
7.
Een beding, krachtens hetwelk de arbeidsovereenkomst van
rechtswege eindigt wegens het in het huwelijk treden van de
werknemer of wegens het aangaan van een geregistreerd
partnerschap door de werknemer, is nietig.
8.
Een beding, krachtens hetwelk de arbeidsovereenkomst van
rechtswege eindigt wegens zwangerschap of bevalling van de
werkneemster, is nietig.
Artikel 668
{Aanzegverplichting
arbeidsovereenkomst
bepaalde tijd}
1.
De werkgever informeert de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt:
a.over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en
b.bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
2.
Lid 1 is niet van toepassing, indien:
a.bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze eindigt op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld; of
b.de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden.
{Schending aanzegverplichting,
vergoeding}
3.
Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, aanhef en onderdeel a, in het geheel niet is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Indien de werkgever die verplichting niet tijdig is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd. De vergoeding is verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de verplichting op grond van lid 1 is ontstaan. De vergoeding is niet langer verschuldigd, indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.
4.
De arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, indien:
a.de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 667, lid 1, wordt voortgezet en de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, onderdeel a of b, niet is nagekomen; of
b.de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 2, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 667, lid 1, door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet.
5.
Lid 4, onderdeel b, geldt tevens wanneer in de gevallen waarin opzegging nodig is, tijdige opzegging achterwege blijft en de gevolgen van de voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet uitdrukkelijk zijn geregeld.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat voor de toepassing van lid 3 wordt verstaan onder loon.
Artikel 668a
{Ketenregeling}
1.
Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a.arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van
ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze
tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de
laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b.meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
{Opvolgend werkgeverschap}
2.
Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3.
Lid 1, onderdeel a, is niet van toepassing op een
arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste drie maanden die onmiddellijk
volgt op een tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor 24 maanden of langer.
4.
De termijn van opzegging wordt berekend vanaf het tijdstip van
totstandkoming van de eerste arbeidsovereenkomst als bedoeld onder a of b van
lid 1.
{Afwijking bij cao}
5.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode van 24 maanden, bedoeld in lid 1, onderdeel a, worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden en kan het aantal van drie, bedoeld in lid 1, onderdeel b, worden verhoogd naar ten hoogste zes, indien:
a.het betreft een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690; of
b.uit die overeenkomst of regeling blijkt dat voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies of functiegroepen de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering deze verlenging of verhoging vereist.
6.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan van lid 2 worden afgeweken ten nadele van de werknemer.
{Afwijking
ketenregeling
bestuurder}
7.
Bij schriftelijke overeenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan ten nadele van de bestuurder van een rechtspersoon worden afgeweken van de periode, bedoeld in lid 1, onderdeel a.
{Uitsluiting
ketenregeling bij
ministeriële regeling}
8.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan dit artikel buiten toepassing worden verklaard voor bepaalde functies in een bedrijfstak indien Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij ministeriële regeling deze functies heeft aangewezen, omdat het voor die functies in die bedrijfstak bestendig gebruik is en vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van die functies noodzakelijk is de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, niet zijnde uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 690. Bij die regeling kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan het buiten toepassing verklaren, bedoeld in de eerste zin.
{Afwijking ketenregeling voor educatie
werknemer}
9.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan voor daarin aangewezen arbeidsovereenkomsten die uitsluitend of overwegend zijn aangegaan omwille van de educatie van de werknemer dit artikel geheel of gedeeltelijk niet van toepassing worden verklaard.
{Afwijking ketenregeling voor leerweg}
10.
Dit artikel is niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
{Afwijking ketenregeling voor
werknemers < 18}
11.
Dit artikel is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst met een werknemer die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, indien de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uur per week heeft bedragen.
12.
De periode, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd tot ten hoogste 48 maanden, en het aantal, bedoeld in lid 1, onderdeel b, bedraagt ten hoogste zes, indien het betreft een arbeidsovereenkomst met een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Voor de vaststelling of de in dit lid bedoelde periode of het bedoelde aantal arbeidsovereenkomsten is overschreden worden alleen arbeidsovereenkomsten in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd.
13.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kunnen de tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste drie maanden, voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.
Artikel 669
{Opzegging
arbeidsovereenkomst,
redelijke grond,
herplaatsing- en
scholingsplicht}
1.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in lid 3, onderdeel e.
2.
Herplaatsing, bedoeld in lid 1, is niet vereist, indien de werknemer een geestelijk ambt bekleedt.
{Redelijke gronden voor opzegging}
3.
Onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan:
a.het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b.ziekte of gebreken van de werknemer waardoor hij niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten, mits de periode, bedoeld in artikel 670, leden 1 en 11, is verstreken en aannemelijk is dat binnen 26 weken, of bij een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, 6 weken, geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht;
c.het bij regelmaat niet kunnen verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebreken van de werknemer met voor de bedrijfsvoering onaanvaardbare gevolgen, mits het bij regelmaat niet kunnen verrichten van de bedongen arbeid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer en aannemelijk is dat binnen 26 weken, of bij een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, 6 weken, geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht;
d.de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer;
e.verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
f.het weigeren van de werknemer de bedongen arbeid te verrichten wegens een ernstig gewetensbezwaar, mits aannemelijk is dat de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht;
g.een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
h.andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
{Opzegging wegens
bereiken pensioengerechtigde leeftijd}
4.
Tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, kan de werkgever de arbeidsovereenkomst, die is ingegaan voor het bereiken van een tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd, eveneens opzeggen in verband met of na het bereiken van de tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd.
{Ministeriële regelingen}
5.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden:
a.nadere regels gesteld met betrekking tot een redelijke grond voor opzegging, de herplaatsing van de werknemer en de redelijke termijn, bedoeld in lid 1, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar categorieën van werknemers;
b.regels gesteld voor het bepalen van de volgorde van opzegging bij het vervallen van arbeidsplaatsen, bedoeld in lid 3, onderdeel a.
{Cao-ontslagcommissie}
6.
De regels, bedoeld in lid 5, onderdeel b, zijn niet van toepassing indien bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, andere regels worden gesteld voor het bepalen van de volgorde van opzegging bij het vervallen van arbeidsplaatsen, bedoeld in lid 3, onderdeel a, en een onafhankelijke commissie als bedoeld in artikel 671a, lid 2, wordt aangewezen.
{Opzegging tijdens proeftijd}
7.
Dit artikel is niet van toepassing op een opzegging tijdens de proeftijd.
Artikel 670
{Opzegverbod tijdens
ziekte}
1.
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer
ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de
ongeschiktheid:
a.ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, of
b.een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door de commissie, bedoeld in artikel 671a, lid 2, is ontvangen.
Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel a bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dat onderdeel genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak gedurende welke de werkgever niet kan opzeggen niet meer bedraagt dan twee jaren.
Voor de berekening van de termijn, bedoeld in
onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschapsverlof en perioden van ongeschiktheid tijdens het
zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, tweede en
derde lid, van de Wet arbeid en zorg, niet in aanmerking genomen.
Voorts worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid, anders dan bedoeld in de vorige zin, samengeteld, indien zij
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of
indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel
3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde oorzaak.
{Opzegverbod tijdens
zwangerschap}
2.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werkneemster niet
opzeggen gedurende de zwangerschap. De werkgever kan ter staving van de
zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.
Voorts kan de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet
opzeggen gedurende de periode waarin zij bevallingsverlof als bedoeld in
artikel 3:1, derde lid, van de Wet arbeid en
zorg geniet en na werkhervatting, gedurende het tijdvak van
zes weken aansluitend op dat bevallingsverlof, dan wel aansluitend op een
periode van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid die haar oorzaak vindt
in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap en die aansluit op dat
bevallingsverlof. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorts niet opzeggen gedurende de periode dat hij verlof geniet als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg.
{Opzegverbod tijdens
dienstplicht}
3.
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer
verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij als dienstplichtige
is opgeroepen ter vervulling van zijn militaire dienst of vervangende dienst.
{Opzegverbod tijdens
lidmaatschap
medezeggenschapsorgaan}
4.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet
opzeggen met de werknemer die lid is
van:
1°.een ondernemingsraad, een centrale
ondernemingsraad, een groepsondernemingsraad, een vaste commissie van
die raden of van een onderdeelcommissie van de ondernemingsraad, of van
een personeelsvertegenwoordiging;
2°.een bijzondere onderhandelingsgroep of een
Europese ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Europese
ondernemingsraden, dan wel die krachtens die wet optreedt als
vertegenwoordiger bij een andere wijze van informatieverstrekking en
raadpleging van werknemers;
3°.een bijzondere onderhandelingsgroep, of
een SE-ondernemingsraad of als werknemersvertegenwoordiger lid is van
het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SE als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet rol werknemers bij
Europese rechtspersonen, dan wel die krachtens
die wet optreedt als vertegenwoordiger bij een andere wijze van
informatieverstrekking en raadpleging van
werknemers;
4°.een bijzondere
onderhandelingsgroep, of een SCE-ondernemingsraad of als
werknemersvertegenwoordiger lid is van het toezichthoudend of het
bestuursorgaan van de SCE als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet rol
werknemers bij Europese rechtspersonen dan wel die krachtens hoofdstuk
2 van die wet optreedt als vertegenwoordiger bij een andere wijze van
informatieverstrekking en raadpleging van
werknemers.
Indien de werkgever aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging
een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste volzin op die secretaris van
overeenkomstige toepassing. Indien de werkgever aan de ondernemingsraad een
secretaris heeft toegevoegd, is de eerste volzin van dit lid van
overeenkomstige toepassing op die secretaris.
{Opzegverbod wegens
vakbondslidmaatschap/activiteiten}
5.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het
lidmaatschap van de werknemer van een vereniging van werknemers die krachtens
haar statuten ten doel heeft de belangen van de leden als werknemer te
behartigen dan wel wegens het verrichten van of deelnemen aan activiteiten ten
behoeve van die vereniging, tenzij die activiteiten in de arbeidstijd van de
werknemer worden verricht zonder toestemming van de werkgever.
{Opzegverbod wegens
politiek verlof}
6.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de werknemer die daarvoor
verlof heeft, niet opzeggen wegens het bijwonen van vergaderingen als bedoeld
in
artikel 643. Hetzelfde geldt indien
tussen partijen geen overeenstemming over het verlof bestaat zolang de rechter
omtrent het verlof niet heeft beschikt.
{Opzegverbod wegens
zorg- en ouderschapsverlof}
7. De
werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de
omstandigheid dat de werknemer zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg, zijn recht op adoptieverlof of verlof
voor het opnemen van een pleegkind als bedoeld in artikel 3:2 van de
Wet arbeid en zorg, op kort- en langdurend zorgverlof als bedoeld in
hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg, dan wel zijn recht op
ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg
geldend
maakt.
{Opzegverbod wegens
overgang van
onderneming}
8.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de in zijn onderneming
werkzame werknemer niet opzeggen wegens de in
artikel 662, lid 2, onderdeel a,
bedoelde overgang van die onderneming.
{Opzegverbod wegens
verrichten
zondagsarbeid}
9.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de
omstandigheid dat de werknemer geen instemming verleent aan het werken op
zondag als bedoeld in artikel 5:6, tweede lid, tweede zin of vierde
lid, tweede zin, van de
Arbeidstijdenwet.
{Opzegverbod wegens
kandidaatlidmaatschap
medezeggenschapsorgaan of ex-lidmaatschap
medezeggenschapsorgaan}
10.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die:
a.geplaatst is op een kandidatenlijst voor een ondernemingsraad dan wel een personeelsvertegenwoordiging of korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad, van een centrale ondernemingsraad, van een groepsondernemingsraad of van een commissie van die raden, van een personeelsvertegenwoordiging of van een bijzondere onderhandelingsgroep of een Europese ondernemingsraad, een SE-ondernemingsraad of een SCE-ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Europese ondernemingsraden respectievelijk de hoofdstukken 1 respectievelijk 2 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen dan wel korter dan twee jaar geleden krachtens een van die wetten is opgetreden als vertegenwoordiger bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers;
b.lid is van een voorbereidingscommissie van een ondernemingsraad, van een centrale ondernemingsraad of van een groepsondernemingsraad;
c.als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, leden 1 en 2, van de Arbeidsomstandighedenwet of als deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, lid 1, van die wet werkzaam is; of
d.als een functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens werkzaam is.
{Verlenging wachttijd}
11.
De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
a.met de
duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64,
eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt
gedaan dan in of op grond van dat artikel is
voorgeschreven;
b.met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel
19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien
die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd;
en
c.met de duur van het
tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a,
negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft
vastgesteld.
{SE-ondernemingsraad}
12. Voor de
toepassing van lid 4 en lid 10 wordt tevens onder de
SE-ondernemingsraad verstaan: het orgaan dat de werknemers
vertegenwoordigt in een SE die haar statutaire zetel heeft in een
andere lidstaat, en dat is ingesteld krachtens de bepalingen in het
nationale recht van die lidstaat ter omzetting van de richtlijn nr.
2001/86 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 tot
aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking
tot de rol van de werknemers (PbEG L
294).
{SCE-ondernemingsraad}
13. Voor de toepassing van het vierde lid en lid 10 wordt tevens onder de SCE-ondernemingsraad verstaan: het
orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt in een SCE die haar
statutaire zetel heeft in een andere lidstaat, en dat is ingesteld
krachtens de bepalingen in het nationale recht van die lidstaat ter
omzetting van de richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese
Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van de
Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van
de werknemers (PbEG L
207).
{Afwijking bij cao}
14.
Van lid 3 kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 670a
{Beperking
opzegverboden}
1.
Artikel 670, lid 1, onderdeel a, is niet van toepassing, indien de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a, weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 629, lid 7, de betaling van het loon heeft gestaakt.
2.
Artikel 670, leden 1 tot en met 4 en lid 10, en daarmee naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift, zijn niet van toepassing, indien:
a.de werknemer schriftelijk heeft ingestemd met de opzegging;
b.het een opzegging gedurende de proeftijd betreft;
c.de opzegging geschiedt op grond van artikel 677, lid 1;
d.de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, met dien verstande dat de opzegging niet kan betreffen de werkneemster die zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg; of
e.de opzegging geschiedt op grond van artikel 669, lid 4, voor zover de opzegging geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben.
3.
Indien de opzegging geschiedt op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, anders dan wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, en de werknemer ten minste 26 weken werkzaam is geweest op de arbeidsplaats die vervalt:
a.is artikel 670, lid 2, niet van toepassing, indien de werkzaamheden van het onderdeel van de onderneming waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is, worden beëindigd, met dien verstande dat de opzegging niet kan betreffen de werkneemster die zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg;
b.is artikel 670, lid 3, niet van toepassing, indien de werkzaamheden van het onderdeel van de onderneming waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is, worden beëindigd;
c.is artikel 670, leden 4 en 10, niet van toepassing.
4.
Lid 3 is van overeenkomstige toepassing op opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift die naar aard en strekking vergelijkbaar zijn met de opzegverboden, bedoeld in lid 3.
5.
De werknemer heeft het recht zijn instemming als bedoeld in lid 2, onderdeel a, binnen veertien dagen na de dagtekening ervan zonder opgaaf van redenen door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring te herroepen.
6.
Op de schriftelijke instemming, bedoeld in lid 2, onderdeel a, is artikel 671, leden 3 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing.
7.
De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op de bestuurder van een rechtspersoon, indien herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, noch op een bestuurder van een vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon.
8.
Elk beding waarbij het recht, bedoeld in lid 5, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 670b
{Beëindigingsovereenkomst}
1.
Een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is slechts geldig indien deze schriftelijk is aangegaan.
{Ontbinding
beëindigingsovereenkomst zonder opgaaf
van redenen}
2.
Indien de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, heeft de werknemer het recht om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring te ontbinden.
3.
De werkgever vermeldt in de overeenkomst, bedoeld in lid 1, het recht, bedoeld in lid 2, bij gebreke waarvan de termijn, bedoeld in lid 2, drie weken bedraagt.
4.
De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing, indien partijen binnen zes maanden na een ontbinding als bedoeld in lid 2 of een herroeping als bedoeld in artikel 671, lid 2, opnieuw een overeenkomst als bedoeld in lid 1 aangaan.
5.
De leden 2 tot en met 4 zijn niet van toepassing op de bestuurder van een rechtspersoon, indien herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, noch op een bestuurder van een vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon.
6.
Elk beding waarbij het recht, bedoeld in lid 2, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 671
{Geen opzegging zonder
instemming
werknemer,
uitzonderingen}
1.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij:
a.voor de opzegging toestemming is verleend als bedoeld in artikel 671a;
b.de opzegging geschiedt gedurende de proeftijd;
c.de opzegging geschiedt op grond van artikel 677, lid 1;
d.de opzegging een werknemer betreft die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, waarbij onder het verrichten van diensten mede wordt verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden;
e.de opzegging een bestuurder van een rechtspersoon betreft van wie herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is of een bestuurder van een vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon;
f.de opzegging een werknemer die een geestelijk ambt bekleedt betreft;
g.de opzegging geschiedt op grond van artikel 669, lid 4; of
h.de opzegging een werknemer betreft, werkzaam bij een bijzondere school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1.1.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.1. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de reden voor de opzegging is gelegen in handelen of nalaten van de werknemer dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de desbetreffende school of instelling, mits voor de opzegging toestemming is verleend door een van de werkgever onafhankelijke en onpartijdige commissie waarop de regels, bedoeld in artikel 671a, lid 2, onderdelen a tot en met d, van overeenkomstige toepassing zijn.
{Herroeping
instemming}
2.
De werknemer heeft het recht zijn instemming als bedoeld in lid 1 binnen veertien dagen na de dagtekening ervan zonder opgaaf van redenen door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring te herroepen.
3.
Indien de werkgever de werknemer niet uiterlijk twee werkdagen na de instemming schriftelijk wijst op het recht, bedoeld in lid 2, bedraagt de termijn, bedoeld in lid 2, drie weken.
4.
Voor zover op grond van lid 1 de instemming vereist was voor een rechtsgeldige opzegging, wordt na een herroeping als bedoeld in lid 2 de opzegging geacht niet te hebben plaatsgevonden.
5.
De leden 2 tot en met 4 zijn niet van toepassing, indien de werknemer binnen zes maanden na een herroeping op grond van lid 2 of een ontbinding als bedoeld in artikel 670b, lid 2, opnieuw schriftelijk instemt met de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
6.
Elk beding waarbij de voorwaarde van de schriftelijke instemming, bedoeld in lid 1, of het recht, bedoeld in lid 2, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 671a
{Toestemming UWV
voor opzegging}
1.
De werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a of b, verzoekt hiervoor schriftelijk toestemming aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
{Cao-ontslagcommissie}
2.
Indien bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan een van de werkgever onafhankelijke en onpartijdige commissie is aangewezen, verzoekt de werkgever, in afwijking van lid 1, de toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, aan die commissie. In de collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan waarin die commissie wordt aangewezen, worden regels gesteld met betrekking tot:
a.hoor en wederhoor;
b.de vertrouwelijke behandeling van overgelegde gegevens;
c.redelijke termijnen voor reacties van werkgever en werknemer; en
d.een redelijke beslistermijn.
{Ten minste twee jaar
volledige rechtsbevoegdheid}
3.
De collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 2, is afgesloten met een of meer verenigingen van werknemers die in de onderneming of bedrijfstak werkzame personen onder hun leden tellen, die krachtens hun statuten ten doel hebben de belangen van hun leden als werknemers te behartigen, die als zodanig in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam zijn en ten minste twee jaar in het bezit zijn van volledige rechtsbevoegdheid. Ten aanzien van een vereniging van werknemers die krachtens haar statuten geacht kan worden een voortzetting te zijn van een of meer andere verenigingen van werknemers met volledige rechtsbevoegdheid, wordt de duur van de volledige rechtsbevoegdheid van die vereniging of verenigingen voor de vaststelling van de tijdsduur van twee jaar mede in aanmerking genomen.
{Aanvang datum
procedure}
4.
De beslissing op het verzoek, bedoeld in lid 1 of lid 2, wordt gelijktijdig schriftelijk uitgebracht aan de werkgever en de werknemer onder vermelding van de datum waarop het volledige verzoek, bedoeld in lid 1 of lid 2, is ontvangen.
{Ontslagvolgorde}
5.
De toestemming om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, wordt slechts verleend, indien de werkgever:
a.de arbeidsrelatie met personen die niet op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn, heeft beëindigd;
b.de arbeidsrelatie met personen die op grond van een arbeidsovereenkomst waarin de omvang van de arbeid niet is vastgelegd op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn, heeft beëindigd;
c.de overeenkomsten met betrekking tot ingeleende personen die op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn, heeft beëindigd; en
d.de arbeidsrelatie met personen die op basis van een arbeidsovereenkomst op de arbeidsplaatsen die vervallen werkzaam zijn en de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd hebben bereikt, heeft beëindigd.
{Afwijkingen}
6.
De toestemming voor opzegging is geldig gedurende vier weken na de dagtekening van de beslissing op het verzoek, bedoeld in lid 1 of lid 2. De werkgever zegt schriftelijk op onder vermelding van de reden voor de opzegging.
7.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen arbeidsrelaties of overeenkomsten met betrekking tot ingeleend personeel worden aangewezen waarop lid 5 niet van toepassing is en kan worden bepaald wat mede onder de werkgever, bedoeld in lid 5, wordt verstaan.
8.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld met betrekking tot de procedure betreffende het verlenen van toestemming, bedoeld in lid 1.
9.
Elk beding waarbij de verplichting tot het vragen van toestemming, bedoeld in lid 1 of lid 2, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig evenals elk beding dat de termijn, bedoeld in lid 6, verruimt.
10.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de commissie, bedoeld in lid 2, en de procedure betreffende het verlenen van toestemming door die commissie.
11.
De toestemming, bedoeld in lid 1 of lid 2, wordt niet verleend als een opzegverbod als bedoeld in artikel 670, leden 1 tot en met 4 en 10, of een met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift geldt, tenzij redelijkerwijs mag worden verwacht dat het opzegverbod niet meer geldt binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing op het verzoek. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de toestemming, bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdeel h.
Artikel 671b
{Ontbinding arbeidsovereenkomst bij kantonrechter, verzoek werkgever}
1.
De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden:
a.op grond van artikel 669, lid 3, onderdelen c tot en met h;
b.op grond van artikel 669, lid 3, onderdelen a en b, indien de toestemming, bedoeld in artikel 671a, is geweigerd; of
c.op grond van artikel 669, lid 3, onderdelen a en b, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd.
{Gronden voor
ontbinding,
opzegverboden}
2.
De kantonrechter kan het verzoek, bedoeld in lid 1, slechts inwilligen indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 669, is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 670 of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
{Ontbinding wegens
bedrijfseconomische
redenen}
3.
Indien het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 669, lid 3, onderdeel a, is artikel 671a, leden 5 en 7, van overeenkomstige toepassing.
{Deskundigenoordeel}
4.
Indien het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 669, lid 3, onderdeel c, wijst de kantonrechter het verzoek af, indien de werkgever niet beschikt over een verklaring ter zake van een deskundige als bedoeld in artikel 629a, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
{Re-integratieverplichtingen}
5.
Indien het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 669, lid 3, onderdeel e, in verband met het, zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a, wijst de kantonrechter het verzoek af, indien de werkgever:
a.de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 629, lid 7, de betaling van het loon heeft gestaakt; of
b.niet beschikt over een verklaring ter zake van een deskundige als bedoeld in artikel 629a, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
{Ontbinding ondanks
bestaan opzegverbod}
6.
Indien de werkgever de ontbinding verzoekt op grond van artikel 669, lid 3, onderdelen b tot en met h, en een opzegverbod als bedoeld in artikel 670, leden 1 tot en met 4 en 10, of een met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift geldt, kan de kantonrechter, in afwijking van lid 2, het verzoek om ontbinding inwilligen, indien:
a.het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben; of
b.er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen.
{Aanvang ziekte na
indiening ontbindingsverzoek}
7.
Het opzegverbod, bedoeld in artikel 670, lid 1, geldt niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.
{Vergoeding}
8.
Indien het verzoek om ontbinding een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die tussentijds kan worden opgezegd, en de kantonrechter het verzoek inwilligt:
a.bepaalt hij het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek om ontbinding en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert;
b.kan hij, in afwijking van onderdeel a, het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer;
c.kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Ontbinding arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding}
9.
Indien het verzoek om ontbinding een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die niet tussentijds kan worden opgezegd, en de kantonrechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt en:
a.kan hij de werknemer een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd;
b.kan hij de werknemer naast de vergoeding, bedoeld in onderdeel a, een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever; of
c.kan hij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, de werkgever een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
{Ontbinding op verzoek
werknemer}
10.
Elk beding waarbij de mogelijkheid voor de werkgever om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden, bedoeld in lid 1, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 671c
{Ontbinding arbeidsovereenkomst bij kantonrechter op verzoek werknemer}
1.
De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
2.
Indien het verzoek een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die tussentijds kan worden opgezegd, en de kantonrechter het verzoek inwilligt:
a.bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt; en
b.kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Vergoeding}
3.
Indien het verzoek een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die niet tussentijds kan worden opgezegd, en de kantonrechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt en:
a.kan hij, indien hem dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, de werknemer een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd;
b.kan hij de werknemer naast de vergoeding, bedoeld in onderdeel a, een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever; of
c.kan hij, indien hem dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, de werkgever een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
{Nadere regels}
4.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de kantonrechter de vergoeding, bedoeld in lid 3, onderdeel c, op een hoger bedrag kan stellen, indien de werknemer een in die regeling aan te wijzen functie in een bedrijfstak uitoefende. Uitsluitend functies in een bedrijfstak die zijn aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 668a, lid 8, kunnen worden aangewezen als een functie als bedoeld in de eerste zin.
{Dwingend recht}
5.
Elk beding waarbij de mogelijkheid voor de werknemer om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden, bedoeld in lid 1, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 672
{Arbeidsovereenkomst,
opzegtermijn}
1.
Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij
schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere
dag daarvoor is aangewezen.
2.
De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging
bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van
opzegging:
a.korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b.vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft
geduurd: twee maanden;
c.tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar
heeft geduurd: drie maanden;
d.vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3.
In afwijking van lid 2 bedraagt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging één maand indien de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
4.
De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging
bedraagt één maand.
{Verkorting
opzegtermijn}
5.
Indien de toestemming, bedoeld in artikel 671a, lid 1 of lid 2, is verleend, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met de duur van de periode die aanvangt op de datum waarop het volledige verzoek om toestemming is ontvangen en eindigt op de datum van dagtekening van de beslissing op het verzoek om toestemming, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
{Afwijking
opzegtermijn}
6.
De termijn, bedoeld in lid 2 of lid 3, kan slechts worden verkort bij
collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of
namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan. De termijn kan
schriftelijk worden verlengd.
7.
Van de termijn, bedoeld in lid 4, kan schriftelijk worden
afgeweken. De termijn van opzegging voor de werknemer mag
bij verlenging niet langer zijn dan zes maanden en voor de
werkgever niet korter dan het dubbele van die voor de
werknemer.
8.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of
namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, mag de termijn
van opzegging, bedoeld in lid 7, tweede volzin, voor de
werkgever worden verkort, mits de termijn niet korter is dan
die voor de werknemer.
{Opzegtermijn na
herstel arbeidsovereenkomst}
9.
Voor de toepassing van lid 2 worden arbeidsovereenkomsten
geacht eenzelfde, niet onderbroken arbeidsovereenkomst te
vormen in geval van herstel van de arbeidsovereenkomst
ingevolge artikel 682 of artikel 683.
{Onregelmatige
opzegging}
10.
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
{Matiging vergoeding}
11.
De kantonrechter kan de vergoeding, bedoeld in het lid 10, matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, met dien verstande dat de vergoeding niet minder kan bedragen dan het in geld vastgestelde loon over de opzegtermijn, bedoeld in lid 2, noch minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.
Artikel 673
{Transitievergoeding}
1.
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en:
a.de arbeidsovereenkomst:
1°door de werkgever is opgezegd;
2°op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3°na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b.de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1°door de werknemer is opgezegd;
2°op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3°na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
{Hoogte transitievergoeding}
2.
De transitievergoeding is over de eerste 120 maanden van de arbeidsovereenkomst gelijk aan een zesde van het loon per maand voor elke periode van zes maanden dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd en gelijk aan een kwart van het loon per maand voor elke daaropvolgende periode van zes maanden. De transitievergoeding bedraagt maximaal € 79.000,– of een bedrag gelijk aan ten hoogste het loon over twaalf maanden indien dat loon hoger is dan dat bedrag.
3.
Het bedrag, genoemd in lid 2, wordt telkens met ingang van 1 januari door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewijzigd overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen, in het voorafgaande jaar is geraamd. Het bedrag wordt daarbij afgerond op het naaste veelvoud van € 1.000,–. Het gewijzigde bedrag is uitsluitend van toepassing indien de arbeidsovereenkomst op of na de datum van de wijziging eindigt of niet wordt voortgezet.
{Berekening duur
arbeidsovereenkomst}
4.
Voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in de leden 1 en 2, worden:
a.maanden waarin de gemiddelde omvang van de door de werknemer verrichte arbeid ten hoogste twaalf uur per week heeft bedragen, tot het bereiken van de achttienjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten; en
b.een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld. De vorige zin is eveneens van toepassing indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
5.
Indien in de in lid 4, onderdeel b, bedoelde situatie bij de beëindiging van een voorafgaande arbeidsovereenkomst een transitievergoeding is betaald of op grond van artikel 673b, lid 1, een gelijkwaardige voorziening is verstrekt, wordt een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding die bij die beëindiging op grond van de leden 1 en 2 verschuldigd was of zou zijn geweest in mindering gebracht op de transitievergoeding.
{Kosten in mindering
brengen op transitievergoeding}
6.
Onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden kunnen op de transitievergoeding in mindering worden gebracht:
a.kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer; en
b.kosten verband houdende met het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer die tijdens de arbeidsovereenkomst zijn gemaakt.
{Geen transitievergoeding}
7.
De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst:
a.geschiedt voor de dag waarop de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uur per week heeft bedragen;
b.geschiedt in verband met of na het bereiken van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd geldt, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd; of
c.het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
{Redelijkheid en
billijkheid}
8.
In afwijking van lid 7, onderdeel c, kan de kantonrechter de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk aan de werknemer toekennen indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
{Billijke vergoeding}
9.
Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, kan de kantonrechter:
a.naast de transitievergoeding aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen; of
b.indien de werknemer korter dan 24 maanden in dienst is geweest bij de werkgever, bedoeld in lid 1, of op grond van lid 7, onderdeel a, geen recht op transitievergoeding heeft, aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.
{Nadere regels}
10.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat voor de toepassing van lid 2 wordt verstaan onder loon.
Artikel 673a
{Transitievergoeding
werknemers ouder dan
50 jaar}
1.
Indien de werknemer bij het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst 50 jaar of ouder is en de arbeidsovereenkomst ten minste 120 maanden heeft geduurd, is, in afwijking van artikel 673, lid 2, eerste zin, de transitievergoeding over elke periode van zes maanden dat de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar bij de werkgever in dienst is geweest, gelijk aan de helft van het loon per maand, bedoeld in artikel 673, lid 2.
{Uitzondering kleine
werkgever}
2.
Lid 1 is niet van toepassing op de werkgever die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar:
a.waarin voor de werknemer, bedoeld in lid 1, een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a, of een verzoek om ontbinding als bedoeld in artikel 671b is ingediend; of
b.indien voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst een verzoek als bedoeld in onderdeel a, niet is vereist, waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd of van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet.
3.
Lid 2 is niet van toepassing op bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen categorieën van werkgevers.
4.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen categorieën van arbeidskrachten, die anders dan als werknemer werkzaam zijn bij de werkgever, worden aangewezen die meegerekend worden bij het bepalen van het aantal werknemers, bedoeld in lid 2.
{Tijdelijke bepaling}
5.
Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.
Artikel 673b
{Gelijkwaardige
voorziening}
1.
De artikelen 673 en 673a zijn niet van toepassing, indien in een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan voor werknemers als bedoeld in artikel 673, lid 1, en artikel 673a een gelijkwaardige voorziening is opgenomen.
2.
De collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, is afgesloten met een of meer verenigingen van werknemers die in de onderneming of bedrijfstak werkzame personen onder hun leden tellen, die krachtens hun statuten ten doel hebben de belangen van hun leden als werknemers te behartigen, die als zodanig in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam zijn en ten minste twee jaar in het bezit zijn van volledige rechtsbevoegdheid. Ten aanzien van een vereniging van werknemers die krachtens haar statuten geacht kan worden een voortzetting te zijn van een of meer andere verenigingen van werknemers met volledige rechtsbevoegdheid, wordt de duur van de volledige rechtsbevoegdheid van die vereniging of verenigingen voor de vaststelling van de tijdsduur van twee jaar mede in aanmerking genomen.
Artikel 673c
{Geen transitievergoeding bij
faillissement}
1.
De transitievergoeding, bedoeld in de artikelen 673, lid 2, en 673a, lid 1, is niet langer verschuldigd, indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.
{Betaling transitievergoeding in
termijnen}
2.
Indien de betaling van de transitievergoeding, bedoeld in de artikelen 673, lid 2, en 673a, lid 1, leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever, kan de transitievergoeding onder bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen voorwaarden in termijnen worden betaald. Daarbij kan worden bepaald dat de transitievergoeding met een bij die ministeriële regeling te bepalen percentage wordt verhoogd.
Artikel 673d
{Transitievergoeding bij
kleine werkgever}
1.
In afwijking van artikel 673, lid 2, kunnen onder bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bepalen voorwaarden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst maanden die gelegen zijn voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 669, lid 3, onderdeel a, die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever, die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar:
a.waarin het verzoek om toestemming, bedoeld in artikel 671a, of het verzoek om ontbinding, bedoeld in artikel 671b, wordt ingediend; of
b.indien voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een verzoek als bedoeld in onderdeel a, niet is vereist, waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd of van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet.
2.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen categorieën van arbeidskrachten, die anders dan als werknemer werkzaam zijn bij de werkgever, worden aangewezen, die meegeteld worden bij het bepalen van het aantal werknemers, bedoeld in lid 1.
{Tijdelijke bepaling}
3.
Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.
Artikel 674
{Overlijden werknemer}
1.
De arbeidsovereenkomst eindigt door de dood van de werknemer.
{Arbeidsovereenkomst,
overlijdensuitkering}
2.
Niettemin is de werkgever verplicht aan de nagelaten
betrekkingen van de werknemer over de periode vanaf de dag
na overlijden tot en met één maand na de dag van het
overlijden, een uitkering te verlenen ten bedrage van het
loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten
betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten dan
wel geregistreerde partners van wie de werknemer niet
duurzaam gescheiden leefde dan wel degene met wie de
werknemer ongehuwd samenleefde, bij ontstentenis van deze de
minderjarige kinderen tot wie de overledene in
familierechtelijke betrekking stond en bij ontstentenis van
dezen degene met wie de werknemer in gezinsverband leefde en
in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag. Van
ongehuwd samenleven als bedoeld in de eerste zin is sprake
indien twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding
voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste
graad. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de
tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf
hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen
voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in
de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in
elkaars verzorging voorzien.
4.
De overlijdensuitkering, bedoeld in lid 2, kan worden
verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de
nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de
werknemer toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven
ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering en krachtens de
Toeslagenwet.
5.
Lid 2 geldt niet indien de werknemer onmiddellijk
voorafgaande aan het overlijden door toepassing van
artikel 629 lid
3, geen aanspraak had op loon als bedoeld
in artikel 629 lid
1 of indien ten gevolge van het toedoen van
de werknemer geen aanspraak bestaat op een uitkering
krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering.
{Dwingend recht}
6.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de nagelaten
betrekkingen worden afgeweken.
Artikel 675
{Overlijden werkgever}
De arbeidsovereenkomst eindigt niet door de dood van de werkgever, tenzij
uit de overeenkomst het tegendeel voortvloeit. Echter zijn zowel de erfgenamen
van de werkgever als de werknemer bevoegd de arbeidsovereenkomst, voor een
bepaalde tijd aangegaan, op te zeggen met inachtneming van de
artikelen 670 en
672, als ware zij aangegaan voor onbepaalde
tijd. Wanneer de nalatenschap van de werkgever ingevolge
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld,
komt de bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn
echtgenoot of geregistreerde partner.
Artikel 676
{Arbeidsovereenkomst,
opzegging tijdens
proeftijd}
1.
Indien een proeftijd is bedongen, is ieder der partijen,
zolang die tijd niet is verstreken, bevoegd de
arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.
{Opgaaf van redenen}
2.
De werkgever die de arbeidsovereenkomst opzegt, geeft de werknemer op diens verzoek schriftelijk opgave van de reden van opzegging.
Artikel 677
{Ontslag op staande
voet}
1.
Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
{Vergoeding wegens
dringende reden}
2.
De partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
3.
De vergoeding, bedoeld in lid 2, is:
a.in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kan worden opgezegd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
b.in geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
{Vergoeding bij
onregelmatige
opzegging}
4.
De partij die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, in strijd met lid 1 opzegt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter kan de vergoeding, bedoeld in dit lid, matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar tot niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden. De werknemer kan de kantonrechter verzoeken de opzegging te vernietigen.
{Matiging, verhoging
door kantonrechter}
5.
De kantonrechter kan de vergoeding, bedoeld in lid 2:
a.matigen, indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 3, onderdeel a, ten minste gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij toepassing van de opzegtermijn, bedoeld in artikel 672, had behoren voort te duren;
b.op een hoger bedrag stellen, indien de opzegging geschiedt door de werknemer en hem dit gelet op de omstandigheden billijk voorkomt.
6.
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de kantonrechter de vergoeding, bedoeld in lid 4, op een hoger bedrag kan stellen ten laste van de werknemer, indien de werknemer een in die regeling aan te wijzen functie in een bedrijfstak uitoefende. Uitsluitend functies in een bedrijfstak die zijn aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 668a, lid 8, kunnen worden aangewezen als een functie als bedoeld in de eerste zin.
7.
Elk beding waarbij de bevoegdheid, bedoeld in lid 1 of in lid 4, laatste zin, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 678
{Dringende reden voor
werkgever}
1.
Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van
lid 1 van artikel
677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen
of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat
van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de
arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.
Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
a.wanneer de werknemer bij het sluiten van de
overeenkomst de werkgever heeft misleid door het
vertonen van valse of vervalste getuigschriften, of
deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven
omtrent de wijze waarop zijn vorige
arbeidsovereenkomst is geëindigd;
b.wanneer hij in ernstige mate de bekwaamheid of
geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid
waarvoor hij zich heeft verbonden;
c.wanneer hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan
dronkenschap of ander liederlijk gedrag;
d.wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal,
verduistering, bedrog of andere misdrijven,
waardoor hij het vertrouwen van de werkgever
onwaardig wordt;
e.wanneer hij de werkgever, diens familieleden of
huisgenoten, of zijn medewerknemers mishandelt,
grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;
f.wanneer hij de werkgever, diens familieleden of
huisgenoten, of zijn medewerknemers verleidt of
tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met
de wetten of de goede zeden;
g.wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing
roekeloos, eigendom van de werkgever beschadigt of
aan ernstig gevaar blootstelt;
h.wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing
roekeloos, zich zelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt;
i.wanneer hij bijzonderheden aangaande de huishouding
of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde
geheim te houden, bekendmaakt;
j.wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan
redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens
de werkgever verstrekt;
k.wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten
veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
l.wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat
geraakt of blijft de bedongen arbeid te verrichten.
{Dwingend recht}
3.
Bedingen waarbij aan de werkgever de beslissing wordt
overgelaten of er een dringende reden in de zin van
artikel 677 lid
1 aanwezig is, zijn nietig.
Artikel 679
{Dringende reden voor
werknemer}
1.
Voor de werknemer worden als dringende redenen in de zin van
artikel 677 lid
1 beschouwd zodanige omstandigheden, die
ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijze
niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.
Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
a.wanneer de werkgever de werknemer, diens
familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk
beledigt of op ernstige wijze bedreigt, of gedoogt
dat dergelijke handelingen door een van zijn
huisgenoten of ondergeschikten worden gepleegd;
b.wanneer hij de werknemer, diens familieleden of
huisgenoten verleidt of tracht te verleiden tot
handelingen, strijdig met de wetten of de goede
zeden, of gedoogt dat een dergelijke verleiding of
poging tot verleiding door een van zijn huisgenoten
of ondergeschikten worden gepleegd;
c.wanneer hij het loon niet op de daarvoor bepaalde
tijd voldoet;
d.wanneer hij, waar kost en inwoning overeengekomen
zijn, niet op behoorlijke wijze daarin voorziet;
e.wanneer hij de werknemer wiens loon afhankelijk van
de uitkomsten van de te verrichten arbeid is
vastgesteld, geen voldoende arbeid verschaft;
f.wanneer hij de werknemer wiens loon afhankelijk van
de uitkomsten van de te verrichten arbeid is
vastgesteld, de bedongen hulp niet of niet in
behoorlijke mate verschaft;
g.wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten
veronachtzaamt welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
h.wanneer hij, zonder dat de aard van de
arbeidsovereenkomst dit medebrengt, de werknemer
niettegenstaande diens weigering gelast arbeid in
het bedrijf van een andere werkgever te verrichten;
i.wanneer de voortduring van de arbeidsovereenkomst
voor de werknemer zou zijn verbonden met ernstige
gevaren voor leven, gezondheid, zedelijkheid of
goede naam, die niet duidelijk waren ten tijde van
het sluiten van de arbeidsovereenkomst;
j.wanneer de werknemer door ziekte of andere oorzaken
zonder zijn toedoen buiten staat geraakt de
bedongen arbeid te verrichten.
{Dwingend recht}
3.
Bedingen waarbij aan de werknemer de beslissing wordt
overgelaten of er een dringende reden in de zin van
artikel 677 lid
1 aanwezig is, zijn nietig.
Artikel 680
Vervallen
Artikel 680a
{Matiging
loonvordering}
De rechter is bevoegd een vordering tot doorbetaling van loon
die gegrond is op de vernietigbaarheid van de opzegging van de
arbeidsovereenkomst te matigen, indien toewijzing in de gegeven
omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, doch op
niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor de duur van
de opzegtermijn ingevolge artikel 672 noch op
minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.
Artikel 681
{Vernietiging
opzegging, billijke
vergoeding door
kantonrechter}
1.
De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigen, of op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen, indien:
a.de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 671;
b.de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 670, een naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift;
c.de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 646, 648 of 649 of met enig ander verbod op onderscheid of in verband met de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op artikel 646, 648 of 649 of op enig ander verbod op onderscheid of ter zake bijstand heeft verleend;
d.de werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 690, binnen 26 weken na een opzegging op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, dezelfde werkzaamheden als die welke de werknemer verrichtte voordat de arbeidsovereenkomst werd opgezegd door een ander laat verrichten en hij de voormalige werknemer niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten;
e.de werkgever, bedoeld in artikel 690, verzuimt om, indien binnen 26 weken na een opzegging op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, een vacature ontstaat voor dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden als die welke de werknemer verrichtte voordat de arbeidsovereenkomst werd opgezegd, de voormalige werknemer in de gelegenheid te stellen als kandidaat voor de terbeschikkingstelling bij de derde, bedoeld in artikel 690, te worden voorgedragen.
2.
Elk beding waarbij de bevoegdheid, bedoeld in lid 1, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 682
{Onrechtmatig ontslag}
1.
De kantonrechter kan op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming, bedoeld in artikel 671a:
a.de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 669, lid 1 of lid 3, onderdeel a of b;
b.aan hem, bij een opzegging in strijd met artikel 669, lid 1 of lid 3, onderdeel a, ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever; of
c.aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 669, lid 3, onderdeel b, het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Herstel arbeidsovereenkomst}
2.
De kantonrechter kan op verzoek van een werknemer als bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdelen d of h:
a.de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 669; of
b.aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Billijke vergoeding}
3.
De rechter kan op verzoek van een werknemer als bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdelen e of f, aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging:
a.in strijd is met artikel 669; of
b.het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
{Wederindiensttredingsvoorwaarde}
4.
Indien de werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 690, binnen 26 weken na de datum van de ontbindingsbeschikking op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, dezelfde werkzaamheden als die welke de werknemer verrichtte door een ander laat verrichten en hij de voormalige werknemer niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten, kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer:
a.de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van de dag waarop deze is geëindigd; of
b.aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.
5.
Indien de werkgever, bedoeld in artikel 690, verzuimt om, indien binnen 26 weken na de datum van de ontbindingsbeschikking op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a, een vacature ontstaat voor dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden als die welke de werknemer verrichtte voor de ontbinding, de voormalige werknemer in de gelegenheid te stellen als kandidaat voor de terbeschikkingstelling bij de derde, bedoeld in artikel 690, te worden voorgedragen, kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer:
a.de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van de dag waarop deze is geëindigd; of
b.aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.
{Tijdstip herstel
arbeidsovereenkomst}
6.
Indien de kantonrechter een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst uitspreekt als bedoeld in lid 1, onderdeel a, of lid 2, onderdeel a, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst wordt hersteld en treft hij voorzieningen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst.
7.
{Dwingend recht}
Elk beding waarbij de bevoegdheid, bedoeld in de leden 1 tot en met 5, wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Artikel 682a
{Nadere regels bij
schending
wederindiensttredingsvoorwaarde}
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 681, lid 1, onderdelen d en e, en 682, leden 4 en 5, waarin kan worden bepaald:
a.wat mede onder de werkgever, bedoeld in die artikelen, wordt verstaan;
b.in welke gevallen en onder welke voorwaarden die bepalingen niet van toepassing zijn; en
c.in welke volgorde de voormalige werknemers in de gelegenheid worden gesteld hun vroegere werkzaamheden te hervatten dan wel als kandidaat voor de terbeschikkingstelling te worden voorgedragen.
Artikel 683
{Hoger beroep, cassatie,
geen schorsende
werking}
1.
Indien tegen een beschikking tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 671b en 671c, of tot vernietiging van de opzegging als bedoeld in de artikelen 677, lid 4, en 681 of tot herstel van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 682, hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, schorst dit de tenuitvoerlegging van de beschikking niet.
{Slechts betrekking op
vergoeding}
2.
Hoger beroep en beroep in cassatie tegen een op verzoek van de werknemer toegewezen ontbinding kunnen uitsluitend betrekking hebben op de vergoeding, bedoeld in artikel 671c, lid 2 of lid 3.
{Herstel
arbeidsovereenkomst,
billijke vergoeding}
3.
Indien de rechter in hoger beroep of na verwijzing in cassatie oordeelt dat het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen of dat het verzoek van de werknemer om vernietiging van de opzegging of om herstel van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is afgewezen, kan hij de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen.
4.
Indien de rechter een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst uitspreekt als bedoeld in lid 3, is artikel 682, lid 6, van overeenkomstige toepassing.
{Tijdstip einde arbeidsovereenkomst}
5.
Indien de rechter in hoger beroep of na verwijzing in cassatie oordeelt dat het verzoek van de werkgever of de werknemer om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is afgewezen, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt. De artikelen 671b en 671c zijn ten aanzien van de toekenning van een vergoeding van overeenkomstige toepassing.
6.
Indien de rechter in hoger beroep of na verwijzing in cassatie oordeelt dat het verzoek van de werknemer om vernietiging van de opzegging of om herstel van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt.
Artikel 684
{Arbeidsovereenkomst,
opzegging langdurige
overeenkomst}
1.
Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor langer dan
vijf jaren of voor de duur van het leven van een bepaalde
persoon, is niettemin de werknemer bevoegd, van het
tijdstip waarop vijf jaren sedert haar aanvang zijn
verlopen, haar op te zeggen met inachtneming van een termijn
van zes maanden.
{Dwingend recht}
2.
Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
Artikel 685
Vervallen
Artikel 686
{Arbeidsovereenkomst,
ontbinding wegens
tekortkoming in
nakoming}
De bepalingen van deze afdeling sluiten voor geen van beide
partijen de mogelijkheid uit van ontbinding wegens een
tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van
schadevergoeding. De ontbinding kan slechts door de rechter
worden uitgesproken.
Artikel 686a
{Ontbinding
arbeidsovereenkomst,
rente over vergoeding}
1.
Over het bedrag van de vergoeding, bedoeld in de artikelen 672, lid 10, en 677, leden 2 en 4, is de wettelijke rente verschuldigd, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Over het bedrag van de transitievergoeding, bedoeld in de artikelen 673, 673a en 673c, is de wettelijke rente verschuldigd, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
{Verzoekschrift}
2.
De gedingen die op het in, bij of krachtens deze afdeling bepaalde zijn gebaseerd, worden ingeleid met een verzoekschrift.
{Nevenvorderingen}
3.
In gedingen die op het in, bij of krachtens deze afdeling bepaalde zijn gebaseerd, kunnen daarmee verband houdende andere vorderingen worden ingediend met een verzoekschrift.
{Vervaltermijn indienen
verzoekschrift}
4.
De bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt:
a.twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 672, lid 10, 677, 681, lid 1, onderdelen a, b en c, en 682, leden 1, 2 en 3, betreft;
b.drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 673, 673a, 673b, 673c en 673d betreft;
c.twee maanden na de dag waarop de werknemer op de hoogte is of redelijkerwijs had kunnen zijn van de situatie, bedoeld in de artikelen 681, lid 1, onderdelen d en e, en 682, leden 4 en 5, maar ten laatste twee maanden na de dag waarop de termijn van 26 weken, bedoeld in die leden of onderdelen, is verstreken;
d.twee maanden na de dag waarop de toestemming, bedoeld in artikel 671a, is geweigerd, indien het een verzoek op grond van artikel 671b, lid 1, onderdeel b, betreft;
e.drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 668, lid 1, is ontstaan, indien het een verzoek op grond van artikel 668, lid 3, betreft.
{Behandeling
ontbindingsverzoek}
5.
De behandeling van de verzoeken, bedoeld in dit artikel, vangt niet later aan dan in de vierde week volgende op die waarin het verzoekschrift is ingediend.
{Intrekking
ontbindingsverzoek}
6.
Alvorens een ontbinding als bedoeld in artikel 671b of 671c waaraan een vergoeding verbonden wordt, uit te spreken, stelt de rechter de partijen van zijn voornemen in kennis en stelt hij een termijn, binnen welke de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. Indien de verzoeker dat doet, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.
{Schakelbepaling}
7.
Lid 6 is van overeenkomstige toepassing indien de rechter voornemens is een ontbinding als bedoeld in artikel 671b of 671c uit te spreken zonder daaraan een door de verzoeker verzochte vergoeding te verbinden.
8.
Artikel 55 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de artikelen 677 en 681.
9.
Verzoeken op grond van deze afdeling worden gedaan aan de ingevolge de artikelen 99, 100 en 107 tot en met 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegde kantonrechter.
10.
De rechter kan een zaak in twee of meer zaken splitsen indien het verzoek en de in het verzoekschrift ingediende vorderingen als bedoeld in het derde lid, zich naar het oordeel van de rechter niet lenen voor gezamenlijke behandeling. In de beslissing tot splitsing vermeldt de rechter, voor zover van toepassing, het bijkomende griffierecht dat ingevolge artikel 8 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden. De gesplitste zaken worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevinden op het moment van de splitsing.
Afdeling 10 Bijzondere bepalingen voor handelsvertegenwoordigers
Artikel 687
{Arbeidsovereenkomst,
handelsvertegenwoordiger}
De overeenkomst van handelsvertegenwoordiging is een
arbeidsovereenkomst waarbij de ene partij, de
handelsvertegenwoordiger, zich tegenover de andere partij, de
patroon, verbindt tegen loon dat geheel of gedeeltelijk uit
provisie bestaat, bij de totstandkoming van overeenkomsten
bemiddeling te verlenen, en deze eventueel in naam van de
patroon te sluiten.
Artikel 688
{Schakelbepaling }
1.
Op de overeenkomst van handelsvertegenwoordiging zijn de
artikelen 426,
429,
430 leden 2 tot en met
4, 431,
432,
433 en
434 van
overeenkomstige toepassing.
{Dwingend recht }
2.
Van de artikelen 426 lid
2, 429,
430 leden 2 tot en met
4, 431 lid 2 en
433 kan niet worden afgeweken.
3.
Van de artikelen 432 lid
3 en 434 kan niet ten
nadele van de handelsvertegenwoordiger worden afgeweken.
4.
Van de artikelen 426 lid
1 en 431 lid 1 kan
slechts schriftelijk ten nadele van de
handelsvertegenwoordiger worden afgeweken.
Artikel 689
{Arbeidsovereenkomst
handelsvertegenwoordiger, vergoeding}
In afwijking van artikel 618 wordt bij de vaststelling van het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de overeenkomst van handelsvertegenwoordiging bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, rekening gehouden met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren.
Afdeling 11 Bijzondere bepalingen ter zake van de
uitzendovereenkomst
Artikel 690
{Arbeidsovereenkomst,
uitzendovereenkomst}
De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de
werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van
het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt
gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de
werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder
toezicht en leiding van de derde.
Artikel 691
{Uitzendovereenkomst,
termijn}
1.
Op de uitzendovereenkomst is
artikel 668a eerst van toepassing
zodra de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht.
{Uitzendovereenkomst,
einde}
2.
In de uitzendovereenkomst kan schriftelijk worden bedongen dat die
overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de
werknemer door de werkgever aan de derde als bedoeld in
artikel 690 op verzoek van die derde
ten einde komt. Indien een beding als bedoeld in de vorige volzin in de
uitzendovereenkomst is opgenomen, kan de werknemer die overeenkomst onverwijld opzeggen en is op de werkgever artikel 668, leden 1, 2, 3 en 4, onderdeel a, niet van toepassing.
{Tussenpozen van ten
hoogste zes maanden}
3.
Een beding als bedoeld in lid 2 verliest zijn kracht indien de
werknemer in meer dan 26 weken arbeid voor de werkgever heeft verricht. Na het
verstrijken van deze termijn vervalt de bevoegdheid van de werknemer tot
opzegging als bedoeld in lid 2.
{Opvolgende
werkgevers}
4.
Voor de berekening van de termijnen, bedoeld in de leden 1 en 3, worden
perioden waarin arbeid wordt verricht die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste zes maanden mede in aanmerking genomen.
{Werkingssfeer}
5.
Voor de berekening van de termijnen, bedoeld in de leden 1 en 3, worden
perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten
aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars
opvolger te zijn mede in aanmerking genomen.
{Afwijken bij
schriftelijke
overeenkomst}
6.
Dit artikel is niet van toepassing op de uitzendovereenkomst waarbij de
werkgever en de derde in een groep zijn verbonden als bedoeld in
artikel 24b van Boek 2 dan wel de één
een dochtermaatschappij is van de ander als bedoeld in
artikel 24a van Boek 2.
{Afwijking bij cao}
7.
Bij schriftelijke overeenkomst kan ten nadele van de werknemer worden afgeweken van artikel 628, lid 1, tot ten hoogste de eerste 26 weken waarin de werknemer arbeid verricht. Artikel 628, leden 5, 6 en 7, is niet van toepassing.
8.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan:
a.kunnen de termijnen, bedoeld in de leden 1, 3 en 7, worden verlengd tot ten hoogste 78 weken; en
b.kan van lid 5 worden afgeweken ten nadele van de werknemer.
Artikel 692
Vervallen
Artikel 693
{Inlenersaansprakelijkheid minimumloon
en- vakantietoeslag
zeevarenden}
Indien de arbeid aan boord van een zeeschip als
bedoeld in artikel 695 lid 1 wordt verricht, is de derde, ongeacht het
op de arbeidsovereenkomst en de overeenkomst tussen de werkgever en de
derde toepasselijke recht, aansprakelijk voor de nakoming van de uit de
artikelen 706 tot en met 709, 717 tot en met 720, 734 tot en met 734l
voortvloeiende verplichtingen, indien de werkgever met de nakoming
daarvan in gebreke
is.
Afdeling 12 Bijzondere
bepalingen terzake van de
zee-arbeidsovereenkomst
Algemene
bepalingen
Artikel 694
{Zee-arbeidsovereenkomst, definitie}
1.
De
zee-arbeidsovereenkomst is de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen
de uitzendovereenkomst, waarbij de zeevarende zich verbindt arbeid aan
boord van een zeeschip te verrichten.
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen, na overleg met de betrokken
organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, categorieën van
zeevarenden worden aangewezen die niet worden aangemerkt als
zeevarenden als bedoeld in lid 1.
Artikel 695
{Werkingssfeer, zeeschepen}
1.
Deze
afdeling is van toepassing op zeeschepen die op grond van Nederlandse
rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te
voeren.
2. In deze afdeling wordt onder
scheepsbeheerder verstaan de scheepsbeheerder, bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel l, van de Wet zeevarenden.
Artikel 696
{Zee-arbeidsovereenkomst, toepasselijkheid op}
1.
Op de
zee-arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de afdelingen 1 tot en
met 9 en 11 van deze titel van toepassing, voor zover daarvan in deze
afdeling niet is afgeweken. Artikel 617 is niet van
toepassing ten aanzien van de dienst aan boord van het
zeeschip.
{Dwingend recht}
2.
Van de
artikelen 697 lid 2, 698, 699, 700, 705, 706, 709, 711, 712, 720, 721,
728 en 735 tot en met 738 van deze afdeling kan niet worden
afgeweken.
3.
Van de
artikelen 697 lid 1, 707, 708, 710, 714, 715, 717 tot en met 719, 723,
724, 729, 730, 734 tot en met 734l en 738a tot en met 738f kan niet ten nadele van de
zeevarende worden afgeweken.
Artikel 697
{Zee-arbeidsovereenkomst, ondertekening}
1.
De
zee-arbeidsovereenkomst moet door partijen schriftelijk worden
aangegaan en door hen worden ondertekend.
2.
Ieder der
partijen dient te beschikken over een ondertekend origineel exemplaar
van de zee-arbeidsovereenkomst.
Artikel 698
{Zee-arbeidsovereenkomst, kennisneming
door zeevarende}
Iedere zeevarende moet aan boord kennis kunnen
nemen van zijn zee-arbeidsovereenkomst en van de toepasselijke
collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe
bevoegd bestuursorgaan alsmede op eenvoudige wijze duidelijke
informatie kunnen krijgen over niet daarin voorkomende
arbeidsvoorwaarden.
Artikel 699
{Zee-arbeidsovereenkomst, inhoud}
De zee-arbeidsovereenkomst vermeldt in ieder
geval:
1.de
naam en de voornamen van de zeevarende, de dag van zijn geboorte of
zijn leeftijd en zijn geboorteplaats of het onbekend zijn van een of
meer van deze
gegevens;
2.de naam en
het adres van de
werkgever;
3.de plaats
en de dag van het aangaan van de
zee-arbeidsovereenkomst;
4.de
aanduiding van het zeeschip of de zeeschepen waarop de zeevarende zich
verbindt dienst te doen of de bepaling dat hij dienst zal doen op een
of meer door de werkgever aan te wijzen
zeeschepen;
5.de te
ondernemen reis of reizen, als deze reeds
vaststaan;
6.het
bedrag van het loon van de zeevarende en, voor zover van toepassing, de
wijze van
berekening;
7.de
aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van deze
aanspraak;
8.het
bedrag van het tijdens de vakantie door te betalen loon en, voor zover
van toepassing, de wijze van
berekening;
9.de door
de werkgever aan de zeevarende te verstrekken prestaties voor
geneeskundige zorg en sociale
zekerheidsuitkeringen;
10.de
functie waarin de zeevarende in dienst zal
treden;
11.indien
mogelijk, de plaats waar en de dag waarop de dienst aan boord zal
aanvangen;
12.de
beëindiging van de zee-arbeidsovereenkomst,
namelijk:
a.indien
de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan, de dag waarop deze
arbeidsovereenkomst eindigt, met vermelding van de inhoud van artikel
722 of indien de overeenkomst voor bepaalde tijd bij de reis wordt
aangegaan, de haven overeengekomen voor de beëindiging van de
overeenkomst of indien de reis eindigt in een andere dan de
overeengekomen haven van de inhoud van artikel
723;
b.indien de
overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, de inhoud van
artikel 724 lid 1, eerste
volzin;
13.de
aanspraak van de zeevarende op
repatriëring;
14.een
verwijzing naar de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of
regeling door of namens een daartoe bevoegd
bestuursorgaan.
Artikel 700
{Zee-arbeidsovereenkomst, werkzaamheid na beëindiging}
Een zeevarende kan niet worden beperkt in zijn
bevoegdheid om na het einde van de zee-arbeidsovereenkomst op zekere
wijze werkzaam te zijn.
Artikel 701
{Zee-arbeidsovereenkomst, aanvang}
Vanaf het in de zee-arbeidsovereenkomst
vastgelegde tijdstip van aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft de
zeevarende zich voor de uitoefening van zijn functie ter beschikking te
houden van de werkgever. Is over de aanvang van de
zee-arbeidsovereenkomst niets bepaald, dan valt deze voor de toepassing
van dit artikel samen met het aangaan daarvan.
Artikel 702
{Zee-arbeidsovereenkomst, indiensttreding}
De zeevarende is in dienst aan boord van het
zeeschip vanaf het tijdstip dat hij zijn werkzaamheden aan boord
aanvangt tot het tijdstip waarop hij van zijn werkzaamheden aan boord
wordt ontheven of hij deze neerlegt.
Artikel 703
{Zee-arbeidsovereenkomst, vertegenwoordiging werkgever door kapitein}
De kapitein vertegenwoordigt de werkgever in de
uitvoering van de zee-arbeidsovereenkomsten met de zeevarenden, die in
dienst zijn aan boord van het door hem gevoerde
zeeschip.
Artikel 704
{Zee-arbeidsovereenkomst, bevoegdheid kantonrechter Rotterdam}
1.
De
zeevarende is verplicht de hem door de kapitein opgedragen
werkzaamheden te verrichten, ook indien het andere werkzaamheden
betreft dan hij heeft te verrichten overeenkomstig de functie, waarin
hij volgens de zee-arbeidsovereenkomst aan boord dienst
doet.
2.
De
zeevarende is verplicht mee te werken aan het behoud van het zeeschip,
de opvarenden en de zaken aan boord.
Artikel 705
{Zee-arbeidsovereenkomst, bevoegdheid kantonrechter Rotterdam}
In zaken betreffende een zee-arbeidsovereenkomst
of een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een
daartoe bevoegd bestuursorgaan is, ongeacht het toepasselijke recht, de
kantonrechter van de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd,
tenzij in deze afdeling anders is
bepaald.
Loon
Artikel 706
{Zee-arbeidsovereenkomst, wijze van voldoening loon}
1.
Voldoening
van het in geld vastgestelde deel van het in dienst aan boord van een
zeeschip verdiende loon
geschiedt:
a.in
de munt, waarin het in de zee-arbeidsovereenkomst is
uitgedrukt;
b.in de
munt, gangbaar ter plaatse van de
voldoening;
c.door
girale betaling als bedoeld in artikel 114 van Boek
6.
2.
Indien
omrekening nodig is, geschiedt deze naar de koers, bedoeld in de
artikelen 124 en 126 van Boek 6.
Artikel 707
{Zee-arbeidsovereenkomst, overmaken loon aan derden}
1.
De
zeevarende kan de werkgever schriftelijk verzoeken zijn loon geheel of
gedeeltelijk over te maken aan door de zeevarende aan te wijzen
personen. Indien omrekening nodig is, geschiedt deze naar de koers,
bedoeld in de artikelen 124 en 126 van Boek 6.
2.
Het
schriftelijke verzoek om beëindiging van de in lid 1 bedoelde
overmaking wordt uiterlijk een maand voor de eerstvolgende betaaldag
gedaan.
Artikel 708
{Zee-arbeidsovereenkomst, tijdstip voldoening loon}
1.
De
zeevarende heeft recht op voldoening van het in dienst aan boord van
een zeeschip verdiende
loon:
a.indien
het naar tijdruimte is vastgesteld, in iedere haven, die het zeeschip
gedurende de reis aandoet, mits zeven dagen zijn verlopen sedert de
laatste
uitbetaling;
b.indien
het niet naar tijdruimte is vastgesteld, op de in de
zee-arbeidsovereenkomst vastgelegde tijdstippen voor
voldoening, of, bij stilzwijgen daarvan, door het gebruik en de
billijkheid, met dien verstande dat de voldoening telkens uiterlijk na
een maand geschiedt.
2.
De
voldoening van het in lid 1 onder a bedoelde loon geschiedt uiterlijk
op de dag volgende op die van de aankomst, maar in ieder geval voor het
vertrek uit de haven, met dien verstande dat de betalingen elkaar
opvolgen met tussenpozen van niet meer dan een
maand.
Artikel 709
{Zee-arbeidsovereenkomst, loontoeslag/vergoeding bij overwerk}
1.
Verricht
de zeevarende arbeid langer dan de door de wet of de
zee-arbeidsovereenkomst bepaalde normale arbeidsduur dan heeft hij voor
die extra uren recht op een toeslag op het loon, tenzij de kapitein
deze arbeid noodzakelijk acht tot behoud van het schip, de opvarenden
of de zaken aan boord. Het bedrag van de toeslag wordt bepaald door de
zee-arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen daarvan, door het gebruik
of de billijkheid.
2.
Bij
collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe
bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat in het loon een
vergoeding voor overwerk is begrepen.
3.
De
kapitein doet van ieder geval van overwerk aantekening in een daartoe
bestemd register. Elke aantekening wordt ondertekend door de zeevarende
binnen een termijn van ten hoogste een maand.
Artikel 710
{Zee-arbeidsovereenkomst, loontoeslag voor andere werkzaamheden}
Verricht de zeevarende andere werkzaamheden dan
hij heeft te verrichten overeenkomstig de functie, waarin hij volgens
de zee-arbeidsovereenkomst aan boord dienst doet, dan heeft
hij recht op het daarmee overeenkomende loon indien dit hoger is dan
het loon voortvloeiende uit de zee-arbeidsovereenkomst.
Artikel 711
{Zee-arbeidsovereenkomst, buitengewone beloning}
Werkt de zeevarende mee aan het behoud van het
zeeschip, de opvarenden en de zaken aan boord, dan heeft hij recht op
een buitengewone beloning voor de dagen, gedurende welke hij tot dit
behoud werkzaam is geweest.
Artikel 712
{Zee-arbeidsovereenkomst, sleeploon}
Indien een zeeschip, dat niet tot het verrichten
van sleepdienst is bestemd, aan een ander in open zee aangetroffen
schip sleepdienst bewijst onder omstandigheden die geen aanspraak op
hulploon geven, hebben de zeevarenden recht op een aandeel in het
sleeploon. De werkgever deelt iedere zeevarende voor de uitbetaling
desgevraagd het bedrag van het sleeploon en de verdeling daarvan
schriftelijk mee.
Artikel 713
{Zee-arbeidsovereenkomst, verjaring
rechtsvordering op
loontoeslagen}
Een rechtsvordering op grond van de artikelen 709
tot en met 712 verjaart na verloop van zes maanden na het ontstaan van
het vorderingsrecht.
Artikel 714
{Zee-arbeidsovereenkomst, loonsverhoging bij verlenging reis}
Voor zover het in geld uitgedrukte deel van het
loon is vastgesteld bij de reis, heeft de zeevarende recht op een
evenredige verhoging van het loon, als de reis door toedoen van de
scheepsbeheerder, door molest of door verblijf in een noodhaven of een
andere soortgelijke reden wordt verlengd in het belang van het
zeeschip, de opvarenden en de zaken aan boord.
Artikel 715
{Zee-arbeidsovereenkomst, loonopgave}
De in artikel 626 bedoelde opgave wordt
maandelijks verstrekt en bevat tevens een opgave van de munteenheid of
de koers die afwijkt van hetgeen is overeengekomen.
Artikel 716
{Zee-arbeidsovereenkomst, geen loon bij werkweigering}
Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende
welke de zeevarende zonder deugdelijke grond heeft geweigerd de
bedongen arbeid of andere opgedragen werkzaamheden te
verrichten.
Vakantie
Artikel 717
{Zee-arbeidsovereenkomst, vakantie}
1.
De
zeevarende verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige
overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op
vakantie van ten minste 30 kalenderdagen.
2.
De
zeevarende behoudt zijn aanspraak op vakantie over het tijdvak
gedurende hetwelk hij studieverlof geniet.
3.
Tot
vakantie worden niet
gerekend:
a.officieel
of algemeen erkende
feestdagen;
b.tijdelijk
verlof om aan wal te
gaan;
c.compensatieverlof;
d.de
duur van het vervoer, bedoeld in lid
6;
e.de tijd
doorgebracht in afwachting van repatriëring en de reisduur in
verband met repatriëring.
4.
De
werkgever is verplicht om de vakantie, bedoeld in lid 1, aaneengesloten
te geven. Van deze verplichting kan worden afgeweken bij collectieve
arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd
bestuursorgaan.
5.
De
vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641 lid 3, wordt desverzocht
aan de zeevarende gegeven in de plaats waar de dienst aan boord is
aangevangen, of de plaats waar de zee-arbeidsovereenkomst is
aangegaan, al naar gelang die plaats het dichtst is gelegen
bij de woonplaats of gewone verblijfplaats van de zeevarende. Van dit
lid kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
6.
Indien de
zeevarende genoodzaakt is de vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel
641 lid 3, aan te vangen op een andere plaats dan die bedoeld in lid 5,
zorgt de werkgever voor kosteloos vervoer naar die andere plaats en
voor betaling van de kosten van levensonderhoud gedurende dat
vervoer.
7.
De
werkgever heeft de bevoegdheid een zeevarende die zijn vakantie,
bedoeld in lid 1 en in artikel 641 lid 3, geniet, terug te roepen
indien daartoe gewichtige redenen zijn en na overleg met de zeevarende.
De schade die de zeevarende hierdoor lijdt, wordt door de werkgever
vergoed.
8.
Een
rechtsvordering tot toekenning van vakantie verjaart door verloop van
drie jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak
is
ontstaan.
Repatriëring
Artikel 718
{Zee-arbeidsovereenkomst, repatriëring}
1.
De
zeevarende heeft recht op repatriëring op een snelle en geschikte
wijze, zo mogelijk per vliegtuig, naar een door hem gekozen plaats van
bestemming in
geval:
a.van
beëindiging van de
zee-arbeidsovereenkomst;
b.van
ziekte die repatriëring
vereist;
c.van herstel
van ziekte, indien hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land
waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft of de plaats
waar de zee-arbeidsovereenkomst is
aangegaan;
d.van
schipbreuk;
e.de
werkgever niet in staat is zijn wettelijke of contractuele
verplichtingen na te komen wegens faillissement, verkoop van het
zeeschip, verandering in de registratie van het zeeschip of wegens een
andere soortgelijke
reden;
f.het zeeschip
koers zet naar een oorlogsgebied, terwijl de zeevarende weigert naar
dat gebied te gaan,
of
g.van verloop van
een termijn van maximaal 12 maanden waarin de zeevarende aan boord
werkzaam is geweest.
2.
In geval
van repatriëring is de werkgever verplicht de volgende kosten te
vergoeden:
a.de
reis naar de plaats van
bestemming;
b.huisvesting
en voeding vanaf de dag waarop de zeevarende het zeeschip heeft
verlaten totdat hij de plaats van bestemming heeft
bereikt;
c.loon en
vergoedingen vanaf de dag dat de zeevarende het zeeschip heeft verlaten
totdat hij de plaats van bestemming heeft
bereikt;
d.medische
behandeling, indien nodig, totdat de gezondheidstoestand van de
zeevarende het toelaat naar de plaats van bestemming te
reizen.
3.
Als
plaats van bestemming wordt
aangemerkt:
a.de
plaats waar de zee-arbeidsovereenkomst is
aangegaan;
b.het land
waar de zeevarende zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
of
c.de plaats die in
de zee-arbeidsovereenkomst of de toepasselijke collectieve
arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd
bestuursorgaan is bepaald.
4.
Het in
lid 1 bedoelde recht vervalt indien de zeevarende niet binnen twee
dagen, nadat een van de in lid 1 onder a, c, d, e, f en g genoemde
omstandigheden zich heeft voorgedaan, zijn wens tot repatriëring
kenbaar maakt aan de kapitein. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan een
langere termijn worden overeengekomen.
5.
Een
afschrift van de wettelijke bepalingen inzake repatriëring is
zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal voor de zeevarende aan
boord beschikbaar.
Vergoeding in geval van schipbreuk of
andere ramp aan het zeeschip en in geval van overlijden van de
zeevarende
Artikel 719
{Zee-arbeidsovereenkomst, vergoeding bij schipbreuk/ramp/overlijden}
1.
De
werkgever is jegens de zeevarende aansprakelijk voor de schade die de
zeevarende lijdt als gevolg van schipbreuk of een andere aan het
zeeschip overkomen ramp.
2.
In geval
van geheel of gedeeltelijk verlies van de uitrusting van de zeevarende
ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de zeevarende aanspraak
op een uitkering, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij algemene
maatregel van bestuur.
3.
In geval
van werkloosheid ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de
zeevarende aanspraak op een uitkering ter hoogte van het bij de
zee-arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon voor de
duur van de werkloosheid, maar ten hoogste gedurende twee maanden.
Indien het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, betreft de
uitkering een bedrag gelijk aan het loon dat volgens gebruik bij
vaststelling van het gehele loon naar tijdruimte wordt
voldaan.
4.
De
uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt verminderd met het loon
waarop de zeevarende op grond van artikel 729 recht heeft.
5.
Indien de
zeevarende bij schipbreuk of andere ramp het leven verliest, komen de
in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen toe aan de nagelaten
betrekkingen, bedoeld in artikel 674 lid 3.
6.
De
vorderingen inzake de in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen
zijn bevoorrecht op alle roerende en onroerende zaken van de werkgever.
Het voorrecht staat in rang gelijk met dat, bedoeld in artikel 288,
onder e, van Boek 3.
Artikel 720
{Zee-arbeidsovereenkomst, lijkbezorging}
1.
Indien de
zeevarende overlijdt gedurende de dienst aan boord van het zeeschip of
aan de wal in verband met de dienst aan boord, komen voor rekening van
de
werkgever:
a.indien
de lijkbezorging plaatsvindt buiten het land waar hij zijn woonplaats
of gewone verblijfplaats heeft, de daartoe gemaakte
kosten;
b.indien de
lijkbezorging plaatsvindt in het land waar hij zijn woonplaats of
gewone verblijfplaats heeft, de kosten van en in verband met het
vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats of gewone
verblijfplaats in dat land, alsmede de kosten van en in verband met de
daartoe noodzakelijke opgraving van het stoffelijk
overschot.
2.
De
kapitein is verplicht te zorgen voor de aan boord achtergelaten zaken
van een gedurende de reis ziek geworden, vermiste of overleden
zeevarende en hij is verplicht ten overstaan van twee zeevarenden een
behoorlijke beschrijving daarvan op te maken, die door hem en door deze
zeevarenden wordt ondertekend. De kapitein draagt er zorg voor dat deze
zaken worden afgegeven aan de zeevarende of in geval van vermissing of
overlijden aan zijn nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 674 lid
3.
3.
Indien de
woonplaats of gewone verblijfplaats van de zeevarende of zijn nagelaten
betrekkingen onbekend is of de nagelaten betrekkingen onbekend zijn, is
de werkgever verplicht de aan boord achtergelaten zaken gedurende drie
jaren te bewaren. Na het verstrijken van deze termijn is de werkgever
bevoegd de zaken te verkopen of, indien de zaken zich niet voor verkoop
lenen, deze om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te
vernietigen.
4.
In geval
van verkoop wordt de opbrengst in de consignatiekas gestort. De in de
consignatiekas gestorte opbrengst treedt in de plaats van de
zaken.
Einde van de
zee-arbeidsovereenkomst
Artikel 721
{Zee-arbeidsovereenkomst, beëindiging na proeftijd}
Indien een proeftijd is overeengekomen, kan hierop
geen beroep worden gedaan zolang de dienst aan boord niet is
geëindigd.
Artikel 722
{Zee-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, beëindiging }
De voor bepaalde tijd aangegane of voortgezette
zee-arbeidsovereenkomst eindigt in de eerste haven, die het
zeeschip aandoet nadat die tijd is verstreken en, voor zover nodig,
opzegging heeft plaatsgevonden.
Artikel 723
{Zee-arbeidsovereenkomst, beëindiging overeenkomst voor bepaalde tijd na afloop reis}
1.
De
zee-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, aangegaan bij de reis,
eindigt na afloop van de reis of de reizen waarvoor zij is
aangegaan.
2.
Indien de
reis eindigt in een andere haven dan overeengekomen, eindigt de
zee-arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de zeevarende
overeenkomstig artikel 718 is gerepatrieerd. Indien het recht van de
zeevarende op repatriëring is vervallen, eindigt de
zee-arbeidsovereenkomst in de andere haven, bedoeld in de
eerste volzin, op het moment waarop dit recht is
vervallen.
Artikel 724
{Zee-arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, beëindiging }
1.
Gedurende
de tijd dat de zeevarende in dienst is aan boord van een zeeschip kan
ieder der partijen de voor onbepaalde tijd aangegane
zee-arbeidsovereenkomst door schriftelijke opzegging doen eindigen in
iedere haven die wordt aangedaan met inachtneming van een termijn van
opzegging van ten minste zeven dagen. De termijn van opzegging mag voor
de werkgever niet korter worden gesteld dan voor de
zeevarende.
2.
Lid 1 is
mede van toepassing als de werkgever overlijdt gedurende de tijd dat de
zeevarende in dienst is aan boord van een zeeschip, en hetzij de
erfgenamen van de werkgever, hetzij de zeevarende gebruik willen maken
van de bevoegdheid in artikel 675.
Artikel 725
{Zee-arbeidsovereenkomst, tijdstip opzegging}
Gedurende een reis van het zeeschip kan ieder der
partijen de zee-arbeidsovereenkomst slechts op de voet van artikel 677
lid 1 opzeggen tegen het tijdstip, waarop het zeeschip zich in een
haven bevindt.
Artikel 726
{Ontbinding zee-arbeidsovereenkomst, redenen werkgever}
Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 678 lid
2, zullen voor de werkgever dringende redenen onder andere aanwezig
geacht kunnen worden,
wanneer:
a.de
zeevarende een opvarende van het zeeschip mishandelt, grovelijk
beledigt of op ernstige wijze bedreigt of hem verleidt of tracht te
verleiden tot handelingen strijdig met de wet of de goede
zeden;
b.de zeevarende
zich niet op grond van artikel 701 ter beschikking houdt van de
werkgever;
c.de
zeevarende hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed de bevoegdheid wordt
ontnomen op een zeeschip dienst te doen in de functie waarin hij zich
verbonden heeft dienst te
doen;
d.de zeevarende
smokkelwaren aan boord heeft gebracht of daar onder zijn berusting
heeft of in geval van de kapitein, hij smokkelwaren aan boord heeft
gebracht, daar onder zijn berusting heeft of daar heeft
toegelaten.
Artikel 727
{Ontbinding zee-arbeidsovereenkomst, redenen zeevarende}
Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 679 lid
2, zullen voor de zeevarende dringende redenen aanwezig geacht kunnen
worden,
wanneer:
a.hem
orders worden gegeven die in strijd zijn met de
zee-arbeidsovereenkomst of met wettelijke verplichtingen
van de
zeevarende;
b.het
zeeschip bestemd wordt naar een haven van een land dat in een gewapend
conflict is gewikkeld of naar een haven die is geblokkeerd, tenzij de
zee-arbeidsovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet en is aangegaan na
het uitbreken van het conflict of na het afkondigen van de
blokkade;
c.hem orders
worden gegeven te vertrekken naar een vijandelijke
haven;
d.het zeeschip
wordt gebruikt in een gewapend
conflict;
e.het
zeeschip wordt gebruikt voor het plegen van
misdrijven;
f.voor hem
aan boord gevaar voor mishandeling door een andere zeevarende
dreigt;
g.de
accommodatie, de voeding of het drinkwater aan boord niet voldoet aan
het bepaalde krachtens de artikelen 48 en 48a van de Wet zeevarenden
zodanig dat dit schadelijk is voor de gezondheid van de
zeevarenden;
h.het
zeeschip het recht verliest de vlag van het Koninkrijk te
voeren;
i.de
zee-arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een of meer bepaalde reizen
en het zeeschip andere reizen maakt.
Artikel 728
{Zee-arbeidsovereenkomst, ontbinding door
kantonrechter}
In afwijking van artikel 705 kan het verzoek om
ontbinding van de zee-arbeidsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 671b en 671c, mede worden gedaan aan de ingevolge de artikelen 99, 100 en 107 tot en met 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegde kantonrechter.
Artikel 729
{Zee-arbeidsovereenkomst, ontbinding bij
niet doorgaan/staken
reis}
1.
Indien de
zee-arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis en ten gevolge van
overmacht de reis niet aanvangt of, nadat zij is aangevangen, wordt
gestaakt, eindigt de zee-arbeidsovereenkomst. De zeevarende heeft in
het laatstbedoelde geval recht op schadevergoeding gelijk aan het in de
zee-arbeidsovereenkomst naar tijdruimte in geld vastgestelde loon,
totdat hij in het land van zijn woonplaats of gewone verblijfplaats kan
zijn teruggekomen of hij eerder werk heeft gevonden.
2.
Lid 1
geldt eveneens als de zeevarende zich uitsluitend verbonden heeft aan
boord van een bepaald zeeschip dienst te doen en dit zeeschip vergaat,
ook als de zee-arbeidsovereenkomst niet bij de reis is
aangegaan.
Artikel 730
{Zee-arbeidsovereenkomst, ontbinding bij niet doorgaan reis door toedoen scheepsbeheerder}
Indien de zee-arbeidsovereenkomst is aangegaan bij
de reis en de reis door toedoen van de scheepsbeheerder niet aanvangt
of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, eindigt de
zee-arbeidsovereenkomst. De zeevarende heeft in die gevallen recht op
schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het voor de reis
vastgestelde loon.
Artikel 731
{Ontbinding zee-arbeidsovereenkomst, schriftelijke afrekening}
De werkgever is verplicht binnen een maand na het
einde van de dienst aan boord de zeevarende een schriftelijke
afrekening ter hand te stellen. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of
regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan een
langere termijn worden overeengekomen.
Artikel 732
{Ontbinding zee-arbeidsovereenkomst,
opmaken
scheepsverklaring}
Na het einde van de reis, is de zeevarende, wiens
zee-arbeidsovereenkomst is geëindigd, gedurende drie
werkdagen gehouden op verzoek van de kapitein mee te werken aan het
opmaken van een scheepsverklaring als bedoeld in artikel 353 van het
Wetboek van Koophandel. De werkgever is verplicht voor deze dagen een
schadevergoeding te betalen gelijk aan het in de
zee-arbeidsovereenkomst naar tijdruimte in geld vastgestelde deel van
dat loon, alsmede de kosten van onderhoud en zo nodig van
overnachting.
Artikel 733
{Zee-arbeidsovereenkomst, opzegging door
kapitein}
De kapitein die zijn zee-arbeidsovereenkomst
opzegt, terwijl het door hem gevoerde zeeschip zich op reis bevindt, is
verplicht de maatregelen te nemen, die in verband daarmee nodig zijn
voor de veiligheid van het zeeschip, de opvarenden en de zaken aan
boord, op straffe van
schadevergoeding.
De zieke
zeevarende
Artikel 734
{Zee-arbeidsovereenkomst, loon bij arbeidsongeschiktheid}
De zeevarende die in verband met ongeschiktheid
ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is de
bedongen arbeid te verrichten, behoudt het recht op het volle loon
zolang hij aan boord is.
Artikel 734a
{Zee-arbeidsovereenkomst, recht op verpleging/behandeling}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734, heeft tot zijn herstel recht op
behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling.
2.
Dit recht
komt evenwel niet toe
aan:
a.de
zeevarende die verzekeringsplichtige is op grond van de
Zorgverzekeringswet, zolang hij verblijft in
Nederland;
b.de
zeevarende die verblijft in het land waar hij zijn woonplaats of gewone
verblijfplaats heeft.
3.
Het recht
eindigt, indien de zeevarende is teruggekeerd of heeft kunnen
terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone
verblijfplaats heeft.
4.
Op de
aanspraken, die de zeevarende heeft ingevolge dit artikel, komen de
aanspraken ingevolge de Wet langdurige zorg in
mindering.
Artikel 734b
{Zee-arbeidsovereenkomst, loon bij verpleging in buitenland}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734, die verzekerd is ingevolge de
Ziektewet of op wie enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling
van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is, heeft, in
afwijking van artikel 629 lid 1, voor een tijdvak van twaalf weken
recht op 100 procent van het loon, bedoeld in artikel 629 lid 1, als
hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land waar hij zijn
woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
2.
Het recht
op betaling van 100 procent van het loon eindigt zodra de zeevarende
passende arbeid kan verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd of
heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of
gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 734c
{Zee-arbeidsovereenkomst, berekening periode van loondoorbetaling}
Voor de berekening van het tijdvak van 104 weken,
genoemd in artikel 629 lid 1, worden de periode, bedoeld in artikel
734, waarin de zeevarende ziek aan boord is en de in artikel 734b lid 1
bedoelde periode in aanmerking genomen.
Artikel 734d
{Zee-arbeidsovereenkomst, loon voor onverzekerden bij ziekte}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734, die niet is verzekerd ingevolge de
Ziektewet en op wie niet een daarmee overeenkomende wettelijke regeling
van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is, heeft, zolang
hij niet is hersteld en ongeacht het voortduren van de
zee-arbeidsovereenkomst, gedurende ten hoogste 52 weken,
recht op 80 procent van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon,
dat hij genoot toen hij ziek werd, verhoogd met de bij algemene
maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde van andere
loonbestanddelen.
2.
De in lid
1 bedoelde termijn van 52 weken gaat
in:
a.als
de zeevarende ziek wordt, terwijl hij niet aan boord van een zeeschip
in dienst is, op de dag, waarop hij ziek
wordt;
b.als hij ziek
wordt, terwijl hij aan boord van een zeeschip in dienst is, op de dag,
waarop hij aan de wal ter verpleging wordt achtergelaten of waarop hij,
nog niet hersteld, met het zeeschip terugkomt. Wordt hij ter verpleging
achtergelaten buiten het land waar hij zijn woonplaats of gewone
verblijfplaats heeft, dan wordt de uitkering van 80 procent gedurende
de eerste 12 weken verhoogd tot 100 procent.
3.
De
uitkering, bedoeld in de laatste zin van het tweede lid, eindigt zodra
de zeevarende passende arbeid kan verkrijgen en verrichten dan wel is
teruggekeerd of had kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn
woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
4.
Indien de
ziekte een gevolg is van opzet van de zeevarende, kan de loonaanspraak
worden verbeurd of
verminderd.
Artikel 734e
{Zee-arbeidsovereenkomst, uitkering/voorziening bij ongeval}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734d, die een ongeval krijgt in verband
met zijn zee-arbeidsovereenkomst, heeft, ongeacht het voortduren van
deze overeenkomst, recht op uitkeringen en voorzieningen overeenkomstig
de artikelen 734f tot en met 734k. Indien de zeevarende tengevolge van
het ongeval overlijdt, gaat dit recht over op zijn nagelaten
betrekkingen, bedoeld in artikel 674 lid 3.
2.
Voor de
toepassing van het vorige lid en de artikelen 734f tot en met 734j
worden met een ongeval in verband met de
zee-arbeidsovereenkomst gelijkgesteld de ziekten, die
voorkomen op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
lijst van ziekten, indien de zeevarende die ziekte heeft gekregen in
verband met de zee-arbeidsovereenkomst. De ziekte wordt,
tenzij het tegendeel blijkt, geacht verband te houden met de
zee-arbeidsovereenkomst, indien zij zich gedurende de
arbeidsovereenkomst of binnen een bij algemene maatregel van bestuur
vast te stellen termijn na het einde van de arbeidsovereenkomst
openbaart.
3.
De in het
tweede lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien de
zeevarende zonder deugdelijke grond ter zake van de in dat lid bedoelde
ziekte geweigerd heeft een profylactische behandeling te ondergaan dan
wel heeft nagelaten zich aan een zodanige behandeling te onderwerpen,
ofschoon hem daartoe kosteloos gelegenheid werd
geboden.
Artikel 734f
{Zee-arbeidsovereenkomst, loon bij tijdelijke algehele arbeidsongeschiktheid}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734d, heeft na afloop van de in artikel
734d bedoelde termijn van 52 weken, in geval van tijdelijke gehele
ongeschiktheid tot werken, recht op een uitkering van 70 procent van
zijn loon en, in geval van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid tot
werken, op een uitkering ter hoogte van een in verhouding tot de
verloren geschiktheid tot werken staand deel van 70 procent
van zijn loon.
2.
De in het
eerste lid bedoelde uitkering eindigt met ingang van de dag, waarop
blijvende gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken intreedt,
dan wel, indien de tijdelijke gehele of gedeeltelijke
ongeschiktheid tot werken voortduurt, uiterlijk met ingang
van de dag, gelegen drie jaren na afloop van de in artikel 734d
bedoelde termijn van 52 weken.
3.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734d, die op de dag, gelegen na afloop
van de in artikel 734d bedoelde termijn van 52 weken, blijvend geheel
of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken of binnen drie jaren na die
dag blijvend geheel of gedeeltelijk ongeschikt wordt tot werken, dan
wel op de dag gelegen drie jaren na vorenbedoelde dag, nog tijdelijk
geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken, heeft recht op een
uitkering ineens van driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar
de uitkering, waarop hij laatstelijk aanspraak had vóór de
dag, waarop dat recht ontstaat. Met ingang van de dag, waarop recht
ontstaat op een uitkering ineens als bedoeld in de vorige zin, kunnen
ter zake van het betreffende ongeval geen rechten meer worden ontleend
aan de artikelen 734e tot en met 734k.
4.
Voor de
toepassing van de vorige leden wordt een zeevarende geheel of
gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij ten gevolge van
een ongeval als bedoeld in artikel 734e geheel of gedeeltelijk
ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten en
bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en
vroeger beroep hem in redelijkheid kan worden opgedragen.
5.
Indien de
zeevarende, bedoeld in artikel 734d, niet de medewerking verleent, die
redelijkerwijs van hem verlangd kan worden tot het herkrijgen van zijn
gezondheid of zijn arbeidsvermogen, voor zover deze door een ongeval
als bedoeld in artikel 734e zijn geschaad, zal bij de schatting van de
mate van ongeschiktheid tot werken, bedoeld in de vorige leden, de
toestand in aanmerking genomen kunnen worden, die waarschijnlijk zou
zijn ontstaan, indien die medewerking ten volle zou zijn
verleend.
Artikel 734g
{Zee-arbeidsovereenkomst, geneeskundige behandeling na ongeval}
1.
De
zeevarende, bedoeld in artikel 734d, heeft ter zake van een ongeval als
bedoeld in artikel 734e van de dag van het ongeval af recht op
geneeskundige behandeling of vergoeding daarvoor, indien hij verblijft
in of heeft kunnen terugkeren naar het land, waar hij zijn woonplaats
of gewone verblijfplaats heeft, uiterlijk tot de dag, gelegen drie
jaren na afloop van de in artikel 734d bedoelde termijn van 52 weken en
onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van artikel 734f lid 3.
Onder geneeskundige behandeling is begrepen het verstrekken van
kunstmiddelen, voor zover deze zijn geschiktheid tot werken kunnen
bevorderen of tot verbetering van zijn levensomstandigheden kunnen
bijdragen, alsmede het onderricht in het gebruik van die
kunstmiddelen.
{Nadere regels}
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het bepaalde in dit artikel.
Artikel 734h
{Zee-arbeidsovereenkomst, uitkering aan nagelaten betrekkingen}
1.
Onverminderd
artikel 674 hebben de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 734e
lid 1, recht op een uitkering ineens, die
bedraagt:
a.voor
degene, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of
een geregistreerd partnerschap was aangegaan: driemaal de uitkering
over een jaar, berekend naar 30 procent van het loon van de
overledene;
b.voor elk
kind of stiefkind beneden de leeftijd van achttien jaar: driemaal de
uitkering over een jaar, berekend naar 15 procent en, indien dit kind
ouderloos is, berekend naar 20 procent van het loon van de
overledene;
c.voor
degene, met wie de overledene ten tijde van het ongeval in
gezinsverband samenleefde en in wiens kosten van bestaan hij
grotendeels voorzag, niet vallende onder a of b: driemaal hetgeen hij
in de regel over een jaar tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet
meer dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30 procent
van het loon van de overledene, met dien verstande, dat, indien de
betrokkene jonger is dan achttien jaar, niet meer wordt uitgekeerd dan
hij als kind van de overledene zou hebben
ontvangen.
2.
De in het
eerste lid bedoelde uitkeringen zullen tezamen niet meer bedragen dan
driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 60 procent van het
loon van de overledene. De personen, bedoeld in het eerste lid, onder
c, hebben alleen recht op een uitkering, indien de personen, bedoeld
onder a en b van dat lid allen hun volle uitkering hebben ontvangen.
Indien de personen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b tezamen een
uitkering zouden ontvangen van meer dan driemaal de uitkering over een
jaar, berekend naar 60 procent van het loon van de overledene,
ondergaat elk van deze uitkeringen een evenredige
vermindering.
{Schakelbepaling}
3.
Voor de
toepassing van dit artikel en van artikel 734e is het bepaalde bij of
krachtens artikel 8 van de Algemene nabestaandenwet van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 734i
{Nadere regels}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels
worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van
uitkeringen of voorzieningen als bedoeld in de artikelen 734 en 734d
tot en met 734h met uitkeringen of voorzieningen uit andere
hoofde.
Artikel 734j
{Zee-arbeidsovereenkomst, definitie loon}
Onder loon van de zeevarende wordt voor de
toepassing van de artikelen 734f en 734h verstaan het naar tijdruimte
in geld vastgestelde loon, dat hij genoot tot het ongeval, bedoeld in
artikel 734e, plaatsvond, verhoogd met de bij algemene maatregel van
bestuur vast te stellen geldswaarde van andere loonbestanddelen.
Hetgeen het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon meer bedraagt dan
een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, wordt daarbij
niet in aanmerking genomen.
Artikel 734k
{Zee-arbeidsovereenkomst, werkgeversvereniging}
1.
Indien
een daartoe door Ons erkende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
is opgericht, is de werkgever ter waarborging van zijn tegenover de in
artikel 734d bedoelde zeevarenden en hun nagelaten betrekkingen uit de
artikelen 734d tot en met 734j voortvloeiende verplichtingen van
rechtswege aangesloten bij die vereniging.
2.
In het
geval, bedoeld in het eerste lid, zijn de werkgever en de vereniging
hoofdelijk verbonden tegenover de in artikel 734d bedoelde zeevarenden
en hun nagelaten betrekkingen en zijn de werkgever en de
scheepsbeheerder hoofdelijk verbonden tegenover de vereniging voor de
nakoming van de uit de artikelen 734d tot en met 734k voortvloeiende
verplichtingen.
3.
Op haar
verzoek kan een vereniging worden erkend als vereniging, bedoeld in het
eerste lid, indien zij voldoet aan de volgende
vereisten:
a.dat
zij opgericht is door een of meer naar Ons oordeel representatieve
organisaties van werkgevers en een of meer naar Ons oordeel
representatieve organisaties van zeevarenden, al dan niet tezamen met
een of meer
werkgevers;
b.dat zij
niet beoogt winst te maken.
4.
Voor de
in het derde lid bedoelde erkenning komt niet meer dan één
vereniging in aanmerking.
5.
De
statuten van de in het eerste lid bedoelde vereniging moeten zodanige
bepalingen inhouden,
dat:
a.het
bestuur voor de helft wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de
werkgevers en voor de helft uit vertegenwoordigers van de
zeevarenden;
b.de
gezamenlijke vertegenwoordigers van de werkgevers ter vergadering
evenveel stemmen uitbrengen als de gezamenlijke vertegenwoordigers van
de zeevarenden;
c.de
kosten van de uit de artikelen 734d tot en met 734k voortvloeiende
verplichtingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
zeevarenden en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de kosten verbonden
aan de vorming en instandhouding van een reserve, per jaar worden
omgeslagen over de werkgevers naar rato van het loon, dat in dat jaar
aan de zeevarenden is uitbetaald, waarbij onder loon wordt verstaan
loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale
verzekeringen.
Artikel 734l
{Zee-arbeidsovereenkomst, uitkering verpleging/huisvesting/voeding bij ziekte}
1.
Na zijn
herstel heeft de zeevarende, ongeacht het voortduren van de
zee-arbeidsovereenkomst, recht op een uitkering, gelijk aan het naar
tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek
werd, indien hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land waar
hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en elders dan ter
plaatse waar hij zich bevond toen hij de zee-arbeidsovereenkomst met de
werkgever is aangegaan.
2.
De
zeevarende heeft voorts recht op huisvesting en voeding.
3.
De in lid
1 en 2 bedoelde rechten eindigen zodra de zeevarende passende arbeid
kan verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd of heeft kunnen
terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone
verblijfplaats heeft of de plaats waar hij zich bevond toen hij de
arbeidsovereenkomst met de werkgever is aangegaan.
4.
Indien de
ziekte een gevolg is van opzet van de zeevarende, kan de in lid 1
bedoelde uitkering worden verbeurd of verminderd.
Artikel 734m
{Zee-arbeidsovereenkomst, toepasselijkheid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering}
1.
Artikel
93, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is van toepassing op alle vorderingen krachtens de artikelen 734d tot
en met 734k door of tegen de in lid 1 van artikel 734k bedoelde
zeevarenden of hun nagelaten betrekkingen ingesteld tegen
onderscheidenlijk door de in dat lid bedoelde vereniging.
2.
Elk
beding strijdig met enige bepaling van dit artikel of artikel 734k is
nietig, behoudens dat partijen kunnen overeenkomen om een vordering als
bedoeld in het eerste lid aan arbitrage te
onderwerpen.
De tijdelijk aan boord van een zeeschip
werkzame
werknemer
Artikel 735
{Zee-arbeidsovereenkomst, tijdelijke werknemer}
Op de arbeidsovereenkomst van de werknemer die
gewoonlijk arbeid aan de wal verricht, zijn de artikelen 702, 703, 704
lid 2, 709, 711, 718 tot en 720, 725, 732, 734 tot en met 734c, 734e
tot en met 734m en 738 tot en met 738f van overeenkomstige toepassing, indien en voor
zolang hij gedurende de reis arbeid aan boord van een zeeschip
verricht.
De arbeidsovereenkomst naar buitenlands
recht
Artikel 736
{Zee-arbeidsovereenkomst, overeenkomst naar buitenlands recht}
1.
Op de
arbeidsovereenkomst van een zeevarende die zich verbindt arbeid te
verrichten aan boord van een zeeschip en wiens arbeidsovereenkomst
wordt beheerst door buitenlands recht, zijn de artikelen 697, 699, 702
tot en met 712, 714 tot en met 725, 729, 731, 732, 734, 734a, 734d tot
en met 734l en 738 tot en met 738f van overeenkomstige toepassing.
2.
Op de
arbeidsovereenkomst van een werknemer die gewoonlijk arbeid aan de wal
verricht en wiens arbeidsovereenkomst wordt beheerst door buitenlands
recht zijn de artikelen 702, 703, 704 lid 2, 705, 709, 711, 718 tot en
met 720, 725, 732, 734, 734a, 734d tot en met 734l en 738 tot en met 738f van
overeenkomstige toepassing, indien en voor zolang hij gedurende de reis
arbeid aan boord van een zeeschip
verricht.
Verplichtingen van de
scheepsbeheerder
Artikel 737
{Zee-arbeidsovereenkomst, verplichtingen scheepsbeheerder}
1. De artikelen 718 tot en met 720 zijn van
overeenkomstige toepassing op personen die, anders dan op grond van een
arbeidsovereenkomst en ongeacht het toepasselijke recht, werkzaamheden
verrichten aan boord van een zeeschip, met dien verstande dat voor
«werkgever» wordt gelezen: scheepsbeheerder.
2.
De scheepsbeheerder is verplicht een verzekering in stand te houden, die in geval van repatriëring als bedoeld in artikel 718 strekt tot voorziening in de kosten, bedoeld in artikel 718, lid 2. De artikelen 738a, leden 5 tot en met 7, 738b en 738c zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 738
{Zee-arbeidsovereenkomst, verplichtingen scheepsbeheerder}
De scheepsbeheerder is aansprakelijk voor de
nakoming van de uit de artikelen 706 tot en met 709, 717, 719, 720 en 734 tot en met 734l voortvloeiende verplichtingen, indien de
werkgever tot nakoming daarvan onherroepelijk is veroordeeld en niet
tot nakoming
overgaat.
Artikel 738a
{Verplichtingen scheepsbeheerder bij achterlaten zeevarende}
1.
De scheepsbeheerder draagt zorg voor de repatriëring van de zeevarende, indien de werkgever de zeevarende heeft achtergelaten.
2.
Van achterlaten van de zeevarende als bedoeld in lid 1 is sprake, indien de werkgever:
a.in gebreke blijft de kosten, bedoeld in artikel 718, lid 2, te voldoen;
b.de zeevarende heeft achtergelaten zonder de noodzakelijke verzorging en ondersteuning; of
c.zijn verplichtingen jegens de zeevarende niet nakomt, waaronder begrepen het niet voldoen van het aan de zeevarende verschuldigde loon gedurende een tijdvak van tenminste twee maanden.
3.
Onder noodzakelijke verzorging en ondersteuning als bedoeld in lid 2, onder b, wordt begrepen: passende huisvesting, indien nodig kleding, voldoende voedsel, drinkwater en brandstof om aan boord van het zeeschip te kunnen overleven en noodzakelijke medische zorg.
{Verplichte verzekering voor kosten bij achterlaten zeevarende}
4.
De scheepsbeheerder is verplicht een verzekering in stand te houden, die in geval van achterlaten van de zeevarende strekt tot voorziening in:
a.loon en andere wettelijke of contractuele aanspraken van de zeevarende, verschuldigd over een tijdvak van ten hoogste vier maanden;
b.alle kosten die in verband met het achterlaten in redelijkheid zijn gemaakt door de zeevarende, waaronder begrepen de kosten, bedoeld in lid 2, onder a; en
c.de noodzakelijke verzorging en ondersteuning, bedoeld in lid 3, of de kosten daarvan totdat de zeevarende de plaats van bestemming heeft bereikt.
{Rechten en plichten verzekeraar}
5.
De verzekeraar verstrekt onverwijld op verzoek van de zeevarende en na ontvangst van de noodzakelijke gegevens betreffende zijn aanspraak de voorzieningen, bedoeld in lid 4.
6.
De verzekeraar is slechts bevoegd tot tussentijdse opzegging van de verzekeringsovereenkomst, indien hij daarvan tenminste dertig dagen van te voren schriftelijk of elektronisch mededeling heeft gedaan aan de door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen autoriteit.
7.
Geen bepaling van dit artikel doet afbreuk aan enig recht van verhaal van de verzekeraar op derden.
Artikel 738b
{Vorderingen zeevarende op verzekeraar}
1.
Vorderingen, die krachtens artikel 738a door een verzekering worden gedekt, kunnen rechtstreeks door de zeevarende worden ingesteld tegen de verzekeraar.
{Verweermiddelen verzekeraar}
2.
De verzekeraar komen alle verweermiddelen toe die de scheepsbeheerder tegen de vorderingen zou hebben kunnen aanvoeren, doch hij kan geen beroep doen op de omstandigheid dat de scheepsbeheerder surseance van betaling is verleend, dat ten aanzien van de scheepsbeheerder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is of dat de scheepsbeheerder zich in staat van faillissement of vereffening bevindt. Verweermiddelen, die hij zou hebben kunnen aanvoeren tegen een door de scheepsbeheerder tegen hem ingestelde vordering, komen de verzekeraar niet toe.
3.
De verzekeraar kan de scheepsbeheerder steeds in het geding roepen.
Artikel 738c
{Verzekeringsovereenkomst}
De verzekeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 738a, lid 4, voldoet aan het volgende:
a.de overeenkomst is aangegaan met een verzekeraar van wie Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, na overleg met Onze Minister van Financiën, de financiële draagkracht tot het geven van dekking uit hoofde van artikel 738a voldoende oordeelt;
b.de gelden uit de overeenkomst kunnen, indien de verzekeraar buiten Nederland is gevestigd, feitelijk in een land naar keuze van de zeevarende ter beschikking komen;
c.uit de overeenkomst blijkt dat de zeevarende in overeenstemming met artikel 738b, lid 1, zijn vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar kan instellen. Indien de overeenkomst een beding inhoudt dat de scheepsbeheerder zelf voor een deel in de uitkering zal bijdragen, blijkt uit de overeenkomst dat de verzekeraar niettemin jegens de zeevarende gehouden blijft tot betaling van ook dat deel;
d.uit de overeenkomst blijkt dat de verzekeraar deze slechts tussentijds kan opzeggen, indien hij daarvan tenminste dertig dagen van te voren schriftelijk of elektronisch mededeling heeft gedaan aan de door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen autoriteit, bedoeld in artikel 738a, lid 6.
Artikel 738d
{Schakelbepaling, scheepsbeheerder tevens werkgever }
De artikelen 738a, leden 2 tot en met 7, 738b en 738c zijn van overeenkomstige toepassing op de scheepsbeheerder die tevens de werkgever van de zeevarende is.
Artikel 738e
{Aansprakelijkheid scheepsbeheerder}
1.
De scheepsbeheerder is aansprakelijk voor de schade die de zeevarende lijdt als gevolg van het niet nakomen door de werkgever van zijn contractuele verplichtingen tot vergoeding van door de zeevarende geleden schade in verband met langdurige ongeschiktheid tot werken of overlijden ten gevolge van een ongeval of ziekte in verband met de zee-arbeidsovereenkomst.
2.
De scheepsbeheerder is verplicht een verzekering in stand te houden ter dekking van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van lid 1. Artikel 738c is van overeenkomstige toepassing.
{Rechten en plichten verzekeraar}
3.
De verzekeraar voldoet de verschuldigde vergoeding van de schade, bedoeld in lid 1, onverwijld. Indien de aard van de langdurige ongeschiktheid tot werken, bedoeld in lid 1, de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding bemoeilijkt, stelt de verzekeraar een voorschot beschikbaar aan de zeevarende om onbillijke gevolgen te voorkomen.
4.
De verzekeraar is slechts bevoegd tot tussentijdse opzegging van de verzekeringsovereenkomst, indien hij daarvan ten minste dertig dagen van te voren schriftelijk of elektronisch mededeling heeft gedaan aan de door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen autoriteit.
5.
De verzekeraar is verplicht om onverwijld aan de autoriteit, bedoeld in lid 4, schriftelijk of elektronisch mededeling te doen van de schorsing of beëindiging van de verzekeringsovereenkomst. De autoriteit draagt zorg dat de mededeling zo spoedig mogelijk door tussenkomst van de kapitein van het zeeschip, aan boord waarvan de zeevarende dienst doet, wordt bekend gemaakt aan de zeevarende.
6.
Vorderingen tot schadevergoeding, die krachtens dit artikel door een verzekering worden gedekt, kunnen rechtstreeks door de zeevarende of in geval van zijn overlijden, door diens nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 674, lid 3, worden ingesteld tegen de verzekeraar. Artikel 738b is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 738f
{Verplichte aansprakelijkheidsverzekering scheepsbeheerder tevens werkgever}
1.
De scheepsbeheerder, die tevens de werkgever van de zeevarende is, is verplicht een verzekering in stand te houden ter dekking van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van zijn contractuele verplichtingen tot vergoeding van door de zeevarende geleden schade in verband met langdurige ongeschiktheid tot werken of overlijden ten gevolge van een ongeval of ziekte in verband met de zee-arbeidsovereenkomst.
2.
De artikelen 738c en 738e, leden 3 tot en met 6, zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 12A
De
zeevarende in de
visserij
Artikel 739
{Begripsbepalingen}
In deze afdeling wordt verstaan
onder:
a.
zeevisserij: de
bedrijfsmatige uitoefening van de zeevisserij
buitengaats;
b.
kustvisserij: de
kustvisserij in de zin van artikel 1, vierde lid, onder c, van de
Visserijwet 1963;
c.
arbeidsovereenkomst in de
zeevisserij: de
zee-arbeidsovereenkomst die in het kader van de zeevisserij wordt
aangegaan;
d.
garantieloon: het
naar tijdruimte vastgestelde loon dat door de werkgever verschuldigd is
in plaats van het loon dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit een
aandeel in de vangst of de opbrengst daarvan, indien het laatstgenoemde
loon lager uitkomt dan het eerstgenoemde
loon.
Artikel 740
{Zee-arbeidsovereenkomst, zeevarende in de visserij}
1.
Op de
arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij zijn de
afdelingen 1 tot en met 9 en 11 en 12 van deze titel van toepassing,
voor zover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken. De artikelen
708, 715, 717 en 738a tot en met 738f zijn niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst in
de zeevisserij.
2.
Op de
arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de kustvisserij zijn de
afdelingen 1 tot en met 9 en 11 van deze titel van
toepassing.
3.
Van
artikel 741 van deze afdeling kan niet worden afgeweken.
4.
Van
artikel 745 van deze afdeling kan niet ten nadele van de zeevarende in
de zeevisserij worden afgeweken.
Artikel 741
{Zeevarende in de visserij, garantieloon}
De werkgever en de zeevarende in de zeevisserij,
wiens loon bestaat uit een aandeel in de vangst of de opbrengst
daarvan, komen een garantieloon overeen.
Artikel 742
{Zeevarende in de visserij, aandeel in de vangst}
Artikel 699 onder 6 geldt ten aanzien van
zeevarenden in de zeevisserij met dien verstande dat, voorzover het in
geld vastgestelde loon geheel of gedeeltelijk bestaat uit een aandeel
in de vangst of de opbrengst daarvan, het overeengekomen garantieloon
en de berekeningswijze van het aandeel van de zeevarende in de
opbrengst van de vangst worden vermeld.
Artikel 743
{Zeevarende in de visserij, uitzondering verlengen loontijdvak bij loon in natura}
1.
Ten
aanzien van de zeevarende in de zeevisserij, wiens loon geheel of
gedeeltelijk bestaat uit een aandeel in de vangst of de opbrengst
daarvan, kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of
namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken van artikel
623 lid 2, met dien verstande dat het tijdvak na afloop waarvan het
loon moet worden voldaan niet langer dan drie maanden is.
2.
Wordt aan
de zeevarende, bedoeld in het vorige lid, een voorschot betaald als
bedoeld in artikel 624 lid 2, dan heeft de zeevarende geen aanspraak
jegens de werkgever indien het aan de in artikel 707 bedoelde persoon
overgemaakte bedrag meer bedraagt dan aan de zeevarende verschuldigd
is.
Artikel 744
{Zeevarende in de visserij, uitzondering overwerkvergoeding bij loon in natura}
Artikel 709 geldt niet ten aanzien van de
zeevarende in de zeevisserij wiens loon bestaat uit een aandeel in de
vangst of opbrengst daarvan.
Artikel 745
{Zeevarende in de visserij, definitie loon bij loon in natura}
Voor de zeevarenden in de zeevisserij, wier loon
bestaat uit een aandeel in de vangst of de opbrengst daarvan, wordt
voor de toepassing
van:
a.de
artikelen 719 lid 3, 732, 734, 734b, 734d, 734f, 734h, 734j en 734l
onder loon verstaan het voor hen bij algemene maatregel van bestuur
vastgestelde bedrag,
en
b.artikel 729 lid 1
onder loon verstaan het
garantieloon.
Titel 12 Aanneming van werk
Afdeling 1 Aanneming van werk in het algemeen
Artikel 750
{Aanneming van werk}
1.
Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene
partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt
om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen
en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in
geld.
{Werkingssfeer }
2.
Bestaat de tegenprestatie niet of niet geheel in geld,
dan vindt deze titel toepassing, voor zover de aard van de tegenprestatie zich
daartegen niet verzet.
Artikel 751
{Uitvoering door anderen bij aanneming van werk}
De aannemer is bevoegd het werk onder zijn leiding door
anderen te doen uitvoeren, en ten aanzien van onderdelen ook de leiding aan
anderen over te laten, zulks onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de
deugdelijke nakoming van de overeenkomst.
Artikel 752
{Bepaling prijs bij aanneming van werk}
1.
Indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet
is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever een
redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening
gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst
gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke
prijs gewekte verwachtingen.
2.
Indien een richtprijs was bepaald, zal deze richtprijs
met niet meer dan 10% mogen worden overschreden, tenzij de aannemer de
opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere
overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk
alsnog te beperken of te vereenvoudigen. De aannemer zal binnen de grenzen van
het redelijke aan zulke beperking of vereenvoudiging moeten meewerken.
{Schakelbepaling }
3.
Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op aannemingen
van werk waarbij de prijs afhankelijk is gesteld van de bij de overeenkomst
geschatte tijdsduur voor de uitvoering van het werk.
Artikel 753
{Verhoging prijs bij aanneming van werk}
1.
Indien na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende
omstandigheden ontstaan of aan het licht komen zonder dat zulks aan de aannemer
kan worden toegerekend, zal de rechter op vordering van de aannemer de
overeengekomen prijs geheel of gedeeltelijk aan de kostenverhoging kunnen
aanpassen, mits de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft
behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden.
2.
De aannemer mag de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen,
indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte
onjuiste gegevens welke voor de prijsbepaling van belang zijn, tenzij de
aannemer de onjuistheid der gegevens vóór het vaststellen van de prijs had
behoren te ontdekken.
3.
Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt slechts indien de aannemer de
opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft
gewaarschuwd, opdat deze tijdig hetzij gebruik kan maken van het hem in
artikel 764 toegekende recht, hetzij
een voorstel kan doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.
Artikel 754
{Onjuistheid/gebrek bij aanneming van werk}
De aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de
overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de
opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen.
Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van
de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk
laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte
plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften.
Artikel 755
{Door opdrachtgever gewenste toevoeging/verandering bij aanneming van werk}
In geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of
veranderingen in het overeengekomen werk kan de aannemer slechts dan een
verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft
gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de
opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Van deze bepaling
kan niet ten nadele van de opdrachtgever worden afgeweken, behoudens bij een
standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6.
Artikel 756
{Ontbinding overeenkomst tot aanneming van werk}
1.
Indien reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering
waarschijnlijk wordt dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden
opgeleverd, kan de rechter de overeenkomst op vordering van de opdrachtgever
geheel of gedeeltelijk ontbinden.
2.
Indien reeds vóór de oplevering waarschijnlijk wordt dat
de opdrachtgever niet op tijd of niet behoorlijk aan zijn verplichtingen zal
voldoen, of dat de aannemer de overeenkomst niet zal kunnen uitvoeren ten
gevolge van een omstandigheid die hem niet kan worden toegerekend, kan de
rechter de overeenkomst op vordering van de aannemer geheel of gedeeltelijk
ontbinden.
3.
De rechter bepaalt de gevolgen van de ontbinding; hij kan
de ontbinding ook doen afhangen van door hem te stellen voorwaarden.
Artikel 757
{Tenietgaan/verloren gaan zaak bij aanneming van werk}
1.
Wordt de uitvoering van het werk onmogelijk doordat de zaak waarop of
waaraan het werk moet worden uitgevoerd, tenietgaat of verloren raakt zonder
dat dit aan de aannemer kan worden toegerekend, dan is de aannemer gerechtigd
tot een evenredig deel van de vastgestelde prijs op grondslag van de reeds
verrichte arbeid en gemaakte kosten. In geval van opzet of grove schuld van de
opdrachtgever is de aannemer gerechtigd tot een bedrag berekend overeenkomstig
het bepaalde in
artikel 764 lid 2.
2.
Bevond de zaak zich echter in het geval, bedoeld in het vorige lid,
onder de aannemer, dan is de opdrachtgever tot geen enkele vergoeding gehouden,
tenzij het tenietgaan of verloren raken aan zijn schuld was te wijten, in welk
geval het vorige lid onverminderd toepassing vindt.
Artikel 758
{Oplevering bij aanneming van werk}
1.
Indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk
klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een
redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder
aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk
stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als
opgeleverd beschouwd.
2.
Na oplevering is het werk voor risico van de
opdrachtgever. Derhalve blijft hij de prijs verschuldigd, ongeacht tenietgaan
of achteruitgang van het werk door een oorzaak die niet aan de aannemer kan
worden toegerekend.
3.
De aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor
gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had
moeten ontdekken.
Artikel 759
{Herstel gebrek door aannemer bij aanneming van werk}
1.
Indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor
de aannemer aansprakelijk is, moet de opdrachtgever, tenzij zulks in verband
met de omstandigheden niet van hem kan worden gevergd, aan de aannemer de
gelegenheid geven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen,
onverminderd de aansprakelijkheid van de aannemer voor schade ten gevolge van
de gebrekkige oplevering.
2.
De opdrachtgever kan vorderen dat de aannemer de gebreken
binnen redelijke termijn wegneemt, tenzij de kosten van herstel in geen
verhouding zouden staan tot het belang van de opdrachtgever bij herstel in
plaats van schadevergoeding.
Artikel 760
{Ondeugdelijke uitvoering bij aanneming van werk}
1.
De gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te
wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van door de aannemer gebruikte
materialen of hulpmiddelen, komen voor rekening van de aannemer.
2.
Is de ondeugdelijke uitvoering echter te wijten aan gebreken of
ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de
grond waarop hij een werk laat uitvoeren, dan komen de gevolgen voor zijn
rekening, voor zover de aannemer niet zijn in
artikel 754 bedoelde
waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze
gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
{Schakelbepaling}
3.
Lid 2 is van overeenkomstige toepassing in geval van fouten of gebreken
in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen,
bestekken of uitvoeringsvoorschriften.
Artikel 761
{Verjaring rechtsvordering wegens gebrek bij aanneming van werk}
1.
Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde
werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft
geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld
waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te
lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen
heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.
2.
De rechtsvordering verjaart in ieder geval door verloop
van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken en
door verloop van tien jaren na de oplevering in alle andere gevallen.
3.
Indien de rechtsvordering krachtens het bepaalde in de
vorige leden zou verjaren tussen het tijdstip waarop de aannemer aan de
opdrachtgever heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of
herstellen, en het tijdstip waarop hij het onderzoek en de pogingen tot herstel
kennelijk als beëindigd beschouwt, wordt de verjaringstermijn verlengd
overeenkomstig artikel 320 van Boek 3.
4.
De leden 1–3 laten onverlet de bevoegdheid van de
opdrachtgever om aan een vordering tot betaling van de prijs zijn recht op
vermindering daarvan door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst of op
schadevergoeding tegen te werpen.
Artikel 762
{Verzwijging verborgen gebrek door aannemer bij aanneming van werk}
De aansprakelijkheid van de aannemer voor hem bekende verborgen gebreken
die hij heeft verzwegen, kan niet worden uitgesloten of beperkt, noch kan zij
aan kortere verjaringstermijnen worden onderworpen dan die voorzien in
artikel 761.
Verzwijging door degenen die de aannemer met de leiding over de uitvoering van
het werk heeft belast, wordt gelijkgesteld met verzwijging door de
aannemer.
Artikel 763
{Dood/arbeidsongeschiktheid aannemer bij aanneming van werk}
Indien de aannemer na het sluiten van de overeenkomst
overlijdt of duurzaam arbeidsongeschikt wordt, kan ieder der partijen de
overeenkomst beëindigen, voor zover zij, gezien de aard van de overeenkomst,
aan het overlijden of de duurzame arbeidsongeschiktheid een redelijk belang bij
beëindiging kan ontlenen. Voor de reeds verrichte arbeid en gemaakte kosten is
de opdrachtgever een naar redelijkheid en met inachtneming van alle
omstandigheden te bepalen vergoeding verschuldigd.
Artikel 764
{Opzegging overeenkomst tot aanneming van werk}
1.
De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de
overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen.
2.
In geval van zulke opzegging zal hij de voor het gehele
werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de
aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van
het reeds voltooide werk. Indien de prijs afhankelijk was gesteld van de
werkelijk door de aannemer te maken kosten, wordt de door de opdrachtgever
verschuldigde prijs berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte
arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben
gemaakt.
Afdeling 2 Bijzondere bepalingen voor de bouw van een woning in opdracht van
een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf
Artikel 765
{Werkingssfeer}
Deze afdeling is van toepassing op aanneming van werk die
strekt tot de bouw van een woning, bestaande uit een onroerende zaak of
bestanddeel daarvan, in opdracht van een natuurlijk persoon die niet handelt in
de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 766
{Overeenkomst tot aanneming van werk met betrekking tot bouw woning}
1.
Een overeenkomst als bedoeld in artikel 765 wordt schriftelijk
aangegaan.
2.
De tussen partijen opgemaakte akte of een afschrift daarvan moet aan de
opdrachtgever ter hand worden gesteld, desverlangd tegen afgifte aan de
aannemer van een gedateerd ontvangstbewijs. Gedurende drie dagen na deze
terhandstelling heeft de opdrachtgever het recht de overeenkomst te ontbinden.
Komt, nadat de opdrachtgever van dit recht gebruik gemaakt heeft, binnen zes
maanden tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde te bouwen woning
opnieuw een overeenkomst tot stand, dan ontstaat het recht niet opnieuw.
{Werkingssfeer }
3.
De leden 1–2 zijn niet van toepassing indien de overeenkomst strekt tot
de bouw van een woning op grond die de opdrachtgever reeds toebehoort, en de
overeenkomst niet met de koop van deze grond in verband staat.
Artikel 767
{Betaling bouw woning bij aanneming van werk}
De opdrachtgever kan slechts worden verplicht tot het doen
van betalingen die, althans bij benadering, overeenstemmen met de voortgang van
de bouw of met de waarde van de aan hem overgedragen goederen, behoudens dat
kan worden bedongen dat hij ter verzekering van de nakoming van zijn
verplichtingen een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de aanneemsom, in depot
stort bij een notaris dan wel voor dit bedrag vervangende zekerheid stelt. Het
teveel betaalde geldt als onverschuldigd betaald.
Artikel 768
{Inhouding maximaal 5% van aanneemsom bij oplevering woning bij aanneming van werk }
1.
De opdrachtgever kan, zonder beroep te doen op artikel
262 van Boek 6 en onder behoud van zijn recht op oplevering, maximaal 5% van de
aanneemsom inhouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dit bedrag in
plaats van aan de aannemer te betalen, in depot storten bij een notaris.
2.
De notaris brengt het bedrag in de macht van de aannemer
nadat drie maanden zijn verstreken na het tijdstip van oplevering, tenzij de
opdrachtgever van de in artikel 262 van Boek 6 toegekende bevoegdheid wenst
gebruik te maken. In dat geval deelt de opdrachtgever aan de notaris mee tot
welk bedrag het depot moet worden gehandhaafd.
3.
De notaris brengt het bedrag voorts in de macht van de
aannemer voor zover de opdrachtgever daarin toestemt, de aannemer vervangende
zekerheid stelt of bij een uitspraak die partijen bindt, is beslist dat een
depot niet of niet langer gerechtvaardigd is.
4.
Indien de opdrachtgever aan de aannemer schadevergoeding
verschuldigd is wegens de in lid 1 bedoelde depotstorting of de door de
aannemer gestelde vervangende zekerheid, wordt deze gesteld op de wettelijke
rente bedoeld in artikel 119 van Boek 6. Gedurende de drie maanden bedoeld in
lid 2, is zij niet verschuldigd, zelfs niet indien geen gebreken worden
geconstateerd.
Artikel 769
{Dwingend recht }
Van deze afdeling en voor zover voor de toepassing van
artikel 768 nodig, van
artikel 262 van Boek 6, kan niet ten
nadele van de opdrachtgever worden afgeweken, behoudens bij een
standaardregeling als bedoeld in
artikel 214 van Boek 6.
Titel 14 Borgtocht
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 850
{Borgtocht}
1.
Borgtocht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg,
zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt
tot nakoming van een verbintenis, die een derde, de
hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal
krijgen.
{Geldigheid borgtocht}
2.
Voor de geldigheid van een borgtocht is niet vereist dat de
hoofdschuldenaar deze kent.
{Schakelbepaling
}
3.
Op borgtocht zijn de bepalingen omtrent hoofdelijke
verbintenissen van toepassing, voor zover daarvan in deze
titel niet wordt afgeweken.
Artikel 851
{Afhankelijkheid borgtocht van verbintenis van hoofdschuldenaar}
1.
De borgtocht is afhankelijk van de verbintenis van de
hoofdschuldenaar, waarvoor zij is aangegaan.
2.
Borgtocht kan slechts voor toekomstige verbintenissen van
de hoofdschuldenaar worden aangegaan, voor zover zij
voldoende bepaalbaar zijn.
Artikel 852
{Bevoegdheid borg bij borgtocht}
1.
Verweermiddelen die de hoofdschuldenaar jegens de
schuldeiser heeft, kunnen ook door de borg worden
ingeroepen, indien zij het bestaan, de inhoud of het
tijdstip van nakoming van de verbintenis van de
hoofdschuldenaar betreffen.
2.
Indien de hoofdschuldenaar bevoegd is om ter vernietiging
van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit,
een beroep op een vernietigingsgrond te doen en hem door de
borg of door de schuldeiser een redelijke termijn is gesteld
ter uitoefening van die bevoegdheid, is de borg gedurende
die termijn bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te
schorten.
3.
Zolang de hoofdschuldenaar bevoegdelijk de nakoming van
zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort, is ook de
borg bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te
schorten.
Artikel 853
{Tenietgaan borgtocht}
Door voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot
nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar, gaat de
borgtocht teniet.
Artikel 854
{Verbintenis tot iets anders dan betaling geldsom bij borgtocht}
Strekt de verbintenis van de hoofdschuldenaar tot iets anders
dan tot betaling van een geldsom, dan geldt de borgtocht voor de
vordering tot schadevergoeding in geld, verschuldigd op grond
van niet-nakoming van die verbintenis, tenzij uitdrukkelijk
anders is bedongen.
Artikel 855
{Tekortschieten hoofdschuldenaar in nakoming verbintenis bij borgtocht}
1.
De borg is niet gehouden tot nakoming voordat de
hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is
tekort geschoten.
2.
De schuldeiser die de hoofdschuldenaar overeenkomstig
artikel 82 van Boek
6 in gebreke stelt, is verplicht hiervan
tegelijkertijd de borg mededeling te doen.
Artikel 856
{Betaling kosten door borg bij borgtocht}
1.
De borg is slechts wettelijke rente verschuldigd over het
tijdvak dat hijzelf in verzuim is, tenzij de
hoofdschuldenaar in verzuim is krachtens artikel 83 onder b van Boek 6.
2.
De borg is gehouden de kosten van rechtsvervolging van de
hoofdschuldenaar te vergoeden, indien hij tijdig door
mededeling van het voornemen tot rechtsvervolging in de
gelegenheid is gesteld deze kosten te voorkomen.
Afdeling 2 Borgtocht, aangegaan buiten beroep of
bedrijf
Artikel 857
{Werkingssfeer }
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op
borgtochten die zijn aangegaan door een natuurlijk persoon die
noch handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, noch
ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van een
naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid, waarvan hij bestuurder is en alleen of met
zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen heeft.
Artikel 858
{Maximumbedrag bij borgtocht door natuurlijk persoon}
1.
Indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar
op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet
vaststaat, is de borgtocht slechts geldig, voor zover een in
geld uitgedrukt maximum-bedrag is overeengekomen.
2.
Overeenkomstig artikel 856
verschuldigde rente en kosten kunnen ongeacht dit maximum
worden gevorderd.
Artikel 859
{Bewijskracht bij borgtocht door natuurlijk persoon}
1.
Tegenover de borg wordt de borgtocht slechts door een door
hem ondertekend geschrift bewezen.
2.
De borgtocht kan door alle middelen worden bewezen, indien
vaststaat dat de borg de verbintenis van de hoofdschuldenaar
geheel of gedeeltelijk is nagekomen.
3.
Voor het bewijs van de overeenkomst die tot het aangaan van
de borgtocht verplicht, geldt dezelfde eis als gesteld in
lid 1 en in het geval van lid 2 dezelfde vrijheid.
Artikel 860
{Bezwarende voorwaarden bij borgtocht door natuurlijk persoon}
De borg is niet gebonden, voor zover voor zijn verbintenis meer
bezwarende voorwaarden zouden gelden dan die waaronder de
hoofdschuldenaar gebonden is, behoudens voor zover het betreft
de wijze waarop tegenover de borg het bewijs van bestaan en
omvang van de verbintenis van de hoofdschuldenaar geleverd kan
worden.
Artikel 861
{Opzegging van borgtocht door natuurlijk persoon}
1.
Een borgtocht die voor toekomstige verbintenissen is
aangegaan, kan:
a.te allen tijde worden opgezegd, indien zij niet voor
een bepaalde duur geldt;
b.na vijf jaren worden opgezegd, indien zij wel voor
een bepaalde duur geldt.
2.
Na de opzegging duurt de borgtocht voor de reeds ontstane
verbintenissen voort.
{Verbintenis tot schadevergoeding}
3.
Een borg is niet verbonden voor toekomstige verbintenissen
tot vergoeding van schade, waarvoor de hoofdschuldenaar
jegens de schuldeiser aansprakelijk is, voor zover de
schuldeiser de schade had kunnen voorkomen door een toezicht
als redelijkerwijs van hem gevergd kon worden.
{Verbintenis uit onverplicht verrichte rechtshandeling }
4.
Een borg is evenmin verbonden voor toekomstige
verbintenissen uit een rechtshandeling die de schuldeiser
onverplicht heeft verricht, nadat hij bekend was geworden
met omstandigheden die de mogelijkheid van verhaal op de
hoofdschuldenaar aanmerkelijk hebben verminderd, zulks
tenzij de borg uitdrukkelijk met de rechtshandeling heeft
ingestemd of deze handeling geen uitstel kon lijden.
Artikel 862
{Dwingend recht}
Niet kan ten nadele van de borg worden afgeweken:
a.van de artikelen
852-856 en 858-861;
b.van de verplichtingen die de schuldeiser krachtens
artikel 154 van Boek
6 jegens de borg heeft met het oog op
diens mogelijke subrogatie.
Artikel 863
{Schakelbepaling }
De bepalingen van deze afdeling zijn van overeenkomstige
toepassing op overeenkomsten, waarbij iemand als bedoeld in
artikel 857 zich
verbindt tot een bepaalde prestatie voor het geval een derde een
bepaalde verbintenis met een andere inhoud jegens de schuldeiser
niet nakomt.
Artikel 864
{Recht op vergoeding jegens opdrachtgever bij borgtocht door natuurlijk persoon }
1.
Indien in opdracht en voor rekening van iemand als bedoeld
in artikel 857 ter
zake van de verbintenis van een ander een borgtocht of een
overeenkomst als bedoeld in artikel 863
wordt aangegaan, heeft de opdrachtnemer voor hetgeen hij aan
de schuldeiser heeft voldaan, geen recht op vergoeding
jegens de opdrachtgever voor zover de onderhavige afdeling
aan diens aansprakelijkheid als borg in de weg gestaan zou
hebben. Artikel 861 is
tussen opdrachtgever en opdrachtnemer van overeenkomstige
toepassing.
{Dwingend recht }
2.
Van het eerste lid kan slechts worden afgeweken, indien dit
geschiedt bij een door de opdrachtgever ondertekend
geschrift waarin de aard van de afwijking wordt omschreven,
en het een opdracht betreft aan een bank of andere
instelling die haar bedrijf van het verstrekken van
borgtochten maakt.
Afdeling 3 De gevolgen van de borgtocht tussen de
hoofdschuldenaar en de borg en tussen borgen en voor de
verbintenis aansprakelijke niet-schuldenaren onderling
Artikel 865
{Schakelbepaling }
Op de rechtsbetrekkingen tussen hoofdschuldenaar en borg en op
die tussen borgen en voor de verbintenis aansprakelijke
niet-schuldenaren onderling is artikel 2 van Boek
6 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 866
{Vordering borg op hoofdschuldenaar bij borgtocht}
1.
De borg heeft voor het gehele bedrag dat hij aan hoofdsom,
rente en kosten aan de schuldeiser heeft moeten voldoen,
krachtens artikel 10 van Boek
6 een vordering op de hoofdschuldenaar.
2.
De borg kan noch aan artikel 10,
noch aan artikel 12 van Boek
6 een vordering op de hoofdschuldenaar
ontlenen voor wettelijke rente over de periode waarin hij
door hem persoonlijk betreffende omstandigheden in verzuim
is geweest of voor kosten die hem persoonlijk betreffen of
door hem in redelijkheid niet behoefden te worden gemaakt.
{Meerdere hoofdschuldenaren bij borgtocht}
3.
Heeft iemand zich ter zake van dezelfde verbintenis borg
gesteld voor twee of meer hoofdelijk verbonden
hoofdschuldenaren, dan zijn deze in afwijking van
artikel 10 lid
1 en artikel 12 lid 1 van Boek
6, jegens de borg hoofdelijk verbonden voor
hetgeen deze aan hoofdsom, rente en kosten op hen kan
verhalen.
4.
Uit de rechtsverhouding tussen de borg en een of meer
hoofdschuldenaren kan iets anders voortvloeien dan de leden
1-3 meebrengen.
Artikel 867
{Onverschuldigde betaling bij borgtocht}
Indien de borg de verbintenis is nagekomen zonder de
hoofdschuldenaar daarvan mededeling te doen en deze daarna
zijnerzijds de schuldeiser heeft betaald, kan de
hoofdschuldenaar tegenover de borg volstaan met overdracht aan
deze van zijn vordering wegens onverschuldigde betaling op de
schuldeiser.
Artikel 868
{Verweermiddelen hoofdschuldenaar bij borgtocht}
Een krachtens artikel 10 van Boek
6 aangesproken hoofdschuldenaar kan de
verweermiddelen die hij op het tijdstip van het ontstaan van de
verhaalsvordering jegens de schuldeiser had, ook inroepen tegen
de borg; de leden 2 en 4 van artikel 11 van Boek
6 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 869
{Onverhaalbare schuld bij borgtocht}
De borg te wiens laste de schuld is gedelgd, kan met
overeenkomstige toepassing van artikel 152 van Boek
6 het onverhaalbaar gebleken gedeelte omslaan
over zich zelf, zijn medeborgen en de niet-schuldenaren die voor
de verbintenis aansprakelijk waren.
Artikel 870
{Achterborg bij borgtocht}
De achterborg die de verbintenis van de borg is nagekomen, kan
ten behoeve van zich zelf het verhaal uitoefenen dat de borg,
indien hij zelf de verbintenis was nagekomen, zou hebben gehad
jegens de hoofdschuldenaar of jegens medeborgen of
niet-schuldenaren die voor de verbintenis aansprakelijk waren.
Titel 15 Vaststellingsovereenkomst
Artikel 900
{Begripsbepalingen }
1.
Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter
beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil
omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens
elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te
gelden voor zover zij van de tevoren bestaande
rechtstoestand mocht afwijken.
2.
De vaststelling kan tot stand komen krachtens een
beslissing van partijen gezamenlijk of krachtens een aan één
van hen of aan een derde opgedragen beslissing.
3.
Een bewijsovereenkomst staat met een
vaststellingsovereenkomst gelijk voor zover zij een
uitsluiting van tegenbewijs meebrengt.
{Werkingssfeer}
4.
Deze titel is niet van toepassing op de overeenkomst van
arbitrage.
Artikel 901
{Vereisten totstandkoming vaststellingsovereenkomst}
1.
De totstandkoming van de vaststelling is gebonden aan de
vereisten waaraan moet worden voldaan om de met de
beslissing beoogde rechtstoestand, uitgaande van die waarvan
zij mogelijk afwijkt, tot stand te brengen.
2.
Ieder van de partijen is jegens de andere verplicht te
verrichten hetgeen van haar zijde nodig is om aan de
vereisten voor de totstandkoming van de vaststelling te
voldoen.
3.
Voor zover aan deze vereisten kan worden voldaan door een
verklaring van partijen of een hunner, wordt deze verklaring
in de vaststellingsovereenkomst besloten geacht, tenzij uit
de overeenkomst anders voortvloeit.
Artikel 902
{Geldigheid vaststellingsovereenkomst bij strijd met dwingend recht}
Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op
vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als zij in strijd mocht
blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of
strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde.
Artikel 903
{Rechten van derden bij vaststellingsovereenkomst}
Een vaststelling van hetgeen in het verleden rechtens is
geweest, kan geen afbreuk doen aan inmiddels verkregen rechten
van derden.
Artikel 904
{Vernietigbare beslissing vaststellingsovereenkomst}
1.
Indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van
een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming
daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is die
beslissing vernietigbaar.
2.
Indien de beslissing van een partij of een derde vernietigd
wordt, nietig blijkt of niet binnen een aan die partij of
derde daartoe te stellen redelijke termijn wordt verkregen,
kan de rechter een beslissing geven, tenzij uit de
overeenkomst of de aard van de beslissing voortvloeit dat
zij op andere wijze moet worden vervangen.
Artikel 905
{Gevolgen van ontbinding vaststellingsovereenkomst}
Indien een ontbinding van een vaststellingsovereenkomst wegens
een tekortkoming in de nakoming daarvan een reeds tot stand
gekomen, aan een partij of een derde opgedragen beslissing zou
treffen, kan deze ontbinding niet door een eenzijdige verklaring
geschieden en kan de rechter haar afwijzen op de grond dat
degene die haar vordert, voldoende middelen heeft om van de
wederpartij opheffing van of vergoeding voor de tekortkoming te
verkrijgen.
Artikel 906
{Schakelbepaling}
1.
De bepalingen van deze titel vinden overeenkomstige
toepassing, wanneer een vaststelling haar rechtsgrond elders
dan in een overeenkomst vindt.
2.
Artikel 904
vindt overeenkomstige toepassing wanneer aan een der
partijen bij een rechtsverhouding of aan een derde de
bevoegdheid is gegeven de regeling van de verhouding aan te
vullen of te wijzigen.
3.
Lid 2 geldt niet voor aanvulling of wijziging bij een
besluit van een orgaan van een rechtspersoon, indien dit
besluit krachtens artikel 15 van Boek
2 bij strijd met redelijkheid en
billijkheid vernietigbaar is.
4.
De leden 1 en 2 gelden niet voor zover de strekking van de
betrokken bepaling in verband met de aard van de
rechtsverhouding zich tegen de overeenkomstige toepassing
verzet.
Artikel 907
{Verbindendverklaring bij schadevergoeding bij vaststellingsovereenkomst}
1. Een overeenkomst strekkende tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een gebeurtenis of gelijksoortige gebeurtenissen, gesloten door één of meer stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid met één of meer andere partijen, die zich bij deze overeenkomst hebben verbonden tot vergoeding van deze schade, kan door de rechter op gezamenlijk verzoek van deze stichtingen, verenigingen en andere partijen verbindend worden verklaard voor personen aan wie de schade is veroorzaakt, mits de stichtingen of verenigingen de belangen van deze personen ingevolge hun statuten behartigen. Onder personen aan wie de schade is veroorzaakt worden mede
begrepen personen die een vordering ter zake van deze schade onder
algemene of bijzondere titel hebben verkregen.
2. De overeenkomst bevat in ieder
geval:
a.een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de overeenkomst betrekking heeft;
b.een omschrijving van de groep dan wel groepen van
personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, naar gelang
van de aard en de ernst van hun schade;
c.een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het
aantal personen dat tot deze groep of groepen behoort;
d.de vergoeding die aan deze personen wordt
toegekend;
e.de voorwaarden waaraan
deze personen moeten voldoen om voor die vergoeding in aanmerking te
komen;
f.de wijze waarop de vergoeding
wordt vastgesteld en kan worden verkregen;
g.de naam en de woonplaats van degene aan wie de in
artikel 908 leden 2 en 3 bedoelde schriftelijke mededeling kan worden
gedaan.
3. De rechter
wijst het verzoek af
indien:
a.de overeenkomst niet aan lid 2
voldoet;
b.de hoogte van de toegekende
vergoedingen niet redelijk is, mede gelet op de omvang van de schade,
de eenvoud en snelheid waarmee de vergoedingen verkregen kunnen worden
en de mogelijke oorzaken van de schade;
c.onvoldoende zeker is dat uit de overeenkomst voortvloeiende rechten van de personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten, kunnen worden nagekomen;
d.de overeenkomst niet voorziet in de mogelijkheid van een onafhankelijke beslechting van geschillen die uit de overeenkomst kunnen voortvloeien door een ander dan de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn;
e.de belangen van de personen ten behoeve van wie de
overeenkomst is gesloten anderszins onvoldoende gewaarborgd
zijn;
f.de in lid 1 bedoelde stichtingen of verenigingen niet voldoende representatief zijn ter zake van de belangen van degenen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten;
g.de groep van personen ten
behoeve van wie de overeenkomst is gesloten van onvoldoende omvang is
om een verbindendverklaring te rechtvaardigen;
h.er een rechtspersoon is die ingevolge de
overeenkomst de vergoedingen verstrekt, en deze geen partij is bij de
overeenkomst.
4.
De rechter kan alvorens te beslissen de overeenkomst met instemming van partijen die de overeenkomst hebben gesloten aanvullen of wijzigen of die partijen de gelegenheid geven de overeenkomst aan te vullen of te wijzigen. De rechter vermeldt de aanvulling of wijziging in de beschikking tot verbindendverklaring.
5.
Het verzoek, bedoeld in lid 1, stuit de verjaring van een rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de personen die zich bij de overeenkomst hebben verbonden tot vergoeding van deze schade. Een nieuwe verjaringstermijn van twee jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop
a.definitief is beslist welke vergoeding wordt toegekend;
b.de in artikel 908 lid 2 bedoelde termijn is verstreken nadat een gerechtigde binnen die termijn een in dat lid bedoelde mededeling heeft gedaan;
c.onherroepelijk vaststaat dat het verzoek niet tot toewijzing leidt;
d.de overeenkomst overeenkomstig artikel 908 lid 4 wordt opgezegd.
6. De overeenkomst kan
bepalen dat een recht op vergoeding ingevolge de overeenkomst vervalt
indien een gerechtigde tot een vergoeding niet binnen een termijn van
ten minste één jaar na de aanvang van de dag, volgende op
die waarop hij met de opeisbaarheid van zijn vergoeding bekend is
geworden, daarop aanspraak heeft
gemaakt.
7.
Dit artikel en de artikelen 908 tot en met 910 zijn van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten die voor personen die door een gebeurtenis of gelijksoortige gebeurtenissen zijn benadeeld, een recht scheppen om een andere dan de in lid 1 bedoelde prestatie te vorderen of op een andere wijze een beroep op de overeenkomst te doen.
8.
De personen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten zijn bevoegd om gedurende de tijd dat het verzoek in behandeling is en zolang daarop niet onherroepelijk is beslist, de nakoming van op hun rustende verbintenissen op te schorten voor zover de overeenkomst voorziet in de beëindiging van een geschil daaromtrent.
Artikel 908
{Rechtsgevolgen verbindendverklaring bij schadevergoeding bij vaststellingsovereenkomst}
1. Zodra het verzoek tot verbindendverklaring
is toegewezen heeft de overeenkomst, bedoeld in artikel
907, tussen partijen en de gerechtigden tot een vergoeding de gevolgen
van een vaststellingsovereenkomst waarbij ieder der gerechtigden als
partij geldt.
2. De
verbindendverklaring heeft geen gevolg ten aanzien van een gerechtigde
tot een vergoeding die binnen een door de rechter te bepalen termijn
van ten minste drie maanden na de in artikel 1017 lid 3 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde aankondiging van de
beschikking door een schriftelijke mededeling aan de in artikel 907 lid
2, onder f, bedoelde persoon heeft laten weten niet gebonden te willen
zijn. De rechter kan het de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, toestaan, dat de gerechtigden tot een vergoeding verzocht worden om met de in de eerste zin bedoelde mededeling nadere gegevens te verstrekken. Indien de in de tweede zin bedoelde gegevens niet worden verstrekt, dan wel onjuist of onvolledig zijn, tast dat niet de geldigheid aan van de in de eerste zin bedoelde mededeling.
3. Voor een gerechtigde tot een
vergoeding die bij de in lid 2 bedoelde aankondiging niet met zijn
schade bekend kon zijn heeft een verbindendverklaring geen gevolg
indien hij na het bekend worden van zijn schade door een schriftelijke
mededeling aan de in artikel 907 lid 2, onder f, bedoelde persoon heeft
laten weten niet gebonden te willen zijn. Een partij die zich bij de
overeenkomst heeft verbonden tot vergoeding van schade kan een
gerechtigde tot een vergoeding als bedoeld in de eerste zin
schriftelijk een termijn van ten minste zes maanden stellen waarbinnen
deze kan laten weten niet gebonden te willen zijn. Daarbij wordt tevens
mededeling gedaan van de naam en de woonplaats van de in artikel 907
lid 2, onder f, bedoelde persoon.
4. Een beding dat een partij bij de overeenkomst ten nadele van de gerechtigden tot een vergoeding van een verbintenis bevrijdt is na een verbindendverklaring nietig, tenzij het de partijen op wie een verplichting tot vergoeding van de schade rust gezamenlijk de bevoegdheid geeft om uiterlijk binnen zes maanden na verloop van de in lid 2 bedoelde door de rechter te bepalen termijn de overeenkomst op te zeggen op de grond dat de verbindendverklaring voor te weinig gerechtigden tot een vergoeding gevolgen heeft of op een andere in de overeenkomst vermelde grond onvoldoende gevolgen heeft.
Opzegging vindt in dat geval plaats door aankondiging in twee
nieuwsbladen en door een schriftelijke mededeling aan de stichting of
vereniging, bedoeld in artikel 907 lid 1. De partijen die de
overeenkomst hebben opgezegd dragen er zorg voor dat daarvan zo spoedig
mogelijk schriftelijk mededeling wordt gedaan aan de bekende
gerechtigden tot een vergoeding, waarbij de partijen zich kunnen houden
aan de laatste hen bekende woonplaatsen van de gerechtigden tot een
vergoeding.
5. Nadat de overeenkomst
verbindend is verklaard kunnen de partijen die de overeenkomst hebben
gesloten zich niet beroepen op de vernietigingsgronden als bedoeld in
de artikelen 44 lid 3 van Boek 3 en 228 van Boek 6, en kan een
gerechtigde tot een vergoeding zich niet beroepen op de
vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 904 lid
1.
Artikel 909
{Beslissing over schadevergoeding bij vaststellingsovereenkomst}
1. Een ingevolge de overeenkomst genomen
definitieve beslissing over de vergoeding die een gerechtigde tot een
vergoeding toekomt, is bindend. Indien evenwel deze beslissing, of de
wijze waarop deze tot stand is gekomen, naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is de rechter bevoegd
over de vergoeding te beslissen.
2. Indien een beslissing over de toekenning van een
vergoeding niet binnen een daartoe te stellen redelijke termijn wordt
verkregen, is de rechter bevoegd over de vergoeding te
beslissen.
3. De stichting of
vereniging, bedoeld in artikel 907 lid 1, kan nadat de overeenkomst
verbindend is verklaard nakoming jegens een gerechtigde tot een
vergoeding vorderen, tenzij deze zich daartegen verzet.
4. De gerechtigde tot een vergoeding ontvangt
krachtens de overeenkomst geen vergoeding waardoor hij in een duidelijk
voordeliger positie zou geraken.
5. Indien de partij of de partijen, die zich bij de
overeenkomst hebben verbonden tot de vergoeding van schade, aan hun
verplichtingen uit de overeenkomst kunnen voldoen door betaling van een
in de overeenkomst vastgesteld bedrag, en het totaalbedrag van de
verschuldigde vergoedingen het totaal te voldoene bedrag overschrijdt,
worden, nadat dit gebleken is, de nadien nog verschuldigde vergoedingen
naar evenredigheid verminderd tot het beloop van het dan nog
overgebleven bedrag. Naar gelang van onder meer de aard en de ernst van
de schade kan in de overeenkomst een van dan de in de eerste zin
afwijkende wijze van vermindering worden opgenomen. De betaling van een
nog verschuldigde vergoeding kan worden opgeschort indien in verband
met het in de eerste en tweede zin bepaalde op redelijke gronden kan
worden betwijfeld welk bedrag dient te worden
voldaan.
Artikel 910
{Aansprakelijkheid andere schuldenaren bij schadevergoeding bij vaststellingsovereenkomst}
1. Zijn naast de partij of partijen die zich bij
de overeenkomst hebben verbonden tot de vergoeding van schade, andere
schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk, dan is artikel 14 van Boek 6 van
overeenkomstige toepassing. Tenzij van een andere bedoeling blijkt,
wordt de overeenkomst geacht mede een beding in te houden als in die
bepaling bedoeld.
{Rechtsvordering tot uitkering restant bij schadevergoeding}
2. Indien de partij
of de partijen, die zich bij de overeenkomst hebben verbonden tot de
vergoeding van schade, aan hun verplichtingen uit de overeenkomst
hebben voldaan door betaling van een in de overeenkomst vastgesteld
bedrag en er na voldoening van de gerechtigden tot een vergoeding een
restant is overgebleven, kan deze partij, of kunnen deze partijen
gezamenlijk de rechter die de overeenkomst verbindend heeft verklaard,
verzoeken om degene die deze gelden beheert te bevelen dit restant aan
deze partij of, in geval van meer partijen, aan elke partij in
evenredigheid van ieders bijdrage, uit te keren. Indien verzocht wordt om degene die de gelden beheert te bevelen het gehele of een deel van het restant uit te keren, wijst de rechter het verzoek af indien onvoldoende aannemelijk is dat na uitkering van het gehele restant alle gerechtigden tot een vergoeding zijn voldaan, dan wel onvoldoende aannemelijk is dat na uitkering van een deel van het restant alle gerechtigde tot een vergoeding nog kunnen worden voldaan. De rechter kan bevelen dat één of meer deskundigen zullen berichten over de voor het verzoek van belang zijnde punten.
Titel 17 Verzekering
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 925
{Verzekering}
1. Verzekering is een overeenkomst waarbij de
ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar
wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer
uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen
zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet
worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal
duren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij
sommenverzekering.
{Persoonsverzekering}
2. Persoonsverzekering is de verzekering welke het
leven of de gezondheid van een mens
betreft.
Artikel 926
{Uitkering}
1. Onder uitkering is begrepen een prestatie
anders dan in geld.
2. In deze
afdeling wordt onder de tot uitkering gerechtigde verstaan degene die
in geval van verwezenlijking van het risico krachtens de verzekering
recht heeft op uitkering of door aanvaarding van de aanwijzing recht op
uitkering kan krijgen.
Artikel 927
{Werkingssfeer }
De
bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op
herverzekering.
Artikel 928
{Mededelingsplicht verzekeringnemer bij aangaan verzekeringsovereenkomst}
1. De verzekeringnemer is verplicht
vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar
alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en
waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de
verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal
willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
2. Indien de belangen van een bij het aangaan van de
verzekering bekende derde worden gedekt, omvat de in lid 1 bedoelde
verplichting mede de hem betreffende feiten die deze kent of behoort te
kennen, en waarvan naar deze weet of behoort te begrijpen, de
beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen. De vorige zin
mist toepassing bij persoonsverzekering.
3. Betreft een persoonsverzekering het risico van een
bekende derde die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, dan
omvat de mededelingsplicht mede de hem betreffende feiten die deze kent
of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen,
de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan
afhangen.
4. De mededelingsplicht
betreft niet feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen,
en evenmin feiten, die niet tot een voor de verzekeringnemer
ongunstiger beslissing zouden hebben geleid. De verzekeringnemer of de
derde, bedoeld in lid 2 of lid 3, kan zich er echter niet op beroepen
dat de verzekeraar bepaalde feiten reeds kent of behoort te kennen
indien op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord
is gegeven. De mededelingsplicht betreft voorts geen feiten waarnaar
ingevolge de artikelen 4 tot en met 6 van de Wet op de medische
keuringen in de daar bedoelde gevallen geen medisch onderzoek mag
worden verricht en geen vragen mogen worden gesteld.
5. De verzekeringnemer is slechts verplicht feiten
mede te delen omtrent zijn strafrechtelijk verleden of omtrent dat van
derden, voor zover zij zijn voorgevallen binnen de acht jaren die aan
het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan en voor zover de
verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld
in niet voor misverstand vatbare termen.
6. Indien de verzekering is gesloten op de grondslag
van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan deze zich er
niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar
niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in
algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is
gehandeld met het opzet de verzekeraar te
misleiden.
Artikel 929
{Rechten verzekeraar bij schenden mededelingsplicht bij verzekering}
1. De verzekeraar die ontdekt dat aan de in
artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, kan de
gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen
twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder
vermelding van de mogelijke gevolgen.
2. De verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer
heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden of die bij kennis van de
ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, kan de
overeenkomst binnen twee maanden na ontdekking met dadelijke ingang
opzeggen.
3. De verzekeringnemer kan
de overeenkomst met dadelijke ingang opzeggen binnen twee maanden nadat
de verzekeraar overeenkomstig lid 1 heeft gehandeld of zich bij de
verwezenlijking van het risico op de niet-nakoming van de
mededelingsplicht beroept. Bij persoonsverzekering kan de
verzekeringnemer de beëindiging beperken tot de persoon, wiens
risico het beroep op de niet-nakoming
betreft.
Artikel 930
{Recht op uitkering verzekeringnemer bij schenden mededelingsplicht bij verzekering}
1. Indien aan de in artikel 928 omschreven
mededelingsplicht niet is voldaan, bestaat alleen recht op uitkering
overeenkomstig de leden 2 en 3.
2. De
bedongen uitkering geschiedt onverkort, indien de niet of onjuist
meegedeelde feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het
risico, zoals dit zich heeft verwezenlijkt.
3. Indien aan lid 2 niet is voldaan, maar de
verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie
zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben
gesloten, wordt de uitkering verminderd naar evenredigheid van hetgeen
de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen. Zou de
verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden
hebben gesteld, dan is slechts een uitkering verschuldigd als waren
deze voorwaarden in de overeenkomst opgenomen.
4. In afwijking van de leden 2 en 3 is geen uitkering
verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van
zaken geen verzekering zou hebben gesloten.
5. In afwijking van de leden 2 en 3 is geen uitkering
verschuldigd aan de verzekeringnemer of de derde, bedoeld in artikel
928 lid 2 of lid 3, die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te
misleiden. Evenmin is een uitkering verschuldigd aan de derde indien de
verzekeringnemer, met het opzet de verzekeraar te misleiden, niet heeft
voldaan aan de mededelingsplicht betreffende de
derde.
Artikel 931
{Beroep op vernietigingsgronden door verzekeraar bij verzekering}
De
verzekeraar kan zich niet beroepen op de vernietigingsgronden als
bedoeld in de artikelen 44 lid 3 van Boek 3 en 228 van Boek
6.
Artikel 932
{Afgifte polis bij verzekering}
1.
De
verzekeraar geeft zo spoedig mogelijk een akte, polis genaamd, af,
waarin de overeenkomst is vastgelegd. Een polis die is opgemaakt op een
wijze als bedoeld in artikel 156a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering moet zijn voorzien van een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG (PbEU 2014, L 257). De verzekeraar is niet verplicht een polis af
te geven indien de aard van de overeenkomst afwijkend gebruik
rechtvaardigt en de verzekeringnemer bij afgifte van de polis geen
belang heeft.
{Schakelbepaling}
2. Op wijzigingen
in de overeenkomst is lid 1 van overeenkomstige
toepassing.
{Afgifte nieuw bewijsstuk}
3. Indien een door een
verzekeraar afgegeven bewijsstuk verloren is gegaan, geeft hij
desverlangd tegen vergoeding van de kosten een nieuw bewijsstuk af.
Indien het bewijsstuk aan toonder of order is gesteld en bij een
verzekering van zaken die door middel van documenten plegen te worden
verhandeld, kan de verzekeraar als voorwaarde voor het doen van een
uitkering aan de houder van een nieuw bewijsstuk verlangen, dat hem
door de houder gedurende de tijd dat de verzekeraar tot betaling kan
worden gedwongen, zekerheid wordt
gesteld. Een instemming als bedoeld in artikel 156a lid 2
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ziet, zolang zij niet
is herroepen, eveneens op een nieuw bewijsstuk als bedoeld in de eerste
zin.
Artikel 933
{Schriftelijke mededelingen bij verzekering}
1. Alle mededelingen waartoe de bepalingen van
deze titel of de overeenkomst de verzekeraar aanleiding geven,
geschieden schriftelijk. De verzekeraar kan zich daarbij houden aan de
laatste hem bekende woonplaats van de geadresseerde.
{Mededelingen langs elektronische weg}
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen van lid 1 afwijkende regels
worden gesteld ten aanzien van de verzending van mededelingen langs
elektronische weg. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld ten aanzien
van de verzending aan de verzekeraar langs elektronische weg van
mededelingen waartoe de bepalingen van deze titel of de overeenkomst
aanleiding geven.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid
vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan
dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 934
{Niet-betaling vervolgpremie bij verzekering}
Het niet
nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie kan eerst
leiden tot beëindiging of schorsing van de
verzekeringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de
vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van
betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van
14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. De eerste zin geldt niet
voor het geval bedoeld in artikel 83, onder c, van Boek
6.
Artikel 935
{Verrekening uitkering met opeisbare premie bij verzekering}
1. De verzekeraar kan hetgeen hij schuldig is
aan de tot uitkering gerechtigde die geen schuldenaar van de premie is,
verrekenen met opeisbare premie voor dezelfde verzekering, de schade
wegens vertraging in de voldoening daarvan en de kosten, bedoeld in
artikel 96 lid 2, onder c, van Boek 6. De eerste zin geldt niet bij
verzekeringen die aan toonder of order zijn gesteld.
2. Bij een verzekering tegen aansprakelijkheid kan de
verzekeraar in afwijking van artikel 127 lid 2 van Boek 6 geen andere
premie, schade en kosten als bedoeld in lid 1 verrekenen met hetgeen
hij aan de tot uitkering gerechtigde schuldig is, dan die ter zake van
dezelfde verzekering.
Artikel 936
{Rechten en plichten tussenpersoon bij verzekering}
1. Heeft een tussenpersoon zich bij de
verzekeringsovereenkomst tegenover de verzekeraar tot betaling van
premie en kosten als eigen schuld verbonden, dan is de verzekeringnemer
jegens de verzekeraar gekweten voor zover de premie en kosten voor
rekening van de tussenpersoon zijn gekomen of aan deze zijn voldaan. De
verzekeringnemer is tot vergoeding van die premie en kosten aan de
tussenpersoon gehouden.
2. Is een
uitkering verschuldigd geworden, dan is de verzekeraar desverlangd,
ongeacht rechten van derden, gehouden daarvan aan de tussenpersoon
zoveel af te dragen als deze ingevolge het in lid 1 bepaalde van de
verzekeringnemer heeft te vorderen. Is de verzekeringnemer krachtens de
verzekeringsovereenkomst tot de uitkering gerechtigd, dan heeft de
verzekeraar eenzelfde verplichting ten aanzien van andere verzekeringen
waarbij dezelfde nemer en dezelfde tussenpersoon zijn
betrokken.
3. De verzekeraar die
voornemens is een uitkering te doen aan een ander dan de tussenpersoon,
verzoekt deze laatste om binnen tien dagen het bedrag op te geven, dat
deze ingevolge lid 1 van de verzekeringnemer heeft te vorderen. Indien
de tussenpersoon daaraan gevolg geeft, draagt de verzekeraar voor
zoveel mogelijk het opgegeven bedrag aan hem af. Heeft de verzekeraar
hieraan voldaan of heeft de tussenpersoon binnen de gestelde termijn
niets opgegeven, dan staat het de verzekeraar vrij aan de ander de nog
verschuldigde uitkering te doen.
4. De leden 2 en 3 missen toepassing:
a.bij verzekeringen die aan toonder of order zijn
gesteld, tenzij de verzekeringnemer tot de uitkering is
gerechtigd;
b.bij verplichte
aansprakelijkheidsverzekering.
5. Het in lid 2, tweede zin, bepaalde mist bovendien
toepassing:
a.indien op het recht op uitkering een pandrecht
rust als bedoeld in artikel 229 van Boek 3, of een voorrecht als
bedoeld in artikel 283 van Boek 3;
b.bij onverplichte verzekering tegen
aansprakelijkheid.
6. Wanneer de tussenpersoon de uitkering namens de
tot uitkering gerechtigde in ontvangst neemt, is hij bevoegd om de
vergoeding als bedoeld in lid 1, tweede zin, te verrekenen met hetgeen
hij aan de tot uitkering gerechtigde schuldig is tot het bedrag van
zijn uit de leden 2, 4 en 5 voortvloeiende
aanspraken.
Artikel 937
{Uitkering aan tussenpersoon bij verzekering}
De
verzekeraar die een uitkering doet aan de tussenpersoon, is jegens de
tot uitkering gerechtigde gekweten voorzover hetgeen hij aan de tot
uitkering gerechtigde verschuldigd is aan deze laatste is voldaan, doch
in ieder geval voorzover de tot uitkering gerechtigde door de betaling
aan de tussenpersoon is gebaat.
Artikel 938
{Verschuldigde premie bij geen/minder risico bij verzekering}
1. Behoudens het geval van opzet van de
verzekeringnemer of de derde, bedoeld in artikel 928 lid 2 of lid 3 om
de verzekeraar te misleiden is geen premie verschuldigd indien in het
geheel geen risico is gelopen. Indien over een vol verzekeringsjaar
geen risico is gelopen, is over dat jaar geen premie verschuldigd. De
verzekeraar heeft recht op een billijke vergoeding van de te zijnen
laste gekomen kosten.
2. Gedurende
één maand na afloop van een vol verzekeringsjaar waarin
geen risico is gelopen, mag elke partij de overeenkomst met ingang van
het nieuwe verzekeringsjaar opzeggen. Deze opzegging heeft geen
rechtskracht, indien risico is gelopen tussen de aanvang van het nieuwe
verzekeringsjaar en de opzegging.
3. Is slechts risico gelopen over een kleiner aantal
zaken of een kleinere hoeveelheid dan was verzekerd, dan zijn de leden
1 en 2 van toepassing voor zover geen risico is
gelopen.
Artikel 939
{Vermindering premie bij tussentijdse opzegging van verzekering}
Behalve
bij opzegging wegens opzet de verzekeraar te misleiden, wordt bij
tussentijdse opzegging de lopende premie naar billijkheid
verminderd.
Artikel 940
{Opzegtermijn bij verzekering}
1. Bij opzegging tegen het einde van een
verzekeringsperiode teneinde verlenging van de overeenkomst te
verhinderen, wordt een termijn van twee maanden in acht
genomen.
2. De verzekeringnemer en,
tenzij het een persoonsverzekering betreft, de verzekeraar kunnen een
overeenkomst die is aangegaan voor een periode van meer dan vijf jaar,
of die voor zulk een periode is verlengd, opzeggen tegen het einde van
elk vijfde jaar binnen die periode. Daarbij geldt de in lid 1 genoemde
termijn.
3. Indien de verzekeraar de
bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds op te zeggen,
komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe. Tenzij jegens hem
is gehandeld met het opzet tot misleiding neemt de verzekeraar
onderscheidenlijk de verzekeringnemer daarbij een termijn van twee
maanden in acht. Indien een
verzekering dekking biedt tegen schade veroorzaakt door risico’s
als bedoeld in artikel 3:38 van de Wet op het financieel
toezicht, kan, bij de verwezenlijking van een dergelijk risico of bij een
dreiging van het ophanden zijn daarvan, de verzekeraar
onderscheidenlijk de verzekeringnemer in afwijking van deze termijn van
twee maanden, de overeenkomst met inachtneming van een termijn van
zeven dagen opzeggen. De verzekeraar kan slechts tussentijds opzeggen
op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat
gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan
worden
gevergd.
4. Indien de
verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de
verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde wijzigt, is de
verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag
waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende
één maand nadat de wijziging hem is
meegedeeld.
{Verbod beëindiging/wijziging door verzekeraar op grond van verzwaring gezondheidsrisico bij persoonsverzekering}
5. De verzekeraar kan een
persoonsverzekering niet beëindigen of wijzigen op grond van
verzwaring van het gezondheidsrisico, voor zover dat is gelegen in de
persoon van degeen, die de verzekering
betreft.
{Opzegging langs elektronische weg bij persoonsverzekering}
6.
De
verzekeringnemer kan de overeenkomst steeds langs elektronische weg
opzeggen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld ten aanzien van de verzending van opzeggingen langs
elektronische weg.
7.
De
voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het
ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 941
{Meldingsplicht verzekeringnemer verwezenlijking risico}
1. Zodra de verzekeringnemer of de tot uitkering
gerechtigde van de verwezenlijking van het risico op de hoogte is, of
behoort te zijn, is hij verplicht aan de verzekeraar de verwezenlijking
te melden. Dit geschiedt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk
is.
2. De verzekeringnemer en de tot
uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn de
verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor
deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te
beoordelen.
3. Indien door de tot
uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 of 2
niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de
schade die hij daardoor lijdt.
4. De
verzekeraar kan het vervallen van het recht op uitkering wegens
niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2
slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is
geschaad.
5. Het recht op uitkering
vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een
verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het
opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding
het verval van het recht op uitkering niet
rechtvaardigt.
Artikel 942
{Verjaring rechtsvordering tegen verzekeraar}
1.
Een
rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering
verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende
op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan
bekend is
geworden.
2.
De
verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op
uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van
drie jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die
waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig
heeft medegedeeld de aanspraak af te
wijzen.
3.
Bij
verzekering tegen aansprakelijkheid wordt de verjaring in afwijking van
lid 2, eerste zin, gestuit door iedere onderhandeling tussen de
verzekeraar en de tot uitkering gerechtigde of de benadeelde. In dat
geval begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren te lopen met
de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de
aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig aan degene met wie hij
onderhandelt en, indien deze een ander is, aan de tot uitkering
gerechtigde heeft medegedeeld dat hij de onderhandelingen
afbreekt.
Artikel 943
{Dwingend recht}
1. Van de artikelen 931, 932, 935 lid 2, 936 en
939 kan niet worden afgeweken.
2. Van
de artikelen 933,
eerste lid, eerste zin, 937, 940 leden 1, 3, 5 en
6, 941 leden 1, 2, 4
en 5 en 942 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot
uitkering gerechtigde worden afgeweken.
3. Van de artikelen 928 tot en met 930, 934 en 940
leden 2 en 4 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering
gerechtigde worden afgeweken indien de verzekeringnemer een natuurlijk
persoon is en hij de verzekering sluit anders dan in de uitoefening van
een beroep of
bedrijf.
Afdeling 2 Schadeverzekering
Artikel 944
{Schadeverzekering}
Schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van
vermogensschade die de verzekerde zou kunnen
lijden.
Artikel 945
{Verzekerde}
In
deze afdeling wordt onder verzekerde verstaan degene die in geval van
door hem geleden schade krachtens de verzekering recht heeft op
vergoeding of door aanvaarding van de aanwijzing recht op vergoeding
kan krijgen.
Artikel 946
{Dekking belang verzekeringnemer bij schadeverzekering}
1. De overeenkomst dekt slechts belangen van de
verzekeringnemer, tenzij anders is overeengekomen.
2. Indien ingevolge een huwelijk of geregistreerd
partnerschap een zaak in een gemeenschap valt, zijn bij een verzekering
van die zaak de deelgenoten voor hun belang
verzekerde.
Artikel 947
{Herroepen aanwijzing derde bij schadeverzekering}
De
verzekeringnemer kan de aanwijzing van een derde aan wie in geval van
schade een uitkering moet worden gedaan, slechts herroepen met
medewerking van de verzekeraar of van de derde. Met betrekking tot een
reeds gevallen schade kunnen de verzekeringnemer en de verzekeraar de
aanwijzing ook niet gezamenlijk ongedaan
maken.
Artikel 948
{Overgang rechten en verplichtingen bij overdracht zaak bij schadeverzekering}
1. Bij overdracht van een zaak of een beperkt recht
waaraan een zaak is onderworpen, gaan de rechten en verplichtingen uit
de verzekering die het belang van de vervreemder bij het behoud van de
zaak dekt, met het risico op de verkrijger over, ook indien het risico
al voor de overdracht overgaat. Hetzelfde geldt voor bijkomstige
verzekeringen die bij diezelfde overeenkomst tot stand zijn gekomen.
Geen overgang vindt plaats indien zulks voortvloeit uit de
rechtshandeling waarbij het goed wordt overgedragen of uit een
verklaring van de nieuwe belanghebbende aan de
verzekeraar.
2. De overeenkomst
vervalt een maand nadat zij op de nieuwe verzekerde is overgegaan,
tenzij deze binnen die termijn aan de verzekeraar verklaart de
overeenkomst voort te zetten. In dat geval kan de verzekeraar binnen
twee maanden nadat de verklaring is afgelegd, de overeenkomst met
inachtneming van een termijn van een maand opzeggen.
3. Premies verschenen voordat de nieuwe verzekerde
heeft verklaard de overeenkomst voort te zetten, zijn uitsluitend door
de verzekeringnemer verschuldigd.
4. Het in lid 2 bepaalde leidt niet tot verlenging
van de duur van de overeenkomst noch tot beperking van het recht tot
opzegging uit anderen hoofde.
5. De
leden 1 tot en met 4 missen toepassing, indien de verzekering de
verkrijger aanwijst als derde, bedoeld in artikel
947.
Artikel 949
{Houder polis/bewijsstuk bij schadeverzekering}
Bij
verzekeringen als bedoeld in artikel 932 lid 3, tweede zin, geldt de
houder van de polis of van een ander door de verzekeraar afgegeven
bewijsstuk als verzekerde, mits het verzekerde belang bij hem berust.
De artikelen 253 lid 2 van Boek 6, 947, 948 en 950 missen hier
toepassing.
Artikel 950
{Dood verzekeringnemer bij schadeverzekering}
Indien de verzekeringnemer overlijdt, kunnen zijn erfgenamen en de
verzekeraar de overeenkomst binnen negen maanden nadat zij met dit
overlijden bekend zijn geworden met inachtneming van een termijn van
een maand opzeggen. Wanneer de nalatenschap van de verzekeringnemer ingevolge
artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, komt de bevoegdheid van de erfgenamen,
bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn echtgenoot of geregistreerde
partner.
Artikel 951
{Schade veroorzaakt door aard/gebrek zaak bij schadeverzekering}
De
verzekeraar vergoedt geen schade aan een verzekerde zaak indien die is
veroorzaakt door de aard of een gebrek van die
zaak.
Artikel 952
{Schade veroorzaakt met opzet of door roekeloosheid bij schadeverzekering}
De
verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met
opzet of door roekeloosheid heeft
veroorzaakt.
Artikel 953
{Verbod erkenning bij schadeverzekering}
Indien een verzekering tegen aansprakelijkheid bepaalde erkenningen
door de verzekerde verbiedt, heeft overtreding van dat verbod geen
gevolg voor zover de erkenning juist is. Een verbod tot erkenning van
feiten heeft nimmer gevolg.
Artikel 954
{Uitkering aan benadeelde bij verzekering tegen aansprakelijkheid bij schadeverzekering}
1. Indien in geval van een verzekering tegen
aansprakelijkheid de verzekeraar ingevolge artikel 941 de
verwezenlijking van het risico is gemeld, kan de benadeelde verlangen,
dat indien de verzekeraar een uitkering verschuldigd is, het bedrag dat
de verzekerde daarvan ter zake van de schade van de benadeelde door
dood of letsel te vorderen heeft, aan hem wordt
betaald.
2. De benadeelde kan zonder
melding deze betaling verlangen indien de verzekerde een rechtspersoon
was die heeft opgehouden te bestaan en de verplichting tot vergoeding
van de schade van de benadeelde niet op een ander is
overgegaan.
3. Indien de benadeelde
zijn in lid 1 bedoelde bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend, kan de
verzekeraar slechts bevrijdend aan de verzekerde betalen nadat hij de
benadeelde tevergeefs verzocht heeft binnen vier weken mede te delen of
hij deze bevoegdheid wil uitoefenen, of indien deze daarvan afstand
heeft gedaan.
4. De verzekerde is
niet bevoegd ten nadele van de benadeelde over zijn vordering op de
verzekeraar te beschikken, voorzover deze vordering schade door dood of
letsel betreft, noch is deze vordering in zoverre voor anderen dan de
benadeelde vatbaar voor beslag.
5. Voorzover de verzekeraar in verband met
overschrijding van een verzekerde som tot minder gehouden is dan het
bedrag waarvoor de verzekerde aansprakelijk is, wordt de verschuldigde
uitkering naar evenredigheid toegerekend aan de schade van elk der
benadeelden alsmede, voorzover zij benadeelden betreft met zowel schade
door dood of letsel als andere schade, aan deze onderscheiden
schadesoorten. Niettemin blijft de verzekeraar die, onbekend met het
bestaan van vorderingen van andere benadeelden, te goeder trouw aan een
benadeelde of de verzekerde een groter bedrag dan het aan deze
toekomende deel heeft uitgekeerd, jegens de andere benadeelden slechts
gehouden tot het beloop van het overblijvende gedeelte van de
verzekerde som. De betaling
aan de benadeelden kan worden opgeschort voorzover in verband met het
in de eerste zin bepaalde op redelijke gronden kan worden betwijfeld
welk bedrag dient te worden voldaan.
6. De benadeelde die
ter zake van zijn schade door dood of letsel een rechtsvordering
instelt tegen de verzekeraar, is daartoe slechts bevoegd indien hij er
zorg voor draagt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen.
Dit lijdt uitzondering in het geval, bedoeld in lid 2.
7. De leden 1 tot en met 6 missen toepassing voor
zover de benadeelde schadeloos is gesteld of voor zover hem door de wet
jegens de verzekeraar een eigen recht op schadevergoeding is
toegekend.
Artikel 955
{Verzekerde som bij schadeverzekering}
1. De verzekerde som is het hoogste bedrag van
de schadevergoeding tot uitkering waarvan de verzekeraar als gevolg van
eenzelfde voorval kan worden verplicht, behoudens het bij artikel 959
bepaalde.
2. Door een uitkering als
bedoeld in lid 1, wordt de verzekerde som niet
verminderd.
Artikel 956
{Herbouwwaarde/vervangingswaarde bij schadeverzekering}
Een gebouw
is naar zijn herbouwwaarde, en andere zaken zijn naar hun
vervangingswaarde verzekerd. Vervangingswaarde is het bedrag benodigd
voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en
ouderdom gelijkwaardige zaken.
Artikel 957
{Maatregelen verzekeringnemer/verzekerde ter voorkoming/vermindering schade bij schadeverzekering}
1. Zodra de verzekeringnemer of de verzekerde
van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op
de hoogte is, of behoort te zijn, is elk hunner, naar mate hij daartoe
in de gelegenheid is, verplicht binnen redelijke grenzen alle
maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade
kunnen leiden.
2. De verzekeraar
vergoedt de kosten aan het nemen van de in lid 1 bedoelde maatregelen
verbonden, en de schade aan zaken die daarbij worden
ingezet.
3. Indien de verzekerde de
in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, kan de verzekeraar de
uitkering verminderen met de schade die hij daardoor
lijdt.
Artikel 958
{Totaal verlies zaak bij schadeverzekering}
1. Er is totaal verlies, wanneer een
zaak:
a.is
tenietgegaan,
b.zo is beschadigd dat
zij heeft opgehouden een zaak van de verzekerde soort te zijn,
of
c.buiten de macht van de verzekerde
is geraakt en herkrijging niet is te
verwachten.
2. Bij
totaal verlies vergoedt de verzekeraar de waarde van het verzekerde
belang bij de zaak.
3. Heeft de
verzekeraar in het geval van lid 1 onder c voldaan aan zijn
verplichting en wordt het daarna mogelijk de zaak te herkrijgen, dan
heeft de verzekeraar ter keuze van de verzekerde recht op terugbetaling
van de vergoeding of op overdracht van de zaak.
4. De verzekeraar vergoedt in geval van verzekering
tegen vervangings-, herbouw- of nieuwwaarde bij gedeeltelijke schade te
zijner keuze hetzij de kosten van herstel en de waardevermindering naar
verkoopwaarde ondanks herstel, hetzij de verzekerde waarde van de
onbeschadigde zaak verminderd met de verkoopwaarde van de
restanten.
5. Indien het bedrag van
de verzekerde som lager is dan de waarde die aan de schadeberekening
ten grondslag ligt, wordt de vergoeding volgens de leden 2 en 4
verminderd naar evenredigheid van hetgeen dat bedrag lager is dan de
waarde.
Artikel 959
{Vergoeding maatregelen ter voorkoming/vermindering schade bij schadeverzekering}
1. De in artikel 957 bedoelde vergoeding en de
redelijke kosten tot het vaststellen van de schade gemaakt, komen ten
laste van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de
vergoeding van de schade, de verzekerde som worden
overschreden.
2. Indien de naar de
grondslag van de verzekering berekende waarde van de onbeschadigde zaak
niet ten volle is verzekerd, komt de in artikel 957 bedoelde vergoeding
slechts met overeenkomstige toepassing van artikel 958 lid 5 ten laste
van de verzekeraar.
Artikel 960
{Vergoeding verzekerde bij schadeverzekering}
De
verzekerde zal krachtens de verzekering geen vergoeding ontvangen
waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. De
vorige zin mist toepassing bij voorafgaande taxatie van de waarde van
een zaak tot stand gekomen krachtens een aan een deskundige opgedragen
beslissing of krachtens een beslissing van partijen overeenkomstig het
advies van een deskundige.
Artikel 961
{Dekking schade door meerdere verzekeringen bij schadeverzekering}
1. Indien dezelfde schade door meer dan een
verzekering wordt gedekt, kan de verzekerde met inachtneming van
artikel 960 elke verzekeraar aanspreken. De verzekeraar is daarbij
bevoegd de nakoming van zijn verplichting tot schadevergoeding op te
schorten totdat de verzekerde de andere verzekeringen heeft
genoemd.
2. Voor de toepassing van
lid 1 wordt met schade die door een verzekering wordt gedekt
gelijkgesteld schade die door de verzekeraar onverplicht wordt
vergoed.
3. De verzekeraars hebben
onderling verhaal opdat ieder zijn deel draagt, naar evenredigheid van
de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken.
Verzekeraars hebben op gelijke voet onderling verhaal voor hun
redelijke kosten tot het vaststellen van de schade, alsmede voor hun
redelijke kosten van verweer in en buiten rechte. De verzekerde is
jegens de verzekeraars afzonderlijk verplicht zich te onthouden van
elke gedraging die ten koste van dezen afbreuk doet aan hun onderling
verhaal.
4. De bij eenzelfde
verzekering betrokken verzekeraars zijn niet verder aansprakelijk dan
voor hun evenredig deel van hetgeen in totaal ten laste van die
verzekering komt.
Artikel 962
{Vordering verzekerde op derde bij schadeverzekering}
1. Indien de verzekerde terzake van door hem
geleden schade anders dan uit verzekering vorderingen tot
schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze van
subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet
verplicht, die schade vergoedt. De verzekerde moet zich, nadat het
risico zich heeft verwezenlijkt, onthouden van elke gedraging welke aan
het recht van de verzekeraar tegen die derden afbreuk
doet.
2. De verzekeraar kan de
vordering waarin hij is gesubrogeerd, of die hij door overdracht heeft
verkregen, niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van de
verzekerde uitoefenen.
3. De
verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een
mede-verzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de
geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van
een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van een
verzekerde, op een werknemer of de werkgever van de verzekerde, of op
degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde.
Deze regel geldt niet voor zover zulk een persoon jegens de verzekerde
aansprakelijk is wegens een omstandigheid die afbreuk zou hebben gedaan
aan de uitkering, indien die omstandigheid aan de verzekerde zou zijn
toe te rekenen.
Artikel 963
{Dwingend recht}
1. Van de artikelen 960 en 962 lid 2 en lid 3,
eerste zin, kan niet worden afgeweken.
2. Van artikel 953 kan niet ten nadele van de
verzekerde worden afgeweken.
3. Van
artikel 947, tweede zin, kan niet ten nadele van de derde worden
afgeweken.
4. Van artikel 954 kan
niet ten nadele van de benadeelde worden afgeweken.
5. Van artikel 957 lid 2 kan niet ten nadele van de
verzekeringnemer of de verzekerde worden afgeweken.
6. Van artikel 959 lid 1 kan niet ten nadele van de
verzekeringnemer of de verzekerde worden afgeweken voor zover de in dit
lid bedoelde kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de
verzekerde som en de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de
verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf
heeft
gesloten.
Afdeling 3 Sommenverzekering
§ 1 Algemene
bepalingen
Artikel 964
{Sommenverzekering}
Sommenverzekering is de verzekering waarbij het onverschillig is of
en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts
toegelaten bij persoonsverzekering en bij verzekeringen welke daartoe
bij algemene maatregel van bestuur, zonodig binnen daarbij vast te
stellen grenzen, zijn aangewezen.
Artikel 965
{Begripsbepalingen }
In deze
afdeling wordt verstaan onder verzekerde: degene op wiens leven of
gezondheid de verzekering betrekking heeft; onder begunstigde: degene
die tot het ontvangen van een uitkering is aangewezen. Onder uitkering
zijn de bedragen, bedoeld in de artikelen 978 lid 2, 980 lid 2, 981 en
983 begrepen.
Artikel 966
{Aanwijzing begunstigde en onderbewindstelling recht op uitkering bij sommenverzekering}
1. De verzekeringnemer kan door schriftelijke
mededeling aan de verzekeraar:
a.zichzelf of, al dan niet naast zichzelf,
één of meer derden als begunstigde aanwijzen, hetzij als
hoofdgerechtigde, hetzij als beperkt
gerechtigde;
b.het recht op uitkering
onder bewind stellen;
c.een beschikking
als onder a of b bedoeld herroepen of
wijzigen.
2. De
verzekeraar kan een aanwijzing of een wijziging daarvan afwijzen,
indien zij de nakoming van zijn uitkeringsverplichting onredelijk zou
bemoeilijken. Hij oefent dit recht uit door binnen een maand na de
aanwijzing of de wijziging de verzekeringnemer van zijn afwijzing in
kennis te stellen.
3. Het bewind over
een recht op uitkering heeft dezelfde rechtsgevolgen als een bij
uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande
dat:
a.de termijnen bedoeld in de artikelen 178, 179 lid 2 en 180 lid 2 van
Boek 4 aanvangen op het tijdstip waarop de
uitkering of de eerste van een reeks uitkeringen opeisbaar wordt,
en
b.het bewind, voor
zover het niet in het belang van een ander dan de begunstigde is
ingesteld, ook eindigt wanneer de verzekeringnemer en de begunstigde
een gemeenschappelijk besluit tot opheffing schriftelijk ter kennis van
de bewindvoerder brengen.
4. Een aanwijzing van een begunstigde als
hoofdgerechtigde tot zekerheid geldt als een aanwijzing als pandhouder.
Op een aanwijzing als hoofdgerechtigde tot aflossing van een schuld is
de vorige zin van overeenkomstige toepassing, tenzij de aanwijzing is
beperkt tot hetgeen ter zake aan de begunstigde is
verschuldigd.
Artikel 967
{Dood begunstigde bij sommenverzekering}
1. Tenzij van een andere bedoeling blijkt,
vervalt de aanwijzing van een begunstigde, indien hij overlijdt
vóórdat:
a.hij de
aanwijzing heeft aanvaard, of
b.een
uitkering waarop de aanwijzing betrekking had, opeisbaar is
geworden.
2. Is de
begunstigde in hoedanigheid aangeduid, dan wordt de aanwijzing vermoed
te zijn gedaan ten behoeve van hem die deze hoedanigheid bezit ten
tijde dat de aanwijzing volgens artikel 968, onder b tot en met d,
onherroepelijk wordt. Indien de begunstigde zowel bij naam als in
hoedanigheid is aangeduid, wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan
ten behoeve van de bij naam aangewezen begunstigde.
3. In afwijking van het in lid 2 bepaalde strekt de
begunstiging steeds ten behoeve van de begunstigde wiens aanwijzing
door aanvaarding onherroepelijk is geworden, terwijl hij de in de
aanwijzing aangeduide hoedanigheid bezat.
4. Zijn de als zodanig aangeduide erfgenamen van de
verzekeringnemer of van de verzekerde als begunstigden aangewezen, dan
worden daaronder diegenen verstaan die als erfgenamen tot de
nalatenschap zijn geroepen, ongeacht of zij haar hebben aanvaard. Zij
zijn tot de uitkering gerechtigd in dezelfde verhouding als waarin zij
tot de nalatenschap zijn geroepen.
5. Is de nalatenschap van de verzekeringnemer of van
de verzekerde als begunstigde aangewezen, dan komt het recht op
uitkering toe aan de erfgenamen die de nalatenschap hebben aanvaard.
Zij zijn tot de uitkering gerechtigd in dezelfde verhouding als waarin
zij in de nalatenschap delen.
6. Zijn
als zodanig aangeduide kinderen als begunstigden aangewezen, dan worden
daaronder hun afstammelingen bij plaatsvervulling
begrepen.
7. Indien een uitkering
door de dood van de verzekerde opeisbaar wordt en deze en een
begunstigde derde gelijktijdig zijn overleden, dan wel indien beiden
zijn gestorven en men niet kan weten wie het eerst is overleden, valt,
tenzij van een andere bedoeling blijkt, de uitkering niet aan die
begunstigde ten deel.
{Geen aanwijzing begunstigde }
8. Zolang geen
derde als begunstigde is aangewezen, komt het recht op uitkering toe
aan de verzekeringnemer. De verzekeringnemer wordt voorts geacht
zichzelf als begunstigde te hebben aangewezen voor het geval dat geen
aanwijzing van een derde als begunstigde gevolg
heeft.
Artikel 968
{Herroeping aanwijzing begunstigde bij sommenverzekering}
De
aanwijzing van een derde als begunstigde kan niet worden
herroepen:
a.indien die derde haar
heeft aanvaard;
b.indien het risico is
geëindigd door het overlijden van de
verzekerde;
c.indien een uitkering
opeisbaar wordt;
d.indien dit uit de
overeenkomst voortvloeit.
Artikel 969
{Aanvaarding aanwijzing door begunstigde bij sommenverzekering}
1. De begunstigde derde verkrijgt zijn recht op
uitkering door aanvaarding van zijn aanwijzing. In afwijking van
artikel 253 leden 3 en 4 van Boek 6 kan hij slechts aanvaarden door een
tot de verzekeraar gerichte verklaring. Tenzij de aanwijzing
onherroepelijk is volgens artikel 968, onder b tot en met d, kan de
begunstigde slechts schriftelijk aanvaarden met op gelijke wijze aan de
verzekeraar kenbaar gemaakte toestemming van de
verzekeringnemer.
{Afwijzing aanwijzing door begunstigde}
2. Is de aanwijzing
volgens artikel 968, onder b tot en met d, onherroepelijk, dan kan de
begunstigde derde zijn aanwijzing door een tot de verzekeraar gerichte
verklaring afwijzen.
{Ongedaan maken aanvaarding aanwijzing door begunstigde}
3. De
begunstigde derde maakt de aanvaarding van zijn aanwijzing ongedaan
door afstand te doen van zijn recht op
uitkering.
Artikel 970
{Overdracht rechten verzekeringnemer bij sommenverzekering}
1. De rechten van de verzekeringnemer uit een
sommenverzekering kunnen, onverminderd de tweede zin, slechts
gezamenlijk worden overgedragen. Uit een sommenverzekering
voortvloeiende vorderingsrechten kunnen afzonderlijk worden
overgedragen, voor zover uit de wet of de overeenkomst niet anders
voortvloeit.
2. Levering van rechten
uit een verzekering vereist een daartoe bestemde akte en schriftelijke
mededeling daarvan aan de verzekeraar door de vervreemder of de
verkrijger.
Artikel 971
{Vestiging pandrecht bij sommenverzekering}
1. Bij het vestigen van een pandrecht op uit een
sommenverzekering voortvloeiende rechten mist artikel 239 van Boek 3 toepassing.
2. Indien het pandrecht
rust op een recht op uitkering, treedt voor de toepassing van de
artikelen 246 en 253 van Boek 3 en artikel 490b van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering de hoofdgerechtigde voor de pandgever in de
plaats. Heeft een als hoofdgerechtigde aangewezen derde zijn aanwijzing
nog niet aanvaard, dan stelt de pandhouder de derde daartoe in de
gelegenheid.
3. In afwijking van lid
2 kan de pandhouder een overschot als bedoeld in artikel 253 lid 1,
tweede zin, van Boek
3 ook afdragen aan de verzekeraar. De verzekeraar
is het bedrag verschuldigd aan de
hoofdgerechtigde.
Artikel 972
{Schriftelijke toestemming voor uitoefening rechten door verzekeringnemer bij sommenverzekering}
1. De verzekeringnemer kan zijn uit de
overeenkomst voortvloeiende rechten slechts uitoefenen met
schriftelijke toestemming:
a.van de
begunstigde, wanneer een aanwijzing volgens artikel 968 onherroepelijk
is;
b.van de beperkt gerechtigde,
wanneer een beperkt recht is gevestigd op de voor de verzekeringnemer
uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, dan wel op het recht op een
uitkering.
2. Indien
uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten niet zou leiden tot
wijziging van de rechtspositie van de begunstigde, onderscheidenlijk de
beperkt gerechtigde, is daarvoor diens toestemming niet
vereist.
Artikel 973
{Opzettelijk teweeggebracht risico bij sommenverzekering}
Aan de
overeenkomst kunnen geen rechten worden ontleend door degeen die
onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de verwezenlijking van
het risico opzettelijk teweeg heeft gebracht of daaraan opzettelijk
meegewerkt heeft.
Artikel 974
{Dwingend recht }
Van de
vormvoorschriften van de artikelen 966 lid 1 en 969 lid 1, tweede zin,
en van de artikelen 972 en 973 kan niet worden
afgeweken.
§ 2 Levensverzekering
Artikel 975
{Levensverzekering}
Levensverzekering is de in verband met het leven of de dood
gesloten sommenverzekering met dien verstande dat ongevallenverzekering
niet als levensverzekering wordt
beschouwd.
Artikel 976
{Voorziening in kosten lijkbezorging bij levensverzekering}
De
artikelen 978 lid 1, 980 lid 1 en 981, en artikel 986 voor zover het op
deze bepalingen betrekking heeft, missen toepassing bij verzekeringen
strekkende tot voorziening in de kosten van lijkbezorging. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen hiervoor nadere maatstaven worden gesteld.
De waarde van deze verzekeringen en de uit deze verzekeringen
voortvloeiende rechten zijn niet vatbaar voor beslag en blijven buiten
het faillissement van of de toepassing van de
schuldsaneringsregeling op de
verzekeringnemer en vereffening van zijn
nalatenschap.
Artikel 977
{Verbod opzegging/ontbinding door verzekeraar bij levensverzekering}
1. Behoudens het elders in deze titel bepaalde
kan de verzekering niet door de verzekeraar worden opgezegd of
ontbonden, noch krachtens enig beding vervallen. De eerste zin staat niet in de weg aan
een beding dat de verzekering eindigt of door de verzekeraar kan worden
opgezegd, indien zij als gevolg van in de overeenkomst voorziene
verrekening van premie, bedongen rente en kosten niet langer
premievrije waarde of afkoopwaarde
heeft.
{Afkopen/premievrij voortzetten door verzekeraar bij levensverzekering}
2. Behoudens het elders in deze afdeling bepaalde kan
de verzekeraar de verzekering slechts afkopen of premievrij voortzetten
met medewerking van de verzekeringnemer, verkregen na het aangaan van
de overeenkomst.
Artikel 978
{Afkoop van levensverzekering}
1. De verzekeringnemer heeft het recht de
verzekering, voor zover deze stellig voorziet in een of meer
uitkeringen, geheel of gedeeltelijk door de verzekeraar te doen
afkopen. Door afkoop eindigt de verzekering, behoudens voor zover uit
de verzekering nog uitkeringen kunnen voortvloeien. De afkoopwaarde
komt de verzekeringnemer toe.
{Premievrije voortzetting }
2. Indien de verzekering premievrije waarde heeft,
komt de verzekeringnemer het recht toe, haar premievrij te doen
voortzetten. Dit recht kan worden uitgesloten voor het geval dat bij
premievrijmaking tegen verminderde bedragen de hoogte van de
verminderde uitkering of uitkeringen beneden een bij algemene maatregel
van bestuur vast te stellen grens zou
blijven.
Artikel 979
{Belening bij levensverzekering}
1. De verzekeringnemer heeft het recht de
verzekering als bedoeld in artikel 978 lid 1 tot het bedrag van de
afkoopwaarde bij de verzekeraar te belenen op bij deze gebruikelijke
voorwaarden.
2. De verzekeraar mag
het bedrag dat hij ter zake van de belening betaalt, vermeerderd met
rente en kosten, voor zover het hem niet wordt terugbetaald, in
mindering brengen op de contante waarde van periodieke uitkeringen, en
inhouden op betalingen uit hoofde of ten laste van de
verzekering.
Artikel 980
{Vervolgpremie bij levensverzekering}
1. Het niet-betalen van vervolgpremie heeft
eerst gevolg, indien de verzekeraar na de vervaldag de
verzekeringnemer, de begunstigde, indien deze zijn aanwijzing heeft
aanvaard, de pandhouder en de beslaglegger door een mededeling op dat
gevolg heeft gewezen en betaling binnen een daarbij op ten minste
één maand gestelde termijn is
uitgebleven.
2. Indien betaling is
uitgebleven, wordt de verzekering die premievrije waarde heeft,
premievrij voortgezet of, indien de overeenkomst daarin voorziet,
voortgezet door middel van verrekening van de premie en de bedongen
rente en kosten met de afkoopwaarde. Bestaat geen recht op voortzetting
als in de vorige zin bedoeld, dan eindigt de verzekering, en heeft de
verzekeringnemer bij een verzekering die afkoopwaarde heeft, recht op
die waarde.
3. In afwijking van lid 1
kan worden bedongen dat van de vervaldag af rente en kosten
verschuldigd zijn.
Artikel 981
{Dood verzekerde bij levensverzekering}
Overlijdt
de verzekerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak en
heeft de verzekering afkoopwaarde, dan wordt de verzekeraar een bedrag
verschuldigd gelijk aan de afkoopwaarde berekend naar de dag
voorafgaande aan het overlijden. Dat bedrag komt de begunstigde toe.
Heeft de verzekering geen afkoopwaarde, maar wel premievrije waarde,
dan wordt de verzekeringnemer geacht de dag vóór het
overlijden het recht te hebben uitgeoefend als bedoeld in artikel 978
lid 2 en wordt de verzekerde geacht te zijn overleden door een niet van
het risico uitgesloten oorzaak.
Artikel 982
{Leeftijd/geslacht verzekerde onjuist opgegeven bij levensverzekering}
1. Indien de leeftijd of het geslacht van de
verzekerde onjuist is opgegeven, wordt de verzekering geacht te zijn
gesloten tot de aan de juiste leeftijd of het juiste geslacht
aangepaste uitkering, of uitkeringen, bij handhaving van hetgeen
omtrent de premiebetaling is overeengekomen. De artikelen 929 en 930 en
983 missen in zoverre toepassing.
2. Lid 1 mist toepassing indien de verzekeraar bij
kennis van de juiste leeftijd of het juiste geslacht geen verzekering
zou hebben gesloten.
Artikel 983
{Rechten bij niet-nakoming mededelingsplicht verzekeringnemer bij levensverzekering}
1. Indien een verzekering die de
verzekeringnemer krachtens wet of overeenkomst kan doen afkopen,
overeenkomstig artikel 929 wordt opgezegd, verkrijgt de
verzekeringnemer recht op de afkoopwaarde van de dag vóór
haar beëindiging.
2. De
begunstigde verkrijgt recht op een op gelijke wijze berekend bedrag,
indien de verzekeraar bij het einde van het risico een beroep doet op
de gevolgen van het niet nakomen van artikel 928. Zou echter de
toepassing van artikel 930 lid 2 of 3 tot een hogere uitkering leiden,
dan verkrijgt de begunstigde daarop aanspraak.
3. De verzekeraar die ingevolge artikel 929 de
verzekeringnemer op het niet nakomen van artikel 928 wijst onder
voorbehoud van zijn rechten of die de gevolgen van dat niet nakomen
inroept, stelt de begunstigde die zijn aanwijzing heeft aanvaard, en de
pandhouder daarvan in kennis. In het geval, bedoeld in de eerste
zin, stelt de verzekeraar ook de beslaglegger in kennis, tenzij nog
geen verklaring als bedoeld in artikel 476a, eerste lid, Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering is
gedaan.
Artikel 984
{Rechten pandhouder bij levensverzekering}
1. Rust een pandrecht op de rechten van de
verzekeringnemer, dan kan de pandhouder de verzekering doen afkopen,
tenzij de verzekeringnemer de bevoegdheid mist de verzekering te doen
afkopen. Tevens kan de pandhouder de begunstiging wijzigen ten behoeve
van de verzekeringnemer, voor zover deze niet onherroepelijk is. Hij
kan de verzekering slechts doen afkopen indien de schuldenaar in
verzuim is gekomen en nadat hij daarna zijn voornemen tot het doen
afkopen ten minste vier weken tevoren, bij aangetekende brief of bij
deurwaardersexploit, aan de verzekeringnemer heeft medegedeeld. De
verzekeraar is niet gehouden te onderzoeken of de schuldenaar in
verzuim is. De pandhouder doet een afschrift van de brief of het
exploit, bedoeld in de derde zin, toekomen aan de
verzekeraar.
2. Om de verzekering te
kunnen doen afkopen, dient de pandhouder bij de mededeling van een
voornemen van afkoop tevens te vermelden dat de verzekeringnemer,
tenzij deze bevoegdheid is uitgesloten, de verzekering binnen de
termijn van vier weken, bedoeld in lid 1, kan belenen ter voldoening,
voor zover mogelijk, van hetgeen aan de pandhouder verschuldigd
is.
3. Heeft de pandhouder de
verzekering doen afkopen of de verzekeringnemer deze overeenkomstig lid
2 beleend, dan rust het pandrecht nog slechts op de vordering ter zake
van die afkoop of die belening.
4. De
pandhouder is niet bevoegd tot verkoop overeenkomstig artikel 248 van
Boek 3.
Artikel 985
{Verjaring rechtsvordering tegen verzekeraar bij levensverzekering}
Een
rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering
verjaart door verloop van vijf jaar na de dag waarop die vordering
opeisbaar is geworden, tenzij een langere termijn is
bedongen.
Artikel 986
{Dwingend recht}
1. Van artikel 984 kan niet worden
afgeweken.
2. Van de artikelen 977,
981 en 982 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer, de begunstigde
of de pandhouder worden afgeweken.
3. Van de artikelen 978 lid 2, 980, en 983 kan niet
ten nadele van de verzekeringnemer, de begunstigde, de pandhouder of de
beslaglegger
worden afgeweken, indien de verzekeringnemer is een natuurlijk persoon
en deze de verzekering sluit anders dan in verband met de uitoefening
van een beroep of bedrijf.
4. Beperking of uitsluiting van het recht, bedoeld in
artikel 978 lid 1, kan niet worden tegengeworpen aan schuldeisers van
de verzekeringnemer, de curator in het faillissement van de
verzekeringnemer, diens bewindvoerder in geval van surséance van
betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel de
vereffenaar van de nalatenschap van de verzekeringnemer. Bij een
verzekering die recht geeft op periodieke uitkeringen of
verstrekkingen, mist de eerste zin toepassing voor zover de ter zake
voldane premies, mede op de grond dat de verzekering bepaalt dat zij
niet kan worden afgekocht, voor de heffing van de inkomstenbelasting in
aanmerking konden worden genomen voor de bepaling van het belastbaar
inkomen uit werk en
woning.
Titel
18 Lijfrente
Artikel 990
{Lijfrente}
Lijfrente
is het van het in leven zijn van één of meer personen
afhankelijke recht op een periodieke uitkering in
geld.
Artikel 991
{Vordering van lijfrente bij niet-betaling uitkering}
1. Indien een uitkering op de vervaldag niet is
betaald en ook binnen een maand na een schriftelijke aanmaning nog niet
is voldaan, kan de gerechtigde de lijfrente, voor zover nog
verschuldigd, bij een schriftelijke mededeling aan de schuldenaar
omzetten in een vordering tot vergoeding van het bedrag dat is vereist
voor het kopen van een gelijke lijfrente.
{Opschorting nakoming bij twijfel of lijf nog in leven is}
2. Nochtans is de schuldenaar van de lijfrente
bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten indien hij op
redelijke gronden betwijfelt of het lijf nog in leven
is.
Artikel 992
{Verschuldigd bedrag over periode waarin lijf overlijdt}
Over een
periode waarin het lijf overlijdt, is de rente slechts verschuldigd
naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij heeft geleefd. Indien
de rente vooruit moest worden betaald blijft zij over de gehele termijn
verschuldigd.