Wet op de loonbelasting 1964
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is het Besluit op de Loonbelasting 1940 door een
meer overzichtelijke en op verschillende punten herziene
wettelijke regeling te vervangen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Belastingplicht
Artikel 1
{Subjectieve belastingplicht}
Onder de naam 'loonbelasting' wordt van werknemers of
hun inhoudingsplichtige, van artiesten, van beroepssporters, van
buitenlandse gezelschappen en van bij of krachtens deze wet aan
te wijzen andere personen een directe belasting
geheven.
Artikel 2
{Werknemer}
1.
Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in
privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een
inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of
publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit
een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een
ander.
{Dienstbetrekking bij overheid}
2.
Degene die van een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon loon
geniet uit een dienstbetrekking tot een niet-inhoudingsplichtige dan wel loon
in de vorm van premies voor werkaanvaarding ten behoeve van
uitkeringsgerechtigden, wordt geacht tot die rechtspersoon in dienstbetrekking
te staan.
{Dienstbetrekking buiten Nederland}
3.
Tenzij werkzaamheden zijn of worden verricht in een functie van
bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam, dan wel in dienstbetrekking bij
de Staat der Nederlanden of in het kader van een uitzending op grond van een
verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is, is het eerste lid niet van
toepassing op personen die niet in Nederland wonen, met betrekking tot een
geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking. Voor werkzaamheden die zijn of worden verricht aan boord van
schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer van een
onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd, is de eerste
volzin slechts van toepassing indien wordt voldaan aan de in het vierde
lid gestelde
voorwaarden.
4. Het eerste lid
is eveneens niet van toepassing op personen die niet in Nederland
wonen, met betrekking tot een nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde
dienstbetrekking, anders dan de dienstbetrekkingen die in het derde
lid, eerste volzin, zijn genoemd,
indien:
a.het loon is onderworpen aan een belasting naar het
inkomen die door of vanwege Aruba, Curaçao,
Sint Maarten, de BES
eilanden of een
andere mogendheid wordt geheven, en
b.het loon niet op grond van een verdrag ter
voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van
interregionaal of internationaal recht in feite slechts in Nederland
aan een belasting naar het inkomen is
onderworpen.
5.
Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op personen die niet in
Nederland wonen, met betrekking tot een gedeeltelijk, maar
niet nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde
dienstbetrekking, anders dan de dienstbetrekkingen die in het derde lid, eerste volzin, zijn
genoemd, voorzover het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van
verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen
aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege Aruba, Curaçao,
Sint Maarten, de BES
eilanden of een andere mogendheid wordt geheven.
{Vrijwilligers}
6. Het
eerste lid is eveneens niet van toepassing op personen die als
vrijwilliger uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen ontvangen met
een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand
en € 1 500 per kalenderjaar. Hierbij wordt onder
vrijwilliger verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid
verricht voor een algemeen nut beogende instelling, een
sportorganisatie of een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet
is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is
vrijgesteld. Het desbetreffende lichaam is gehouden volgens
ministeriële regeling te stellen regels opgave te doen van
gegevens waarvan de kennisneming voor de uitvoering van de Participatiewet, van belang
is.
{Loon van kinderen}
7.
Krachtens wettelijk vruchtgenot aan een kind ontleend loon wordt
geacht door het kind te zijn genoten.
{Uitkering voor partner}
8.
Loon in de vorm van periodieke uitkeringen welke van
publiekrechtelijke aard zijn, kan in het kalenderjaar waarin de verstrekking
van die uitkeringen aanvangt dan wel eindigt volgens bij ministeriële regeling
te stellen regels worden geacht niet te zijn genoten door de werknemer doch
door zijn partner in de zin van
artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001.
Artikel 3
{Fictieve dienstbetrekkingen}
1.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding
van:
a.degene, die, anders dan in de uitoefening van een
bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een
beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een
overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in
artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek,
persoonlijk een werk tot stand brengt;
b.degene, die de in onderdeel a bedoelde persoon bij het tot stand
brengen van dat werk bijstaat;
c.degene, die krachtens overeenkomst met een ander
tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent
tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen
daartoe door hem te bezoeken personen en die ander,
mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor
die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling
niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij
zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee
andere personen laat bijstaan;
d.degene, die krachtens overeenkomst met een ander
tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent
tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen
daartoe door hem te bezoeken personen en een
opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde
bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het
verlenen van die bemiddeling niet een voor hem
bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij
doorgaans niet door meer dan twee andere personen
laat bijstaan;
e.degene, die werkzaam is om vakbekwaamheid te
verwerven, onder wie mede wordt begrepen degene, die
als leerling van een instelling van onderwijs
praktisch werkzaam is, alsmede degene, die aan een
bedrijfsschool opleiding ontvangt, een en ander
indien een beloning wordt genoten, die niet
uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht;
f.het kind van 15 jaar of ouder dat werkzaam is in de
onderneming van zijn ouder, tenzij die onderneming
deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met het
kind en het kind daaruit als ondernemer als bedoeld
in artikel 3.4 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 winst
uit onderneming geniet;
g.degene, die in de zin van artikel 4 van de
Ziektewet (Stb. 1987, 88) als bestuurder
werkzaam is ten behoeve van een coöperatie;
h.de
bestuurder van een vennootschap als bedoeld in artikel 132, derde lid,
van boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek.
{Persoonlijke aangelegenheden}
2.
Het eerste lid, onderdelen a en
b, vindt geen toepassing
indien de in onderdeel a
bedoelde overeenkomst rechtstreeks is
aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens
persoonlijke aangelegenheden.
Artikel 4
{Fictieve dienstbetrekking ex delegatiebepaling}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden
gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de
arbeidsverhouding van:
a.degene, die als thuiswerker arbeid verricht;
b.degene,
die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de
arbeid bijstaat;
c.degene, die een tak van sport op topniveau beoefent en ter zake
daarvan een inkomensvoorziening of een kostenvergoeding geniet;
d.degene, die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn
partner als bedoeld in artikel 12a, zevende lid, onderdeel a, een
aanmerkelijk belang heeft in de zin van de
Wet inkomstenbelasting 2001;
e.degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens
arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als
dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan
worden gesteld;
f.degene die uit een arbeidsverhouding die niet op grond van een andere
bepaling als dienstbetrekking wordt beschouwd een beloning geniet, mits diegene
vooraf aan de inspecteur meldt, door middel van een gezamenlijke verklaring van
hemzelf en de beoogde inhoudingsplichtige, dat zijn arbeidsverhouding als
dienstbetrekking moet worden beschouwd.
Artikel 5
{Huishoudelijke hulp}
1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de
arbeidsverhouding van degene die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke
persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, indien hij de diensten
doorgaans op minder dan vier dagen per week verricht.
2. Onder het verrichten van diensten ten behoeve van
een huishouden wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan
het verlenen van zorg aan de leden van dat
huishouden.
Artikel 5a
{Artiest}
1. Voor de toepassing
van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
artiest: degene die ingevolge een overeenkomst van korte duur als
musicus of anderszins als artiest optreedt,
tenzij:
a.hij inwoner
is van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden of een land waarmee de Staat der
Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft
gesloten; of
b.hij het optreden
rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve
van diens persoonlijke
aangelegenheden; of
c.hij voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.
{Beroepssporter}
2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder beroepssporter: degene die
ingevolge een overeenkomst van korte duur als beroep een tak van sport
beoefent,
tenzij:
a.hij in Nederland woont, of
b.hij inwoner is van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden
of een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming
van dubbele belasting heeft gesloten; of
c.hij de sportbeoefening rechtstreeks is
overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens
persoonlijke
aangelegenheden.
3.
Ingeval een artiest of beroepssporter optreedt of als beroep
een tak van sport beoefent in het kader van een
dienstbetrekking tot een in Nederland gevestigde
inhoudingsplichtige, is hij voor de toepassing van deze wet
en de daarop berustende bepalingen werknemer.
4.
Ingeval een niet in Nederland wonende artiest of
beroepssporter optreedt of als beroep een tak van sport
beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een
inhoudingsplichtige die niet in Nederland is gevestigd,
vindt de heffing van loonbelasting plaats ingevolge de
regelingen zoals die gelden voor artiesten en beroepssporters.
Artikel 5b
{Buitenlands gezelschap}
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder buitenlands gezelschap: een
groep van hoofdzakelijk niet in Nederland wonende natuurlijke personen
of gevestigde lichamen waarbij de leden van de groep individueel of
gezamenlijk ingevolge een overeenkomst van korte duur als artiest in
Nederland optreden of als beroep een tak van sport in Nederland
beoefenen,
tenzij:
1°.het optreden of de sportbeoefening
rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon ten behoeve
van diens persoonlijke aangelegenheden, of
2°.volgens bij ministeriële regeling
te stellen regels aannemelijk wordt gemaakt dat het gezelschap
hoofdzakelijk bestaat uit leden die inwoner zijn dan wel gevestigd zijn
in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming
van dubbele belasting heeft gesloten of inwoner zijn van dan wel
gevestigd zijn in Nederland of op Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.
{Lid van het gezelschap}
2.
De rechten die een buitenlands gezelschap heeft en de
verplichtingen die daarop rusten, komen toe aan elk lid van
het gezelschap en rusten op elk lid van het gezelschap. Een
lid kan zich doen vertegenwoordigen door een lid dat als
leider van het gezelschap fungeert.
3.
Ingeval een lid van een buitenlands gezelschap optreedt of
als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een
dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige die niet in
Nederland is gevestigd, vindt de heffing van loonbelasting
plaats ingevolge de regelingen zoals die gelden voor het
buitenlandse gezelschap.
Artikel 6
{Inhoudingsplichtige}
1.
Inhoudingsplichtige is:
a.degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan;
b.degene, die aan een of meer personen loon uit een vroegere
dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt;
c.degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort,
aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking
tot een ander doet.
{Buiten Nederland wonende inhoudingsplichtige}
2.
Wie niet in Nederland woont of gevestigd is, wordt slechts als
inhoudingsplichtige beschouwd voor zover hij:
a.in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn
bedrijf, beroep of andere bezigheid of een in Nederland wonende of gevestigde
vaste vertegenwoordiger heeft, dan wel
b.een
of meer personen in dienst heeft van wie het loon is onderworpen aan de
inkomstenbelasting, met betrekking tot deze personen de
loonadministratie in Nederland houdt en zich voor deze personen als
inhoudingsplichtige bij de inspecteur heeft
gemeld.
{Vaste inrichting}
3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt als een vaste inrichting in ieder geval
aangemerkt:
a.het verrichten van werkzaamheden in het kader van een onderneming
gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen, indien die
werkzaamheden plaatsvinden in, op of boven het Noordzeewinningsgebied, waarbij
onder Noordzeewinningsgebied wordt verstaan de territoriale zee van Nederland
alsmede het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de
zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk der Nederlanden
daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de
exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen;
b.het verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het verlenen
van tussenkomst ten behoeve van degenen die tegen beloning persoonlijke arbeid
in Nederland verrichten en een derde ten behoeve van wie die arbeid wordt
verricht.
{Diplomaten}
4.
Diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van andere
Mogendheden en de hun toegevoegde ambtenaren, alsmede bij ministeriële regeling
aan te wijzen internationale organisaties en vertegenwoordigers en
functionarissen daarvan, worden niet als inhoudingsplichtigen beschouwd.
5.
Ingeval
artikel 19b toepassing vindt, is in
afwijking van het eerste lid voor de aanspraak die ingevolge dat artikel als
loon wordt aangemerkt, inhoudingsplichtige degene die als verzekeraar van die
aanspraak optreedt.
6.
Een
in Nederland gevestigd onderdeel van een concern waartoe ook een
onderdeel behoort dat op grond van het tweede of derde lid als
inhoudingsplichtige wordt aangemerkt, kan op gezamenlijk verzoek van
deze concernonderdelen, in afwijking in zoverre van het eerste, tweede
en derde lid, door de inspecteur, die daarbij voorwaarden kan stellen,
worden aangewezen als inhoudingsplichtige voor een of meer personen die
bij het niet in Nederland gevestigde concernonderdeel in dienst zijn.
De aanwijzing en de daarbij gestelde voorwaarden kunnen, al dan niet op
verzoek, worden gewijzigd of ingetrokken. Aanwijzing, wijziging of
intrekking vinden plaats bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 6a
Vervallen
Artikel 7
{Inhoudingsplichtige bij fictieve dienstbetrekking}
Als degene tot wie de dienstbetrekking bestaat, wordt beschouwd:
a.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b: de aanbesteder;
b.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdelen c en d: degene met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;
c.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel e: degene bij wie de werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt genoten;
d.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel f: de ouder;
e.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel g: de coöperatie;
f.bij toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel h: de vennootschap;
g.bij toepassing van artikel 4, onderdeel a: de opdrachtgever;
h.bij toepassing van artikel 4, onderdeel b: de thuiswerker;
i.bij toepassing van artikel 4, onderdeel c: degene met wie de inkomensvoorziening of kostenvergoeding is overeengekomen;
j.bij toepassing van artikel 4, onderdeel d: het lichaam;
k.bij toepassing van artikel 4, onderdelen e en f: degene die bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4, als inhoudingsplichtige is aangewezen.
Artikel 8
{Aangewezen inhoudingsplichtige}
Bij ministeriële regeling kan, in overeenstemming met Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een ander dan
de persoon bedoeld in artikel 6 of
artikel 7
worden aangewezen als inhoudingsplichtige met betrekking
tot:
a.degene, die krachtens overeenkomst met een ander
tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent
tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen
daartoe door hem te bezoeken personen en een
opdrachtgever van die ander;
b.degene, die een thuiswerker als hulp bij het
verrichten van de arbeid bijstaat;
c.degene, die als beroep een tak van sport beoefent.
Artikel 8a
{Inhoudingsplichtige voor artiesten en sporters}
1.
Ten aanzien van een artiest, beroepssporter of buitenlands gezelschap
is inhoudingsplichtige:
a.voorzover de gage wordt ontvangen van degene met wie het optreden
of de sportbeoefening is overeengekomen: degene met wie het optreden of de
sportbeoefening is overeengekomen;
b.voorzover de gage wordt ontvangen van een derde: deze derde.
2.
Wie niet in Nederland woont of gevestigd is, wordt slechts als
inhoudingsplichtige beschouwd voorzover hij in Nederland een vaste inrichting
voor de uitoefening van zijn bedrijf, beroep of andere bezigheid heeft, dan wel
een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger. Hierbij wordt
mede als vaste inrichting aangemerkt het in Nederland verrichten of doen
verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het in Nederland laten
optreden van artiesten, beroepssporters of buitenlandse gezelschappen.
3.
Bij ministeriële regeling kan, in overeenstemming met Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de inhoudingsplicht worden verlegd naar een
andere persoon dan voortvloeit uit de toepassing van het eerste of tweede
lid.
Hoofdstuk II Voorwerp van de belasting
Artikel 9
{Voorwerp van de belasting}
1.
De belasting wordt geheven over het belastbare loon.
{Belastbaar loon}
2. Belastbaar
loon is het gezamenlijke bedrag aan
loon.
Artikel 10
{Loon}
1.
Loon is
al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking
wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of
verstrekt in het kader van de
dienstbetrekking.
{Aanspraken die tot het loon behoren}
2.
Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of
onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of
verstrekkingen te ontvangen.
3.
Onder aanspraken worden mede verstaan rechten op geheel of
gedeeltelijk betaald verlof.
4. Tot
het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot het
loon behorende aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van
hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, bij de bepaling van de
verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is
genomen.
5. Onverminderd
de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige ingevolge artikel 32ba of
artikel 32bb de aldaar bedoelde belasting is verschuldigd en de
bedragen die worden ingehouden als bijdrage ingevolge een in artikel
32ba bedoelde regeling tot het loon behoren, behoren tot het
loon:
a.uitkeringen
en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende
aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding in de zin
van artikel
32ba;
b.vertrekvergoedingen
als bedoeld in artikel 32bb, met uitzondering van vertrekvergoedingen
als bedoeld in artikel 32bb, vijfde lid;
c.hetgeen
wordt genoten ter zake van de uitoefening of vervreemding van een
aandelenoptierecht als bedoeld in artikel 32bb, vijfde
lid.
Artikel 10a
{Aandelenoptie}
1. Ingeval in het kader
van een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking met een werknemer
een aandelenoptierecht is overeengekomen, behoort niet de waarde van
dat recht tot het loon doch hetgeen door de werknemer ter zake van de
uitoefening of vervreemding van dat recht wordt
genoten.
2. Het loon dat ingevolge het
eerste lid in aanmerking wordt genomen, wordt verminderd met het bedrag
dat de werknemer ter zake van het aandelenoptierecht in rekening is
gebracht, maar niet verder dan tot
nihil.
{Optierecht bij fusie}
3. Indien zulks
plaatsvindt in het kader van een aandelenfusie, een splitsing van een
rechtspersoon, een fusie van een rechtspersoon of een overname van 50%
of meer van de aandelen in de inhoudingsplichtige of een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap wordt als uitoefening of
vervreemding van een aandelenoptierecht niet
beschouwd:
a.het wijzigen van de voorwaarden van het optierecht
terzake van het aandeel waarop het optierecht ziet, of
b.het vervangen van het optierecht door een ander
aandelenoptierecht waarbij dat andere optierecht ziet op een ander
aandeel, tenzij aannemelijk is dat het wijzigen of het
vervangen van het aandelenoptierecht, in meer dan betekenende mate
plaatsvindt om belastingheffing ter zake van het recht uit te stellen
of te
ontgaan.
{Vervreemding}
4.
Onder vervreemding wordt mede begrepen het formeel of feitelijk tot
voorwerp van zekerheid worden, het brengen in het vermogen van een onderneming,
alsmede het ontvangen van een schadeloosstelling als bedoeld in
artikel 334p, eerste lid, of
artikel 320, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek. De overgang onder algemene titel van een
aandelenoptierecht wordt niet als een vervreemding aangemerkt.
{Ontbreken tegenprestatie}
5.
Ingeval bij vervreemding van een aandelenoptierecht de tegenprestatie
ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten
overeenkomst, wordt als genoten bedrag aangemerkt de waarde in het economische
verkeer welke ten tijde van de vervreemding aan het recht kan worden toegekend.
{Aandelenoptierecht}
6.
Voor de toepassing van
dit artikel wordt onder een
aandelenoptierecht verstaan een recht om een of meer aandelen of daarmee gelijk
te stellen rechten te verwerven in de inhoudingsplichtige vennootschap of in
een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, of een daarmee gelijk te
stellen recht.
{Verbonden vennootschap}
7.
Voor de toepassing van deze wet wordt onder een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap verstaan:
a.een vennootschap waarin de inhoudingsplichtige voor ten minste een
derde gedeelte belang heeft;
b.een vennootschap die voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft in de inhoudingsplichtige;
c.een vennootschap waarin een derde voor ten minste een derde
gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde
gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige.
{Splitsing of fusie}
8.
Voor de toepassing van
dit artikel wordt, indien een
inhoudingsplichtige vennootschap of een met de inhoudingsplichtige vennootschap
verbonden vennootschap is betrokken bij een splitsing of een fusie op de voet
van
artikel 334a onderscheidenlijk
artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, onder die vennootschap mede verstaan de verkrijgende
vennootschap in de zin van die artikelen alsmede de vennootschap die vóór de
splitsing onderscheidenlijk fusie werd aangemerkt als een met de
inhoudingsplichtige vennootschap verbonden vennootschap.
Artikel 11
{Vrijgesteld loon}
1.
Tot het loon behoren niet:
a.vervallen;
b.vervallen;
c.aanspraken ingevolge een pensioenregeling, een en ander volgens de
in of krachtens
hoofdstuk IIB gestelde normeringen en
beperkingen;
d.aanspraken ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba;
e.aanspraken ingevolge de
Ziektewet, de
Wet
arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de
Wet
op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de
Werkloosheidswet;
f.aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken
als bedoeld in onderdeel e;
g.vervallen;
h.aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten
gevolge van een ongeval;
i.vervallen;
j.bedragen die worden ingehouden:
1°.als bijdrage ingevolge een pensioenregeling;
2°.als bijdrage voor aanspraken die ingevolge de onderdelen f en h
niet tot het loon behoren;
3°.in plaats van bijdragen als bedoeld onder 2°;
k.uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer
in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van
persoonlijke zaken;
l.bij
ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen voor militaire
oorlogs- of dienstslachtoffers die verband houden met
invaliditeit;
m.eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van
de werknemer, zijn partner in het kalenderjaar of in het voorafgaande
kalenderjaar – in de zin van
artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, of zijn kinderen en pleegkinderen, voorzover deze
uitkeringen en verstrekkingen niet overtreffen driemaal het loon over een maand
bepaald met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, alsmede aanspraken op
de hiervoor bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;
n.uitkeringen en verstrekkingen, andere dan die ter zake van ziekte,
invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden, die de werknemer ontvangt uit
een fonds tot welks middelen de inhoudingsplichtige gedurende de laatstverlopen
vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds
betrokken werknemers, tenzij die uitkeringen en verstrekkingen geschieden
ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort;
o.een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het
bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of
verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van
ten minste 40 jaar, voor zover de waarde daarvan het loon over een maand niet
overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden;
p.vervallen;
q.vervallen;
r.aanspraken:
1°.op vakantieverlof en compensatieverlof, voorzover deze
aanspraken aan het einde van het kalenderjaar in totaal niet meer bedragen dan
de arbeidsduur per week gerekend over een periode van vijftig weken;
2°.op bij ministeriële regeling aan te wijzen geclausuleerd
verlof;
3°.op verlof tijdens rust- en feestdagen.
s.hetgeen wordt genoten ter zake van het verrichten van arbeid in de
onderneming van de partner van de werknemer, indien bij het bepalen van de
winst uit die onderneming de kosten en lasten die verband houden met de
vergoeding voor die arbeid op grond van
artikel 3.16, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 niet in aftrek komen;
t.aanspraken op een transitievergoeding als bedoeld in de artikelen 673 en 673a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
{Nadere regelgeving}
2.
Bij of krachtens ministeriële regeling kan, in overeenstemming
met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden bepaald dat eveneens
niet tot het loon behoren andere aanspraken dan bedoeld in het eerste lid,
indien zulks tot vergemakkelijking van de heffing van de belasting kan leiden.
{Grensoverschrijdend pensioen}
3.
Voorzover de aanspraken op vakantieverlof en compensatieverlof aan het einde van het
kalenderjaar in totaal de in het eerste lid, onderdeel r, onder 1°, opgenomen
begrenzingen overschrijden, wordt het
meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde
van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
Artikel 11a
Vervallen
Artikel 11b
{Uitgesloten loon}
Tot het loon behoren voorts mede niet:
a.een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet, mits in het jaar waarin de premie is verstrekt geen
vergoeding is verstrekt als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Participatiewet;
b.een
bij ministeriële regeling, zonodig onder het stellen van
voorwaarden, aan te wijzen premie die naar aard en strekking
overeenkomt met een premie als bedoeld in onderdeel
a.
Artikel 11c
{Verhaal op werknemer}
Bij de bepaling van de omvang van het loon wordt
geen rekening gehouden met de omstandigheid dat met toepassing van
artikel 34, tweede lid, of artikel 41 van de Wet financiering sociale
verzekeringen bedragen op de werknemer worden
verhaald of met de
omstandigheid dat met toepassing van artikel 59, zevende lid, van die
wet de op de voet van hoofdstuk 3 van die wet verschuldigde premies
worden nageheven van de
werknemer.
Artikel 11d
{Loon en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw}
Bij de bepaling van de omvang van het loon wordt
geen rekening gehouden met de ter zake van het loon verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de
Zorgverzekeringswet, en de niet in Nederland verschuldigde bijdragen die naar aard en strekking overeenkomen met ter zake van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.
Artikel 12
{Fooien e.d.}
Bij ministeriële
regeling kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, regels worden gesteld met
betrekking tot het bedrag aan fooien en dergelijke prestaties
van derden, dat in bepaalde gevallen of groepen van gevallen
geacht wordt te zijn genoten. Daarbij kan worden bepaald, dat
een bedrag aan fooien en dergelijke prestaties van derden niet
tot het loon behoort.
Artikel 12a
{Fictief loon}
1.
Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
a.75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
b.het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam, bedoeld in de aanhef, of met het lichaam verbonden lichamen;
c.€ 45.000.
2.
Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het hoogste bedrag, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van het eerste lid gesteld op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, met dien verstande dat het loon ten minste wordt gesteld op het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, of, indien het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan dat bedrag, op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
3.
Indien aan het lichaam, bedoeld in het eerste lid, een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen is afgegeven voor in het kalenderjaar verricht speur- en ontwikkelingswerk waarop het percentage, bedoeld in artikel 23, zevende lid, eerste volzin, van die wet, van toepassing is, wordt, in afwijking van het eerste lid, het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op 108% van het twaalfvoud van het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat gold op 1 januari van het kalenderjaar. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop het loon ingevolge de eerste volzin ten minste wordt gesteld hoger is dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van de eerste volzin gesteld op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
4.
Het derde lid is slechts van toepassing indien de in het derde lid opgenomen afwijking van het eerste lid voor de onderneming, bedoeld in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352), waar de inhoudingsplichtige toe behoort, niet tot gevolg heeft dat het de-minimisplafond, bedoeld in die verordening, wordt overschreden. Het bedrag aan steun dat het gevolg is van de in het derde lid opgenomen afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van de eerste volzin per bij de onderneming, bedoeld in de eerste volzin, werkzame werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering per kalenderjaar vastgesteld volgens de formule (a – b) * c, waarbij wordt verstaan onder:
a:het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
b:het bedrag waarop het loon op basis van het derde lid, eerste volzin, ten minste wordt gesteld;
c:het totaal van de percentages, bedoeld in de artikelen 27, 28, tweede lid, 36 en 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 1.10, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
5.
Indien
artikel 32d van toepassing is op het door een of meer lichamen
verschuldigde loon, worden het eerste tot en met vierde lid toegepast alsof de ten behoeve
van deze andere lichamen verrichte arbeid is verricht ten behoeve van
de inhoudingsplichtige die ingevolge artikel 32d geacht wordt het loon
te verstrekken.
{€ 5000 grens}
6.
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing indien het bij toepassing van het eerste tot en met vijfde lid vast te stellen loon voor de arbeid in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, en met het lichaam verbonden lichamen in het kalenderjaar niet hoger is dan € 5.000.
{Definities}
7.
Voor de
toepassing van dit artikel wordt verstaan
onder:
a.partner:
een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangeduide
persoon;
b.een
aanmerkelijk belang: een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet
inkomstenbelasting
2001;
c.meest vergelijkbare dienstbetrekking: de dienstbetrekking die van alle dienstbetrekkingen:
het meest vergelijkbaar is met de dienstbetrekking van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef;
1°.waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt;
2°.die bekend zijn bij de inhoudingsplichtige en de inspecteur;
3°.waarvan het loon bekend is of in redelijkheid geschat kan worden; en
4°.waarvan het loon niet op een ander bedrag is vastgesteld dan in het economische verkeer gebruikelijk is;
d.met het lichaam verbonden lichamen: met het lichaam verbonden vennootschappen als bedoeld in artikel 10a, zevende lid.
8.
De inspecteur die aannemelijk maakt dat 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking hoger is dan het bedrag waarop het loon door de inhoudingsplichtige gesteld is, overlegt aan de inhoudingsplichtige ten minste de criteria op basis waarvan de inspecteur heeft vastgesteld dat de door de inspecteur aangedragen dienstbetrekking de meest vergelijkbare dienstbetrekking is.
{Indexering}
9. Het
in het eerste lid vermelde bedrag wordt bij het begin van het
kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander.
Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te
vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor van artikel 10.2 van de
Wet inkomstenbelasting 2001 en vervolgens de nodig geachte afronding
aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke
afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het
niet-afgeronde
bedrag.
10.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt vastgesteld of de in het derde lid opgenomen afwijking van het eerste lid tot gevolg heeft dat het de-minimisplafond, bedoeld in het vierde lid, wordt overschreden en met betrekking tot de toepassing van het derde en vierde lid voor sectoren waarop de verordening, bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing is.
Artikel 13
{Loon in natura}
1.
Niet in
geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde die
daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien
verstande dat ingeval door een derde, niet zijnde een met de
inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, ter zake van het niet in
geld genoten loon een bedrag aan de inhoudingsplichtige in rekening
wordt gebracht, het door de derde in rekening gebrachte bedrag in
aanmerking wordt genomen.
{Branche-eigen producten}
2.
Met
betrekking tot niet in geld genoten loon in de vorm van verstrekkingen
van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige
dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden
vennootschap, wordt, in zoverre in afwijking van het eerste lid,
ingeval voor de aanschaf van deze producten in het economische verkeer
aan een derde, onder voor het overige overeenkomstige omstandigheden,
een bedrag in rekening zou worden gebracht, het aan deze derde in
rekening te brengen bedrag in aanmerking genomen.
{Delegatie}
3.
Bij
ministeriële regeling kunnen, in overeenstemming met Onze Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere regels worden gesteld op
grond waarvan de waarde van het volgende niet in geld genoten loon op
een lager bedrag kan worden gesteld dan het ingevolge de vorige leden
in aanmerking te nemen
bedrag:
a.voorzieningen
die geheel of gedeeltelijk gebruikt of verbruikt worden op een bij die
ministeriële regeling aan te wijzen
werkplek;
b.het genot
van een in het kader van de dienstbetrekking ter beschikking gesteld
recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is
beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van
woon-werkverkeer (openbaarvervoerkaart) of recht op vermindering tot
maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen voor het reizen per
Nederlands openbaar vervoer hoofdzakelijk buiten de ochtendspits
(voordeelurenkaart);
c.het
genot van een in het kader van de dienstbetrekking ter beschikking
gestelde woning.
{Vakantiebonnen}
4.
De waarde
van regelmatig bij het loon verstrekte vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken uit een
publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst wordt
gesteld op 99% van de nominale waarde van die bonnen of
aanspraken.
5.
De waarde van het rentevoordeel van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening ter zake van de aanschaf van een fiets, elektrische fiets of elektrische scooter wordt gesteld op nihil.
6.
Bij ministeriële
regeling kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de waardering van aanspraken.
{Vervoer}
7.
De ingevolge de vorige leden in aanmerking te nemen waarde
wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in
rekening wordt gebracht, met dien verstande dat de aldus
verminderde waarde ten minste op nihil wordt gesteld.
Artikel 13bis
{Privégebruik auto}
1. Indien ook voor
privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het
voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten
minste:
a.22%
van de waarde van de auto indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden
voor het eerst in gebruik is
genomen;
b.35% van de
waarde van de auto indien de auto meer dan 15 jaar geleden voor het
eerst in gebruik is
genomen.
De auto wordt in
ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te
zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan
500 kilometer voor privédoeleinden wordt
gebruikt.
2.
Het voordeel, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, wordt op kalenderjaarbasis verlaagd met 18% van de waarde van de auto indien uit het kentekenregister blijkt dat de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is.
{Rittenregistratie}
3.
Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privédoeleinden plaats te vinden. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
{Bijdrage werknemer}
4. Het voordeel wordt in
aanmerking genomen voorzover het uitgaat boven de vergoeding die de
werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden is
verschuldigd.
{Definities}
5.
Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
auto: personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van een bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of een bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt, waarbij van een dergelijk verbod op privégebruik sprake is indien:
1°.het verbod schriftelijk is vastgelegd;
2°.de inhoudingsplichtige de vastlegging van het verbod bij de loonadministratie bewaart;
3°.de inhoudingsplichtige voldoende toezicht houdt op de naleving van het verbod, en
4°.de inhoudingsplichtige een passende sanctie oplegt indien het verbod wordt overtreden;
b.
waarde van de auto: catalogusprijs in de zin van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c van die wet, met dien verstande dat de waarde van een auto die meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld met betrekking tot de loontijdvakken waarin het in het
eerste lid bedoelde voordeel in aanmerking wordt
genomen.
{Verklaring geen privégebruik}
7. Indien de werknemer een verklaring van de
inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de
inspecteur heeft medegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto
op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor
privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen
privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van
belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. De
eerste volzin is niet van toepassing ingeval de inhoudingsplichtige
weet dat de in de eerste volzin bedoelde mededeling niet juist
is.
8. De werknemer kan een verzoek
om een verklaring geen privé-gebruik bij de inspecteur indienen.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Bewijsplicht}
9. De inspecteur kan de
verklaring geen privé-gebruik, al dan niet op verzoek van de
werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken, waarbij de
intrekking voor zover nodig terugwerkende kracht kan hebben. Bij algemene
maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen de werknemer om
intrekking moet verzoeken.
10. In geval van een verklaring geen
privé-gebruik kan de inspecteur de werknemer op enig moment
verzoeken te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet
meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt
gebruikt.
11. Indien de verklaring
geen privé-gebruik wordt ingetrokken of indien de werknemer niet
doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500
kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, wordt de
verschuldigde belasting, voorzover nodig in afwijking van artikel 20,
tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nageheven van
de werknemer. In afwijking van de eerste volzin wordt nageheven van de
inhoudingsplichtige ingeval de inhoudingsplichtige wist dat de
mededeling, bedoeld in het zevende lid, eerste volzin, niet juist
was.
12. Bij ministeriële
regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de
verklaring geen
privé-gebruik.
{Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto}
13.
Indien
een bestelauto als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de
belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 door de
werknemer uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, kan de werknemer door
tussenkomst van de inhoudingsplichtige met betrekking tot deze auto aan
de inspecteur een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik afgeven
(verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto). De ontvangst van
die verklaring wordt door de inspecteur bevestigd. Indien een
verklaring als bedoeld in de eerste volzin is afgegeven, laat de
inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid
bedoelde voordeel achterwege. De vorige volzin is niet van toepassing
ingeval de inhoudingsplichtige weet dat de in die volzin genoemde
verklaring niet juist
is.
14.
De
werknemer kan de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
intrekken. De mededeling van de intrekking wordt door de inspecteur
bevestigd.
{Bewijs}
15.
In geval
van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto kan de
inspecteur bij het vermoeden van een rit voor privédoeleinden, de
inhoudingsplichtige en de werknemer verzoeken te doen blijken dat de
betreffende rit zakelijk was. Slagen inhoudingsplichtige en de
werknemer niet in dit bewijs, dan wordt de bestelauto geacht op
kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden
te worden gebruikt en wordt de verschuldigde belasting, voor zover
nodig in afwijking van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, nageheven van de werknemer. In afwijking van
de tweede volzin wordt nageheven van de inhoudingsplichtige ingeval hij
wist dat de verklaring niet juist was of ingeval hij niet aanstonds
heeft medegedeeld dat de werknemer ten onrechte de verklaring nog niet
heeft
ingetrokken.
16.
Indien
de werknemer de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
heeft ingetrokken voordat hij de bestelauto ook voor
privédoeleinden heeft gebruikt, wordt de bestelauto tot het
moment van de intrekking geacht wel voor privédoeleinden ter
beschikking te zijn gesteld, maar niet voor privédoeleinden te
zijn
gebruikt.
{Delegatie}
17.
Bij
algemene maatregel van bestuur wordt
bepaald:
a.op
welke wijze de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto wordt
afgegeven en
ingetrokken;
b.in
welke gevallen de werknemer de verklaring in ieder geval moet
intrekken;
c.in welke
gevallen de inhoudingsplichtige de inspecteur schriftelijk moet
mededelen dat de werknemer de verklaring ten onrechte niet heeft
ingetrokken en welke gegevens de inhoudingsplichtige bij deze
mededeling moet
verstrekken;
d.op
welke wijze de inspecteur naar aanleiding van een mededeling als
bedoeld in onderdeel c bekendmaakt dat de verklaring uitsluitend
zakelijk gebruik bestelauto geacht wordt te zijn
ingetrokken;
e.vanaf
welk moment de verklaring bij toepassing van onderdeel d geacht wordt
te zijn ingetrokken.
18.
Na de eerste wijziging van de CO2-uitstootgrens of het percentage in het tweede lid na de datum van eerste toelating van de auto, is voor een periode van 60 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste toelating, de verlaging, bedoeld in het tweede lid, van toepassing overeenkomstig de bepalingen die gelden direct voorafgaand aan die wijziging.
19.
Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot een auto waarvan de datum van de eerste tenaamstelling in het kentekenregister niet overeenkomt met de datum van eerste toelating op
de weg van die
auto.
Artikel 13a
{Moment van genieten}
1.
Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:
a.betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt
gesteld of rentedragend wordt, dan wel
b.vorderbaar en tevens inbaar wordt.
{Ongebruikelijk tijdstip}
2.
Indien is overeengekomen dat het loon geheel of gedeeltelijk op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, wordt
daarmee voor de toepassing van het eerste lid geen rekening gehouden.
{Gebruikelijk loon}
3.
Voor zover ingevolge
artikel 12a het loon hoger is dan het werkelijk genoten loon, wordt het
meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde
van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
{Uitzonderingen}
4.
In
afwijking van het eerste
lid:
a.wordt
loon dat ingevolge artikel 27bis is begrepen in de laatste aangifte van
het kalenderjaar, geacht te zijn genoten bij het einde van het
kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop
van het kalenderjaar
eindigt;
b.worden
vergoedingen ter zake van vervoer in het kader van de dienstbetrekking,
waaronder woon-werkverkeer, op andere wijze dan per taxi,
luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige, voor zover deze
€ 0,19 per kilometer te boven gaan en voor zover deze niet
hoger zijn dan de werkelijke kosten, geacht te zijn genoten bij het
einde van het kalenderjaar of bij het einde van de dienstbetrekking zo
deze in de loop van het kalenderjaar eindigt, indien in het
kalenderjaar ook vergoedingen ter zake van de hiervoor bedoelde wijze
van vervoer zijn of naar verwachting zullen worden berekend naar een
bedrag van minder dan € 0,19 per
kilometer.
5.
Het
vierde lid, onderdeel b, is niet van toepassing op vergoedingen ter
zake van vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder
woon-werkverkeer, per openbaar vervoer indien deze vergoedingen zijn
vastgesteld op basis van de werkelijke
kosten.
{Vervoer vanwege inhoudingsplichtige}
6.
Voor de
toepassing van het vierde lid, onderdeel b, wordt onder vervoer
vanwege de inhoudingsplichtige
verstaan:
1°.vanwege
de inhoudingsplichtige georganiseerd
vervoer;
2°.het
reizen per openbaar vervoer op basis van door de inhoudingsplichtige
aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte
plaatsbewijzen.
7.
In
afwijking van het eerste lid wordt loon dat door de inhoudingsplichtige
overeenkomstig een door hem bestendig gevolgde gedragslijn aan een
eerder in het kalenderjaar gelegen tijdvak wordt toegerekend dan het
tijdvak waarin het ingevolge het eerste lid wordt genoten, geacht in
dat eerdere tijdvak te zijn
genoten.
Artikel 14
Vervallen
Hoofdstuk IIA Vervallen
Artikel 15
Vervallen
Artikel 15a
Vervallen
Artikel 15b
Vervallen
Artikel 15c
Vervallen
Artikel 15d
Vervallen
Artikel 16
Vervallen
Artikel 16a
Vervallen
Artikel 16b
Vervallen
Artikel 16c
Vervallen
Artikel 17
Vervallen
Artikel 17a
Vervallen
Hoofdstuk IIB Pensioenregelingen
Artikel 18
{Pensioenregeling}
1.
Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling:
a.die uitsluitend of, met het oog op uitzonderlijke
gevallen van restbegunstiging, nagenoeg uitsluitend
ten doel heeft het treffen van:
1°.een levenslange inkomensvoorziening bij
ouderdom voor werknemers en gewezen
werknemers (ouderdomspensioen);
2°.een inkomensvoorziening na hun overlijden
ten behoeve van hun echtgenoten en gewezen
echtgenoten, dan wel van degenen met wie zij
duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren
of hebben gevoerd en met wie geen bloed- of
aanverwantschap in de eerste graad bestaat (partnerpensioen);
3°.een inkomensvoorziening na hun overlijden
ten behoeve van hun kinderen en
pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar
nog niet hebben bereikt (wezenpensioen);
4°.een inkomensvoorziening bij
arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan
een jaar duurt en welke niet uitgaat boven
hetgeen naar maatschappelijke opvattingen
redelijk moet worden geacht
(arbeidsongeschiktheidspensioen), en
b.waarin is bepaald dat de aanspraken ingevolge de
regeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of
prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp
van zekerheid kunnen worden, anders dan in de
gevallen voorzien bij of krachtens de
Pensioenwet;
c.waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste
lid; een en ander voor zover die
regeling blijft binnen de in of krachtens
dit
hoofdstuk vastgestelde begrenzingen.
{Uitbreiding begrip pensioenregeling}
2.
Onder pensioenregeling wordt mede verstaan een regeling die:
a.het ouderdomspensioen na het bereiken
van 40 3/4 deelnemingsjaren aanvult
(deelnemingsjarenpensioen);
b.het partnerpensioen dan wel het wezenpensioen
aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen
ingevolge de Algemene
nabestaandenwet en het verschil in
verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over
het pensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (nabestaandenoverbruggingspensioen).
{Overschrijden begrenzingen}
3.
Ingeval een regeling voldoet aan de in het eerste lid
opgenomen voorwaarden doch niet blijft binnen de in of
krachtens dit hoofdstuk
opgenomen begrenzingen, is de regeling een pensioenregeling
voorzover blijkt dat zij blijft binnen de in of krachtens
dit hoofdstuk
opgenomen begrenzingen. De inhoudingsplichtige verzoekt de
inspecteur uiterlijk op het eerste moment van overschrijding
van de bedoelde begrenzingen vast te stellen welk deel van
de desbetreffende aanspraak blijft binnen die begrenzingen.
Bij toepassing van de eerste
volzin geeft de inhoudingsplichtige bij
elke te zijner tijd op basis van de regeling te verstrekken
pensioenuitkering overeenkomstig bij ministeriële regeling
te stellen regels aan welk deel daarvan tot het loon van de
werknemer behoort. De inspecteur beslist op het verzoek bij
voor bezwaar vatbare beschikking.
4.
Voor de toepassing van het derde lid blijft een nettopensioenregeling als bedoeld in
afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting
2001 buiten beschouwing.
Artikel 18a
{Eindloonstelsel}
1.
Een op een eindloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per
dienstjaar niet meer dan 1,657 percent van het pensioengevend loon.
{Middelloonstelsel}
2.
Een op een middelloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per
dienstjaar niet meer dan 1,875 percent van het pensioengevend loon.
{Beschikbare-premiestelsel}
3.
Een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen wordt
tijdsevenredig opgebouwd en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw
niet meer bedraagt dan 75 percent van het gemiddelde pensioengevend loon tot dat tijdstip. De beschikbare
premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de volgende
uitgangspunten:
a.de beschikbare premie wordt actuarieel vastgesteld per
leeftijdsklasse van ten hoogste vijf jaren en wordt afgestemd op de gemiddelde
leeftijd in de klasse;
b.als loopbaanontwikkeling wordt gerekend met een loonstijging van
drie percent per jaar gedurende de jaren voor het bereiken van de 35-jarige
leeftijd, van twee percent per jaar gedurende de tien daaropvolgende jaren, van
een percent per jaar gedurende de tien daaropvolgende jaren en van nihil
gedurende de overige jaren;
c.bij de berekening wordt een rekenrente in aanmerking genomen van
ten minste vier percent en wordt de te verwachten inflatie op nihil
gesteld.
{Ingangsdatum}
4.
Een ouderdomspensioen gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of de gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
{Verhoging i.v.m. latere ingang}
5.
Ingeval het ouderdomspensioen later ingaat dan op de in de
pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum mag het pensioen na die ingangsdatum
worden verhoogd overeenkomstig het tot die datum gevolgde stelsel, met inbegrip
van herrekening met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
{Herrekening bij vroeg pensioen}
6.
Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt bereikt, wordt het herrekend ten opzichte van die datum of van de
in de pensioenregeling vastgestelde latere ingangsdatum met inachtneming van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
{Inbouw AOW}
7.
a.De in deze wet met betrekking tot het desbetreffende pensioen
opgenomen maxima worden voor het ouderdomspensioen opgevat met inbegrip van een
bedrag dat ten minste wordt gesteld op per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar
een evenredig gedeelte van de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde
personen zonder toeslag als omschreven in
artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van
de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de
vakantietoeslag. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het
in de eerste volzin bedoelde bedrag indien een lager percentage per
dienstjaar wordt toegepast dan de in het eerste tot en met derde lid
bedoelde percentages.
b.Voor het partnerpensioen kan het in
onderdeel a bedoelde bedrag voor 70%
in aanmerking worden genomen.
c.Voor het wezenpensioen kan het in
onderdeel a bedoelde bedrag voor 14%
en voor volle wezen voor 28% in aanmerking worden genomen.
{Berekening wijziging pensioenleeftijd}
8.
De in het zesde lid genoemde pensioenrichtleeftijd wordt jaarlijks bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015 en wordt berekend op basis van de volgende formule:
V = (L – 18,26) – (P – 65)
waarbij:
V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd;
L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting voor de Nederlandse bevolking in jaren op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar dat is gelegen tien jaar na het kalenderjaar van wijziging;
P staat voor de geldende pensioenrichtleeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging.
Indien V negatief is of vóór afronding minder dan 1 beloopt, wordt deze gesteld op 0. Indien V vóór afronding 1 of meer beloopt, wordt deze gesteld op 1. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de pensioenrichtleeftijd wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.
9.
De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het achtste lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel 18b
{Partnerpensioen}
1.
Een op een eindloonstelsel gebaseerd partnerpensioen bedraagt per
dienstjaar of ontbrekend dienstjaar niet meer dan 1,160 percent van het
pensioengevend loon of bereikbare pensioengevend loon.
{Middelloonstelsel}
2.
Een op een middelloonstelsel gebaseerd partnerpensioen bedraagt
per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar niet meer dan 1,313 percent van het pensioengevend loon of
bereikbaar pensioengevend loon.
{Beschikbare premiestelsel}
3.
Voor een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd
partnerpensioen is
artikel 18a, derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
{Nabestaande}
4.
Ingeval in de pensioenregeling is rekening gehouden met:
1°.een bepaalde partner, wordt gerekend met de feitelijke gegevens
van die partner;
2°.een onbepaalde partner, wordt gerekend met een
leeftijdsverschil tussen de werknemer en de partner van ten hoogste drie
jaren.
{Ontbrekende dienstjaren}
5.
Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 18c worden voor het
geval de werknemer niet in leven is op het tijdstip waarop het
ouderdomspensioen zou ingaan, ontbrekende dienstjaren en bereikbaar
pensioengevend loon in aanmerking genomen. Onder ontbrekende dienstjaren worden
verstaan de jaren van het tijdstip van overlijden van de werknemer tot de in de
pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. Onder bereikbaar pensioengevend
loon wordt verstaan het pensioengevend loon dat de gewezen werknemer binnen de
vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen
bereiken.
{Ingangsdatum}
6.
Een partnerpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de partner recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt.
Artikel 18c
{Wezenpensioen}
1.
Een op een eindloonstelsel gebaseerd wezenpensioen bedraagt per
dienstjaar of ontbrekend dienstjaar niet meer dan 0,232 percent van het
pensioengevend loon of bereikbaar pensioengevend loon.
{Middelloonstelsel}
2.
Een op een middelloonstelsel gebaseerd wezenpensioen bedraagt per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar niet meer dan 0,263 percent van het pensioengevend loon of bereikbaar
pensioengevend loon.
{Beschikbare premiestelsel}
3.
Voor een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd wezenpensioen is
artikel 18a, derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
{Ingangsdatum}
4.
Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de wees recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt.
{Volle wezen}
5.
Voor volle wezen worden de in de vorige leden genoemde percentages
verdubbeld.
Artikel 18d
{Hoger pensioen}
1.
In afwijking in zoverre van de artikelen
18a, 18b en
18c kunnen een
ouderdomspensioen, een partnerpensioen en een
wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima
voor zover zulks het gevolg is van:
a.aanpassing van het pensioen aan loon- of prijsontwikkeling;
b.variatie in de hoogte van de uitkeringen waarbij de
laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75
percent van de hoogste uitkering en de mate van
variatie ten laatste op de ingangsdatum van het
pensioen wordt vastgesteld;
c.waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
d.gehele of gedeeltelijke onderlinge ruil van
partnerpensioen, wezenpensioen en
ouderdomspensioen, mits de ruil uiterlijk op de
ingangsdatum van het pensioen plaatsvindt op basis
van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen;
e.aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd.
2.
Een door ruil als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ontstaan verlies aan pensioen kan niet worden gecompenseerd.
3. Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel b, blijft in de jaren tussen
de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking een bedrag dat gelijk is
aan tweemaal de voor die jaren geldende uitkeringen voor gehuwde
personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid,
onderdeel b, en vijfde
lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd
met de vakantietoeslag. De eerste volzin is onverminderd van toepassing
bij dienstbetrekkingen in
deeltijd.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, blijven aanpassingen van de uitkeringen van een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd pensioen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op het tijdstip van ingang van het pensioen het uitgangspunt was.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
Artikel 18e
{40 1/4-deelnemingsjarenpensioen}
1. Een deelnemingsjarenpensioen is een
levenslang pensioen dat:
a.ingaat op
hetzelfde tijdstip als het
ouderdomspensioen;
b.met inbegrip van
het ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde pensioengevend loon tot dat tijdstip ingeval het ouderdomspensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin de 63¾-jarige leeftijd wordt bereikt;
c.niet eerder wordt
opgebouwd dan vanaf het tijdstip waarop de werknemer 40 3/4 deelnemingsjaren heeft bereikt.
2. Ingeval het deelnemingsjarenpensioen later
ingaat dan bij het bereiken van de 63 3/4-jarige leeftijd mag het
deelnemingsjarenpensioen na het bereiken van die leeftijd met
inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen
worden verhoogd.
3.
Indien het deelnemingsjarenpensioen eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand waarin de 63¾-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt het herrekend ten opzichte van die datum met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
4.
Artikel 18d is van overeenkomstige toepassing.
5. Het in het eerste lid
opgenomen maximum wordt voor de periode vanaf het bereiken van de
65 3/4-jarige leeftijd opgevat met inbegrip van een bedrag dat ten minste
wordt gesteld op de uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag
als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde
lid, van
de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de
vakantietoeslag.
Artikel 18f
{Nabestaandenoverbruggingspensioen}
Een nabestaandenoverbruggingspensioen is een pensioen dat:
a.ingaat in de periode die aanvangt op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de nabestaande recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt;
b.uiterlijk eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
c.toekomt aan degene voor wie een regeling voor
partnerpensioen of wezenpensioen is getroffen of
had kunnen worden getroffen;
d.niet meer bedraagt dan:
1°.voor de partner of gewezen partner: het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering, en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
2°.voor volle wezen: 8/7 maal de nominale uitkering voor een kind van 16 jaar of ouder ingevolge artikel 29, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering;
3°.voor halfwezen: 50 percent van het voor volle wezen geldende maximum, bedoeld in onderdeel 2°.
Artikel 18g
{Delegatie; perioden van dienst}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de perioden die in aanmerking
komen als dienstjaren dan wel deelnemingsjaren, bedoeld in
de artikelen
18a, 18b, 18c en 18e.
{Delegatie; pensioengevend loon}
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het pensioengevend loon, bedoeld
in de artikelen 18a, 18b, 18c, 18d en
18e, ter zake van:
a.de loonbestanddelen die daarin worden opgenomen;
b.de loonbestanddelen waarover de opbouw van het
pensioen volgens een ander stelsel dan het
eindloonstelsel dient plaats te vinden;
c.de bepaling van het gemiddelde pensioengevend loon;
d.de situatie waarin de werknemer aan het eind van
zijn loopbaan terugtreedt naar een lager gekwalificeerde functie
met een lager loon dan in zijn daaraan voorafgaande functie;
e.de situatie waarin het
loon wordt verlaagd in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid van
de werknemer.
Artikel 18ga
{Maximum pensioengevend loon}
1. Als pensioengevend loon als bedoeld in de artikelen 18a, 18b, 18c, 18d en 18e wordt ten hoogste een bedrag van € 103.317 in aanmerking genomen. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor.
2.
Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de contractloonontwikkelingsfactor, bedoeld in artikel 10.2b, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.
Artikel 18h
Vervallen
Artikel 18i
Vervallen
Artikel 19
{Pensioen en laag loon}
Met betrekking tot diensttijd waarin het loon nihil is of
anderszins aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is,
kunnen geen onderscheidenlijk in zoverre geen aanspraken op een
pensioenregeling ontstaan als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel c.
Artikel 19a
{Toegelaten pensioenverzekeraars}
1.
Als verzekeraar van een pensioen als
bedoeld in artikel 18 kan optreden:
a.een lichaam dat ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969
is vrijgesteld van die belasting of dat een algemeen pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet is;
b.een verzekeraar als
bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, mits deze
de pensioenverplichting voor de heffing van de vennootschapsbelasting
rekent tot het binnenlandse
ondernemingsvermogen;
c.een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of
lichaam dat het levensverzekeringsbedrijf uitoefent,
mits het pensioen de voortzetting is van een pensioen dat
reeds was verzekerd bij die
verzekeraar in een periode waarin de werknemer of
gewezen werknemer niet in Nederland woonde of niet
in Nederland een dienstbetrekking vervulde;
d.een pensioenfonds of lichaam dat bevoegd het
verzekeringsbedrijf uitoefent, anders dan bedoeld in
de onderdelen
a, b en
c, dat door
Onze Minister, onder door hem te stellen
voorwaarden, is aangewezen en dat zich tegenover
Onze Minister heeft verplicht:
1°.te voldoen aan voorwaarden met betrekking
tot het verschaffen van inlichtingen over de
uitvoering van de regeling, en
2°.zekerheid te stellen voor de invordering van
de belasting die is verschuldigd door
toepassing van artikel 19b, ofwel artikel 3.83, eerste of
tweede lid, artikel 3.136, derde, vierde of vijfde
lid,
of artikel 7.2,
achtste lid, van de Wet
inkomstenbelasting
2001, dan wel de werknemer
of gewezen werknemer zich heeft verplicht
deze zekerheid te stellen.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde aanwijzing.
3.
Voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede
voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen,
wordt gelijkgesteld
met:
a.een
verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b: een
premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de
Pensioenwet;
b.een
verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d: een met een
premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet
vergelijkbare instelling die onder overeenkomstige toepassing van het
eerste lid, onderdeel d, door Onze Minister is
aangewezen;
c.het
verzekeren van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling: het
uitvoeren van een pensioenregeling door een
premiepensioeninstelling.
Artikel 19b
{Gevolgen wijziging pensioenregeling}
1.
Ingeval op enig tijdstip:
a.een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken;
b.een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk
voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op
grond van
artikel 25, vijfde
lid, van de Invorderingswet
1990, wordt;
c.de zekerheidstelling wordt beëindigd door de werknemer of de
gewezen werknemer die zich op grond van
artikel 19a, eerste lid, onderdeel d,
heeft verplicht deze zekerheid te stellen;
wordt op het
onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit
een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel,
indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak.
{Andere verzekeraar}
2.
Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk overgaat op een
andere verzekeraar wordt de aanspraak ingevolge die regeling geacht te worden
afgekocht. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de verplichting
ingevolge een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk overgaat naar een verzekeraar
als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b of d, mits deze overgang niet in strijd komt met de bepalingen
bij of krachtens de
artikelen 70 tot en met 91
van de Pensioenwet.
{Uitzondering in geval van echtscheiding}
3.
Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de werknemer of gewezen
werknemer in het kader van scheiding van tafel en bed, echtscheiding of
beëindiging van samenleving een aanspraak ingevolge een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk vervreemdt aan zijn
echtgenoot of gewezen echtgenoot onderscheidenlijk zijn partner of gewezen
partner dan wel omzet in een zodanige aanspraak met als gerechtigde die
echtgenoot of gewezen echtgenoot onderscheidenlijk zijn partner of gewezen
partner, waarbij die verkregen of omgezette aanspraak voor de toepassing van
deze wet wordt geacht de voortzetting te zijn van de aanspraak op een
pensioenregeling van de werknemer of gewezen werknemer.
4. Het eerste lid is
niet van toepassing voor zover een in onderdeel b van dat lid bedoelde
uitkering of afkoopsom wordt uitgekeerd met toepassing van artikel 66,
67 of 68 van de Pensioenwet.
{Overdracht aan buitenlandse verzekeraar}
5. Het eerste lid is
niet van toepassing bij een vervreemding als bedoeld in artikel 57,
vijfde lid, van de Pensioenwet alsmede bij een vermindering als bedoeld
in artikel 134, eerste lid, van die
wet.
6.
Onze Minister kan, zo nodig onder door hem te stellen voorwaarden,
bepalen dat het tweede lid, eerste volzin, niet van toepassing is indien de
verplichting ingevolge een pensioenregeling overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam
dat het verzekeringsbedrijf uitoefent , anders dan bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdeel d,
zulks ter verwerving van aanspraken ingevolge een pensioenregeling in het kader van de aanvaarding van een
dienstbetrekking buiten Nederland. De eerste volzin is
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de overgang van de
verplichting ingevolge een pensioenregeling naar een pensioenfonds van
een internationale organisatie in het kader van de aanvaarding van een
dienstbetrekking bij die organisatie in
Nederland.
7.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt een
aanspraak op een pensioenregeling mede niet langer als zodanig aangemerkt ingeval op enig tijdstip niet langer
wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld ingevolge het zesde lid of
artikel 19d.
Artikel 19c
{Beschikking kwalificerende pensioenregeling}
1.
Op verzoek van de inhoudingsplichtige beslist de inspecteur
bij voor bezwaar vatbare beschikking of een regeling een
pensioenregeling is in de zin van de artikelen 18 tot en met 18ga. Het verzoek wordt gedaan voordat de regeling
dan wel een wijziging van de regeling wordt ingevoerd.
2.
Indien een zodanig verzoek is gedaan en vervolgens
onherroepelijk komt vast te staan dat de regeling niet een
zodanige pensioenregeling is en de regeling – onverwijld en
ingaand op het tijdstip van ingang van de regeling – wordt
aangepast in dier voege dat de regeling wel een zodanige
pensioenregeling is, wordt de regeling geacht met
terugwerkende kracht tot uiterlijk dat tijdstip een zodanige
pensioenregeling te zijn.
Artikel 19d
{Aanwijzing van pensioenregeling}
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, afwijkingen toestaan van het overigens in of krachtens dit
hoofdstuk bepaalde door regelingen of groepen van regelingen aan te wijzen
als pensioenregeling indien het een regeling betreft:
a.die op bepaalde onderdelen niet meer dan in geringe mate afwijkt van
het overigens in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, mits het belang van de
afwijkingen niet uitgaat boven het belang van de marges op andere
onderdelen;
b.voor gemoedsbezwaarden met een ontheffing als bedoeld in
artikel 64
van de Wet financiering sociale
verzekeringen, die dient ter vervanging van een
pensioenregeling;
c.voor een tijdelijk in Nederland wonende of werkzame werknemer en die
regeling voldoet aan
artikel 1.7, tweede lid, onderdeel c,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits de opbouw van het
pensioen ingevolge die regeling
tijdelijk in Nederland wordt voortgezet en het pensioen reeds was verzekerd bij een pensioenfonds of lichaam als
bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdelen c of
d, in een periode waarin de werknemer niet in Nederland woonde
of niet in Nederland een dienstbetrekking vervulde.
Zo nodig kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Artikel 19e
Vervallen
Artikel 19f
{Delegatie; nadere regels}
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering
van een goede uitvoering van dit hoofdstuk alsmede met betrekking tot samenloop
van verschillende pensioenstelsels.
Hoofdstuk IIC Vervallen
Artikel 19g
Vervallen
Hoofdstuk III Tarief
Artikel 20
{Verschuldigde belasting}
1.
De over een loontijdvak van een jaar verschuldigde belasting
is het bedrag van de over het kalenderjaar berekende
belasting op het belastbare loon verminderd met het bedrag
van de heffingskorting voor de loonbelasting.
2.
Het bedrag van de heffingskorting voor de loonbelasting
bedraagt maximaal het bedrag van de verschuldigde belasting
over het loontijdvak van een jaar.
Artikel 20a
{Tarieftabel}
1.
De belasting over een loontijdvak van een jaar wordt bepaald aan de
hand van de navolgende tabel (tarieftabel).
Bij een belastbaar loon van meer dan
|
maar niet meer dan
|
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
|
I
|
II
|
III
|
IV
|
–
|
€ 19.982
|
–
|
8,90%
|
€ 19.982
|
€ 33.791
|
€ 1.778
|
13,15%
|
€ 33.791
|
€ 67.072
|
€ 3.593
|
40,80%
|
€ 67.072
|
–
|
€ 17.171
|
52,00%
|
{Vaststelling bedragen}
2.
De in het eerste lid vermelde bedragen worden bij het begin van het
kalenderjaar van rechtswege vervangen door de bedragen die krachtens
artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting
2001 worden vastgesteld ter vervanging van de in
artikel 2.10, eerste lid, van die wet vermelde
bedragen.
Artikel 20b
{Tarief bij geboren vóór 1946}
1. In afwijking van artikel 20a, eerste lid, wordt
indien de werknemer vóór 1 januari 1946 is geboren, de
belasting over een loontijdvak van een jaar bepaald aan de hand van de
volgende tabel (tarieftabel voor werknemers geboren vóór
1 januari
1946).
Bij een belastbaar loon van meer dan
|
maar niet meer dan
|
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
|
I
|
II
|
III
|
IV
|
–
|
€ 19.982
|
–
|
8,90%
|
€ 19.982
|
€ 34.130
|
€ 1.778
|
13,15%
|
€ 34.130
|
€ 67.072
|
€ 3.638
|
40,80%
|
€ 67.072
|
–
|
€ 17.078
|
52,00%
|
2.
De in het
eerste lid vermelde bedragen worden bij het begin van het kalenderjaar
van rechtswege vervangen door de bedragen die krachtens artikel 10.1
van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden vastgesteld ter vervanging
van de in artikel 2.10a, eerste lid, van die wet vermelde
bedragen.
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de
daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.belastingtarief eerste schijf: het in de eerste regel
van de vierde kolom van de tabel in artikel 20a
opgenomen percentage;
b.gecombineerd
heffingspercentage: de som van het belastingtarief eerste schijf en de
volgens artikel 11 van de Wet financiering sociale verzekeringen
vastgestelde premiepercentages voor de algemene ouderdomsverzekering,
de nabestaandenverzekering en de verzekering langdurige zorg.
Artikel 21a
{Heffingskorting}
De heffingskorting voor de loonbelasting is het deel van de
standaardloonheffingskorting dat tot de
standaardloonheffingskorting in dezelfde verhouding staat als
het belastingtarief eerste schijf staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 21b
{(Alleenstaande) ouderenkorting}
Bij de toepassing van artikel 21a op het deel van de
standaardloonheffingskorting dat op de ouderenkorting of de alleenstaande
ouderenkorting betrekking heeft, wordt het gecombineerde heffingspercentage
verminderd met het volgens
artikel 11,
eerste lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen voor de algemene ouderdomsverzekering
vastgestelde premiepercentage.
Artikel 21c
{Standaardloonheffingskorting}
De standaardloonheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van:
a.de algemene heffingskorting (artikel 22);
b.de arbeidskorting (artikel 22a);
c.de werkbonus (artikel 22abis);
d.de jonggehandicaptenkorting (artikel 22aa);
e.de ouderenkorting (artikel
22b),
en
f.
de alleenstaande
ouderenkorting
(artikel 22c).
Artikel 22
{Algemene heffingskorting}
1.
Voor de werknemer is de algemene heffingskorting van toepassing.
2.
De algemene heffingskorting bedraagt € 2.254, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met 4,787% van het gedeelte van het belastbare loon dat meer bedraagt dan het in de tabel van artikel 20a, eerste lid, in de tweede kolom als eerste vermelde bedrag.
Artikel 22a
{Arbeidskorting}
1.
Voor de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet, is de
arbeidskorting van toepassing.
2. De arbeidskorting
wordt berekend over het loon uit tegenwoordige arbeid en
bedraagt:
a.1,772% van dat loon met een maximum van € 165, vermeerderd met:
b.28,317% van
dat loon voorzover dit bij een tijdvakloon op jaarbasis meer bedraagt
dan € 9.309, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet
van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 3.223, en
verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
c.3,60% van dat loon
voorzover dit bij een tijdvakloon op jaarbasis meer bedraagt dan
€ 32.444.
3.
Met loon
uit tegenwoordige arbeid wordt
gelijkgesteld:
a.loon
genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 628 van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer
met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van
naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van
maximaal 104
weken;
b.loon genoten
als garantieloon als bedoeld in artikel 628a van Boek 7 van het
Burgerlijk
Wetboek;
c.loon
genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel
629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de
werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op
grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen en hetgeen
wordt genoten ingevolge de
Ziektewet;
d.uitkeringen
op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door degene
tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking
staat.
Artikel 22abis
{Werkbonus}
1.
Voor de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 63 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar, is de werkbonus van toepassing.
2.
De werkbonus bedraagt:
a.58,100% van het loon uit tegenwoordige arbeid voor zover dat meer bedraagt dan € 17.327, met een maximum van € 1.119, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
b.10,567% van het loon uit tegenwoordige arbeid voor zover dat meer bedraagt dan € 23.104.
Artikel 22aa
{Jonggehandicaptenkorting}
1.
Voor
de werknemer die een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of recht heeft op
arbeidsondersteuning op grond van die wet, is de
jonggehandicaptenkorting van toepassing. De korting kan tevens worden
toegepast ten aanzien van de werknemer die ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering, doch welke uitkering ingevolge artikel
3:48, 3:50 of 3:51 van die wet niet wordt
betaald.
2.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 722.
Artikel 22b
{Ouderenkorting}
1.
Voor de
werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, is de
ouderenkorting van toepassing.
2.
De
ouderenkorting bedraagt € 1.292 indien de werknemer
een tijdvakloon heeft dat op jaarbasis niet meer bedraagt dan
€ 36.057. De ouderenkorting bedraagt € 71
indien de werknemer een tijdvakloon heeft dat op jaarbasis
meer bedraagt dan € 36.057.
Artikel 22c
{Alleenstaande ouderenkorting}
1. Voor de werknemer die een uitkering als
bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de
Algemene Ouderdomswet geniet, is de alleenstaande ouderenkorting van
toepassing.
2. De alleenstaande
ouderenkorting bedraagt
€ 438.
Artikel 22ca
Vervallen
Artikel 22d
{Indexatie kortingen}
De in de artikelen 22, 22a, 22aa, 22b en 22c vermelde bedragen en percentages worden bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege vervangen door de bedragen en percentages die krachtens de artikelen 10.1, 10.6b en 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden vastgesteld ter vervanging van de in de artikelen 8.10, 8.11, 8.16a, 8.17 en 8.18 van die wet vermelde bedragen en percentages.
Artikel 23
{Verzoek aan inhoudingsplichtige}
1.
De
heffingskorting voor de loonbelasting wordt slechts toegepast ingeval
de werknemer daartoe een schriftelijk, gedagtekend en ondertekend
verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan. Het verzoek geldt tot
het tijdstip waarop de werknemer het verzoek schriftelijk, gedagtekend
en ondertekend intrekt.
{Heffingskorting bij meerdere werkgevers}
2.
Indien de werknemer over loontijdvakken die geheel of
gedeeltelijk samenvallen loon geniet uit meer dan een
dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking dan wel van
meer dan een inhoudingsplichtige en dit loon voor de
berekening van de belasting niet wordt samengevoegd, kan de
werknemer de heffingskorting voor de loonbelasting slechts
in een dienstbetrekking dan wel tegenover een
inhoudingsplichtige geldend maken.
3.
In
afwijking van het eerste lid wordt de belasting
ingehouden:
a.met
toepassing van de heffingskorting voor de
loonbelasting:
1°.indien
artikel 27, zesde lid, toepassing vindt, met betrekking tot het loon
van het in dat lid bedoelde
kind;
2°.met
betrekking tot het loon in de vorm van uitkeringen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking waarin
zijn begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet dat een
in Nederland wonende werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft
bereikt geniet, tenzij de werknemer een schriftelijk, gedagtekend en
ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan om de
heffingskorting voor de loonbelasting niet toe te
passen;
b.zonder toepassing van de heffingskorting voor de loonbelasting met betrekking tot tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, zoals dat luidde op 31 december 2013, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
{Effectuering heffingskorting Wajonguitkering}
4.
In afwijking in
zoverre van het eerste en tweede lid wordt door de
werknemer, die een uitkering of inkomensvoorziening geniet op
grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, het deel van de
heffingskorting dat betrekking heeft op de
jonggehandicaptenkorting geldend gemaakt tegenover de
inhoudingsplichtige die de uitkering of inkomensvoorziening op grond
van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
uitbetaalt.
5.
De
inhoudingsplichtige bewaart het in het eerste en derde lid bedoelde
verzoek ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin
de dienstbetrekking is
geëindigd.
Artikel 24
{Peildatum}
Voor de toepassing van de artikelen 21 tot
en met 22d ter bepaling van de
hoogte van de heffingskorting is beslissend de toestand op het
tijdstip waarop de belasting moet worden ingehouden, met dien
verstande dat voor de ouderenkorting en de
alleenstaande ouderenkorting beslissend is de toestand aan het einde van de
kalendermaand waarin de belasting moet worden ingehouden.
Artikel 25
{Loontijdvak}
1.
Loontijdvak is het tijdvak waarover het loon wordt genoten. Het bedrag
van de belasting over een ander loontijdvak dan een jaar wordt door herleiding
bepaald. Bij de herleiding wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag,
een week op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag
gesteld.
{Loonbelastingtabellen}
2.
Bij ministeriële regeling kunnen loonbelastingtabellen worden
vastgesteld voor loontijdvakken waarvoor Onze Minister dit nodig acht. In deze
tabellen wordt de heffingskorting voor de loonbelasting op zodanige wijze
verwerkt dat naast het bedrag aan loon het belastingbedrag of
belastingpercentage is vermeld. In deze tabellen kan de verwerking van de
heffingskorting geheel of ten dele achterwege worden gelaten en kan bij de
verwerking van de heffingskorting rekening worden gehouden met algemeen
voorkomende beloningen die worden belast volgens een tabel voor bijzondere
beloningen als bedoeld in
artikel 26. Bij het opstellen van deze tabellen
kunnen loonklassen en afrondingen worden aangebracht.
3.
De loonbelastingtabellen worden vastgesteld op basis van de daarvoor
benodigde gegevens zoals die vermoedelijk zullen luiden op het tijdstip van
inwerkingtreding van de tabellen. Voorzover de toegepaste gegevens zodanig
afwijken van de gegevens zoals die luiden op het tijdstip van inwerkingtreding
dat bij toepassing van laatstbedoelde gegevens andere tabellen zouden zijn
vastgesteld, worden bij ministeriële regeling nieuwe tabellen vastgesteld,
ingaande ten hoogste zes maanden na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip
van inwerkingtreding, waarin de in de verstreken loontijdvakken ontstane
afwijking zoveel mogelijk in de nog niet verstreken loontijdvakken van het
kalenderjaar wordt ongedaan gemaakt.
{Delegatie}
4.
In afwijking van het eerste lid wordt een tijdvak waarvan het tijdvak
waarover het loon wordt genoten, deel uitmaakt, als loontijdvak aangemerkt
ten aanzien van:
1°.de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week
werkzaam is;
2°.de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij
de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen
of van daarmee overeenkomende aanspraken, en
3°.de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer
die met betrekking tot een kalenderkwartaal als student of scholier wordt
aangemerkt en die schriftelijk, gedagtekend en ondertekend te kennen
heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak wordt
aangemerkt.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de
toepassing van de eerste volzin.
Artikel 26
{Tabel bijzondere beloningen}
1.
Tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de
regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend,
worden belast volgens loonbelastingtabellen voor bijzondere
beloningen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld
met overeenkomstige toepassing van artikel 25, tweede en derde
lid, met dien verstande dat in deze
tabellen jaarlonen en belastingpercentages worden opgenomen.
{Overwerkloon}
2.
Overwerkloon mag worden belast naar het percentage dat
wordt aangewezen door de loonbelastingtabel voor bijzondere
beloningen.
{Jaarloon}
3.
Als jaarloon geldt voor de toepassing van dit artikel:
a.ingeval de werknemer over het gehele voorafgaande
kalenderjaar van de inhoudingsplichtige loon heeft
genoten: het in dat jaar genoten loon;
b.ingeval de werknemer over een gedeelte van het
voorafgaande kalenderjaar van de inhoudingsplichtige
loon heeft genoten: het tot een jaarloon herleide
bedrag van het in dat jaar genoten loon;
c.in andere gevallen: het in het kalenderjaar te
genieten loon, indien over het gehele jaar van de
inhoudingsplichtige loon zou worden genoten.
{Overwerkloon}
4.
Als overwerkloon gelden voor de toepassing van
dit artikel de
beloningen ter zake van arbeid welke wordt verricht
gedurende de tijd die uitgaat boven de voor de werknemer
geldende normale arbeidsduur.
5. Voor
het geval de werknemer binnen een samenhangende groep
inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van inhoudingsplichtige
is gewisseld, kunnen voor de toepassing van het derde lid bij
ministeriële regeling aanvullende bepalingen worden
gesteld.
Artikel 26a
Vervallen
Artikel 26b
{Anonieme werknemers}
In afwijking van de artikelen 20, 20a, 20b en
26 bedraagt de belasting 52% van het loon
ingeval:
a.de werknemer zijn naam, adres, woonplaats of
burgerservicenummer niet aan de inhoudingsplichtige heeft
verstrekt;
b.bij een werknemer die
loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, de inhoudingsplichtige
zijn identiteit niet heeft vastgesteld en opgenomen in de
loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid,
onderdeel f;
c.bij een werknemer die loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking geniet, vreemdeling is in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000 en niet behoort tot de categorie werknemers die
op grond van overeenkomsten van internationaal recht is uitgezonderd
van de verplichting tot het hebben van een geldige verblijfsvergunning
als bedoeld in die wet en een geldige tewerkstellingsvergunning als
bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, de inhoudingsplichtige zijn
verblijfsrechtelijke positie ter zake van het verrichten van arbeid
niet heeft vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie
overeenkomstig artikel 28, eerste lid,
onderdeel f;
d.de werknemer ter zake van de in de onderdelen a tot en met
c bedoelde inlichtingen onjuiste gegevens heeft verstrekt en de
inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet
weten.
De eerste volzin,
aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing bij werknemers die
werkzaamheden verrichten in dienstbetrekking bij de Staat der
Nederlanden, niet in Nederland wonen en hun dienstbetrekking geheel
buiten Nederland
vervullen.
Indien de belasting ingevolge artikel 27b, eerste
lid, in één bedrag met de premie voor de
volksverzekeringen wordt geheven, wordt in afwijking in zoverre
van de eerste volzin
het bedrag van de verschuldigde belasting te zamen met het
bedrag van de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen
gesteld op 52% van het loon.
Artikel 26c
Vervallen
Hoofdstuk IV Wijze van heffing
Artikel 27
{Belastingheffing door inhouding}
1.
De belasting wordt geheven door inhouding op het loon.
2.
De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te
houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten.
{Tijdstip}
3.
De inhouding vindt plaats volgens de op het tijdstip van
inhouding voor de werknemer geldende loonbelastingtabel.
{Belasting overtreft loon}
4.
Overtreft de belasting het van de inhoudingsplichtige
genoten loon in geld, dan wordt het ontbrekende geacht te
zijn ingehouden op het in het tweede lid omschreven tijdstip,
met dien verstande dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat
ontbrekende te verhalen op de werknemer.
Ingeval artikel 27b, eerste lid, toepassing vindt, is de vorige
volzin van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en
de premie voor de volksverzekeringen.
{Afdracht op aangifte}
5.
De inhoudingsplichtige is verplicht de in een tijdvak
ingehouden belasting op aangifte af te dragen.
6.
Onder bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen ten aanzien
van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind dat behoort tot
de huishouding van die ouder en niet is verzekerd ingevolge enige
andere sociale verzekering dan een volksverzekering in de zin van de
Wet financiering sociale verzekeringen of de zorgverzekering in de zin
van de Zorgverzekeringswet, een van het tweede lid afwijkend tijdstip
van inhouding en een van het derde lid afwijkende loonbelastingtabel
worden vastgesteld.
Artikel 27bis
{Loon over jaargrens heen}
In afwijking van artikel 27 kan de overeenkomstig
een door de inhoudingsplichtige bestendig gevolgde gedragslijn in de
maand januari van het kalenderjaar gedane inhouding op loon dat de
werknemer met betrekking tot een of meer loontijdvakken binnen het
voorgaande kalenderjaar toekomt, worden begrepen in de laatste aangifte
met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar. Het loon waarop deze
inhouding betrekking heeft, wordt voor de berekening van de inhouding
gerekend tot het loon van het desbetreffende
loontijdvak.
Artikel 27a
{Eindheffing}
1. In
afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet
bepaalde wordt de belasting over de in artikel 31 bedoelde
eindheffingsbestanddelen geheven van de
inhoudingsplichtige.
2. De heffing
over eindheffingsbestanddelen, met uitzondering van de aan naheffing
onderworpen eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste
lid, onderdeel a, geschiedt als ware de door de inhoudingsplichtige in
een tijdvak verschuldigde belasting door hem op aangifte af te dragen
belasting.
Artikel 27b
{Gecombineerde heffing volksverzekeringen}
1. Indien
de werknemer ook premieplichtig is voor de volksverzekeringen geschiedt
de heffing van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in
één bedrag dan wel in één percentage, met
overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de heffing en
de invordering van de loonbelasting.
2. Voor gevallen waarin het eerste lid toepassing
vindt, worden, met overeenkomstige toepassing van artikel 25, bij
ministeriële regeling tabellen vastgesteld waarin telkens de
belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één
bedrag dan wel in één percentage worden
opgenomen.
3. Bij ministeriele
regeling worden voor daarbij aan te wijzen gevallen
berekeningsvoorschriften vastgesteld aan de hand waarvan uit de in het
tweede lid bedoelde tabellen het bedrag van de belasting wordt
afgeleid.
Artikel 27c
{Gecombineerde heffing werknemersverzekeringen}
1. Indien
ten aanzien van de werknemer ook premieplicht voor de
werknemersverzekeringen bestaat, geschiedt de heffing van de premies
voor de werknemersverzekeringen gelijktijdig met die van de belasting
en geschiedt de afdracht van die premies en de belasting op
één aangifte, een en ander met overeenkomstige toepassing
van de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de
loonbelasting.
2. Toerekening van een betaling op de aangifte
bedoeld in het eerste lid geschiedt naar evenredigheid aan de belasting
en aan de premies voor de
werknemersverzekeringen.
Artikel 27d
{Heffing inkomensafhankelijke bijdrage Zvw}
1. Indien de werknemer ook verzekeringsplichtig
is in de zin van de Zorgverzekeringswet, geschiedt de heffing van de
ingevolge de Zorgverzekeringswet over het loon verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage gelijktijdig met die van de belasting en
geschiedt de afdracht van die bijdrage en de belasting op
één aangifte, een en ander met overeenkomstige toepassing
van de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de
loonbelasting.
2. Toerekening van een
betaling op de aangifte, bedoeld in het eerste lid, geschiedt naar
evenredigheid aan de belasting en aan de ingevolge de
Zorgverzekeringswet verschuldigde inkomensafhankelijke
bijdrage.
3.
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op de bijdragevervangende belasting, bedoeld in artikel 57 van de Zorgverzekeringswet, die is verschuldigd over het loon van de al dan niet als verzekeringsplichtige in de zin van de Zorgverzekeringswet aan te merken werknemer.
Artikel 27da
{Boete bij gecombineerde heffing}
Voorzover
de belasting en de premie voor de volksverzekeringen, de premies voor
de werknemersverzekeringen of de ingevolge de Zorgverzekeringswet
verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage gelijktijdig worden geheven
en artikel 28b van deze wet of artikel 67b, 67c of 67f van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen toepassing vindt, wordt dat artikel slechts
eenmaal toegepast, met dien verstande dat alsdan voor de toepassing van
artikel 67f, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
wordt uitgegaan van het gezamenlijk gelijktijdig geheven
bedrag.
Artikel 27e
{Samenhangende groep}
1. Met het oog op het beperken van
administratieve lasten van een aantal inhoudingsplichtigen die
tegelijkertijd aangiften doen, kan de inspecteur op hun verzoek, onder
door hem te stellen voorwaarden, deze inhoudingsplichtigen aanwijzen
als samenhangende groep inhoudingsplichtigen.
2. De aanwijzing kan en de daarbij gestelde
voorwaarden kunnen, al dan niet op verzoek van een of meer
inhoudingsplichtigen, worden gewijzigd of ingetrokken.
3. Aanwijzing, wijziging en intrekking vinden plaats
bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 28
{Verplichtingen inhoudingsplichtige (ex delegatie)}
1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële
regeling te stellen regels:
a.van de werknemer opgave te verlangen van gegevens
waarvan de kennisneming voor de heffing van de
belasting van belang kan zijn;
b.de in onderdeel a
bedoelde gegevens door te geven aan een andere
inhoudingsplichtige;
c.een loonadministratie te voeren en daarbij de
gegevens te administreren met betrekking tot de bij
ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en
verstrekkingen welke ingevolge
artikel
11 niet tot het loon behoren;
d.aan de inspecteur opgave te verstrekken van de bij ministeriële regeling, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en na overleg met het Centraal Bureau voor de Statistiek, te bepalen gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
e.aan de werknemer opgave te verstrekken van het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon, de op dat loon ingehouden belasting en premie voor de volksverzekeringen, de op dat loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de over dat loon door de inhoudingsplichtige verschuldigde premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de bij de toepassing van de loonbelastingtabellen, bedoeld in artikel 25, tweede lid, met de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verrekende arbeidskorting;
f.van de werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
geniet vast te stellen de identiteit aan de hand van een document als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de
identificatieplicht en – zo de werknemer een vreemdeling is in de zin van
de Vreemdelingenwet 2000 en niet behoort tot de categorie werknemers
die op grond van overeenkomsten van internationaal recht is uitgezonderd
van de verplichting tot het hebben van een geldige verblijfsvergunning
als bedoeld in die wet en een geldige tewerkstellingsvergunning
als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen – tevens de verblijfsrechtelijke
status ter zake van het verrichten van arbeid aan de hand van
een geldige verblijfsvergunning of aan de hand van een geldige
tewerkstellingsvergunning, alsmede van een en ander de aard, het
nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen;
g.ingeval de inspecteur hem bij
voor bezwaar vatbare beschikking daartoe heeft verplicht, voor de datum
van aanvang van de werkzaamheden van een werknemer aan de inspecteur
opgave te verstrekken van gegevens waarvan kennisneming voor de heffing van de belasting van
belang kan zijn (eerstedagsmelding), met dien verstande dat indien de dienstbetrekking
is overeengekomen op de datum waarop de werkzaamheden aanvangen, de
eerstedagsmelding wordt gedaan voor de aanvang van de
werkzaamheden;
h.mededeling
aan de inspecteur te doen omtrent het einde van zijn
inhoudingsplicht.
2.
Het
eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de werknemer die niet
in Nederland woont en die werkzaamheden verricht of heeft verricht in
een in artikel 2, derde lid, genoemde dienstbetrekking, indien het
heffingrecht over het loon uit die dienstbetrekking op grond van een
belastingverdrag niet aan Nederland is toegewezen en de werknemer niet
premieplichtig is voor de
volksverzekeringen.
Artikel 28bis
{Doen van eerstedagsmelding}
1.
De
inspecteur kan de verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen
slechts opleggen indien ten aanzien van de inhoudingsplichtige in de
periode van zes maanden welke voorafgaat aan de dagtekening van de
beschikking, bedoeld in artikel 28, eerste lid,
onderdeel g, een van de volgende
gebeurtenissen zich heeft
voorgedaan:
a.een
naheffingsaanslag in verband met de toepassing van artikel 30a is
opgelegd;
b.een
vergrijpboete als bedoeld in artikel 67f van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is
opgelegd;
c.een boete
ter zake van een of meer beboetbare feiten als genoemd in artikel 18
van de Wet arbeid vreemdelingen is
opgelegd;
d.artikel 76
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toepassing heeft gevonden,
of
e.strafvervolging
is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft
genomen ter zake van een of meer strafbare feiten als bedoeld in
artikel 19c van de Wet arbeid vreemdelingen, in artikel 47 van de
Handelsregisterwet 2007 of in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen.
2.
De
verplichting tot het doen van eerstedagsmeldingen vervalt drie jaren na
de dagtekening van de beschikking waarbij die verplichting is opgelegd
of zoveel eerder als deze beschikking bij voor bezwaar vatbare
beschikking is ingetrokken omdat de grond, bedoeld in het eerste lid,
voor het opleggen van die verplichting is komen te vervallen. In
afwijking in zoverre van de eerste volzin vervalt de verplichting vijf
jaren na de dagtekening van de beschikking ingeval aan de
inhoudingsplichtige eerder een verplichting tot het doen van
eerstedagsmeldingen is opgelegd.
3.
In de
beschikking waarbij de verplichting tot het doen van
eerstedagsmeldingen wordt opgelegd, wordt vermeld welke van de in het
eerste lid genoemde gebeurtenissen grond is voor het opleggen van de
verplichting. Tevens wordt in de beschikking vermeld met
ingang van welke datum de verplichting
vervalt.
Artikel 28a
{Correctiebericht}
1.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald van welke gegevens opgave wordt verlangd in geval van een onjuiste of onvolledige aangifte en kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop, de vorm waarin en de termijnen waarbinnen die gegevens worden verstrekt.
2.
De inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige is gehouden, al dan niet op verzoek van de inspecteur, door middel van een correctiebericht de juiste en volledige gegevens, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken indien:
a.hij in het kalenderjaar met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in het kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is;
b.de inspecteur in het kalenderjaar met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in het kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is;
c.hij binnen vijf jaren na het einde van een verstreken kalenderjaar met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in dat kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is en:
1°.die aangifte niet is hersteld;
2°.de aangiftetermijn van de laatste aangifte over dat kalenderjaar is verstreken;
d.de inspecteur binnen vijf jaren na het einde van een verstreken kalenderjaar met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in dat kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is en:
1°.die aangifte niet is hersteld;
2°.de aangiftetermijn van de laatste aangifte over dat kalenderjaar is verstreken.
{Geen bezwaarschrift}
3. Een correctiebericht als
bedoeld in het tweede lid is geen bezwaarschrift in de
zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
{Betaalplicht}
4. Indien bij de aangifte een correctiebericht is
ingediend en het saldo van de te betalen belasting van de aangifte en
het correctiebericht positief is, is de inhoudingsplichtige, in zoverre
in afwijking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, gehouden dit saldo aan de ontvanger te
betalen. Voorzover het bedrag van het correctiebericht in mindering wordt
gebracht op de bij de aangifte te betalen belasting, wordt
belastingrente vergoed overeenkomstig hoofdstuk VA van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen. De inspecteur stelt het bedrag van de belastingrente
vast bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Toerekening betaling}
5. Bij toepassing van het
vorige lid wordt een betaling zoveel mogelijk toegerekend aan het
correctiebericht.
6. Voor toepassing
van de artikelen 20, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
wordt met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn van belasting die op
aangifte behoort te worden afgedragen gelijkgesteld het geval waarin
naar aanleiding van een ingediend correctiebericht te veel is
gesaldeerd of teruggegeven.
7. In
aanvulling op artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen vervalt, indien te veel is gesaldeerd, de bevoegdheid
tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin de saldering heeft
plaatsgevonden.
Artikel 28b
{Verzuimboete}
1. Indien
de inhoudingsplichtige de correcties, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, niet, onjuist, onvolledig dan wel niet binnen de
gestelde termijn heeft ingediend, vormt dit een verzuim terzake waarvan
de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 kan
opleggen.
2. De bevoegdheid tot het
opleggen van een bestuurlijke boete wegens het feit, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, aanhef en onderdelen a en c, vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het
kalenderjaar van de aangifte waarop het correctiebericht betrekking had
moeten hebben.
3. De bevoegdheid tot
het opleggen van een bestuurlijke boete wegens het feit, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, aanhef en onderdelen b en d, vervalt door verloop van een jaar na het einde van de
termijn waarbinnen het correctiebericht had moeten worden
gedaan.
{Eigen herstel}
4. Aan de inhoudingsplichtige
die een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan en die alsnog de
juiste of volledige gegevens door middel van een correctiebericht als
bedoeld in artikel 28a verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs
moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid
bekend is of bekend zal worden, wordt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel
67b, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake
van het feit van de onjuiste of onvolledige aangifte niet
opgelegd.
5.
Artikel
67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
toepassing op het in het eerste lid genoemde
bedrag.
Artikel 28c
{Opgave niet, onjuist, onvolledig, of niet-tijdig ingediend}
1. Indien
de inhoudingsplichtige de opgave, bedoeld in artikel 28, eerste lid,
onderdeel g,
niet, onjuist, onvolledig dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft
verstrekt, vormt dit een verzuim terzake waarvan de inspecteur hem een
bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 kan opleggen.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
wegens het feit, bedoeld in het eerste lid, vervalt door verloop van
één jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de
opgave, bedoeld in artikel 28, eerste lid,
onderdeel g, had moeten worden
verstrekt.
3.
Artikel
67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
toepassing op het in het eerste lid genoemde
bedrag.
Artikel 29
{Verplichtingen werknemer ex delegatie}
1. De werknemer is
volgens bij ministeriële regeling te stellen regels gehouden aan
de inhoudingsplichtige opgave te verstrekken van gegevens waarvan de
kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn.
Ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, is
hij voorts gehouden aan de inhoudingsplichtige ter inzage te
verstrekken, een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet
op de identificatieplicht alsmede – zo hij ook een vreemdeling
is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en niet behoort tot de
categorie werknemers die op grond van overeenkomsten van internationaal
recht is uitgezonderd van de verplichting tot het hebben van een
geldige verblijfsvergunning als bedoeld in die wet – een geldige
verblijfsvergunning ter vaststelling van de verblijfsrechtelijke status
ter zake van het verrichten van arbeid en is hij gehouden een afschrift
van een en ander in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige te
laten opnemen.
{Niet verstrekken gegevens heffingskorting}
2.
De werknemer is echter niet gehouden opgave te verstrekken van gegevens
met betrekking tot de heffingskorting. Indien de werknemer deze gegevens niet
verstrekt, wordt met de heffingskorting geen rekening gehouden.
{Burgerservicenummer}
3.
Tot de in het eerste lid en de in
artikel 28, eerste lid, onderdelen a en
e, bedoelde gegevens wordt mede gerekend
het
burgerservicenummer van de werknemer.
4.
De vorige
leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de werknemer die niet in
Nederland woont en die werkzaamheden verricht of heeft verricht in een
in artikel 2, derde lid, genoemde dienstbetrekking, indien het
heffingrecht over het loon uit die dienstbetrekking op grond van een
belastingverdrag niet aan Nederland is toegewezen en de werknemer niet
premieplichtig is voor de
volksverzekeringen.
Artikel 30
{Identificatieplicht}
1.
Ieder is gehouden aan de inspecteur ter vaststelling van
zijn identiteit indien zulks voor de heffing van de
loonbelasting van belang kan zijn, desgevraagd terstond een
document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage te verstrekken.
2.
Voor een weigering om te voldoen aan de in het eerste lid
omschreven verplichting kan niemand zich met vrucht beroepen
op de omstandigheden dat hij uit enigerlei hoofde tot
geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij
een wettelijke bepaling is opgelegd.
Artikel 30a
{Fictieve diensttijd}
Indien op
enig tijdstip wordt geconstateerd dat een werknemer tot een
inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat, maar de werknemer niet
in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige is opgenomen of met betrekking tot de werknemer niet is
voldaan aan de verplichting een eerstedagsmelding te
doen, wordt de werknemer voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen geacht
van de inhoudingsplichtige gedurende ten minste zes maanden
voorafgaande aan het tijdstip van de constatering loon uit
dienstbetrekking te hebben genoten tot per loontijdvak ten minste het
bedrag van het loon dat de werknemer geniet in het loontijdvak van het
tijdstip van de constatering, behoudens voorzover blijkt dat de
werknemer niet gedurende die periode tot de inhoudingsplichtige in
dienstbetrekking heeft gestaan of dat een lager loon is
genoten.
Hoofdstuk V Heffing van de inhoudingsplichtige
Afdeling 1 Eindheffing
Artikel 31
{Eindheffingsbestanddelen}
1.
Eindheffingsbestanddelen zijn:
a.bestanddelen van het loon waarover de verschuldigde belasting niet
is betaald, in verband waarmee aan de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag
wordt opgelegd, behoudens:
1°.voor zover de inhoudingsplichtige verzoekt, onder verstrekking
van de daartoe noodzakelijke gegevens, dat loon
niet als eindheffingsbestanddeel aan te
merken;
2°.voor zover de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking
besluit, mede gelet op het aantal werknemers waarop de naheffingsaanslag
betrekking heeft, dat loon
niet als eindheffingsbestanddeel aan te
merken
omdat het wel toepassen daarvan zou kunnen leiden tot een zodanig grote
afwijking van het belastbare inkomen in de zin van de inkomstenbelasting van
een of meer werknemers dat voor hen aanzienlijke voordelen zouden kunnen
ontstaan in het kader van de heffing van die belasting, van andere belastingen
of in het kader van andere wettelijke regelingen;
b.bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur aangewezen
bestanddelen van het loon met betrekking waartoe in verband met tijdelijke
knelpunten van ernstige aard in redelijkheid niet kan worden gevergd dat
de hoofdstukken I tot en met IV ten
volle worden toegepast;
c.bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen van
publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in het kader van
de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke
regelingen;
d.loon
ter zake van een voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde
bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de
aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt
door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast
te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter
beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre
van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde
belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 300
bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden
gesteld met betrekking tot dit
loon;
e.vervallen;
f.voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid: door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;
g.voorzover sprake
is van vroegere
arbeid:
voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen ook door de
inhoudingsplichtige of door een met de inhoudingsplichtige verbonden
vennootschap worden verstrekt aan een of meer werknemers met inkomsten
uit tegenwoordige arbeid die voor het overige in dezelfde
omstandigheden
verkeren;
1°.vergoedingen
ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met
de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van branche-eigen
producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het
bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden
vennootschap;
2°.verstrekkingen;
h.toeslagen
als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en in artikel 21b van de Wet
uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 zoals dat luidde
tot 1 januari 1992, alsmede toeslagen als bedoeld in artikel 19
van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers
1940–1945.
{Verschuldigde belasting}
2.
Met
betrekking tot eindheffingsbestanddelen wordt het bedrag van de
verschuldigde belasting bepaald:
a.aan de hand van het tabeltarief met betrekking tot:
1°.aan naheffing onderworpen eindheffingsbestanddelen als bedoeld
in het eerste
lid, onderdeel a;
2°.eindheffingsbestanddelen bij tijdelijke knelpunten van ernstige
aard als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b;
3°.aangewezen uitkeringen van publiekrechtelijke aard als bedoeld
in het eerste
lid, onderdeel c;
b.vervallen;
c.aan de hand van
artikel 31a, met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel f en onderdeel
g;
d.naar een
enkelvoudig tarief, met betrekking tot toeslagen als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel h, aan de hand van de voor het tijdvak waarin het
loon is genoten geldende in artikel 20a, eerste lid, of artikel 20b,
eerste lid, opgenomen tabel, waarbij buiten beschouwing wordt gelaten
dat de belasting wordt geheven van de
inhoudingsplichtige.
{Tabeltarief}
3.
Ingeval het tabeltarief van toepassing is wordt het bedrag van de
verschuldigde belasting bepaald aan de hand van de voor het tijdvak waarin het
loon is genoten geldende in artikel 20a, eerste lid, of artikel
20b, eerste lid, opgenomen tabel, waarbij wordt aangenomen dat de inhoudingsplichtige de belasting en de
bij reguliere betaling van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage,
bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet aanstonds voor zijn
rekening heeft genomen. Voor zover bij naheffing als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, aannemelijk is dat de
inhoudingsplichtige de belasting en bijdrage pas later voor zijn rekening heeft
genomen, wordt in zoverre van de eerste volzin afgeweken en wordt het voor de
werknemer ontstane voordeel in de eindheffing betrokken naar de situatie ten
tijde van het voor rekening van de inhoudingsplichtige nemen, doch uiterlijk
ten tijde van de naheffing.
{Enkelvoudig tarief}
4.
Tot de
vergoedingen en verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f en onderdeel
g,
behoren niet vergoedingen en verstrekkingen ter zake of in de vorm
van:
a.een
ook voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde auto als
bedoeld in artikel 13bis, behoudens voor zover het voordeel daarvan
toerekenbaar is aan buitengewone
beveiligingsmaatregelen;
b.een woning,
behoudens voor
zover:
1°.het
voordeel daarvan toerekenbaar is aan buitengewone
beveiligingsmaatregelen,
of
2°.het
huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking
betreft;
c.geldboeten opgelegd door een strafrechter en geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;
d.misdrijven
ter zake waarvan de werknemer door een Nederlandse strafrechter bij
onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, daaronder begrepen misdrijven
die zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf
en ter zake waarvan het Openbaar Ministerie heeft verklaard te zullen
afzien van
vervolging;
e.misdrijven
ter zake waarvan jegens de werknemer een onherroepelijk geworden
strafbeschikking is
uitgevaardigd;
f.wapens
en munitie, tenzij ter zake een erkenning, consent, vergunning, verlof
of ontheffing is verleend krachtens de Wet wapens en
munitie;
g.dieren
die krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of
strafrechtelijke maatregel in verband met agressie niet mogen worden
gehouden;
h.het rentevoordeel van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, waarvan de rente als aftrekbare kosten in de zin van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking genomen kan worden;
i.de aan een geldlening als bedoeld in onderdeel h verbonden kosten.
5.
Voor de bepaling van de verschuldigde belasting op de voet van het tweede lid,
onderdeel c, wordt buiten beschouwing
gelaten dat de belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige.
{Vereenvoudigde vaststelling belasting }
6. Voorzover in hetzelfde loontijdvak of dezelfde loontijdvakken door meer
dan één werknemer eindheffingsbestanddelen worden genoten kan,
mits dat leidt tot een beduidende vereenvoudiging van de vaststelling van
de verschuldigde belasting, de verschuldigde belasting globaal worden vastgesteld,
zodanig dat deze redelijkerwijs overeenkomt met de verschuldigde belasting
die op de voet van de vorige leden zou zijn bepaald.
7. De in het eerste lid
bedoelde ministeriële regelingen
worden, voorzover het de premie voor de volksverzekeringen betreft, getroffen
in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel 31a
{Belasting per inhoudingsplichtige}
1.
Het
bedrag van de verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen
en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en
onderdeel g, wordt per inhoudingsplichtige bepaald.
{Tarief, gerichte vrijstellingen, vrije ruimte}
2.
De
verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en
verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en
onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande
dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet
verder dan tot nihil, met 1,2% van het loon waarover met toepassing van
de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting wordt geheven, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31,
eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm
van:
a.vervoer
in het kader van de dienstbetrekking, waaronder
woon-werkverkeer:
met dien verstande dat
ingeval voor het vervoer, niet zijnde vervoer per taxi, luchtvaartuig,
schip of vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige, een vaste vergoeding wordt
gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar
naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, deze vergoeding mag
worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per
kalenderjaar naar die vaste plaats van werkzaamheden
reist;
1°.indien
het vervoer plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig,
schip of vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige: tot de werkelijke kosten, met
dien verstande dat de vermindering niet geldt voor vergoedingen ter
zake van vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige;
2°.
indien het vervoer plaatsvindt per openbaar vervoer, anders dan in de
vorm van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, en de vergoedingen
hoger zijn dan € 0,19 per kilometer en zijn vastgesteld op
basis van de werkelijke kosten: tot de werkelijke
kosten;
3°.in de overige
situaties: tot
€ 0,19 per afgelegde
kilometer;
b.tijdelijk
verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een
tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk
karakter;
c.onderhoud
en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de
dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een
beroepsregister, alsmede
outplacement;
d.het volgen
van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen
uit werk en woning, daaronder mede begrepen het volgen van een
procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is
afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie,
met uitzondering
van:
1°.vergoedingen
en verstrekkingen die verband houden met een werk- of studeerruimte,
daaronder begrepen de
inrichting;
2°.vergoedingen
van binnenlandse reizen voor zover de vergoeding meer bedraagt dan het
bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van
onderdeel a;
e.extra
kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader
van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten), met dien verstande
dat voor bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen groepen
werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in
dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden,
onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten
en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst –
voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers
gedurende ten hoogste acht
jaar – ten minste worden beschouwd
als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot
ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het
loon, alsmede
tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen
schoolgelden;
f.verhuizing
in het kader van de dienstbetrekking, ter omvang van de kosten van het
overbrengen van de inboedel vermeerderd met € 7750, waarbij
bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de
beoordeling of in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking
wordt verhuisd;
g.gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur, die naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van het bijbehorende datatransport en de voor het gebruik in het kader van dienstbetrekking benodigde programmatuur en dergelijke, indien:
1°.de werknemer verplicht is tot teruggaaf van deze voorziening of tot vergoeding van de restwaarde, voor zover de voorziening voor rekening van de inhoudingsplichtige is gekomen, op het moment dat deze voorziening naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige niet langer noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en
2°.de werknemer geen werkzaamheden verricht in de functie van bestuurder of commissaris van de inhoudingsplichtige;
h.bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt;
i.branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige of van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, tot een bedrag van ten hoogste 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten, maar niet meer dan € 500 per werknemer per kalenderjaar.
3.
In
afwijking in zoverre van het tweede lid worden vergoedingen en
verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel
g, bij
de bepaling van de daarover verschuldigde belasting niet verminderd met
vaste vergoedingen ter zake van de in het tweede lid bedoelde kosten
ingeval aan deze vergoedingen geen onderzoek naar de werkelijk gemaakte
kosten ten grondslag ligt.
{Vervoer}
4.
Voor de
toepassing van het tweede lid wordt onder vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige verstaan: vervoer als bedoeld in artikel 13a,
zesde lid.
5.
Voor de
toepassing van dit artikel worden vergoedingen ter zake van vervoer als
bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, geacht niet
hoger te zijn dan € 0,19 per afgelegde kilometer voor zover
deze vergoedingen in totaal niet meer hebben bedragen dan het aantal in
het kalenderjaar in dit kader afgelegde kilometers vermenigvuldigd met
€ 0,19.
6.
Voor de
berekening van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde vaste
vergoeding ter zake van vervoer worden de in dat onderdeel genoemde
aantallen
dagen:
a.vermenigvuldigd
met vier vijfde, drie vijfde, twee vijfde of een vijfde ingeval de
werknemer een vierdaagse, een driedaagse, een tweedaagse
onderscheidenlijk een eendaagse werkweek
heeft;
b.naar
tijdsgelang herrekend
bij:
1°.een
wijziging van de reisafstand in de loop van het
kalenderjaar;
2°.het
aanvangen of beëindigen van de vergoeding in de loop van het
kalenderjaar.
7.
Het tweede lid, onderdeel g, is niet van toepassing voor zover de vergoeding of verstrekking, al dan niet in het kader van een wijziging van de samenstelling van de tussen de werknemer en de inhoudingsplichtige overeengekomen beloning, in de plaats is gekomen van een ander loonbestanddeel.
8.
Het tweede lid, onderdeel g, onder 2°, is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat de voorziening een voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van de desbetreffende werknemer gebruikelijke voorziening is.
9.
Bij
de toepassing van het tweede lid wordt, in afwijking van artikel 13, zevende lid, de ingevolge artikel 13, eerste tot en met zesde lid, in
aanmerking te nemen waarde van verstrekkingen als bedoeld in artikel
31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, verminderd met het bedrag
dat de inhoudingsplichtige ter zake van die verstrekkingen in totaal
aan zijn werknemers in rekening heeft gebracht, met dien verstande dat
de aldus verminderde waarde ten minste op nihil wordt
gesteld.
10.
Bij
de bepaling van het in het tweede lid bedoelde loon wordt buiten
beschouwing
gelaten:
a.loon
uit vroegere dienstbetrekking indien de inhoudingsplichtige in meer dan
bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking
verstrekt;
b.loon ter
zake waarvan de inhoudingsplichtige uitsluitend ingevolge artikel 6,
eerste lid, onderdeel c, inhoudingsplichtige
is.
11.
De verschuldigde belasting, bedoeld in het tweede lid, wordt, in afwijking van artikel 27a, tweede lid, uiterlijk aangegeven en afgedragen tegelijk met de aangifte, onderscheidenlijk afdracht, over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. Ingeval de inhoudingsplicht is geëindigd in de loop van het kalenderjaar wordt voor het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin, gelezen: het tijdvak waarin de inhoudingsplicht is geëindigd.
Artikel 32
{Concern voor vergoedingen en verstrekkingen}
1.
In afwijking van artikel 31a, eerste lid, kan de belasting die door alle gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen is verschuldigd met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, worden bepaald alsof deze inhoudingsplichtigen gezamenlijk één inhoudingsplichtige zijn. Deze belasting wordt aangegeven en afgedragen door de tot het concernverband behorende inhoudingsplichtige met het grootste bedrag aan loon waarover in het kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven.
2.
Een inhoudingsplichtige opereert gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband, indien gedurende het gehele kalenderjaar:
a.de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
b.die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
c.een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige.
Een inhoudingsplichtige wordt voor de toepassing van het eerste lid eveneens geacht gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband te opereren, indien deze inhoudingsplichtigen stichtingen zijn die gedurende het gehele kalenderjaar in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig met elkaar zijn verweven dat zij een eenheid vormen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de tweede volzin.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de door iedere inhoudingsplichtige die ingevolge het eerste lid samen met andere inhoudingsplichtigen als één inhoudingsplichtige wordt beschouwd te administreren gegevens ten aanzien van:
a.de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in het eerste lid;
b.de inhoudingsplichtige die de belasting, bedoeld in onderdeel a, aangeeft en afdraagt.
Artikel 32a
{Tariefstelling eindheffing}
1.
Voor de toepassing van artikel 31, derde lid, worden bij ministeriële regeling
regels gesteld voor het bepalen van het op de
eindheffingsbestanddelen toe te passen tarief. Daarbij
kunnen de gevolgen van het passeren van tariefschijfgrenzen
en maximum premielonen buiten beschouwing blijven en kunnen
voorts de noodzakelijke afrondingen en vereenvoudigingen
worden toegepast.
2.
Voor gevallen waarin tevens artikel 27b, eerste lid, van toepassing is worden in de in het
eerste lid bedoelde ministeriële regeling, met
overeenkomstige toepassing van artikel 31, derde lid, tevens regels gesteld volgens welke
telkens de belasting en de premie voor de volksverzekeringen
in één bedrag dan wel in één percentage kunnen worden afgeleid.
Artikel 32ab
{Verstrekking aan andere dan eigen werknemers}
1. Als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in
artikel 31 worden mede aangemerkt bij ministeriële regeling aan
te wijzen verstrekkingen aan anderen dan eigen werknemers, waarvoor
geen inhoudingsplicht bestaat bij of krachtens een ander artikel van
deze wet, ingeval de verstrekker schriftelijke mededeling doet aan de
ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing en aannemelijk
kan maken wie de ontvanger is van de verstrekking.
{Inhoudingsplichtige}
2. Degene die een mededeling heeft gedaan dat hij
eindheffing toepast, wordt, zo hij dat nog niet is, aangemerkt als
inhoudingsplichtige.
{Tarief}
3. Met
betrekking tot een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in het eerste
lid wordt het bedrag van de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel
31, tweede lid, bepaald naar een tarief
van:
1°.45 percent, met betrekking tot een
verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer niet meer
bedraagt dan € 136;
2°.75 percent, met betrekking tot een
verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer meer bedraagt
dan
€ 136.
Artikel 32b
{Delegatie}
Ter bevordering van een goede uitvoering van deze afdeling
kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
Afdeling 2 Pseudo-eindheffing
Artikel 32ba
{VUT-uitkeringen}
1. In
afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet
bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige gedane en op hem
drukkende uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding
alsmede een door een inhoudingsplichtige voldane en op hem drukkende
bijdrage of premie aan een fonds dat of een verzekeraar die een
zodanige regeling uitvoert, aangemerkt als loon dat als een
eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van
52%.
2. Een uitkering of een bijdrage
of een premie wordt beschouwd te zijn gedaan of voldaan op het tijdstip
waarop zij betaald of verrekend is, ter beschikking is gesteld of
rentedragend is geworden.
3. Een
uitkering, een bijdrage of een premie wordt beschouwd niet te drukken
op een inhoudingsplichtige voor zover de inhoudingsplichtige ter zake
bedragen van werknemers heeft ingehouden of van andere
inhoudingsplichtigen bijdragen of premies voldaan heeft
gekregen.
{Afkoop en vervreemding}
4. Ingeval op enig tijdstip
een aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding niet
langer als zodanig is aan te merken dan wel wordt afgekocht of
vervreemd, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de
aanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de
werknemer of gewezen werknemer. De waarde van de aanspraak wordt
gesteld op de waarde in het economische verkeer op het in de eerste
volzin genoemde tijdstip, met dien verstande dat de waarde ten minste
wordt gesteld op het bedrag dat ter zake van de vervreemding of afkoop
wordt genoten.
5. Ingeval op grond van
het vierde lid een aanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere
dienstbetrekking van een werknemer of gewezen werknemer, wordt de
inhoudingsplichtige die de in dat lid bedoelde regeling voor vervroegde
uittreding uitvoert voor de toepassing van het eerste lid geacht een
uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding te hebben
gedaan ter grootte van de aldaar bedoelde waarde van die aanspraak, op
het tijdstip waarop de daar bedoelde aanspraak is aangemerkt als loon
uit vroegere
dienstbetrekking.
{Definitie VUT}
6. Onder een
regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan een regeling die of
een gedeelte van een regeling dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
ten doel heeft voorafgaand aan het ingaan van uitkeringen ingevolge een
pensioenregeling of de Algemene Ouderdomswet te voorzien in een of meer
uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode tot het
ingaan van het pensioen of de uitkering ingevolge de Algemene
Ouderdomswet dan wel tot het aanvullen van uitkeringen ingevolge een
pensioenregeling. In afwijking in zoverre van
de eerste volzin wordt een regeling niet als regeling voor vervroegde
uittreding aangemerkt, voor zover die regeling een pensioenovereenkomst
inhoudt als bedoeld in de Pensioenwet of een pensioenregeling is als
bedoeld in hoofdstuk IIB of in de artikelen 38d, 38e
of 38f.
7. Op verzoek van de
inhoudingsplichtige beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking of een regeling een regeling voor vervroegde uittreding is.
Het verzoek wordt gedaan voordat de regeling dan wel een wijziging van
de regeling wordt ingevoerd.
8. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van dit
artikel.
Artikel 32bb
{Vertrekvergoeding}
1. In
afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet
bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige aan een werknemer
toegekende vertrekvergoeding als bedoeld in het vierde lid voor zover
die vergoeding meer bedraagt dan het toetsloon, bedoeld in het derde
lid, van de werknemer, aangemerkt als loon dat als een
eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van
75%.
{Toetsloon}
2. Dit
artikel is niet van toepassing ingeval het toetsloon van de werknemer
niet meer bedraagt dan
€ 540.000.
3. Voor
de toepassing van dit artikel wordt onder het toetsloon van een
werknemer
verstaan:
a.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen vóór of met het begin van
het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is beëindigd: het loon dat de werknemer in dat
tweede voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van de
inhoudingsplichtige;
b.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het tweede kalenderjaar
voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
beëindigd: het tot een jaarloon herleide bedrag van het loon dat
de werknemer in dat tweede voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van
de
inhoudingsplichtige;
c.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar voorafgaande aan
het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het tot
een jaarloon herleide bedrag van het loon dat de werknemer in dat
voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van de
inhoudingsplichtige;
d.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is beëindigd: het loon dat de werknemer in dat
kalenderjaar van de inhoudingsplichtige zou hebben genoten indien de
dienstbetrekking aan het begin van dat kalenderjaar was aangevangen en
niet in dat kalenderjaar was beëindigd.
{Hoogte vergoeding}
4. Voor de
toepassing van dit artikel wordt onder een door een inhoudingsplichtige
aan een werknemer toegekende vertrekvergoeding verstaan de som van het
positieve verschil tussen A en het vergelijkingsloon en het
positieve verschil tussen B en het vergelijkingsloon,
waarbij wordt verstaan
onder:
A:het
van de inhoudingsplichtige genoten loon in het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is beëindigd alsmede het na dat kalenderjaar van
de inhoudingsplichtige genoten
loon;
B:het van de
inhoudingsplichtige genoten loon in het kalenderjaar voorafgaande aan
het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
beëindigd;
Vergelijkingsloon:
a.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen vóór of met het begin van
het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met
dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil
met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal
dagen dat de dienstbetrekking niet meer heeft bestaan in het
kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
beëindigd;
b.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het tweede kalenderjaar
voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat
het toetsloon voor de berekening van het verschil met A naar
evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de
dienstbetrekking niet meer heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is
beëindigd;
c.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar voorafgaande aan
het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het
toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat het toetsloon voor
de berekening van het verschil met A naar evenredigheid wordt
verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking
niet meer heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking
is
beëindigd;
d.ingeval
de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met
dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil
met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal
dagen dat de dienstbetrekking niet heeft bestaan in het kalenderjaar
waarin de dienstbetrekking is beëindigd.
{Aandelenoptierecht}
5. Ingeval
de inhoudingsplichtige in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking
is beëindigd onderscheidenlijk in het daaraan voorafgaande
kalenderjaar met de werknemer een aandelenoptierecht is overeengekomen
en dat recht niet uiterlijk bij de beëindiging van de
dienstbetrekking is uitgeoefend of vervreemd, wordt bij de vaststelling
van A, bedoeld in het vierde lid, onderscheidenlijk B, bedoeld in het
vierde lid, de waarde van dat recht mede in aanmerking genomen, waarbij
die waarde wordt gesteld op hetgeen door de werknemer zou zijn genoten
indien hij dat recht op het tijdstip van beëindiging van de
dienstbetrekking zou hebben vervreemd of
uitgeoefend.
6. Het
eerste lid is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige
aannemelijk maakt dat de som van de verschillen, bedoeld in het vierde
lid, verband houdt met loon dat de werknemer heeft genoten ter zake van
de uitoefening of vervreemding van een aandelenoptierecht als bedoeld
in artikel 10a, dat is toegekend in een eerder jaar dan het
kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de
dienstbetrekking met die werknemer is
beëindigd.
{Genietingsmoment}
7. Voor
de toepassing van het eerste lid wordt een vertrekvergoeding beschouwd
te zijn toegekend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is
beëindigd, of, voor zover de vertrekvergoeding pas daarna als loon
wordt genoten, op dat latere
tijdstip. Ingeval een vertrekvergoeding ingevolge de eerste volzin
wordt beschouwd te zijn toegekend op meer dan een tijdstip, wordt de
berekening ingevolge het vierde lid op elk tijdstip toegepast onder
verrekening van hetgeen eerder is
berekend.
{Indexatie}
8. Bij
het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde
bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag.
Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te
vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2
van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte
afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een
dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan
van het niet-afgeronde
bedrag.
9. Het
eerste lid is niet van toepassing op een bedrag dat ingevolge artikel
32ba, eerste lid, wordt aangemerkt als loon dat als een
eindheffingsbestanddeel wordt
belast.
Artikel 32bc
Vervallen
Artikel 32bd
Vervallen
Hoofdstuk VA
Belastingheffing bij verrekening van sociale uitkeringen
Artikel 32c
{Verrekening sociale uitkeringen}
1. Ingeval een sociale uitkering wordt verrekend
met een terug te betalen sociale uitkering, wordt de terugbetaling in
afwijking van artikel 10 tot het verrekende bedrag niet in aanmerking
genomen als negatief loon en gaat de uitkering die met de terug te
betalen uitkering wordt verrekend tot het bedrag van die verrekening
niet tot het loon behoren. Mocht na verrekening nog een aan de
werknemer toekomend bedrag resteren, dan wordt dit loon op de voet van
artikel 26 belast.
2. Voor de
toepassing van dit artikel wordt onder een sociale uitkering verstaan
een uitkering die op grond van een wettelijke bepaling inzake de
sociale zekerheid door een gemeente, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen of de Sociale Verzekeringsbank wordt
betaald.
Hoofdstuk VB Belastingheffing bij uit hoofde van een dienstbetrekking af te staan loon
Artikel 32d
{Belastingheffing bij af te staan loon}
1. De
in Nederland wonende of gevestigde inhoudingsplichtige wordt geacht met
het door hem verschuldigde loon van een in Nederland wonende werknemer
tevens te verstrekken het loon dat de werknemer zonder toepassing van
dit artikel zou hebben genoten als werknemer van een andere
inhoudingsplichtige, indien:
a.de
werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking tevens werkzaam is als
werknemer van die andere inhoudingsplichtige onder de
verplichting het hem toekomende loon af te staan aan de inhoudingsplichtige,
en
b.die andere inhoudingsplichtige het
bedoelde loon rechtstreeks
afdraagt aan de inhoudingsplichtige en aan de werknemer geen verstrekkingen verstrekt die niet vooraf aan de inhoudingsplichtige
zijn medegedeeld. Aan de voorwaarde in de eerste volzin, onderdeel a,
dat de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking tevens werkzaam
is als werknemer van een andere inhoudingsplichtige is ook voldaan
indien de inhoudingsplichtige waaraan het loon wordt afgestaan een
lichaam is waarin de werknemer een aanmerkelijk belang heeft in de zin
van de Wet inkomstenbelasting 2001, de werknemer via dit lichaam een
belang heeft in de andere inhoudingsplichtige en dit belang tezamen met
zijn werkzaamheden voor die andere inhoudingsplichtige materieel
grotendeels overeenkomt met het aandeel en de werkzaamheden van een
vennoot in een vennootschap onder
firma.
{Werknemer niet in Nederland woonachtig}
2. Het eerste lid
is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een niet in Nederland
wonende werknemer ingeval het aan de inhoudingsplichtige afgestane loon
voor de toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele
belasting niet anders zou worden behandeld dan het door deze
inhoudingsplichtige aan de werknemer uit te betalen
loon.
3. Het eerste en tweede lid zijn
slechts van toepassing als de inspecteur onder wie de
inhoudingsplichtige ressorteert die zonder toepassing van deze leden
belasting had moeten inhouden, op gezamenlijk verzoek van deze
inhoudingsplichtige, de inhoudingsplichtige aan wie het loon wordt
afgestaan en de werknemer bij voor bezwaar vatbare beschikking, die te
allen tijde bij nadere, voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden
herroepen, heeft vastgesteld dat aan de gestelde voorwaarden is
voldaan.
4.
Het
derde lid is niet van toepassing
indien:
a.de
werknemer een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet
inkomstenbelasting 2001 in zowel de inhoudingsplichtige die zonder
toepassing van dit artikel belasting had moeten inhouden als in de
inhoudingsplichtige aan wie het loon wordt afgestaan,
en
b.de
inhoudingsplichtige aan wie het loon wordt afgestaan aangifte doet in
overeenstemming met het eerste of tweede
lid.
Hoofdstuk VI Aanvullende regelingen
Artikel 33
{Bijzondere regelingen}
1.
Ter
vergemakkelijking van de heffing van belasting kunnen bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld
betreffende:
a.een
rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende uitkering of
verstrekking in de zin van artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet inkomstenbelasting 2001, ingeval hiermede rekening wordt
gehouden bij het vaststellen van de hoogte van een periodieke uitkering
ingevolge de Participatiewet;
b.de
voorwaarden waaronder een vermindering met het loon van hulpen
plaatsvindt van het loon verstrekt
aan:
1°.de
uitvoerder van aangenomen werk, bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel a, indien de in dat onderdeel bedoelde overeenkomst niet
rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijke persoon ten behoeve van
diens persoonlijke
aangelegenheden;
2°.de
thuiswerker, bedoeld in artikel 4, onderdeel
a;
c.het
vaststellen van tabelloon in de gevallen, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel c;
d.het
door de inhoudingsplichtige aan het einde van het kalenderjaar
herrekenen van de belasting geheven over uitkeringen en verstrekkingen
ingevolge de Participatiewet;
e.de
inhoudingsplicht ter zake van loon dat een werknemer geniet van een
derde.
{Delegatie}
2.
Bij ministeriële regeling kunnen aanvullende regels worden
gesteld betreffende:
a.de heffing van de belasting ingeval loon van meer
dan één inhoudingsplichtige of mede loon van een
derde, dan wel over enig tijdvak meer dan één
beloning wordt genoten;
b.inhouding van geschatte bedragen, gevolgd door
periodieke afrekening;
c.het
vaststellen van loonbelastingtabellen
voor:
Voor de
gevallen waarin artikel 27b, eerste lid, toepassing vindt, worden deze
tabellen zodanig vastgesteld dat telkens de belasting en de premie voor
de volksverzekeringen in één percentage worden
opgenomen.
1°.degenen
die uitkeringen of verstrekkingen ontvangen ingevolge de Participatiewet;
2°.uitvoerders
van aangenomen werk, hun hulpen, degenen van wie de arbeidsverhouding
op grond van artikel 4, onderdeel a, b of e, als dienstbetrekking wordt
beschouwd en bij ministeriële regeling aangewezen sekswerkers van
wie de arbeidsverhouding bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur als dienstbetrekking wordt
beschouwd.
Artikel 34
{Aangewezen periodieke uitkeringen}
1. Ter vergemakkelijking van de heffing van de inkomstenbelasting
kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld
ingevolge welke de loonbelasting mede wordt geheven van
natuurlijke personen die:
a.termijnen van lijfrente of andere periodieke uitkeringen
of verstrekkingen genieten;
b.uitkeringen genieten ter vervanging van gederfde of te
derven periodieke uitkeringen of verstrekkingen;
c.een
afkoopsom genieten ter zake van een afkoop als bedoeld in artikel
3.133, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
2. Met
betrekking tot bedragen ter zake van een afkoop als bedoeld in artikel
3.133, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001
bedraagt in afwijking van hoofdstuk III de belasting 52% van deze
bedragen. Indien de belasting ingevolge artikel 27b, eerste lid, in
één bedrag met de premie voor de volksverzekeringen wordt
geheven, wordt in afwijking in zoverre van de eerste volzin het bedrag
van de verschuldigde belasting tezamen met het bedrag van de
verschuldigde premie voor de volksverzekeringen gesteld op 52% van de
bedoelde
bedragen.
Artikel 34a
Vervallen
Hoofdstuk VIA
Artikel 34b
Vervallen
Artikel 34c
Vervallen
Artikel 34d
Vervallen
Hoofdstuk VII Belastingheffing van artiesten en beroepssporters
Artikel 35
{Heffing naar gage}
1.
Ten aanzien van een artiest of beroepssporter wordt de belasting
geheven naar de gage.
{Gage}
2.
Gage is al hetgeen de artiest of beroepssporter als zodanig geniet. Tot
de gage behoren kostenvergoedingen alsmede aanspraken om na verloop van tijd of
onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
{Niet behorende tot gage}
3.
Tot de gage behoren niet:
a.vergoedingen
en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen
deel uitmaken van een maaltijd volgens bij ministeriële regeling
te stellen regels, of ter zake van maaltijden waarbij het zakelijk
karakter van meer dan bijkomstig belang
is;
b.vergoedingen die strekken tot bestrijding van reis- en
verblijfkosten – andere dan kosten van eigen vervoer – ter behoorlijke
vervulling van het optreden dan wel de sportbeoefening, mits de artiest of
beroepssporter de bewijsstukken overhandigt aan de inhoudingsplichtige en deze
de bewijsstukken administreert en voor controle beschikbaar houdt;
c.verstrekkingen die strekken tot voorkoming van reis- en
verblijfkosten ter behoorlijke vervulling van het optreden dan wel de
sportbeoefening;
d.aanspraken ingevolge de
Ziektewet, de
Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet;
e.aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken
als bedoeld in
onderdeel d;
f.aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten
gevolge van een ongeval en
g.bedragen die worden ingehouden als bijdrage voor
aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken bedoeld in
onderdeel e, alsmede bijdrage voor
aanspraken, bedoeld in
onderdeel f.
{Kostenvergoedingsbeschikking}
4.
Tot de gage behoort mede niet het aan de artiest of beroepssporter toe
te rekenen deel van hetgeen blijkens een beschikking van de inspecteur als een
niet tot de gage behorende vergoeding kan worden aangemerkt
(kostenvergoedingsbeschikking). De kostenvergoedingsbeschikking wordt op
verzoek door de inspecteur verstrekt en is vatbaar voor bezwaar. Het verzoek
wordt voor het optreden of de sportbeoefening gedaan door de artiest, de
beroepssporter of de inhoudingsplichtige, dan wel uiterlijk een maand na het
optreden of de sportbeoefening door de inhoudingsplichtige. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de
kostenvergoedingsbeschikking.
{Niet in geld genoten gage}
5.
Niet in geld genoten gage wordt in aanmerking genomen naar de waarde
die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
{Tijdstip genieten gage}
6.
Gage wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip:
a.waarop zij betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de
artiest of beroepssporter wordt gesteld of rentedragend wordt;
b.waarop zij vorderbaar en tevens inbaar wordt, of
c.indien dat later is dan de tijdstippen, bedoeld in
de onderdelen a en
b en de inhoudingsplichtige een
kostenvergoedingsbeschikking heeft aangevraagd: uiterlijk een maand na het
optreden of de sportbeoefening.
Artikel 35a
{Verschuldigde belasting}
1.
De verschuldigde belasting bedraagt een percentage, gelijk aan het
gecombineerde heffingspercentage, bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de gage. In
afwijking van de vorige volzin bedraagt de belasting ten aanzien van de niet in
Nederland wonende artiest of beroepssporter 20 percent van de gage.
{Grensoverschrijdende elementen}
2.
Ten aanzien van niet in Nederland wonende beroepssporters kan bij
algemene maatregel van bestuur, zo nodig onder voorwaarden, ten behoeve van
uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen het in het eerste lid
genoemde percentage van 20 tijdelijk worden verlaagd, doch niet verder dan tot
15 percent. Een krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van
bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overlegd. Hij treedt in
werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken
bij koninklijk besluit wordt vastgelegd, tenzij binnen die termijn door of
namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk
aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het
onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat
geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk
ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de
beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen,
wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
{Anoniementarief}
3.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de verschuldigde belasting 52
percent van de gage ingeval de artiest of beroepssporter zijn naam, adres of
woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt, dan wel zijn
identiteit niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie
overeenkomstig
artikel 35e, onderdeel e,
alsmede ingeval de artiest of beroepssporter ter zake onjuiste gegevens heeft
verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.
Artikel 35b
{Inhouding op gage}
1.
De belasting wordt geheven door inhouding op de gage.
2.
De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te
houden op het tijdstip waarop de gage wordt genoten.
3.
De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting
op aangifte af te dragen.
Artikel 35c
Vervallen
Artikel 35d
{Verplichtingen artiest/beroepssporter}
1.
De artiest of beroepssporter is gehouden volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels aan de inhoudingsplichtige:
a.opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming
voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;
b.inzage te verlenen van een op hem betrekking hebbend
document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de
identificatieplicht om een afschrift daarvan in de
loonadministratie van de inhoudingsplichtige te
laten opnemen;
c.- indien hij in Nederland woont – opgave te doen van
zijn burgerservicenummer.
2.
Opgave van naam, adres, woonplaats en – ingeval hij niet in
Nederland woont – woonland en geboortedatum van de artiest
of beroepssporter alsmede van de overige in dit artikel
bedoelde gegevens geschiedt door middel van de door de
inspecteur verstrekte gageverklaring.
Artikel 35e
{Verplichtingen inhoudingsplichtige}
De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële
regeling te stellen regels:
a.van de artiest of beroepssporter opgave te verlangen
van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing
van de belasting van belang kan zijn;
b.van de in Nederland wonende artiest opgave te verlangen van zijn burgerservicenummer;
c.een loonadministratie te voeren en daarbij de
gegevens te administreren met betrekking tot de gage
en met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen
die niet tot de gage behoren;
d.aan de in Nederland wonende artiest, alsmede, op diens verzoek, aan de
niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter,
opgave te doen van de in een kalenderjaar genoten
gage, van de ingehouden belasting en van andere
gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing
van de inkomstenbelasting;
e.de identiteit van de artiest of beroepssporter vast
te stellen aan de hand van een document als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op
de identificatieplicht, alsmede
de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de
loonadministratie op te nemen.
Artikel 35f
{Delegatie}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor
bepaalde groepen artiesten of beroepssporters nadere regelen worden gesteld inzake de heffing van de
belasting, alsmede andere in het kader der wet passende nadere
regelen worden gegeven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.
Hoofdstuk VIIA Belastingheffing van buitenlandse gezelschappen
Artikel 35g
{Buitenlandse gezelschappen}
1.
Ten aanzien van een buitenlands gezelschap wordt de
belasting geheven naar de gage.
{Gage}
2.
Gage is al
hetgeen ter zake van het optreden of de sportbeoefening in Nederland
wordt ontvangen door het buitenlandse gezelschap, dan wel door het
lichaam waarmee de leden van het gezelschap een rechtsverhouding hebben
op grond waarvan het optreden of de sportbeoefening
plaatsvindt. Tot de gage behoren kostenvergoedingen alsmede aanspraken om
na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer
uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
{Niet behorend tot gage}
3.
Tot de gage behoren niet:
a.vergoedingen
en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen
deel uitmaken van een maaltijd volgens bij ministeriële regeling
te stellen regels, of ter zake van maaltijden waarbij het zakelijk
karakter van meer dan bijkomstig belang
is;
b.vergoedingen die strekken tot bestrijding van reis-
en verblijfkosten – andere dan kosten van eigen
vervoer – ter behoorlijke vervulling van het
optreden of de sportbeoefening, mits het gezelschap
de bewijsstukken aan de inhoudingsplichtige doet
toekomen en deze de bewijsstukken administreert en
voor controle beschikbaar houdt;
c.verstrekkingen die strekken tot voorkoming van reis-
en verblijfkosten ter behoorlijke vervulling van het
optreden dan wel de sportbeoefening;
d.aanspraken ingevolge de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen,
de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering
en de Werkloosheidswet;
e.aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen
met aanspraken als bedoeld in onderdeel d;
f.aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of
invaliditeit ten gevolge van een ongeval;
g.bedragen die worden ingehouden als bijdrage voor aanspraken die naar aard en
strekking overeenkomen met aanspraken bedoeld in
onderdeel
e, alsmede bijdrage voor
aanspraken, bedoeld in onderdeel f;
h.uitzendrechten voor zover die betrekking hebben op het land van
vestiging van het buitenlands
gezelschap.
4.
Tot de gage behoort mede niet hetgeen blijkens een
beschikking van de inspecteur als een niet tot de gage
behorende vergoeding kan worden aangemerkt
(kostenvergoedingsbeschikking). De
kostenvergoedingsbeschikking wordt op verzoek door de
inspecteur verstrekt en is vatbaar voor bezwaar. Het verzoek
wordt voor het optreden of de sportbeoefening gedaan door
het gezelschap of de inhoudingsplichtige, dan wel uiterlijk
een maand na het optreden of de sportbeoefening door de
inhoudingsplichtige. Bij algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kostenvergoedingsbeschikking.
{Waardering}
5.
Niet in geld ontvangen gage wordt in aanmerking genomen naar
de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
{Genietingsmoment}
6.
Gage wordt beschouwd te zijn ontvangen op het tijdstip:
a.waarop zij betaald of verrekend wordt, ter
beschikking van het gezelschap wordt gesteld of
rentedragend wordt;
b.waarop zij vorderbaar en tevens inbaar wordt, of
c.indien dat later is dan de tijdstippen, bedoeld in
de onderdelen
a en b en de
inhoudingsplichtige een kostenvergoedingsbeschikking
heeft aangevraagd: uiterlijk een maand na het
optreden of de sportbeoefening.
Artikel 35h
{Tarief belasting}
1.
De verschuldigde belasting bedraagt 20 percent van de gage.
{Grensoverschrijdende evenementen}
2.
Ten aanzien van buitenlandse gezelschappen kan bij algemene
maatregel van bestuur, zo nodig onder voorwaarden, ten
behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende
evenementen het in het eerste lid genoemde percentage van 20
tijdelijk worden verlaagd, doch niet verder dan tot 15
percent. Een krachtens de eerste volzin vastgestelde
algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der
Staten-Generaal overlegd. Hij treedt in werking op een
tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn
verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgelegd, tenzij
binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten
minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van
een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het
onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet
wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend
voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het
voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de
beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel
niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
{Anoniementarief}
3.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de verschuldigde
belasting 52 percent van de gage:
a.indien aan de inhoudingsplichtige de naam, het
adres, de woonplaats, het woonland en de
geboortedatum van de leider of vertegenwoordiger,
alsmede de namen van de leden van het gezelschap
niet zijn verstrekt;
b.indien ten aanzien van het merendeel van de leden
geen afschrift van een document als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op
de identificatieplicht aan de
inhoudingsplichtige is verstrekt of de identiteit
niet is vastgesteld en opgenomen in de
loonadministratie van de inhoudingsplichtige
overeenkomstig artikel 35m, onderdeel c;
c.indien het gezelschap terzake onjuiste gegevens
heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet
of redelijkerwijs moet weten.
Artikel 35i
{Inhouding op gage}
1.
De belasting wordt geheven door inhouding op de gage.
2.
De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te
houden op het tijdstip waarop de gage wordt ontvangen.
3.
De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting
op aangifte af te dragen.
Artikel 35j
Vervallen
Artikel 35k
{Verplichtingen van de leden van het buitenlandse gezelschap}
De leden van het buitenlandse gezelschap zijn gehouden volgens
bij ministeriële regeling te stellen regels aan het gezelschap:
a.opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming voor
de heffing van de belasting van belang kan zijn;
b.inzage te verlenen van een op hen betrekking hebbend
document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de
identificatieplicht, en een afschrift
daarvan te verstrekken.
Artikel 35l
{Verplichtingen buitenlandse gezelschap}
1.
Het buitenlandse gezelschap is gehouden volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels:
a.van de leden van het gezelschap opgave te verlangen
van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing
van de belasting van belang kan zijn;
b.de identiteit van de leden vast te stellen aan de
hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op
de identificatieplicht en een
afschrift daarvan te verlangen;
c.aan de inhoudingsplichtige opgave te doen van
gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van
de belasting van belang kan zijn;
d.aan de inhoudingsplichtige ten aanzien van het
merendeel van de leden inzage te verlenen van een
document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op
de identificatieplicht om een
afschrift daarvan in de loonadministratie van de
inhoudingsplichtige te laten opnemen.
2.
Opgave van naam, adres, woonplaats, woonland en
geboortedatum van de leider of vertegenwoordiger alsmede het
aantal leden van het gezelschap, en opgave van de overige in
dit artikel
bedoelde gegevens geschiedt door middel van de door de
inspecteur verstrekte gageverklaring.
Artikel 35m
{Verplichtingen inhoudingsplichtige}
De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële
regeling te stellen regels:
a.van het buitenlandse gezelschap opgave te verlangen van
gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de
belasting van belang kan zijn;
b.een loonadministratie te voeren en daarbij de gegevens
te administreren met betrekking tot de gage en met
betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen die niet
tot de gage behoren;
c.de identiteit van een zo groot mogelijk deel, doch ten
minste het merendeel van de leden van het gezelschap
vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de
identificatieplicht, alsmede de aard,
het nummer en een afschrift daarvan in de
loonadministratie op te nemen.
Artikel 35n
{Delegatie}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor
buitenlandse gezelschappen nadere regelen
worden gesteld inzake de heffing van de belasting, alsmede
andere in het kader der wet passende nadere regelen worden
gegeven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.
Hoofdstuk VIIB Horizonbepaling
Artikel 35o
{Horizonbepaling}
1. Artikel 13bis, tweede lid, vervalt met ingang van 1 januari 2021.
2.
De artikelen 12a, derde, vierde en tiende lid, en 10a, negende, tiende en elfde lid, vervallen met ingang van 1 januari 2022.
Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 36
{Bestaande aandelenoptierechten}
Artikel 10a zoals dat luidde op 31 december 2004 blijft van
toepassing op vóór 1 januari 2005 overeengekomen
aandelenoptierechten ter zake waarvan vóór die datum
reeds een bedrag als loon is genoten, waarbij tevens artikel 10a, derde
lid, zoals dat luidt op 1 januari 2005,
geldt.
Artikel 36a
{Bestaande verlofrechten}
1.
Met betrekking tot op 31 december 2000 bestaande rechten op
vakantieverlof en compensatieverlof is
artikel 10, derde lid en
artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder
1°, niet van toepassing.
2. De aanspraken die
voor 1 januari 2006 zijn opgebouwd ingevolge een regeling voor
verlofsparen worden aangemerkt als aanspraken opgebouwd ingevolge een
levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dat artikel op
31 december 2011 luidde.
Artikel 36b
{Bestaande pensioenaanspraken}
Met betrekking tot bestaande pensioenaanspraken voor welke op of
na 1 januari 1995 een ander lichaam als verzekeraar optreedt dan
bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel
c, en artikel 18i,
onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december
2004, is de in die onderdelen gestelde voorwaarde
inzake de verzekeraar niet van toepassing en blijft artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, en achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, van toepassing. Onder bestaande
pensioenaanspraken worden verstaan de op 31 december 1994
bestaande aanspraken welke naar of krachtens de tekst van
artikel 11 zoals
dat toen luidde, zijn aan te merken als aanspraken die berusten
op een pensioenregeling.
Artikel 36c
{Overgangsrecht privégebruik auto}
1.
In afwijking van artikel 13bis, eerste lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel a, wordt voor een auto met een datum van eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016 als voordeel als bedoeld in artikel 13bis, eerste lid, eerste volzin, onderdeel a, op kalenderjaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto in aanmerking genomen.
2.
In afwijking van artikel 13bis, achttiende lid, wordt het voordeel, bedoeld in artikel 13bis, eerste lid, eerste volzin, voor een auto met een datum van eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016 voor een periode van 60 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister, op kalenderjaarbasis verlaagd overeenkomstig de bepalingen die golden op de datum van de eerste tenaamstelling in het kentekenregister.
3.
In afwijking van het tweede lid en artikel 13bis, achttiende lid, blijft artikel 13bis, tweeëntwintigste lid, aanhef en onderdelen b, c en d, en drieëntwintigste lid, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing tot en met 31 december 2018. De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot auto’s als bedoeld in artikel 13bis, vierentwintigste, vijfentwintigste en zesentwintigste lid, zoals dat luidde op 31 december 2016.
4.
Met betrekking tot auto’s waarvan het kenteken vóór 1 januari 2014 op naam is gesteld, wordt, waar in het tweede lid wordt gesproken over de eerste tenaamstelling van de auto in het kentekenregister, uitgegaan van de eerste tenaamstelling van het kenteken van de auto in het kentekenregister.
5.
Voor auto’s waarvoor het kenteken is opgegeven vóór 1 juli 2006 en die niet meer dan vijftien jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen, wordt de waarde van de auto, in afwijking van artikel 13bis, vijfde lid, onderdeel b, gesteld op de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
6.
Artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37
Vervallen
Artikel 38
Vervallen
Artikel 38a
Vervallen
Artikel 38b
Een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, is niet van toepassing op aanspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van die wijziging zijn ontstaan, voor zover die wijziging niet ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer is.
Artikel 38c
{VUT-regeling}
1. Voor een op 31 december 2004 bestaande
regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals
dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijven tot en met 31 december
2005 de artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a, 19b, 19c en 19d, zoals die
luidden op 31 december 2004, van toepassing en is artikel 32aa niet van
toepassing.
2. In afwijking in
zoverre van het eerste lid blijven de artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a, 19b, 19c
en 19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing
en is artikel 32ba niet van toepassing voor een op 31 december 2004
bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, indien ingevolge die
regeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden
gedaan aan
werknemers:
a.die voor 1 januari 2006 reeds een of meer
uitkeringen ingevolge deze regeling genoten, of
b.die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar
hebben bereikt en ten aanzien van wie de uitkeringen die ingevolge deze
regeling worden gedaan worden herrekend ingeval de uitkeringen later ingaan dan op de in de
regeling vastgestelde ingangsdatum, met dien verstande dat de verhoging
van de uitkeringen niet lager is dan 50% van de verhoging van de
uitkeringen bij een herrekening met inachtneming van algemeen aanvaarde
actuariële
grondslagen.
3. Een
aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld
in het tweede lid kan met inachtneming van algemeen aanvaarde
actuariële grondslagen worden omgezet in een aanspraak ingevolge
een ouderdomspensioenregeling.
Artikel 38d
{Prepensioenregeling}
1. Voor een op 31 december 2004 bestaande
prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel op 31
december 2004 luidde, blijft tot en met 31 december 2005 artikel 38a,
zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van
toepassing.
2. In afwijking in
zoverre van het eerste lid blijft artikel 38a, zoals dit artikel luidde
op 31 december 2004, van toepassing voor een op 31 december 2004
bestaande prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit
artikel toen luidde, indien ingevolge die prepensioenregeling na 31
december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden
gedaan:
a.ingevolge aanspraken die voor 1 januari 2006 zijn
opgebouwd, of
b.aan werknemers die
voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt
mits:
1°.de uitkeringen die ingevolge die
prepensioenregeling worden gedaan met inachtneming van algemeen
aanvaarde actuariële grondslagen worden herrekend ingeval de
uitkeringen later ingaan dan op de in de regeling vastgestelde
ingangsdatum, en
2°.de
prepensioenregeling, met inachtneming van de in of krachtens artikel
38a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, gestelde normeringen
en beperkingen, de mogelijkheid van deeltijdpensioen
biedt.
3. In afwijking in
zoverre van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de
aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting
van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een
prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel op 31
december 2004 luidde, in een aanspraak ingevolge een
pensioenregeling.
Artikel 38e
{Ouderdomspensioen}
1. Voor een op 31 december 2004 bestaande
regeling voor ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 18a zoals dit
artikel op 31 december 2004 luidde, blijft tot en met 31 december 2005
artikel 18a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004, van
toepassing.
2. In afwijking in zoverre
van het eerste lid blijft artikel 18a, zoals dit artikel luidde op 31
december 2004, van toepassing voor een werknemer die voor 1 januari
2005 de leeftijd van 55 jaar heeft
bereikt.
3. In afwijking in
zoverre van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de
aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting
in ouderdomspensioen van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak
ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18a, zoals dit
artikel op 31 december 2004 luidde, voor zover deze aanspraak is
opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de
datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar
bereikt
(vroegpensioen).
Artikel 38f
{Overbruggingspensioen}
1. Voor een op 31 december 2004 bestaande
regeling voor overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals
dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijven tot en met 31
december 2005 de artikelen 18, 18e en 18g, zoals deze luidden op 31
december 2004, van toepassing.
2. In
afwijking in zoverre van het eerste lid blijven de artikelen 18, 18e en
18g, zoals deze luidden op 31 december 2004, van toepassing voor een
werknemer die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft
bereikt.
3. In afwijking in zoverre
van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar
opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting van
een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een
overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals dit artikel op
31 december 2004 luidde, in een aanspraak ingevolge een
pensioenregeling.
4.
Voor zover een aanspraak ingevolge een regeling voor overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals dat artikel op 31 december 2004 luidde, niet ingevolge het derde lid is omgezet in een andere aanspraak, blijft artikel 18e, zoals dat artikel op 31 december 2004 luidde, van toepassing op de eerstgenoemde aanspraak.
Artikel 38g
{Deelnemingsjarenpensioen}
Voor de
toepassing van artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid,
wordt het deelnemingsjarenpensioen opgevat met inbegrip
van:
a.een overbruggingspensioen als
bedoeld in artikel 18e, zoals dit artikel op 31 december 2004
luidde;
b.uitkeringen ingevolge een
regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals
dit artikel op 31 december 2004
luidde;
c.een prepensioen als bedoeld
in artikel 38a, zoals dit artikel op 31 december 2004
luidde.
Artikel 38h
{Onzuivere pensioenregeling door wetswijziging}
1. Een op 31 december 2004 bestaande
aanspraak die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend als gevolg van de met
ingang van 1 januari 2005 in werking getreden wijzigingen van
deze wet niet langer als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling
is aan te merken, wordt in afwijking in zoverre van het bij deze wet
bepaalde tot en met 31 december 2006 toch als een aanspraak
ingevolge een pensioenregeling aangemerkt, onder gehoudenheid van de
inhoudingsplichtige tot afdracht van de in het tweede lid aangeduide
heffing.
2. Ter zake van de in het
eerste lid bedoelde aanspraak is de inhoudingsplichtige verschuldigd
een heffing naar een tarief van 52% en over een grondslag als geduid in
het derde lid.
3. De grondslag
waarover de heffing is verschuldigd, is het positieve verschil tussen
de toename van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak en
de toename van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak
ingeval op 1 januari 2006 de pensioenregeling reeds zodanig zou
zijn aangepast dat deze blijft binnen de begrenzingen zoals die gelden
met ingang van 1 januari 2005. De in de eerste volzin bedoelde
grondslag wordt aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel
wordt belast.
4. Uitkeringen en
verstrekkingen uit een aanspraak als bedoeld in het eerste lid behoren
tot het loon, onverminderd de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige
ingevolge het eerste lid de aldaar bedoelde heffing is
verschuldigd.
5. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van dit artikel waaronder regels om te komen tot een
praktische benadering van de
grondslag.
Artikel 38i
{Begrenzing bij collectieve regeling}
1. Bij de beoordeling of binnen de in artikel 18a gestelde begrenzingen
wordt gebleven, blijven bij een collectieve regeling buiten beschouwing:
a.op 31 december 2005 bestaande aanspraken, voorzover deze zijn
opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd van 65
jaar bereikt;
b.op 31 december 2005 bestaande aanspraken, voorzover deze zijn
opgebouwd door middel van een individuele aanvulling op de collectieve
regeling.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een collectieve
regeling verstaan een regeling of een gedeelte van een regeling waaraan
de werknemer verplicht deelnam, voorzover de regeling of het gedeelte
van de regeling voor de werknemer geen keuzemogelijkheid bood met
betrekking tot de hoogte van het op te bouwen pensioen.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een individuele
aanvulling verstaan een pensioen dat in aanvulling op een collectieve
regeling is opgebouwd.
Artikel 38j
Vervallen
Artikel 38k
{Afkoop aanspraken}
Artikel
19b, eerste lid, is niet van toepassing op een bij artikel 66 van de
Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet toegestane afkoop van
aanspraken.
Artikel 38l
Vervallen
Artikel 38m
Vervallen
Artikel 38n
1.
Op aanspraken ingevolge een pensioenregeling waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, blijven de artikelen 18h, 19a, 19b, 19c, 19d en 38j, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die artikelen en bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid zonder toepassing van artikel 19b, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande verplichting op het moment van prijsgeven mits die aanspraak op datzelfde tijdstip geheel:
a.wordt afgekocht; of
b.geruisloos wordt omgezet in een niet tot het loon behorende aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting.
3.
Onder de fiscale balanswaarde, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan: de voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in aanmerking te nemen waarde.
4.
Ingeval de werknemer of gewezen werknemer een partner als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet heeft, is het tweede lid uitsluitend van toepassing met schriftelijke instemming van die partner. Onder partner wordt voor de toepassing van de vorige volzin mede verstaan de gewezen partner die recht heeft gehouden op een deel van de aanspraak, bedoeld in het tweede lid.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel, waaronder voorwaarden over het bewaren en verstrekken van de voor die toepassing benodigde informatie.
Artikel 38o
1.
Bij een afkoop van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, onderdeel a, wordt in afwijking in zoverre van artikel 19b, eerste lid, als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking genomen: de afkoopwaarde van deze aanspraak verminderd met 34,5% van de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting bij het lichaam, bedoeld in artikel 38n, eerste lid, op het moment van afkoop, doch ten hoogste met 34,5% van de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting op de eindbalans van het in 2015 geëindigde boekjaar van dat lichaam.
2.
De afkoopwaarde, bedoeld in het eerste lid, is de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting op het moment van prijsgeven, bedoeld in artikel 38n, tweede lid.
3.
Op een afkoop als bedoeld in het eerste lid is artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing.
Artikel 38p
1.
Een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, wordt jaarlijks verhoogd met een bij ministeriële regeling bepaalde marktrente, en kan geruisloos worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet dan wel overeenkomstig de in het tweede en derde lid opgenomen voorwaarden in termijnen worden uitgekeerd.
2.
Voor zover een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid niet is aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, wordt de waarde van deze aanspraak in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar uitgekeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking, waarbij het in een jaar uit te keren bedrag gelijk is aan de stand van de oudedagsverplichting aan het begin van dat jaar gedeeld door het aantal op dat tijdstip nog resterende uitkeringsjaren. Voorts geldt daarbij:
a.bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer:
1°.dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn niet eerder wordt uitgekeerd dan nadat hij de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, maar uiterlijk twee maanden na de datum waarop hij de laatstgenoemde leeftijd bereikt;
2°.dat, ingeval de eerste termijn eerder aan hem wordt uitgekeerd dan nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, de periode van twintig jaar, bedoeld in de eerste volzin, wordt vermeerderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de laatstgenoemde leeftijd;
3°.dat, ingeval de omzetting, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, meer dan twee maanden later plaatsvindt dan nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, de eerste termijn aan hem wordt uitgekeerd direct na het moment van omzetting en de periode van twintig jaar, bedoeld in de eerste volzin, wordt verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de laatstgenoemde leeftijd;
b.bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer terwijl ingevolge onderdeel a nog geen termijnen zijn ingegaan:
1°.dat de termijnen binnen twaalf maanden na het overlijden ingaan;
2°.dat de termijnen worden uitgekeerd aan zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn.
3.
Indien ingevolge het tweede lid, onderdelen a of b, termijnen zijn ingegaan en de genieter van de termijnen overlijdt, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn.
4.
De artikelen 19a en 19b, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, de artikelen 3.83 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, de artikelen 2.8, tweede lid, 2.9 en 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 25, vijfde lid, en 26, derde lid, van de Invorderingswet 1990 en artikel 32, derde lid, van de Successiewet 1956 zijn van overeenkomstige toepassing op aanspraken ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid.
5.
Artikel 38o is van overeenkomstige toepassing bij een gehele afkoop van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 38q
Artikel 38n, tweede lid, en artikel 19b zijn niet van toepassing op het gedeelte van het pensioen dat is opgebouwd in 2016 of 2017 voor zover de opbouw in 2016 en 2017 gezamenlijk meer dan 150% hoger was dan de opbouw in 2015. Ingeval op enig tijdstip zich met het deel van de aanspraak waarop ingevolge de eerste volzin artikel 38n, tweede lid, en artikel 19b niet van toepassing zijn een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, onderdelen a, b, c of d, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de waarde van dat deel als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer in aanmerking genomen, met overeenkomstige toepassing van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 39
{Ongebruikelijk tijdstip}
Artikel
13a, tweede lid, is niet van toepassing
op:
a.loon waarop de belasting met toepassing van die
bepaling voor 1 januari 1994 zou zijn ingehouden;
b.loon waarvan is overeengekomen dat een niet meer
dan bijkomstig gedeelte op een ongebruikelijk tijdstip zal worden
genoten en waarop de belasting met toepassing van die bepaling voor 1
januari 2006 zou zijn
ingehouden.
Artikel 39a
Vervallen
Artikel 39b
Vervallen
Artikel 39c
Vervallen
Artikel 39d
{Levensloopregeling}
1.
Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde lid, 19g, met uitzondering van het tweede lid, 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 22d, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, van toepassing, met dien verstande dat:
a.bij de toepassing van artikel 22ca, tweede lid, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven;
b.de op artikel 19g, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, gebaseerde bepalingen van toepassing blijven met inachtneming van de omstandigheid dat artikel 19g, tweede lid, zoals dat op 31 december 2011 luidde, niet meer van toepassing is.
2. Bij toepassing van dit artikel wordt artikel 19g, achtste lid, zoals dat luidde op 31 december 2011, vanaf 1 januari 2013 als volgt gelezen:
8.De ingevolge de levensloopregeling opgebouwde voorziening wordt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, maar uiterlijk op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer.
3.
Het eerste lid is voor de werknemer niet van toepassing ingeval:
a.het tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, is toegepast; of
b.het vierde lid, zoals dat op 31 december 2015 luidde, is toegepast.
Artikel 39e
{Overgangsregeling extraterritoriale kosten}
Voor de werknemer die uiterlijk op
31 december 2011 een vergoeding genoot waarop artikel 31a, tweede
lid, onderdeel e, zoals dat op 31 december 2011 luidde, of artikel
15a, eerste lid, onderdeel j, zoals dat op 31 december 2010
luidde, van toepassing was, blijft bij de toepassing van die artikelen
de op 31 december 2011 geldende termijn van ten hoogste tien jaar
van
toepassing.
Artikel 39f
{Overgangsrecht bestaande aanspraak bepaalde periodieke uitkeringen}
1.
Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, blijven de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid mag de waarde van de aanspraak, het tegoed van de stamrechtspaarrekening of de waarde van het stamrechtbeleggingsrecht geheel of gedeeltelijk op een eerder tijdstip worden uitgekeerd dan in de artikelen 11 en 11a, zoals die op 31 december 2013 luidden, en de daarop gebaseerde bepalingen, is bepaald.
Artikel 39g
Artikel 10, vijfde lid, zoals dat luidde op 31 december 2014, blijft van toepassing op uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 32bc, zoals dat luidde op 31 december 2014.
Artikel 39h
Vervallen
Artikel 40
{Inwerkingtreding}
1.
De bepalingen van deze wet treden in werking op een door Ons
te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene bepalingen
verschillend kan zijn. Ingeval dit tijdstip niet voor alle
bepalingen hetzelfde is, worden door Ons voor zoveel nodig,
op de grondslag van de ingevolge artikel 39
zoals dat luidt bij de inwerkingtreding van deze wet
vervallen of ingetrokken bepalingen, regelen gegeven.
{Citeertitel}
2.
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de loonbelasting
1964.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, iwe zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
16 december 1964
JULIANA.
De Minister van Financiën,
H. J. WITTEVEEN.
De Staatssecretaris van Financiën,
VAN DEN BERGE.
de achttiende december 1964.
De Minister van Justitie a.i.,
E. H. TOXOPEUS.