Wet op belastingen van rechtsverkeer
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is de wetgeving betreffende de registratie- en de
zegelbelasting te vervangen door een meer overzichtelijke en
aanzienlijk vereenvoudigde nieuwe wettelijke regeling, welke
is aangepast aan de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en aan de richtlijn van
de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1969
betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen
van kapitaal (Publikatieblad van
3 oktober 1969);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Inleidende bepaling
Artikel 1
{Belastingen van rechtsverkeer}
Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:
a.een overdrachtsbelasting;
b.een assurantiebelasting.
Hoofdstuk II Overdrachtsbelasting
Afdeling 1 Belastbaar feit
Artikel 2
{Overdrachtsbelasting}
1.
Onder de naam 'overdrachtsbelasting' wordt een
belasting geheven ter zake van de verkrijging van in
Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan
deze zijn onderworpen.
{Verkrijging economische eigendom}
2.
Voor de toepassing van deze wet wordt onder verkrijging
mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom.
Onder economische eigendom wordt verstaan een samenstel van
rechten en verplichtingen met betrekking tot de in het
eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze
zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten
vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico
van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de
eigenaar of beperkt gerechtigde. Onder de verkrijging van de
economische eigendom van onroerende zaken of van rechten waaraan deze
zijn onderworpen wordt mede verstaan de verkrijging van een samenstel
van rechten en verplichtingen dat een belang als hiervoor bedoeld
vertegenwoordigt bij een bestanddeel van een onroerende zaak dat
zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen, dan wel bij een recht
waaraan een onroerende zaak kan worden onderworpen. De verkrijging van
uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als
verkrijging van economische eigendom.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing bij verkrijging van rechten van deelneming in:
a.een beleggingsfonds;
b.een fonds voor collectieve belegging in effecten;
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
4.
Het derde lid is niet van toepassing indien:
a.de verkrijger, al dan niet tezamen met een verbonden lichaam als bedoeld in artikel 4, zesde of zevende lid, of een verbonden natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 4, achtste lid;
b.de verkrijger een natuurlijk persoon is tezamen met zijn echtgenoot, zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie;
als gevolg van de verkrijging met inbegrip van de reeds aan hem toebehorende rechten van deelneming en ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst nog te verkrijgen rechten, voor ten minste een derde gedeelte belang in het beleggingsfonds of het fonds voor collectieve belegging in effecten heeft.
{Gelijkstellingen}
5.
Voor toepassing van het derde lid worden verkrijgingen binnen een tijdsverloop van twee jaren door:
a.een natuurlijk persoon, zijn echtgenoot, zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en door een lichaam waarin hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft;
b.een rechtspersoon en door een tot hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel h, behorend lichaam;
beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst.
6.
Onder verkrijging van rechten als bedoeld in het derde lid wordt mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom door bestaande deelnemers in een beleggingsfonds of fonds voor collectieve beleggingen in effecten als gevolg van de intrekking van bewijzen van deelgerechtigdheid na gehele of gedeeltelijke uittreding door een andere deelnemer.
7.
Voor de toepassing van dit artikel worden onder lichamen verstaan verenigingen, andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen en doelvermogens.
Artikel 3
{Uitgezonderde verkrijgingen}
1.
Als verkrijging wordt niet aangemerkt die krachtens:
a.boedelmenging, erfrecht of verjaring;
b.verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap, waarin de
verkrijger was gerechtigd als rechtverkrijgende onder algemene titel;
c.natrekking van een zaak op het tijdstip waarop die zaak wordt
aangebracht op, aan of in een onroerende zaak, tenzij van die zaak
omzetbelasting wordt geheven ter zake van de levering en de vergoeding, bedoeld
in
artikel 8, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting
1968, tezamen met de verschuldigde omzetbelasting, lager is
dan de waarde, bedoeld in
artikel 9, en de verkrijger die
omzetbelasting op grond van
artikel 15 van die wet niet of niet
nagenoeg geheel in aftrek kan brengen.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde ten minste gesteld
op de kostprijs van de zaak, met inbegrip van de omzetbelasting, zoals die zou
ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van
de natrekking.
2.
Als verkrijging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, wordt
niet aangemerkt hetgeen wordt verkregen krachtens de uitoefening van een
wilsrecht als bedoeld in de
artikelen 19,
20,
21 en
22 van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 4
{Fictieve onroerende zaken}
1.
Als zaken als bedoeld in artikel 2
worden mede aangemerkt (fictieve onroerende zaken):
a.aandelen in een rechtspersoon, waarvan de
bezittingen op het tijdstip van de verkrijging of op enig tijdstip in
het daaraan voorafgaande jaar grotendeels bestaan of hebben bestaan uit
onroerende zaken en tegelijkertijd ten minste 30% van de bezittingen
bestaat of heeft bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken,
mits de onroerende zaken, als geheel genomen, op dat tijdstip geheel of
hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden
of exploiteren van die onroerende
zaken;
b.rechten van lidmaatschap van verenigingen of
coöperaties, indien in die rechten is begrepen het
recht op uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruik
van een in Nederland gelegen gebouw of van een
gedeelte daarvan dat blijkens zijn inrichting is
bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden onder
onroerende zaken mede verstaan fictieve onroerende zaken,
rechten waaraan onroerende zaken of
fictieve onroerende zaken zijn onderworpen, alsmede de
economische eigendom van deze zaken of rechten.
{Aanmerkelijk belang}
3.
Bij toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt ter
zake van de verkrijging van aandelen alleen belasting
geheven wanneer de verkrijger met inbegrip van de reeds aan
hem toebehorende aandelen en ingevolge dezelfde of een
samenhangende overeenkomst nog te verkrijgen aandelen:
a.als
natuurlijk persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn
bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de
zijlinie of een verbonden lichaam, voor ten minste een derde gedeelte,
en, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, voor meer dan zeven
percent belang in de rechtspersoon heeft;
b.als
rechtspersoon, al dan niet tezamen met een verbonden lichaam of een
verbonden natuurlijk persoon, voor ten minste een derde gedeelte belang
in de rechtspersoon
heeft.
{Belang in ander lichaam}
4.
Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel
a:
a.heeft,
wanneer een rechtspersoon, al dan niet tezamen met een tot hetzelfde concern
als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel h,
behorend lichaam, of met een natuurlijk persoon die, al dan niet
tezamen met zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de rechte
linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in de rechtspersoon, voor
ten minste een derde gedeelte een belang bezit of heeft bezeten in een
ander lichaam, bij het bepalen van zijn bezittingen naar evenredigheid
toerekening plaats van de bezittingen en schulden van het andere
lichaam;
b.worden, na
toepassing van de toerekening uit onderdeel a, vorderingen van de rechtspersoon op de verkrijger of op met de rechtspersoon of de verkrijger
verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen als bedoeld in het
derde, zesde, zevende of achtste lid van dit artikel, niet tot de
bezittingen gerekend, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat deze
vorderingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard en omvang
van de rechtspersoon en de verkrijger, of daarmee verbonden lichamen of
natuurlijke personen, passende normale
bedrijfsuitoefening;
c.worden,
na toepassing van de toerekening uit onderdeel a, bezittingen van de rechtspersoon, andere dan onroerende zaken en de vorderingen bedoeld in
onderdeel b, bij aanwezigheid van schulden van de rechtspersoon aan de
verkrijger of aan met de rechtspersoon of de verkrijger verbonden lichamen
of verbonden natuurlijke personen als bedoeld in het derde, zesde,
zevende of achtste lid van dit artikel, geacht te zijn gefinancierd
door die schulden en worden die bezittingen in zoverre niet in
aanmerking genomen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat deze
bezittingen voortvloeien of voortvloeiden uit een bij de aard en omvang
van de rechtspersoon en de verkrijger, of daarmee verbonden lichamen of
natuurlijke personen, passende normale
bedrijfsuitoefening.
{Definities}
5.
Voor de toepassing van het derde en vierde lid:
a.wordt onder degene die een belang heeft mede verstaan
degene die, anders dan als pandhouder, rechthebbende is op rechten
waaraan het in dat lid bedoelde belang is onderworpen, alsmede degene
die rechthebbende is op de economische eigendom van dat belang. Deze
rechten en economische eigendom worden geacht een belang in de rechtspersoon
te vertegenwoordigen dat overeenstemt met het belang dat kan worden
toegekend aan de aandelen waarop ze betrekking
hebben;
b.worden
de volgende verkrijgingen beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge
dezelfde of een samenhangende
overeenkomst:
1°.verkrijgingen
binnen een tijdsverloop van twee jaren door dezelfde verkrijger als
bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn echtgenoot, zijn bloed- en
aanverwanten in de rechte linie en door een lichaam waarin hij, al dan
niet tezamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang
heeft;
2°.verkrijgingen
binnen een tijdsverloop van twee jaren door dezelfde verkrijger als
bedoeld in het derde lid, onderdeel b, en door een tot hetzelfde
concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel h,
behorend
lichaam;
c.wordt ter vaststelling van het belang van de verkrijger,
bij:
–samenloop van middellijk belang via een
verbonden lichaam met het belang van het verbonden lichaam, uitsluitend
het belang van het verbonden lichaam in aanmerking
genomen;
–samenloop van
middellijk belang van een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk
persoon via de verkrijger met het belang van de verkrijger, uitsluitend
het belang van de verkrijger in aanmerking genomen; en
–samenloop van belang bij wege van
economische eigendom met belang bij wege van juridische eigendom, dan
wel van blote eigendom met vruchtgebruik, het belang slechts eenmaal in
aanmerking genomen.
{Verbonden lichaam}
6.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, wordt als
een met de verkrijger verbonden lichaam aangemerkt een
lichaam waarin de verkrijger, zijn echtgenoot of zijn bloed-
en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van
de zijlinie, al dan niet tezamen, voor ten minste een derde
gedeelte belang heeft.
{Verbonden natuurlijk persoon}
7.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt als
een met de verkrijger verbonden lichaam aangemerkt:
a.een lichaam waarin de verkrijger voor ten minste een
derde gedeelte belang heeft;
b.een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte
belang heeft in de verkrijger;
c.een lichaam waarin een derde, zijn echtgenoot of
zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in
de tweede graad van de zijlinie, al dan niet tezamen, voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft, terwijl deze derde al dan niet tezamen met
zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie
tevens voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft in de verkrijger.
8.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt als
een met de verkrijger verbonden natuurlijk persoon
aangemerkt een natuurlijk persoon die, al dan niet tezamen
met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de
rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie, voor ten
minste een derde gedeelte belang heeft in de verkrijger of
in een met de verkrijger verbonden lichaam, alsmede de
echtgenoot van deze persoon en de bloed- en aanverwanten in
de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie van
deze persoon.
{Verplichting tot verstrekken gegevens}
9.
De rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, zijn gehouden met
inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels
bij aangifte de gegevens te verstrekken waarvan de
kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de
belasting. Met betrekking tot deze verplichtingen blijft
artikel 53, derde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen
buiten toepassing.
10.
Voor de toepassing van dit artikel is artikel 2, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
11.
Onder
aandelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het derde lid
worden mede verstaan rechten uit bestaande
aandelen.
Artikel 5
{Uitgezonderde rechten}
Als rechten waaraan zaken zijn onderworpen worden niet
aangemerkt de rechten van grondrente, pand en hypotheek.
Artikel 6
{Afstand en wijziging beperkte rechten}
1.
Opzegging van een beperkt recht wordt beschouwd als
verkrijging van dat recht door degene ten behoeve van wie de
opzegging plaats heeft.
2.
Wijziging van een beperkt recht wordt beschouwd als afstand
van dat recht tegen verkrijging van een nieuw beperkt recht.
3.
Indien bij het einde van een beperkt recht tot gebruik van
een onroerende zaak door de gebruiker daarop aangebrachte
zaken ten goede komen aan een andere gerechtigde tot die
onroerende zaak, worden die zaken geacht door die
gerechtigde te zijn verkregen.
Artikel 7
{Toedeling bij verdeling}
Hetgeen bij een verdeling wordt toegedeeld, wordt geacht voor
het geheel te zijn verkregen.
Artikel 8
{Tijdstip van verkrijging inschrijving akte}
1.
Indien voor de verkrijging van een goed als bedoeld in
artikel 2 een
akte in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek
3 van het Burgerlijk Wetboek, moet
worden ingeschreven, vindt de verkrijging plaats op het
tijdstip waarop de akte wordt opgemaakt.
{Opschortende voorwaarde}
2.
Een verkrijging krachtens een rechtshandeling die onder
opschortende voorwaarde is verricht, komt tot stand op het
tijdstip waarop de voorwaarde wordt vervuld.
{Nietigheid}
3.
Nietigheid van een verkrijging wordt buiten beschouwing
gelaten.
Afdeling 2 Maatstaf van heffing
Artikel 9
{Heffing over waarde}
1.
De belasting wordt berekend over de waarde van de onroerende
zaak of het recht waaraan deze is onderworpen, waarop de
verkrijging betrekking heeft. De waarde is ten minste gelijk
aan die van de tegenprestatie.
{Beperkte rechten}
2.
Indien van een beperkt recht afstand wordt gedaan tegen
verkrijging van een nieuw beperkt recht, wordt de belasting
berekend over het verschil in waarde tussen de beperkte
rechten. Wordt uitsluitend de schuldplichtigheid gewijzigd,
dan wordt bedoeld verschil op nihil gesteld.
{Invloed grondrente}
3.
Bij verkrijging van een met grondrente bezwaarde zaak,
wordt de belasting berekend over de waarde van die zaak
zonder aftrek van de grondrente.
{Economische en juridische verkrijging}
4.
Ingeval een verkrijging als bedoeld in artikel 2, tweede
lid, wordt gevolgd door een verkrijging als
bedoeld in artikel 2, eerste
lid, of andersom, door dezelfde persoon of
door zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht
of erfrecht, wordt de waarde verminderd met het bedrag
waarover ter zake van de eerste verkrijging was verschuldigd
hetzij overdrachtsbelasting welke
niet in mindering heeft gestrekt van schenk- of
erfbelasting, hetzij omzetbelasting welke
op grond van artikel 15 van de Wet op de
omzetbelasting 1968 in het geheel niet
in aftrek kon worden gebracht.
{Verkoopregulerend beding}
5.
Indien voor een goed als bedoeld in artikel 2 een
verkoopregulerend beding geldt dat rechtstreeks of
middellijk jegens de verkrijger is gemaakt door een
publiekrechtelijk lichaam of een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Woningwet, is de waarde gelijk aan die van
de tegenprestatie en worden voor de bepaling van de
tegenprestatie de uit het beding voortvloeiende lasten
buiten aanmerking gelaten.
{Vrijstelling art. 15 niet van toepassing}
6.
Indien op grond van artikel 15, vierde
lid, de vrijstelling niet van toepassing
is, wordt de waarde ten minste gesteld op de kostprijs van
de onroerende zaak of van de zaak waarop het recht of de
dienst betrekking heeft, met inbegrip van de omzetbelasting,
zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door een
onafhankelijke derde op het tijdstip van de verkrijging.
Artikel 10
{Verkrijging van aandelen en rechten}
De waarde van aandelen en rechten, als bedoeld in
artikel 4, eerste
lid, is gelijk aan de waarde van de goederen
als bedoeld in artikel 2, welke
door die aandelen of rechten middellijk of onmiddellijk worden
vertegenwoordigd, met dien verstande dat de
waarde van de goederen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel y,
buiten beschouwing blijft.
Artikel 11
{Verkrijging van een recht van erfpacht, opstal of beklemming}
1.
Bij verkrijging van een erfdienstbaarheid of van een recht
van erfpacht, opstal of beklemming wordt de waarde
vermeerderd met die van de canon, de retributie of de huur,
met dien verstande dat de som van beide waarden niet hoger
wordt gesteld dan de waarde van de zaak waarop het recht
betrekking heeft.
{Vermindering waarde}
2.
Bij verkrijging van eigendom, bezwaard met een
erfdienstbaarheid of met een recht van erfpacht, opstal of
beklemming, wordt de waarde verminderd met die van de canon,
de retributie of de huur.
{Nadere regels}
3.
De waarde van de canon, de retributie of de huur wordt
bepaald volgens bij algemene maatregel van bestuur te
stellen regels.
{Géén vermindering waarde}
4.
Het tweede lid is niet van toepassing indien:
a.eigendom wordt verkregen door een levering onder voorbehoud van een erfdienstbaarheid, een recht van erfpacht of een recht van opstal ten behoeve van diegene die de eigendom vervreemdt; of
b.eigendom wordt verkregen, welke is bezwaard met een erfdienstbaarheid, een recht van erfpacht of een recht van opstal, indien het desbetreffende beperkte recht was gevestigd tegelijk met of binnen drie jaar voorafgaand aan de verkrijging en ter zake van de vestiging van het beperkte recht of een daarmee samenhangende verkrijging van bloot eigendom de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van toepassing was.
{Opeenvolgende verkrijgingen}
5.
Wanneer een verkrijging als bedoeld in het vierde lid wordt gevolgd door een verkrijging als bedoeld in het eerste lid, door dezelfde verkrijger of een rechtsopvolger onder algemene titel en met betrekking tot dezelfde onroerende zaak, wordt de maatstaf van heffing bij de opvolgende verkrijging verminderd met het bedrag waarover bij de vorige verkrijging:
a.overdrachtsbelasting was verschuldigd welke niet in mindering heeft gestrekt van schenk- of erfbelasting; of
b.omzetbelasting was verschuldigd welke op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in het geheel niet in aftrek kon worden gebracht.
Artikel 12
{Verkrijging krachtens verdeling}
1.
Bij verkrijging krachtens verdeling wordt de waarde
verminderd met die van het aandeel van de verkrijger of van
zijn rechtsvoorganger onder algemene titel in de verdeelde
goederen als zijn bedoeld in artikel 2.
{Vermindering naar evenredigheid}
2.
De vermindering met de waarde van het aandeel van een
rechtsvoorganger vindt, ingeval aan verschillende
rechtverkrijgenden onder algemene titel goederen als zijn
bedoeld in artikel 2
worden toegedeeld, voor iedere toedeling plaats naar
evenredigheid van de waarde van het toegedeelde.
{Inbreng in vennootschap}
3.
Het eerste en het tweede lid blijven buiten toepassing,
voor zover de gerechtigdheid tot de verdeelde goederen is
ontstaan door inbreng in een vennootschap met toepassing van
de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid,
onderdeel e.
Artikel 13
{Opeenvolgende verkrijgingen}
1.
In geval van verkrijging binnen zes maanden na een vorige
verkrijging van dezelfde goederen door een ander wordt de
waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake van de
vorige verkrijging was verschuldigd hetzij
overdrachtsbelasting welke niet in
mindering heeft gestrekt van schenk- of erfbelasting, hetzij omzetbelasting welke in
het geheel niet op grond van artikel 15 van de Wet op de
omzetbelasting 1968 in aftrek kon
worden gebracht.
{Aandelen of rechten}
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden aandelen of
rechten, als bedoeld in artikel 4, eerste
lid, en de daardoor middellijk of
onmiddellijk vertegenwoordigde goederen als dezelfde
goederen beschouwd.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan, indien de ontwikkelingen van de vastgoedmarkt daartoe aanleiding geven, in afwijking van het eerste lid tijdelijk een afwijkende termijn worden vastgesteld waarbij voor woningen en niet-woningen een verschillende termijn gehanteerd kan worden en voor zover nodig kan worden voorzien in overgangsrecht.
Afdeling 3 Tarief en vrijstellingen
Artikel 14
{Tarief}
1.
De belasting bedraagt 6 percent.
2.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede voor de verkrijging van aandelen en rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen. Onder woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren.
Artikel 15
{Vrijstellingen}
1.
Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van
de belasting vrijgesteld de verkrijging:
a.krachtens een levering als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de
Wet op de omzetbelasting 1968 of een dienst als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van
die wet ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd,
tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de
omzetbelasting op grond van
artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting
1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen;
b.door een of
meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van
een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan
diens onderneming die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel
(al dan niet in fasen) door de verkrijger of verkrijgers wordt
voortgezet. Voor de toepassing van de vorige volzin
wordt:
1°.met een kind gelijkgesteld een
pleegkind;
2°.met een broer of
zuster gelijkgesteld een halfbroer, halfzuster, pleegbroer of
pleegzuster;
c.door de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, de politie, een
openbaar lichaam in de zin van
artikel 134 van de Grondwet, een
rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de
Wet gemeenschappelijke regelingen of
een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, gevormd krachtens een door de
Staat met een of meer andere publiekrechtelijke lichamen aangegane
gemeenschappelijke regeling;
d.vervallen;
e.krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de
volgende gevallen:
1°.bij inbreng in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld
kapitaal heeft, mits:
Onder kapitaalrekening wordt verstaan de rekening op de balans
van de vennootschap waarop de deelgerechtigdheid van de vennoot in het vermogen
van de vennootschap wordt opgenomen;
–ter zake van de inbreng de inbrenger wordt bijgeschreven op
de kapitaalrekening van de vennootschap voor een bedrag dat ten minste 90 percent is van de waarde van het vermogen van de ingebrachte onderneming; en
–de ingebrachte onderneming niet heeft behoord tot het
vermogen van een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdeel a,
tenzij deze rechtspersoon verschillende ondernemingen bezit of heeft bezeten en de
bezittingen van de ingebrachte onderneming niet zouden leiden tot het aanmerken
van de rechtspersoon als een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdeel a,
wanneer de ingebrachte onderneming de enige onderneming van de rechtspersoon zou
zijn.
2°.bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze
vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven
onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven onderneming, mits de
oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg
geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de
omgezette onderneming;
f.krachtens verdeling of vereffening in de volgende gevallen:
1°.verdeling der goederen van een maatschap of vennootschap die
geen rechtspersoon is, door de inbrenger of iemand die als rechtverkrijgende
onder algemene titel van de inbrenger een aandeel had in het hem
toegedeelde goed, mits het toegedeelde goed in de vennootschap was ingebracht
met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel e;
2°.vereffening van het vermogen van een rechtspersoon met
toepassing van
artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969;
g.krachtens verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners, voor
zover de gemeenschap waarin de ene is gerechtigd voor ten minste 40 percent en
de andere voor ten hoogste 60 percent, is ontstaan door een gezamenlijke
verkrijging en de toedeling geschiedt aan een van de verkrijgers of iemand die
als rechtverkrijgende onder algemene titel van een verkrijger in het
toegedeelde goed was gerechtigd;
h.bij fusie, splitsing, interne reorganisatie en taakoverdracht tussen verenigingen als bedoeld in artikel 6.33, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of algemeen nut beogende instellingen;
i.van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor
rekening van de verkrijger of zijn rechtsvoorganger onder algemene titel;
j.van bodembestanddelen, zoals zand, grind, veen en terpaarde, welke
ingevolge beding geacht worden niet te zijn verkregen;
k.bedoeld in de artikelen 49, 56, 85, tweede lid, 89, tweede lid,
en 103, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 52,
58 en 101, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 42c,
50 en 76n, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 2.13 en
16.16 van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de artikelen 9.1.3 en 9.2.2 van
de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede verkrijgingen waarvoor de vervreemder
de in artikel 106, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel
104, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 76q, tweede
lid, en 98, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vereiste toestemming
heeft verkregen, een en ander voorzover het verkregene voor onderwijs is bestemd;
l.krachtens de Ruilverkavelingswet 1954, de
Reconstructiewet Midden-Delfland, de
Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse
Veenkoloniën, de Landinrichtingswet, de
Wet inrichting landelijk
gebied en de
Reconstructiewet concentratiegebieden;
m.door het bureau beheer landbouwgronden;
n. van woningen door een in Nederland
gevestigde landelijke werkende toegelaten instelling als bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van de Woningwet, die geen winstoogmerk heeft
en die hoofdzakelijk tot doel heeft de aankoop van woningen van andere
toegelaten instellingen die betrokken zijn bij stedelijke
herstructurering en de verkoop van deze woningen aan natuurlijke
personen.
De bepaling is van toepassing voorzover de andere
toegelaten instellingen de bij de verkoop van woningen aan de landelijk
werkende toegelaten instelling verkregen middelen binnen zeven
kalenderjaren na het einde van het kalenderjaar waarin de woningen zijn
verkocht, investeren ter bevordering van de stedelijke
herstructurering. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming
met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst kunnen
voorwaarden worden gesteld inzake toepassing van de bepaling. Voorzover
de bedoelde investering niet uiterlijk binnen de genoemde termijn heeft
plaatsgevonden, is de belasting alsnog verschuldigd op het tijdstip van
het verstrijken van die termijn;
o.door in Nederland gevestigde lichamen die de bevordering van
stedelijke herstructurering ten doel hebben, dan
wel, indien die lichamen geen rechtspersoonlijkheid hebben, door de
vennoten van die lichamen. Deze bepaling is van toepassing in
bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst aan te wijzen gevallen onder daarbij te stellen
voorwaarden;
oa.na voltooiing van een
stedelijke herstructurering als bedoeld in onderdeel o, van onroerende
zaken van een lichaam als bedoeld in onderdeel o, door degenen die de
onroerende zaken met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in
onderdeel o, hebben ingebracht in dat lichaam of met toepassing van
onderdeel o zoals dat luidde tot en met 31 december 2002 hebben
ingebracht in een samenwerkingsverband dat na die datum is aangemerkt
als een zodanig lichaam, dan wel, indien de verkrijgers behoren tot de
kring van oprichters van het lichaam, van die onroerende zaken tot het
beloop van hun gerechtigdheid in het
lichaam;
p.vervallen;
q.van ten behoeve van de landbouw
bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder begrepen de
rechten van erfpacht of beklemming daarop. Onder cultuurgrond wordt
mede begrepen de ondergrond van glasopstanden. De belasting die door
toepassing van deze bepaling niet is geheven, is alsnog verschuldigd
indien de exploitatie als zodanig niet gedurende ten minste tien jaren
wordt voortgezet. De vorige volzin is
niet van toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de
cultuurgrond door overheidsbeleid aan de landbouw wordt onttrokken ten
behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van natuur en
landschap;
r.krachtens herstel als is bedoeld in
artikel 19;
s.van natuurgrond, daaronder
begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop, waarvan de
inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel duurzaam zijn
afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap. De
belasting die door toepassing van deze bepaling niet is geheven, is
alsnog verschuldigd indien binnen tien jaren na de verkrijging niet
langer sprake is van natuurgrond. De vorige volzin is niet van
toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de natuurgrond
wordt omgezet in cultuurgrond als bedoeld in onderdeel q en als zodanig
gedurende de rest van deze termijn bedrijfsmatig geëxploiteerd
blijft;
t.vervallen;
u.door Staatsbosbeheer van objecten, als bedoeld in
artikel 1, onderdeel e, van de Wet verzelfstandiging
Staatsbosbeheer, niet zijnde bedrijfsondersteunende onroerende
zaken;
v.vervallen;
w.vervallen;
x.krachtens uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in de
artikelen 19 ,
20,
21 en
22 van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek, voorzover de totale waarde van de verkrijging uit de
nalatenschap niet meer bedraagt dan het bedrag van de geldvordering, bedoeld in
artikel 13, derde lid, van Boek 4 van
het Burgerlijk Wetboek, vermeerderd met de rentevergoeding
waarmee ingevolge artikel 1, derde lid, van de
Successiewet
1956 voor de heffing van
erfbelasting rekening is
gehouden. Voor de toepassing van de vorige volzin blijft bij het bepalen van de
waarde van een verkrijging een door de ouder of stiefouder op grond van
artikel 19, onderscheidenlijk
artikel 21, van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek voorbehouden vruchtgebruik buiten beschouwing;
y.van een net
gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of
leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige
stoffen, van energie, of van
informatie.
{Bodembestanddelen}
2.
Ingeval bodembestanddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j,
of de waarde daarvan alsnog aan de verkrijger ten goede komen, wordt zulks
beschouwd als een verkrijging in de zin van
artikel 2.
3.
Verwijdering van zaken die ingevolge een beding of krachtens de wet
nog na de verkrijging mogen worden weggenomen wordt, indien die verwijdering
plaatsvindt binnen drie maanden na de verkrijging, ten aanzien van die zaken
beschouwd als de vervulling van een aan de verkrijging verbonden ontbindende
voorwaarde, mits zij of hun waarde niet aan de verkrijger zijn ten goede
gekomen.
{Vervallen van vrijstelling}
4.
De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen zijn niet van toepassing
in gevallen waarin de verkrijging plaatsvindt krachtens een levering of dienst
in de zin van de
Wet op de omzetbelasting 1968 ter zake
waarvan omzetbelasting is verschuldigd, indien de vergoeding, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van die wet, tezamen met de verschuldigde omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in
artikel 9, en de verkrijger de
omzetbelasting op grond van
artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting
1968 niet of niet nagenoeg geheel in aftrek kan brengen.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde ten minste gesteld
op de kostprijs van de onroerende zaak of van de zaak waarop het recht of de
dienst betrekking heeft, met inbegrip van de omzetbelasting, zoals die zou
ontstaan bij de voortbrenging door een onafhankelijke derde op het tijdstip van
de verkrijging.
{Waarde ingebrachte onderneming}
5.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, onder 1°, wordt
onder waarde van het vermogen van de ingebrachte onderneming mede verstaan de
boekwaarde van dat vermogen, zoals die geldt voor de heffing van
inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, in gevallen waarin de ondernemer
inbrengt met voorbehoud van stille reserves.
6.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is de vrijstelling eveneens van toepassing indien:
a.het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen;
b.de verkrijging plaatsvindt binnen zes maanden na het tijdstip van de eerste ingebruikneming of de eerdere ingangsdatum van een verhuur van dat goed; en
c.de verkrijging wordt opgenomen in een notariële akte die wordt verleden binnen de termijn waarbinnen de verkrijging dient plaats te vinden.
{Vastgoedmarkt}
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van het zesde lid tijdelijk een afwijkende termijn worden vastgesteld indien de ontwikkelingen van de vastgoedmarkt daartoe aanleiding geven. Voor zover nodig kan daarbij worden voorzien in overgangsrecht.
Afdeling 4 Wijze van heffing
Artikel 16
{Belastingschuldige}
De belasting wordt geheven van de verkrijger.
Artikel 17
{Heffing door voldoening}
De belasting moet op aangifte worden voldaan.
Artikel 18
{Notariële akte}
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld welke
ertoe strekken, dat de belasting ter zake van een verkrijging
waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt voldaan ter
gelegenheid van de aanbieding van die akte ter registratie.
Artikel 19
{Teruggaaf van de belasting}
1.
Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend, indien
de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als
rechtens wordt hersteld als gevolg van:
a.de vervulling van een ontbindende voorwaarde;
b.nietigheid of vernietiging;
c.ontbinding wegens niet-nakoming van een verbintenis.
Indien in de gevallen als zijn bedoeld onder a en b een akte in de openbare
registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1
van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek, is ingeschreven, wordt
zodanig herstel in geen geval aanwezig geacht voor
de inschrijving van een verklaring, akte of
rechterlijke uitspraak waarbij de vervulling van de
voorwaarde, de nietigheid of de vernietiging wordt
vastgesteld.
{Verzoek om teruggaaf}
2.
Het verzoek om teruggaaf geschiedt door het doen van
aangifte binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar
waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
3.
De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
4.
Een verkrijging ten aanzien waarvan op grond van het eerste
lid teruggaaf van de belasting wordt verleend, blijft buiten
beschouwing voor de toepassing van artikel 13.
Hoofdstuk III Assurantiebelasting
Afdeling 1 Belastbaar feit
Artikel 20
{Assurantiebelasting}
Onder de naam 'assurantiebelasting' wordt een
belasting geheven ter zake van verzekeringen waarvan het risico
in Nederland is gelegen en ter zake van daarmee samenhangende diensten.
Artikel 21
{Voorwerp van de verzekering}
1.
Het risico van de verzekering is in Nederland gelegen indien
de verzekeringnemer in Nederland woont, of, ingeval de
verzekeringnemer een rechtspersoon is, indien de vestiging
van deze rechtspersoon waarop de verzekering betrekking
heeft zich in Nederland bevindt.
2.
Het risico van de verzekering is voor zover het eerste lid
niet van toepassing is, voorts in Nederland gelegen indien
de verzekering betrekking heeft op:
a.in Nederland gelegen onroerende zaken, alsmede de
zich daarin bevindende roerende zaken, met
uitzondering van voor doorvoer bestemde
handelsgoederen;
b.motorrijtuigen welke zijn ingeschreven in het
krachtens de Wegenverkeerswet
1994 aangehouden register van
opgegeven kentekens;
c.schepen
die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van
titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
d.luchtvaartuigen die te boek staan in de openbare
registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het
Burgerlijk
Wetboek;
e.tijdens een reis of vakantie gelopen risico's,
indien de verzekering in Nederland is gesloten en
een looptijd heeft van vier maanden of minder.
{Risico niet in Nederland gelegen}
3.
In afwijking van het eerste lid is het risico van de
verzekering niet in Nederland gelegen indien de verzekering
betrekking heeft op:
a.in een andere lidstaat van de Europese Unie gelegen
onroerende zaken, alsmede de zich daarin bevindende
roerende zaken, met uitzondering van voor doorvoer
bestemde handelsgoederen;
b.in een andere lidstaat van de Europese Unie
geregistreerde voer- en vaartuigen van om het even
welke aard;
c.tijdens een reis of vakantie gelopen risico's,
indien de verzekering in een andere lidstaat van de
Europese Unie is gesloten en een looptijd heeft van
vier maanden of minder.
Afdeling 2 Maatstaf van heffing
Artikel 22
{Heffingsmaatstaf}
1.
De belasting wordt berekend over de premie, alsmede over de
vergoeding voor met de verzekering samenhangende diensten.
{Premie}
2.
Onder premie wordt verstaan het totale bedrag dat - of voor
zover de tegenprestatie niet in een geldsom bestaat, de
totale waarde van de tegenprestatie welke - in verband met
de verzekering in rekening wordt gebracht, de
assurantiebelasting niet daaronder begrepen.
Afdeling 3 Tarief en vrijstellingen
Artikel 23
{Tarief}
De belasting bedraagt 21 percent.
Artikel 24
{Vrijstellingen}
1.
Van de belasting zijn vrijgesteld:
a.levensverzekeringen;
b.ongevallen-, invaliditeits- en
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen;
c.ziekte- en ziektekostenverzekeringen, waaronder
zorgverzekeringen als bedoeld in de
Zorgverzekeringswet;
d.werkloosheidsverzekeringen;
e.verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van
pleziervaartuigen, alsmede verzekeringen van
luchtvaartuigen welke hoofdzakelijk als openbaar
vervoermiddel in het internationale verkeer zullen
worden gebezigd;
f.transportverzekeringen;
g.herverzekeringen;
h.exportkredietverzekeringen.
{Samengestelde verzekering}
2.
Indien een samengestelde verzekering een of meer
vrijgestelde verzekeringen omvat, wordt de vrijstelling
toegepast op het aan die vrijgestelde verzekeringen toe te
rekenen gedeelte van de premie.
Afdeling 4 Wijze van heffing
Artikel 25
{Belastingschuldige}
1.
De belasting ter
zake van verzekeringen welke zijn gesloten door tussenkomst van een
door Onze Minister aangewezen bemiddelaar in verzekeringen, aan wie een
vergunning is verleend ingevolge de
Wet op het financieel
toezicht, wordt geheven van die
bemiddelaar, indien hij ter zake van de verzekering de premie int of
doet innen en
bovendien:
1°.de verzekering is gesloten bij een gevolmachtigd
agent als bedoeld in de Wet op het financieel
toezicht; of
2°.het risico dat de verzekering dekt krachtens één
polis, wordt gedragen door ten minste twee
verzekeraars; of
3°.de bemiddelaar jegens de verzekeraar aansprakelijk
is voor de verschuldigde premie en de polis of het
aanhangsel van de polis niet door de verzekeraar is
of wordt opgemaakt.
2.
De belasting ter zake van verzekeringen welke zijn gesloten
bij een gevolmachtigd agent als bedoeld in de
Wet op het financieel
toezicht wordt steeds
geheven van de agent, tenzij het eerste lid van toepassing
is.
3.
De belasting wordt geheven van de bemiddelaar, indien en
voor zover deze de vergoeding ontvangt van een ander dan de
verzekeraar die in Nederland is gevestigd. Deze
belastingplicht strekt zich niet verder uit dan tot die vergoeding.
4.
Indien het eerste, tweede en derde lid geen toepassing
kunnen vinden, wordt de belasting geheven van de
verzekeraar, ingeval deze in Nederland is gevestigd.
{Vertegenwoordiger}
5. Ingeval
de verzekeraar niet in Nederland is gevestigd en het eerste en tweede
lid geen toepassing kunnen vinden, wordt de belasting geheven van de
vertegenwoordiger van de verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de
Wet op het financieel toezicht, al naar gelang die vertegenwoordiger de
verzekering voor of namens de verzekeraar heeft gesloten. Indien er
niet een dergelijke vertegenwoordiger is, wordt de belasting geheven
van de in Nederland wonende of gevestigde bemiddelaar in verzekeringen
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, door
wiens bemiddeling de verzekering is
gesloten.
{Fiscaal vertegenwoordiger}
6.
Indien
het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing kunnen vinden
en de verzekeraar in een
lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling
aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte, maar niet in Nederland, woont of is gevestigd, wordt de
belasting geheven van de verzekeraar of, indien de verzekeraar een
fiscaal vertegenwoordiger heeft aangesteld die in Nederland woont of
gevestigd is, van die fiscaal
vertegenwoordiger.
7.
Indien
het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing kunnen vinden,
is de verzekeraar die niet in een lidstaat van de Europese Unie of in
een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij
de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte woont of is
gevestigd gehouden een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen die in
Nederland woont of gevestigd is. De belasting wordt in dat geval
geheven van die fiscaal
vertegenwoordiger.
8.
Ingeval de vorige leden geen toepassing kunnen vinden,
wordt de belasting geheven van de verzekeringnemer.
Artikel 25a
{Fiscaal vertegenwoordiger, vergunning}
1.
De fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 25, zesde en zevende lid, dient in het bezit te zijn van een
vergunning van de inspecteur.
2.
Degene die een vergunning als fiscaal vertegenwoordiger wil
verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het
verzoek moet bevatten.
3.
Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd van de in
artikel 25, zesde en zevende lid, bedoelde verzekeraar, waaruit blijkt
dat deze degene die het verzoek indient, machtigt op te
treden als zijn fiscaal vertegenwoordiger.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering
van de heffing en de invordering, regels worden gesteld met
betrekking tot de voorwaarden waaronder de vergunning wordt
verleend, gewijzigd en ingetrokken. Het verlenen, wijzigen
en intrekken van de vergunning geschiedt bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
Artikel 26
{Tijdstip verschuldigdheid}
De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de premie
vervalt.
Artikel 27
{Heffing door voldoening}
De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op
aangifte worden voldaan.
Afdeling 5 Bijzondere bepalingen
Artikel 28
{Tegenbewijs}
In de gevallen bedoeld in artikel 25, eerste tot en met vijfde
lid, wordt het risico van de verzekering geacht
in Nederland te zijn gelegen, tenzij aan de hand van boeken of
bescheiden het tegendeel wordt aangetoond.
Artikel 29
{Verrekening en teruggaaf premie}
1.
Voor zover de premie niet is en niet zal worden ontvangen,
dan wel wordt terugbetaald, wordt de belasting verrekend met
die welke is verschuldigd geworden in het tijdvak waarin het
recht op verrekening is ontstaan. Ingeval de voor
verrekening in aanmerking komende belasting meer bedraagt
dan de in het tijdvak verschuldigd geworden belasting, wordt
het verschil op verzoek teruggegeven.
{Verzoek om teruggaaf}
2.
Het verzoek om teruggaaf geschiedt bij de aangifte over het
tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
3.
De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 30
{Lopende polis bij invoering verhoging bestaande verzekering}
Hij die ingevolge een vóór de inwerkingtreding van deze wet of
van een wijziging daarvan gesloten verzekering premies int of
doet innen, is bevoegd hetgeen van hem wegens
assurantiebelasting over die premies meer is gevorderd dan vóór
die inwerkingtreding had kunnen geschieden, terug te vorderen
van de verzekeringnemer. Hiermede strijdige bedingen zijn
nietig.
Artikel 31
{Lopende polis bij verlaging bestaande verzekering}
De verzekeringnemer die ingevolge een vóór de inwerkingtreding
van een wijziging in de wetgeving inzake assurantiebelasting
gesloten verzekering premies voldoet, is bevoegd van hem aan wie
de premies worden voldaan, terug te vorderen hetgeen wegens
assurantiebelasting over die premies minder is gevorderd dan
vóór die inwerkingtreding had kunnen geschieden. Hiermede
strijdige bedingen zijn nietig.
Hoofdstuk IV Vervallen
Afdeling 1 Vervallen
Artikel 32
Vervallen
Artikel 33
Vervallen
Artikel 34
Vervallen
Artikel 34a
Vervallen
Afdeling 2 Vervallen
Artikel 35
Vervallen
Afdeling 3 Vervallen
Artikel 36
Vervallen
Artikel 37
Vervallen
Afdeling 4 Vervallen
Artikel 38
Vervallen
Artikel 39
Vervallen
Hoofdstuk V Beursbelasting
Artikel 40
Vervallen
Artikel 41
Vervallen
Artikel 42
Vervallen
Artikel 43
Vervallen
Artikel 44
Vervallen
Artikel 45
Vervallen
Artikel 46
Vervallen
Artikel 47
Vervallen
Artikel 48
Vervallen
Artikel 49
Vervallen
Artikel 50
Vervallen
Artikel 51
Vervallen
Hoofdstuk VI Algemene bepalingen
Artikel 52
{Waarde}
Onder waarde wordt verstaan: waarde in het economische verkeer.
Artikel 53
{Delegatie}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen:
a.nadere, zo nodig van de bepalingen van deze wet
afwijkende regels worden gesteld die tot
vergemakkelijking van de heffing van belasting kunnen
leiden;
b.andere in het kader van de wet passende regels worden
gesteld ter aanvulling van in de wet geregelde
onderwerpen.
Hoofdstuk VIA Bijzondere bepalingen
Artikel 54
{Verplichte melding verkrijging economische eigendom}
1.
Indien de verkrijging, bedoeld in artikel 2, tweede
lid, niet is neergelegd in een notariële
akte, is degene die de economische eigendom
overdraagt, verplicht binnen twee weken na de verkrijging
aan de inspecteur te melden dat de economische eigendom is
overgedragen.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de
wijze waarop de melding moet worden gedaan.
3.
Met betrekking tot de verplichtingen, bedoeld in dit
artikel, blijven de artikelen 47b en 52a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen buiten toepassing.
Artikel 55
Vervallen
Hoofdstuk VII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 56
Vervallen
Artikel 57
Vervallen
Artikel 58
Vervallen
Artikel 59
Vervallen
Artikel 60
Vervallen
Artikel 61
{Inwerkingtreding}
1.
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen
tijdstip.
{Citeertitel}
2.
Zij kan worden aangehaald als 'Wet op belastingen van
rechtsverkeer'.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
24 december 1970
JULIANA.
De Minister van Financiën,
H. J. WITTEVEEN.
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. M. GRAPPERHAUS.
de negenentwintigste december 1970.
De Minister van Justitie a.i.,
H. K. J. BEERNINK.