Uitvoeringsbesluit
motorrijtuigenbelasting 1994
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën van 6 september 1994, nr. WV94/365,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Gelet op de artikelen 1, tweede
lid, 4, 22, tweede lid,
30, derde lid,
50, tweede lid,
71, tweede lid,
72, eerste lid,
73 en
74, eerste lid, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 en
artikel 37 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen;
De Raad van State gehoord (advies van 21
november 1994, nr. W06.94.0556);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiën van 20 maart 1995, nr. WV95/164,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1
{Reikwijdte}
Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 1, tweede
lid, 4, 19, eerste lid,
22, tweede lid, 23a, eerste
lid, 24a, eerste lid, 25b, 30, tweede lid, 37b, derde lid en vierde
lid, onderdeel b, 71, tweede lid,
72, eerste lid,
73, 74, eerste lid, en 84, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 en
artikel 37,
eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
Artikel 2
{Definities}
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.wet: Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994;
b.belasting: motorrijtuigenbelasting.
Hoofdstuk II Belastbaar feit en definities
Artikel 3
{Bedrijfsvoorraad herstelbedrijf}
Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in
artikel 1, tweede
lid, van de wet zijn de krachtens
artikel 37, derde en vierde lid, van
de Wegenverkeerswet 1994 gestelde
voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar
bedoelde kentekens van toepassing.
Artikel 4
{Gelijkstelling motorrijwiel met motorrijtuigen op drie wielen}
Met motorrijwielen als bedoeld in artikel 2, onderdeel d
, van de wet worden gelijkgesteld
motorrijtuigen op drie of vier wielen die:
1°.geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste twee personen;
2°.niet zijn voorzien van een gesloten carrosserie of een
daarmee vergelijkbare constructie;
3°.zijn geconstrueerd met een frame;
4°.een directe stuuroverbrenging hebben naar het voorwiel
of de voorwielen; en
5°.waarin de motor en versnellingsbak centraal zijn geplaatst.
HOOFDSTUK IIA SCHORSING
Artikel 4a
Vervallen
Hoofdstuk III Tarief
Artikel 5
{Rolstoel}
Voor een personenauto of bestelauto die is voorzien van een
installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een
rolstoel wordt het gewicht van die installatie niet
meegerekend bij het vaststellen van de eigen massa van het
motorrijtuig indien het daartoe strekkende verzoek vergezeld
gaat van bescheiden waaruit blijkt:
a.dat het motorrijtuig is voorzien van een in de
aanhef bedoelde installatie;
b.het gewicht van die installatie; en
c.de datum waarop die installatie is ingebouwd in het motorrijtuig.
Artikel 5aa
{Kampeerwagen, woonwagen}
1. Artikel 23a, eerste lid, van de
wet vindt toepassing
indien:
a.de
personenauto een ruimte heeft, gesitueerd achter de in de achterste stand geplaatste zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder, die een rechthoekig
blok kan bevatten van ten minste 170 cm hoogte over een lengte van ten
minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm;
b.de
personenauto is voorzien
van:
–minimaal
twee vaste zitplaatsen, eventueel in de vorm van draaibare zitplaatsen
voor de bestuurder en de
bijrijder;
–een
vaste tafel, eventueel zodanig bevestigd dat deze eenvoudig kan worden
verwijderd;
–slaapaccommodatie voor
twee of meer personen, eventueel gecreëerd met behulp van de
zitplaatsen, niet zijnde de zitplaatsen voor de bestuurder en de
bijrijder;
–vaste en
afsluitbare opbergfaciliteiten; en
–een vast keukenblok met een minimale hoogte
van het werkblad van ten minste 60 cm, voorzien van een ingebouwde
uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer,
het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte; en
c.de slaapaccommodatie, bedoeld in onderdeel b, derde aandachtsstreepje, voldoet aan:
–indien het een tweepersoonsslaapplaats betreft: een lengte van ten minste 180 cm en een breedte van ten minste 110 cm; of
–indien het twee of meer afzonderlijke slaapplaatsen betreft: een lengte van ten minste 180 cm en een breedte van ten minste 60 cm, geldend voor ten minste twee slaapplaatsen.
2. In afwijking van het eerste lid vindt artikel 23a,
eerste lid, van de wet mede toepassing, indien de
binnenruimte van de personenauto geen hoogte van 170 cm maar
wel van ten minste 130 cm heeft, en het dak is voorzien van een al dan
niet uitklapbare, permanent aangebrachte gesloten dakconstructie
waardoor de hoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot ten minste 170 cm.
3.
Indien
aan de binnenkant van de in het eerste en tweede lid bedoelde ruimte
materialen zijn aangebracht tegen de wanden, de vloer of het plafond,
wordt voor de beoordeling van de vraag of wordt voldaan aan de in het
eerste en tweede lid genoemde maten uitgegaan van de aldus verkleinde
ruimte.
4. De toepassing van artikel 23a van de wet vindt
plaats op verzoek.
5. Het verzoek
wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het
tijdvak.
6. Bij het verzoek worden
bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het
eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken
van de personenauto.
7.
Indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de wet reeds van toepassing is van houder wisselt, wordt de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 23a, eerste lid, van de wet. Het vijfde en zesde lid zijn alsdan niet van toepassing.
8. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor
bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is
bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is
ingediend.
9.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 23a, eerste of tweede lid, van de wet, stelt degene aan wie de beschikking is verleend de inspecteur daarvan onverwijld in kennis.
10.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 23a, eerste of tweede lid, van de wet, trekt de inspecteur de beschikking in bij voor bezwaar vatbare beschikking.
11. Indien degene aan wie de beschikking, bedoeld in het achtste lid, is verleend niet voldoet aan de verplichting,
bedoeld in het negende lid, wordt de beschikking geacht te zijn
vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde
voorwaarden niet meer wordt
voldaan.
Artikel 5a
{Gehandicapte}
1. Ten
behoeve van eenzelfde gehandicapte vindt artikel 24a van de wet
toepassing voor één bestelauto.
2. Artikel 24a van de wet vindt slechts toepassing
indien het verzoek daartoe wordt ingediend bij de inspecteur voor de
aanvang van het tijdvak,
en
a.bij het verzoek worden
overgelegd:
–bescheiden waaruit blijkt dat de
gehandicapte beschikt over een rolstoel als bedoeld in artikel 24a,
eerste lid, van de wet die is verstrekt in het kader van een
beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning of een beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, dan wel
waarvoor hij beschikt over een verklaring van een arts die is afgegeven
ten hoogste zes weken voorafgaand aan de datum van indiening van het
verzoek, dat hij voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een
dergelijke rolstoel;
–een afschrift van de kentekencard of van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van
het kentekenbewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de bestelauto; en
b.de
bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het in artikel 24a, eerste
lid, van de wet bedoelde vervoer, alsmede voor het persoonlijk gebruik,
gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen, van de
gehandicapte en, in geval dit een ander is, van de houder van de
bestelauto.
3. Indien
artikel 24a van de wet reeds wordt toegepast voor een andere bestelauto
ten behoeve van de gehandicapte, wordt in het verzoek vermeld vanaf
welke datum de bestelauto waarop het verzoek betrekking heeft die
andere bestelauto vervangt voor het in artikel 24a, eerste lid, van de
wet bedoelde vervoer.
4. De
beschikking, bedoeld in artikel 24a, zevende lid, van de wet, werkt terug
tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend, tenzij in de
beschikking anders is
bepaald.
5. Telkens vóór
het einde van het vierde opeenvolgende tijdvak, gerekend vanaf het
tijdstip waarop de beschikking van kracht is geworden, wordt een
verklaring van de gehandicapte en, in geval dit een ander is, de houder
overgelegd dat de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het in het
tweede lid, onderdeel b, bedoelde gebruik en dat de bestelauto niet in
een zodanige staat is gebracht, anders dan door een aanpassing als
bedoeld in het artikel 24a, tweede lid,van de wet, dat het een
personenauto is.
{Intrekken beschikking}
6. Indien niet langer
wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de toepassing van
artikel 24a van de wet, trekt de inspecteur de beschikking in. De
intrekking geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Indien
degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de
verplichting bedoeld in artikel 17, tweede lid, of artikel 24a, vierde
lid, van de wet, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het
tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van
artikel 24a van de wet wordt
voldaan.
Artikel 5b
{Winkelauto}
1.
Artikel 25b
van de wet vindt toepassing voor een
motorrijtuig dat wordt gebruikt in de uitoefening van de
detailhandel en dat is voorzien van een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als
winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt, indien
met het motorrijtuig niet wordt gereden op autowegen en
autosnelwegen.
2.
De toepassing van artikel 25b
van de wet vindt plaats op verzoek.
3.
Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend vóór de
aanvang van het tijdvak.
4.
Bij het verzoek worden een of meer foto’s overgelegd
waaruit blijkt dat het motorrijtuig op de in het eerste lid
vermelde wijze is ingericht en waarop het kenteken
duidelijk waarneembaar is.
5.
Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd dat als het
motorrijtuig niet meer voldoet aan de in het eerste lid
genoemde voorwaarden een opgaaf aan de inspecteur zal
worden gedaan.
6.
De inspecteur beslist op het verzoek voor bij bezwaar
vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is
bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het
verzoek is ingediend.
7.
Indien aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet
langer wordt voldaan, trekt de inspecteur de beschikking
in. De intrekking geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
8.
Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet
voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid,
wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het
tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde
voorwaarden niet meer wordt voldaan.
Artikel 6
1.
Artikel 30 van de wet vindt toepassing
voor
a.een
motorrijtuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of
circusbenodigdheden: indien het motorrijtuig uitsluitend als zodanig
wordt gebruikt en wordt gehouden door een kermis- of
circusexploitant;
b.een motorrijtuig dat is ingericht als werktuig: indien het
motorrijtuig als zodanig uiterlijk herkenbaar is, het als zodanig wordt
gebruikt op vaste plaatsen en daarmee niet meer dan zestig dagen
gedurende iedere opeenvolgende periode van vier aaneengesloten
tijdvakken na het eerste tijdvak waarop artikel 30, eerste lid, van de
wet van toepassing is, dan wel, in het geval een kortere
vrijstellingsperiode van toepassing is, niet meer dan vijftien dagen
per tijdvak van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing
naar een andere werkplek;
c.een motorrijtuig dat is ingericht als werkplaats: indien het
motorrijtuig is voorzien van een laadruimte waarin permanent een werkbank is
aangebracht, het met het oog op de te verrichten werkzaamheden noodzakelijke
gereedschap permanent daarin aanwezig is, het motorrijtuig uitsluitend als
zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen
gedurende iedere opeenvolgende periode van vier aaneengesloten
tijdvakken na het eerste tijdvak waarop artikel 30, eerste lid, van de
wet van toepassing is, dan wel, in het geval een kortere
vrijstellingsperiode van toepassing is, niet meer dan vijftien dagen
per tijdvak van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing naar een
andere werkplek;
d.een
motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van paarden: indien het
motorrijtuig uitsluitend niet-beroepsmatig ten behoeve van de
paardensport wordt gebruikt en de houder van het motorrijtuig een
verklaring overlegt waaruit dit
blijkt.
2.
De toepassing van
artikel 30, eerste lid, van
de wet vindt plaats op verzoek.
3.
Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het eerste tijdvak waarover om de toepassing van
artikel 30, eerste lid, van de wet wordt verzocht.
4.
Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt
voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een
opgave van het kenteken van het motorrijtuig.
5.
Wanneer
een motorrijtuig niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde
voorwaarden doet de belastingplichtige daarvan opgaaf aan de
inspecteur.
6.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het eerste tijdvak
aanvangt waarop het verzoek
betrekking heeft.
7.
Indien aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet
langer wordt voldaan, trekt de inspecteur de beschikking in. De intrekking
geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
8.
Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de
verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt de beschikking geacht te zijn
vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde
voorwaarden niet meer wordt voldaan.
Artikel 7
Vervallen
Hoofdstuk IIIA Bedrijfsvoertuigenpark
Artikel 7a
{Vergunning voor bedrijfsvoertuigenpark}
De inspecteur verleent een vergunning voor een
bedrijfsvoertuigenpark onder de nadere voorwaarden en
beperkingen dat:
a.tot het bedrijfsvoertuigenpark geen vrachtauto’s behoren
ten aanzien waarvan artikel 25b van de wet, artikel 30
van de wet of een vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van toepassing is;
b.vervallen;
c.het verzoek tijdig is ingediend, tezamen met de
overeenkomstig ministeriële regeling vereiste gegevens;
d.de inspecteur niet in de drie jaren, voorafgaand aan het
verzoek om een vergunning, een eerder aan de aanvrager
verleende vergunning heeft ingetrokken op de voet van
artikel 37b, vijfde lid,
aanhef en onderdelen a of b, van de
wet;
e.de houder schriftelijk verklaart wijzigingen met
betrekking tot de in het bedrijfsvoertuigenpark
opgenomen vrachtauto’s en aanhangwagens aan de
inspecteur te melden.
Artikel 7b
{Wijziging vergunning}
1.
De vergunning, bedoeld in artikel 37b van
de wet, kan slechts op verzoek worden gewijzigd indien
gedurende het jaar waarvoor zij is afgegeven:
a.een vrachtauto, behorende tot het
bedrijfsvoertuigenpark, wordt verkocht, gesloopt of
definitief naar het buitenland wordt overgebracht;
b.een vrachtauto, anders dan bedoeld in onderdeel a,
uit het bedrijfsvoertuigenpark wordt genomen, met
dien verstande dat de vrachtauto voor de berekening
van de teruggaaf krachtens artikel
37c van de wet wordt geacht
gedurende het jaar geen deel te hebben uitgemaakt
van het bedrijfsvoertuigenpark;
c.een aanhangwagen, behorende tot het
bedrijfsvoertuigenpark, wordt verkocht, gesloopt of
definitief naar het buitenland wordt overgebracht;
d.een aanhangwagen in het bedrijfsvoertuigenpark wordt opgenomen.
2.
De vergunning wordt niet ingetrokken indien het eerste lid,
onderdeel a of b, zich voordoet en daarmee de verhouding
tussen en het aantal vrachtauto’s en het aantal
aanhangwagens niet meer voldoet aan het bepaalde in
artikel 37b, tweede lid,
onderdeel g, van de wet, tenzij sprake
is van misbruik als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b,
van dat artikel.
Artikel 7c
Vervallen
Hoofdstuk IV Vrijstellingen
Artikel 8
{Vervoer van zieken en gewonden}
De in artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend indien:
a.de personenauto ingericht is voor het vervoeren van zieken of gewonden en uiterlijk herkenbaar is als ambulance;.
b.de personenauto wordt gebruikt door de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg, of bij de ambulancezorg waarvoor op grond van artikel 11 van de Tijdelijke wet ambulancezorg vrijstelling is verleend; en
c.de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken of gewonden of het verlenen van spoedeisende medische hulp.
Artikel 9
{Vervoer van stoffelijk overschot}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van
een stoffelijk overschot, wordt verleend indien:
a.direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand is
aangebracht over de gehele breedte van het motorrijtuig; en
b.de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en
veiligheidsgordels.
Artikel 10
{Vervoer van zieke en gewonde dieren}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van
zieke en gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk herkenbaar
zijn, wordt verleend indien zij zijn voorzien van:
a.een duidelijk zichtbaar geel zwaai- of knipperlicht;
b.ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk
zichtbare aanduidingen waaruit blijkt dat het een
dierenambulance is, welke aanduidingen alle een
oppervlakte hebben van ten minste 1960 cm2 op een wit
veld van ten minste 4500 cm2;
c.een mobilofooninstallatie of daarmee vergelijkbare
installatie; en
d.voorzieningen voor vervoer en verzorging van zieke of
gewonde dieren.
Artikel 11
Vervallen
Artikel 12
{Oldtimers}
1.
De vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt verleend, respectievelijk het overgangsrecht oudere motorrijtuigen, bedoeld in hoofdstuk XA van de wet, wordt toegepast, indien de ingevolge die bepaling respectievelijk dat hoofdstuk vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het kentekenregister, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zover het vrachtauto’s en autobussen betreft slechts verleend, indien de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt dat het motorrijtuig uitsluitend niet-bedrijfsmatig wordt gebruikt.
Artikel 13
{Defensie}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die uitsluitend
worden gebruikt voor defensie wordt verleend indien voor die
motorrijtuigen de artikelen 4, eerste
lid, en 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet
1994 van toepassing zijn.
Artikel 14
{Politie}
1.
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die uitsluitend worden
gebruikt door de politie wordt
verleend indien:
a.het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een
politie-instantie; en
b.het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren
voor de uitoefening van hun politietaak.
{Brandweer}
2.
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die uitsluitend worden
gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn wordt
verleend indien:
a.het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een
brandweer-instantie;
b.het motorrijtuig is voorzien van:
-een tweetonige hoorn;
-een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en
-ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare
afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een
gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste
314 cm²; en
c.het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden
voor de uitoefening van hun brandweertaak.
3.
Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een
aangewezen inrichting als bedoeld in artikel 31 van de Wet
veiligheidsregio’s.
Artikel 15
Vervallen
Artikel 16
Vervallen
Artikel 17
{Vuilniswagen; kolkenzuiger; straatveegwagen}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen,
kolkenzuiger of straatveegwagen wordt verleend indien:
a.het motorrijtuig te naam is gesteld in het kentekenregister op naam van een openbaar lichaam of van een bedrijf dat zich bezighoudt met werkzaamheden waarbij deze motorrijtuigen worden ingezet; en
b.de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt
dat het motorrijtuig is ingericht en uitsluitend wordt
gebruikt als een in de aanhef genoemd motorrijtuig.
Artikel 18
Vervallen
Artikel 19
{Aanleg en onderhoud wegen}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het
onderhoud van wegen wordt verleend indien de houder van het
motorrijtuig:
a.zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van
wegen; en
b.een verklaring overlegt dat het motorrijtuig is
ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de in de
aanhef genoemde doeleinden.
Artikel 20
Vervallen
Artikel 21
{Geringe afstand}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen waarmee
gewoonlijk slechts over een geringe afstand gebruik van de weg
wordt gemaakt, wordt verleend, indien:
a.het gebruik van de weg zich beperkt tot een op
aanwijzingen van de houder door de inspecteur
vastgesteld gebied dat is gelegen in de onmiddellijke
nabijheid van de plaatsen waar het motorrijtuig, elders
dan op de weg, wordt gebruikt; en
b.de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt
dat met het motorrijtuig uitsluitend gebruik van de weg
wordt gemaakt overeenkomstig onderdeel a.
Artikel 22
{Keuring van motorrijtuig}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen waarmee met het
oog op een ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet
1994 te verrichten keuring van het motorrijtuig
tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik van
de weg wordt gemaakt op de dag waarop dat motorrijtuig naar
aanleiding van de aanvraag van een keuringsbewijs aan een
keuring wordt onderworpen, wordt verleend indien bescheiden
worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig op de
desbetreffende dag aan een keuring zal worden onderworpen.
Artikel 23
{Openbaar vervoer; taxivervoer}
1.
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die blijkens
een ingevolge de Wet
personenvervoer of de Wet personenvervoer
2000 afgegeven vergunning, dan wel voor
zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om
daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te
verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden
gebruikt, wordt verleend indien worden overgelegd:
a.een afschrift van de vergunning of van het
vergunningbewijs;
b.een afschrift van de kentekencard of van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het kentekenbewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor het
motorrijtuig; en
c.een verklaring van de exploitant
van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of
nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten
van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de
Wet personenvervoer 2000.
2.
Op
een met de inspecteur afgesproken tijdstip worden
jaarlijks een afschrift als bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, en
een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
c, overgelegd.
Artikel 24
Vervallen
Artikel 25
{Buitenlandse auto; buitenlandse werkgever t.b.v. inwoner Nederland}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
geregistreerd in het buitenland en door een aldaar gevestigde
werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij
hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, wordt
verleend indien:
a.met
het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de
weg door de werknemer of zijn inwonende gezinsleden;
b.de werkgever blijkens een schriftelijke verklaring
te kennen heeft gegeven dat het motorrijtuig door hem aan
belanghebbende ter beschikking is gesteld en hoofdzakelijk is bestemd
voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten Nederland;
en
c.de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen
hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan
uitoefenen op de beslissing in welk land het
motorrijtuig wordt geregistreerd.
Artikel 26
{Buitenlandse auto; eenmansbedrijf, maatschap; bestuurder of aandeelhouder}
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn
geregistreerd in het buitenland en die worden gebruikt door
Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland hoofd zijn
van een eenmansbedrijf, lid zijn van een maatschap, of
bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming,
opgericht in de vorm van een vennootschap, wordt verleend
indien:
a.met
het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de
weg door de Nederlands ingezetene of zijn inwonende gezinsleden;
en
b.het motorrijtuig blijkens een
kilometerregistratie voor ten minste 50% zakelijk buiten Nederland
wordt gebruikt; het zakelijk gebruik buiten Nederland wordt per
kalenderjaar bepaald, waarbij de afstand die wordt overbrugd van de
woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd
buiten beschouwing blijft;
en
c.de houder niet een werknemer is als bedoeld in
artikel 25.
Artikel 26a
{Tijdelijk gebruik buitenlands voertuig in Nederland}
1. Vrijstelling
van belasting voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in het
buitenland en in Nederland ten hoogste twee weken feitelijk ter
beschikking staan van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf
heeft of is gevestigd, wordt verleend
indien:
a.het motorrijtuig vanuit het andere land in
Nederland ter beschikking staat van de houder, indien van toepassing
daaronder begrepen zijn inwonende gezinsleden;
b.de houder, indien van toepassing daaronder
begrepen zijn inwonende gezinsleden, met het motorrijtuig geen gebruik
heeft gemaakt van de weg in Nederland in de twaalf maanden voorafgaand
aan de periode van terbeschikkingstelling in Nederland; en
c.een beroep op de vrijstelling wordt gedaan
vóór aanvang van het gebruik van de weg met het
motorrijtuig in Nederland, door middel van een elektronische melding.
2. Ingeval voor het motorrijtuig een beroep wordt
gedaan op de vrijstelling van belasting van personenauto’s en
motorrijwielen ingevolge artikel 3a van het Uitvoeringsbesluit
belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, geldt dit
mede als een beroep op de vrijstelling ingevolge het eerste lid,
onderdeel c.
3. Indien voor een
motorrijtuig waarvoor een beroep op de vrijstelling is gedaan niet of
niet langer wordt voldaan aan een in het eerste lid genoemde
voorwaarde, stelt degene aan wie de vrijstelling is verleend, de
inspecteur daarvan onverwijld in
kennis.
4.
Indien de houder of een inwonend gezinslid van de houder met het motorrijtuig opnieuw gebruikmaakt van de weg in Nederland in de vijftig weken volgend op de periode van twee weken waarvoor vrijstelling van belasting als bedoeld in het eerste lid werd verleend, vangt, in afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, van de wet, het tijdvak aan met ingang van de eerste dag van het gebruik van de weg na het verstrijken van die vrijstelling tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland ter beschikking heeft gestaan in welk geval het tijdvak aanvangt met die datum.
5. Indien het beroep op de
vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, daaronder
begrepen een beroep op de vrijstelling als bedoeld in het tweede lid,
elektronisch wordt ingetrokken vóór de dag waarop volgens
het elektronische beroep op de vrijstelling het gebruik in Nederland
van de weg aanvangt, geldt het beroep als niet
gedaan.
Artikel 27
{Vrijstelling op verzoek}
1. De
vrijstellingen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10, 13, 14, 17, 19,
21, 23, 25 en 26, worden op verzoek verleend. De
vrijstelling, bedoeld in artikel 12, wordt voor vrachtauto’s en
autobussen op verzoek verleend.
2. Ingeval voor een motorrijtuig een verzoek wordt
ingediend om vrijstelling van de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen ingevolge artikel 2 of artikel 3 van het
Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992, geldt dit verzoek mede als verzoek om toepassing
van de vrijstelling ingevolge artikel 25 onderscheidenlijk artikel 26
van dit besluit.
3. Het verzoek wordt
bij de inspecteur ingediend vóór de aanvang van het
tijdvak, onderscheidenlijk van het gebruik van de weg in Nederland met
het motorrijtuig.
4. Bij het verzoek
worden de bescheiden die van belang zijn voor de toepassing van de
vrijstelling overgelegd, alsmede een opgave van het kenteken van het
motorrijtuig.
5. De inspecteur
beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De
vrijstelling werkt, tenzij in de beschikking anders is bepaald, terug
tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.
6. Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de
voorwaarden van de vrijstelling, of indien het motorrijtuig wordt
afgestoten, stelt degene aan wie de vrijstelling is verleend, de
inspecteur daarvan onverwijld in kennis.
{Intrekken vrijstelling}
7. Indien niet langer aan de voorwaarden van de
vrijstelling wordt voldaan, trekt de inspecteur de vrijstelling in bij
voor bezwaar vatbare beschikking.
8. Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend
niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in het zesde lid, vervalt de
vrijstelling op het tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden van
de vrijstelling wordt voldaan.
{Verschuldigdheid}
9. Bij
beëindiging van de vrijstelling wordt de belasting verschuldigd
over het resterende gedeelte van het lopende tijdvak, met dien
verstande dat voor motorrijtuigen die niet zijn geregistreerd in het
register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, de
belasting verschuldigd wordt vanaf de dag waarop de vrijstelling is
beëindigd.
Artikel 28
{Boeken en bescheiden}
1.
Vrijstelling van een gedeelte van de belasting voor
motorrijtuigen die worden gebezigd in het gecombineerde
rail-wegvervoer van goederen tussen lid-staten van de
Europese Unie wordt verleend indien de toepasselijkheid van
de vrijstelling blijkt uit boeken en bescheiden.
2.
Ter vaststelling van het aantal dagen dat het in het eerste
lid bedoelde motorrijtuig of voertuig per trein is vervoerd,
worden de dag van aanvang en de dag van beëindiging van het
vervoer per trein te zamen gerekend één dag te zijn. Indien
het aantal dagen dat het motorrijtuig of voertuig in het
betrokken tijdvak per trein is vervoerd, minder is dan
zestien in een tijdvak van twaalf maanden, of minder dan
vier in een tijdvak van drie maanden, wordt de vrijstelling
niet verleend.
{Teruggaaf}
3.
De vrijstelling wordt op verzoek verleend in de vorm van
teruggaaf van belasting.
{Termijn}
4.
Het verzoek wordt ingediend binnen drie maanden na afloop
van het tijdvak waarover de belasting is voldaan.
5.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
Artikel 29
{Toepasbaarheid belasting buitenlandse auto}
1.
Voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in een ander land en die in Nederland feitelijk ter beschikking staan aan natuurlijke personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben, wordt, op basis van internationaal recht, vrijstelling van belasting verleend voor de periode, genoemd in dat internationale recht. Natuurlijke personen die niet zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, genoemd in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, of niet verplicht zijn tot het doen van aangifte van verblijf en adres ingevolge artikel 2.38 van die wet, worden geacht hun hoofdverblijf buiten Nederland te hebben.
2.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verleend indien het motorrijtuig incidenteel in Nederland wordt gebruikt. Aan de voorwaarde van incidenteel gebruik wordt voldaan indien het motorrijtuig binnen een periode van twaalf maanden ten hoogste drie maanden al dan niet ononderbroken in Nederland wordt gebruikt.
3.
Voor motorrijtuigen die niet worden gebruikt voor het vervoeren van goederen of personen tegen betaling bedraagt de periode, bedoeld in het eerste lid, voor een houder als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de wet die zijn hoofdverblijf in een andere lidstaat heeft:
a.zes maanden al dan niet ononderbroken per tijdvak van twaalf maanden vanaf de dag waarop het gebruik van de weg in Nederland aanvangt indien deze houder het motorrijtuig bezigt voor persoonlijk gebruik;
b.de duur van de arbeidsrelatie van de houder indien het motorvoertuig voor het woon-werkverkeer van deze houder wordt gebruikt;
c.de duur van de studie van de houder indien hij uitsluitend in Nederland verblijft voor deze studie.
Hoofdstuk V Overgangsbepalingen
Artikel 30
{Vrijstelling}
1.
Voor motorrijtuigen waarvoor tot 1 april 1995 een
vrijstelling van belasting gold op grond van artikel 9 van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1966, en
waarvoor op grond van de artikelen 71 tot en met
73 van de wet aanspraak op een vrijstelling
kan worden gemaakt, geldt in afwijking van artikel 27 dat:
a.indien de vrijstelling onder de voorwaarde van een
vergunning van de inspecteur is verleend, het
verzoek om vrijstelling wordt ingediend vóór de
datum waarop de vergunning afloopt, dan wel, indien
de vergunning voor onbepaalde tijd is afgegeven,
vóór 1 juli 1995;
b.indien de vrijstelling niet onder de voorwaarde van
een vergunning is verleend, de verklaringen, bedoeld
in artikel 27, derde en
vierde lid, worden overgelegd
vóór 1 juli 1995.
2.
In de in het eerste lid genoemde gevallen wordt de
vrijstelling geacht te zijn verleend op grond van de wet tot
de in het eerste lid genoemde tijdstippen.
Artikel 31
{Intrekken regelgeving}
1.
Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966 wordt
ingetrokken, met dien verstande dat het van toepassing
blijft voor de gevallen bedoeld in artikel 30.
2.
Het Besluit tot vrijstelling van motorrijtuigenbelasting
voor buitenlanders wordt ingetrokken.
Hoofdstuk VI Slotbepalingen
Artikel 32
{Inwerkingtreding}
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in
werking treedt.
Artikel 33
{Citeertitel}
Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit
motorrijtuigenbelasting 1994.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende
nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
30 maart 1995
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
de eenendertigste maart 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Bijlage
Vervallen