Wet op de rechterlijke organisatie
Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen,
salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat,
volgens art. 163 van de
grondwet, moet worden ingevoerd "een
algemeen wetboek van burgerlijk regt, van koophandel, van
lijfstraffelijk regt, van de zamenstelling der regterlijke
magt en van de manier van procederen;"
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal,
Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze, te arresteren de navolgende Wet op de
zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der
Justitie voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
{Begripsbepalingen}
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.gerechten: de gerechten, genoemd in artikel 2;
b.rechterlijke
ambtenaren:
1°.de
president van, de vice-presidenten van, de raadsheren in en de
raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge
Raad;
2°.de
senior raadsheren, de raadsheren en de
raadsheren-plaatsvervangers in de
gerechtshoven;
3°.de
senior rechters A, de senior rechters, de rechters en de
rechters-plaatsvervangers in de
rechtbanken;
4°.de
procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, de
advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij
de Hoge
Raad;
5°.de
procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal, bedoeld in
artikel 130,
vormen, met uitzondering van de procureur-generaal, bedoeld in artikel 130, vierde lid;
6°.de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;
7°.de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior
officieren van justitie, de officieren van justitie, de
substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van
justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende
officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het
landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het parket-generaal;
8°.de
senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs bij de
gerechten;
9°.de
griffier en de substituut-griffier van de Hoge
Raad;
10°.de rechters in opleiding en de officieren in opleiding.
c.rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast: de
rechterlijke ambtenaren, genoemd in onderdeel b, onder 1° tot en met
3°;
d.gerechtsambtenaren: burgerlijke rijksambtenaren op basis
van een aanstelling werkzaam bij een gerecht;
e.Hoge Raad: Hoge Raad der Nederlanden;
f.Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
g.de Raad: de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in
artikel 84;
h.
zittingscapaciteit: beschikbare
zittingsruimte, beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met
rechtspraak belast of beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren
benodigd voor de behandeling van
zaken.
Hoofdstuk 2 Rechtspraak
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 2
{Rechtspraak, gerechten}
De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:
a.de rechtbanken;
b.de gerechtshoven; en
c.de Hoge Raad.
Artikel 3
{Werkingssfeer}
De afdelingen 2 en
6 zijn niet van
toepassing op de Hoge Raad.
Artikel 3a
Vervallen
Artikel 4
{Gerechten, openbaarheid zittingen}
1.
Tenzij bij de wet anders is bepaald, zijn, op straffe van
nietigheid, de zittingen openbaar.
2.
Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel
of gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het
proces-verbaal van de zitting worden de redenen vermeld.
3.
Indien in zaken betreffende het personen- en familierecht of waarop artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing is de zitting geheel of gedeeltelijk openbaar is, worden in het proces-verbaal van de zitting de redenen daarvoor vermeld.
Artikel 5
{Gerechten, openbaarheid/motivering uitspraken}
1.
Op straffe van nietigheid geschiedt de uitspraak van
vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken in
het openbaar en bevatten deze beslissingen de gronden waarop
zij berusten.
2.
Op straffe van nietigheid worden de beschikkingen, vonnissen
en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken gewezen en de
uitspraken in bestuursrechtelijke zaken gedaan met het in
deze wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren met
rechtspraak belast.
3.
Indien bij de wet is bepaald dat ook anderen dan
rechterlijke ambtenaren deel uitmaken van een meervoudige
kamer, zijn de beslissingen van de desbetreffende
meervoudige kamer tevens nietig, indien deze beslissingen
niet zijn genomen met het in deze wet bepaalde aantal
personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar.
Artikel 5a
Vervallen
Artikel 6
{Gerechten, enkelvoudige/meervoudige kamers}
1.
Het bestuur van een gerecht vormt voor het behandelen en beslissen van
zaken en het beėdigen van de daartoe bij de wet aangewezen functionarissen
enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
2.
Tenzij in deze wet anders is bepaald, bestaan de meervoudige
kamers uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak
belast, van wie een als voorzitter optreedt. Indien ook
anderen dan rechterlijke ambtenaren deel uitmaken van een
meervoudige kamer, treedt een rechterlijk ambtenaar met
rechtspraak belast op als voorzitter.
3.
Het bestuur kan bepalen dat in een zaak in verband met de
veiligheid van personen dan wel indien de zitting langer dan
een dag zal duren, een of meer rechterlijke ambtenaren met
rechtspraak belast zich met het oog op mogelijke vervanging
van een van de leden van een meervoudige kamer gereed
houden. Deze rechterlijke ambtenaren zijn bij de behandeling
ter terechtzitting van die zaak aanwezig, maar nemen aan het
onderzoek in en de beraadslaging en beslissing over die zaak
niet deel, tenzij zij op verzoek van de voorzitter van de
meervoudige kamer in de plaats treden van een van de
afwezige leden.
{Reikwijdte}
4.
Dit artikel is niet van toepassing op de Hoge Raad.
Artikel 6a
Vervallen
Artikel 6b
Vervallen
Artikel 6c
Vervallen
Artikel 6d
Vervallen
Artikel 7
{Meervoudige kamer, besluitvorming}
1.
De voorzitter van de meervoudige kamer doet in raadkamer
hoofdelijk omvraag. De voorzitter geeft als laatste zijn oordeel.
2.
Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.
3.
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs,
de griffier, substituut-griffier en waarnemend griffiers
van de Hoge Raad, gerechtsambtenaren en buitengriffiers,
bedoeld in artikel 14, vierde
lid, zijn tot geheimhouding verplicht van
hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit.
Artikel 7a
Vervallen
Artikel 7b
Vervallen
Artikel 7c
Vervallen
Artikel 8
{Oproepen raadsheren-plaatsvervangers en rechter-plaatsvervangers}
Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers kunnen
door het bestuur worden opgeroepen voor de behandeling en
beslissing van zaken.
Artikel 8a
Vervallen
Artikel 9
{Gerechten, waarneming}
De Raad kan in overeenstemming met de bij
een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar en het bestuur van het gerecht waar hij werkzaam
is, die rechterlijk
ambtenaar belasten met de waarneming van een ander rechterlijk
ambt bij een ander gerechtshof of andere rechtbank.
Artikel 10
{Gerechten, openingsuren griffie}
1.
In elke zittingsplaats, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, is een griffie. De griffies zijn alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.
2.
In een zittingsplaats als bedoeld in artikel 21b, tweede lid, is een griffie indien dat door het bestuur is bepaald. Het bestuur stelt de openingstijden van de griffies vast.
3.
De openingstijden van de griffies worden vermeld in het bestuursreglement.
4.
Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie waar de zaak wordt behandeld, tenzij in het bestuursreglement anders is bepaald.
Artikel 11
{Gerechten, orde van dienst}
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent
de orde van dienst binnen de gerechten.
Artikel 11a
Vervallen
Artikel 11b
Vervallen
Artikel 11c
Vervallen
Artikel 12
{Gerechten, onpartijdigheid rechterlijke ambtenaren}
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs en de
griffier en substituut-griffier van de Hoge Raad mogen zich
niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten of gemachtigden over enige voor hen aanhangige
geschillen of geschillen waarvan zij weten of vermoeden dat die
voor hen aanhangig zullen worden.
Artikel 12a
Vervallen
Artikel 13
{Gerechten, geheimhoudingsplicht rechterlijke ambtenaren}
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, de
griffier, substituut-griffier en waarnemend griffiers van de Hoge Raad, gerechtsambtenaren en buitengriffiers, bedoeld in
artikel 14, vierde
lid, zijn verplicht tot geheimhouding van de
gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun ambt de
beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter
kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover
enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit
hun ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Afdeling 1a Klachtbehandeling door de Hoge Raad
Artikel 13a
{Verzoek tot onderzoek naar gedraging rechterlijk ambtenaar}
1.
Degene
die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met
rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem
heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing
betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk verzoeken
een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een
onderzoek naar de
gedraging.
2.
Het
verzoekschrift wordt ondertekend en bevat de naam en het adres van de
verzoeker en een zo duidelijk mogelijke beschrijving van de bedoelde
gedraging en de daartegen gerezen klacht.
Artikel 13b
{Verzoek tot onderzoek naar gedraging rechterlijk ambtenaar, afwijzingsgronden}
1.
De
procureur-generaal is niet verplicht aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen,
indien:
a.het
verzoekschrift niet voldoet aan artikel 13a, tweede
lid;
b.de verzoeker
overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging kan of had
kunnen
indienen;
c.overeenkomstig
artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging is ingediend, deze klacht
is behandeld en de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft
bij een onderzoek als bedoeld in artikel
13a;
d.reeds aanstonds
blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van
de klacht is
ingediend;
e.een
verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in
behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een
nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend
geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden
– is
afgedaan;
f.voor de
verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een
rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan
geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een
uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen
rechtsmiddel
openstaat;
g.door de
procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto
artikel 46d, tweede lid, 46f, 46l of 46m van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren is of zal worden
ingesteld.
2.
De
procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op
wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken
gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad in de
gelegenheid hem mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken.
Hij kan ook anderen daartoe in de gelegenheid
stellen.
3.
De
procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op
wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken
gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad op de
hoogte van de uitkomst van het vooronderzoek. Zo nodig vermeldt de
procureur-generaal daarbij of naar zijn oordeel met betrekking tot de
klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie
openstaat.
4.
Indien
de procureur-generaal op grond van het eerste lid, onderdeel b, geen
toepassing geeft aan het verzoek, zendt hij het verzoekschrift door aan
het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Hoge
Raad.
Artikel 13c
{Ambtshalve vordering tot onderzoek naar gedraging rechterlijk ambtenaar}
Onverminderd artikel 13a, eerste lid, kan de
procureur-generaal ook ambtshalve bij de Hoge Raad een vordering
instellen tot het doen van een onderzoek naar de wijze waarop een
rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van
zijn functie heeft gedragen. Artikel 13b, tweede en derde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 13d
{Competentie}
Een vordering bij de Hoge Raad als bedoeld in
artikel 13a of 13c wordt behandeld door een bij het reglement van orde
daartoe aangewezen kamer, die zitting houdt met drie
leden.
Artikel 13e
{Onderzoek}
1.
De Hoge
Raad kan het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het
onderzoek betrekking heeft, de verzoeker en anderen verzoeken hem
schriftelijk of mondeling inlichtingen te
verstrekken.
2.
Het
onderzoek geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij ambtshalve
hetzij op verzoek van de procureur-generaal, het betrokken
gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking
heeft of de verzoeker, getuigen
horen.
3.
De
Hoge Raad stelt het betrokken gerechtsbestuur en degene op wiens
gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid omtrent een
aanhangige vordering zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen
blijken.
Artikel 13f
{Beslissing HR}
1.
De Hoge
Raad beoordeelt of degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking
heeft, zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk
heeft gedragen. De Hoge Raad kan tevens beoordelen of het betrokken
gerechtsbestuur zich al dan niet behoorlijk heeft
gedragen.
2.
De
Hoge Raad neemt een schriftelijke en met redenen omklede
beslissing.
3.
Een
afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de verzoeker, aan de
rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had,
en aan het betrokken gerechtsbestuur dan wel, indien het onderzoek
betrekking had op een gedraging van een bij de Hoge Raad werkzame
rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, de president van de Hoge
Raad.
Artikel 13g
{Verantwoording}
1.
De
procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad stellen
jaarlijks een verslag op van de overeenkomstig de artikelen 13a tot en
met 13f verrichte
werkzaamheden.
2.
De
procureur-generaal draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt
gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige
toepassing.
Afdeling 2 De organisatie van de gerechten
Paragraaf 1 Inrichting
Artikel 14
{Gerecht, samenstelling}
1.
Bij een gerecht zijn werkzaam:
a.rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, en
b.gerechtsambtenaren.
2.
Bij een gerecht kunnen rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs werkzaam zijn.
3.
De daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen
gerechtsambtenaren, rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs verrichten de werkzaamheden die bij of
krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Zij zijn
bevoegd deze werkzaamheden ook voor andere gerechten uit te voeren. De aanwijzing
geschiedt schriftelijk.
4.
Het bestuur van een gerecht kan personen, niet zijnde
rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast,
gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur of
gerechtsauditeur, benoemen tot buitengriffier. Zij kunnen in
die hoedanigheid door het bestuur worden opgeroepen voor het
verrichten van werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan
de griffier zijn opgedragen. Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Alvorens
voor de eerste keer te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte
af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier
voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de
beėdiging. Aan de buitengriffiers wordt volgens bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te stellen regels door het
gerechtsbestuur een vergoeding
toegekend.
5.
Een buitengriffier wordt op eigen verzoek door het bestuur van het gerecht
ontslagen.
6.
Het bestuur van het gerecht kan een buitengriffier ontslaan:
a.indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden
heeft verricht;
b.op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of
c.wegens het doen of nalaten van hetgeen een persoon, werkzaam ten behoeve
van een gerecht, behoort na te laten of te doen.
7.
Indien een gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur,
gerechtsauditeur of buitengriffier
griffierswerkzaamheden verricht ter ondersteuning van
een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een deskundig lid, is hij
verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar of dat deskundig
lid.
Artikel 14a Vervallen.
{Klacht over leden van de rechterlijke macht}
1.
Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een
rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening
van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de
klacht een rechterlijke beslissing betreft, de
procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering
in te stellen bij de Hoge Raad tot het doen van een
onderzoek naar die gedraging.
2.
Het verzoekschrift dient de naam en het adres van de
verzoeker te bevatten; de bedoelde gedraging en de daartegen
gerezen klacht moeten er zo duidelijk mogelijk in worden
beschreven.
Artikel 14b Vervallen.
{Vordering bij Hoge Raad}
1.
De procureur-generaal voldoet aan het verzoek tenzij:
a.niet is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel
14a, tweede lid;
b.reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift
onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht
is ingediend of geen genoegzame gronden inhoudt om
het instellen van een onderzoek te vorderen;
c.een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde
gedraging betreffende, in behandeling is of -
behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe
omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is
bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou
hebben kunnen leiden - is afgedaan;
d.voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een
voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat
of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik
heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht
een uitspraak van een rechterlijke instantie is
gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;
e.door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46g, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, is of zal worden ingesteld;
f.de verzoeker overeenkomstig de regeling, bedoeld in artikel 26, eerste
lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, een klacht kan of had kunnen
indienen.
2.
De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op
wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de
gelegenheid hem inlichtingen te verstrekken. Hij hoort de in
de eerste volzin bedoelde personen, wanneer dezen dit
verzoeken.
3.
De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op
wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft op de
hoogte van de uitkomsten van het vooronderzoek. Staat naar
het oordeel van de procureur-generaal met betrekking tot de
klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie open,
dan geeft hij daarvan kennis aan de verzoeker.
Artikel 14c Vervallen.
De vordering van de procureur-generaal tot het instellen van een
onderzoek naar de in het verzoekschrift bedoelde gedraging wordt
behandeld door een voor de behandeling van deze vorderingen bij
het reglement van orde aangewezen Kamer, die zitting houdt met
drie leden.
Artikel 14d Vervallen.
{Procedure}
1.
De Hoge Raad stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens
gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de
gelegenheid naar aanleiding van de vordering van de
procureur-generaal, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid,
te worden gehoord.
2.
Het onderzoek geschiedt in raadkamer. Het college kan,
hetzij op verzoek van de procureur-generaal, hetzij op
verzoek van een der in het eerste lid bedoelde personen,
hetzij ambtshalve getuigen horen.
3.
De Hoge Raad stelt het bestuur van het gerechtshof onderscheidenlijk de
rechtbank in de gelegenheid omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of
mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent te
doen blijk geven, indien de klacht is gericht tegen een rechterlijk ambtenaar
met rechtspraak belast, werkzaam bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die
rechtbank.
Artikel 14e Vervallen.
{Beslissing bij arrest}
1.
De Hoge Raad beslist bij een arrest, waarin hij zijn
bevindingen met betrekking tot de in het verzoekschrift
genoemde bezwaren opneemt en zijn oordeel uitspreekt over de
gegrondheid daarvan.
2.
Een afschrift van het arrest wordt gezonden aan de
verzoeker en aan de ambtenaar op wiens gedraging het
verzoekschrift betrekking heeft. De Hoge Raad
zendt een afschrift van het arrest aan het bestuur van het betrokken gerecht
dan wel, indien de klacht gericht is tegen een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak
belast, werkzaam bij de Hoge Raad, aan de president van de Hoge Raad.
Artikel 15
{Gerecht, bestuur}
1.
Bij elk gerecht is een bestuur, dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter.
2.
Twee leden, waaronder de voorzitter, zijn rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die hun rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervullen. Het andere lid is een gerechtsambtenaar.
3.
De
voorzitter van het bestuur draagt de titel van
president.
4.
De bestuursleden worden bij koninklijk besluit op voordracht
van Onze Minister benoemd voor een periode van zes jaar. Zij kunnen als lid van het bestuur van hetzelfde gerecht eenmaal worden herbenoemd voor een periode van drie jaar.
5.
Voor de benoeming van een bestuurslid stelt de Raad een
aanbeveling op. Voordat de Raad een
aanbeveling opstelt, hoort hij het bestuur van het
desbetreffende gerecht. Het bestuur stelt de Raad daarbij
tevens op de hoogte van de zienswijze van de ondernemingsraad. Voorafgaand aan een benoeming als bestuurslid wordt van betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiėle en strafvorderlijke gegevens, verlangd.
6.
De voorzitter en het andere rechterlijk lid van het bestuur kunnen niet tevens lid zijn van het bestuur van een ander gerecht, het bestuur van de Centrale Raad van Beroep of het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, behoudens in het geval van tijdelijke waarneming. Het niet-rechterlijk lid van het bestuur kan, naast het geval van tijdelijke waarneming, slechts in bijzondere gevallen lid zijn van het bestuur van één ander gerecht, het bestuur van de Centrale Raad van Beroep of het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
7.
Een lid van het bestuur kan niet tevens zijn:
a.lid van de Staten-Generaal;
b.minister;
c.staatssecretaris;
d.vice-president
of lid van de Raad van
State;
e.president of lid van de Algemene Rekenkamer;
f.Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;
g.advocaat of notaris, dan wel anderszins van het verlenen
van rechtskundige bijstand het beroep maken;
h.ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen,
diensten en bedrijven;
i.lid van de Raad.
8.
De voorzitter en het andere rechterlijk lid van het bestuur kunnen niet tevens
rechterlijk ambtenaar, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 1°
en 4° tot en met 10°,
zijn.
9.
Het niet-rechterlijk lid van het bestuur kan niet tevens rechterlijk ambtenaar zijn.
Artikel 16
{Gerechtsbestuur, toelage (sector)voorzitter}
1.
De voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid van het bestuur ontvangt gedurende zijn benoemingsduur als voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid, in plaats van het salaris overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen salaris behorende bij de vervulling van de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid. De artikelen 6, 13 tot en met 15, en 17 tot en met 19 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Na het verstrijken van een benoemingsduur van ten minste zes aaneengesloten jaren ontvangt de voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid, met ingang van de datum waarop hij zijn werkzaamheden als zodanig beėindigt, gedurende drie jaren een toelage op het salaris dat hij overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geniet. Het bedrag van de toelage is gelijk aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid vast te stellen salarishoogte. Toekenning van de toelage geschiedt door het bestuur uitgezonderd de betrokken voorzitter onderscheidenlijk het betrokken andere rechterlijk lid.
{Gerechtsbestuur, onverenigbaarheid functies}
2.
Een lid van het bestuur wordt bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding
van een ambt dat of een betrekking die ingevolge
artikel 15
onverenigbaar is met het zijn van lid van het bestuur van
het gerecht.
{Gerechtsbestuur, schorsing/ontslag (sector)voorzitter}
3.
De voorzitter en het andere rechterlijk lid worden bij koninklijk
besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen
onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien
zij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast worden
ontslagen onderscheidenlijk geschorst, tenzij dat ontslag of
die schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft dat zij niet vervullen op basis van een aanstelling als bedoeld
in artikel 5f, eerste lid, van de
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
4.
De voorzitter en het andere rechterlijk lid worden op eigen verzoek
bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
{Gerechtsbestuur, straf/schorsing/ontslag directeur bedrijfsvoering}
5.
Het niet-rechterlijk lid wordt disciplinair gestraft,
geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht
van Onze Minister. Onze Minister doet zijn voordracht op
voorstel van de Raad.
{Gerechtsbestuur, rechtspositie leden}
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de rechtspositie van de bestuursleden,
waaronder in ieder geval regels betreffende het salaris van de bestuursleden alsmede de in het eerste lid, derde volzin, bedoelde toelage.
Artikel 17
{Gerechtsbestuur, beslissingen}
1.
Het bestuur kan slechts beslissingen nemen indien ten minste
de helft van het aantal leden aanwezig is.
2.
Het bestuur beslist bij meerderheid van stemmen.
3.
Indien de stemmen staken, geeft de stem van de president de doorslag.
Artikel 18
{Gerechtsbestuur, machtiging leden}
Het bestuur kan een of meer leden van het bestuur machtigen een
of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen. Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19
{Gerechtsbestuur, vaststelling huishoudelijk reglement}
1.
Het bestuur stelt een huishoudelijk reglement vast, dat in ieder geval nadere regels bevat over:
a.de werkwijze, besluitvorming en taakverdeling van het bestuur;
b.de machtiging, bedoeld in artikel 18;
c.de vervanging van zijn leden in geval van ziekte of andere verhindering.
2.
Het bestuur wijst in het huishoudelijk reglement aan de president of aan het andere rechterlijk lid van het bestuur in ieder geval het aandachtsgebied toe dat betrekking heeft op de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel d, en derde lid.
Artikel 20
{Gerechtsbestuur, vaststelling bestuursreglement}
1.
Het bestuur stelt een bestuursreglement vast, dat in ieder geval nadere regels bevat over:
a.de organisatiestructuur van het gerecht;
b.de indeling in kamers, bedoeld in artikel 6, eerste lid;
c.de toedeling van zaken aan de leden van de enkelvoudige en meervoudige kamers;
d.de wijze waarop het bestuur uitvoering geeft aan de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel d, en derde lid;
e.de externe contacten van het gerechtsbestuur.
2.
Het bestuur stelt in het bestuursreglement voorts zijn zetel vast.
Artikel 21
{Gerechtsbestuur, vaststelling zaaksverdelingsreglement}
1.
Het bestuur stelt een zaaksverdelingsreglement vast, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieėn van zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak.
2.
Alvorens het bestuur van de rechtbank het zaaksverdelingsreglement vaststelt, stelt het de hoofdofficier van justitie in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over hetgeen in het reglement zal worden bepaald ten aanzien van strafzaken.
3.
Alvorens het bestuur van het gerechtshof het zaaksverdelingsreglement vaststelt, stelt het de landelijk hoofdadvocaat-generaal in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over hetgeen in het reglement zal worden bepaald ten aanzien van strafzaken.
Artikel 21a
{Gerechtsbestuur, nadere regels reglementen}
1.
De reglementen, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 21, behoeven de instemming van de Raad. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, daaronder begrepen het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.
3.
De reglementen, bedoeld in de artikelen 20 en 21, worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Artikel 21b
{Zittingsplaatsen gerechten aanwijzen bij AMvB}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden voor elk gerecht zittingsplaatsen aangewezen binnen het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2.
Onze Minister kan, gehoord de Raad en het College van procureurs-generaal, binnen het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen overige zittingsplaatsen aanwijzen, al dan niet voor een bepaalde periode.
3.
Onze Minister kan, na overleg met de Raad en het College van procureurs-generaal, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden op een door hem aan te wijzen locatie in of buiten het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen of andere zwaarwegende omstandigheden.
Artikel 22
{Gerechtsbestuur, samenstelling gerechtsvergadering}
1.
Met uitzondering van de raadsheren-plaatsvervangers en
rechters-plaatsvervangers, die hun ambt niet vervullen op basis van een aanwijzing als
bedoeld in artikel 5f, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren, vormen de
bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met
rechtspraak belast, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, die tevens
raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger zijn,
en de rechters in opleiding tezamen de gerechtsvergadering.
2.
De president is voorzitter van de gerechtsvergadering.
3.
De bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren,
senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs, die niet tevens raadsheer-plaatsvervanger
of rechter-plaatsvervanger zijn, en de
raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers,
die hun ambt niet vervullen op basis van een aanwijzing als
bedoeld in artikel 5f, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren, kunnen op uitnodiging deelnemen aan
de gerechtsvergadering.
Paragraaf 2 Taken en bevoegdheden
Artikel 23
{Gerechtsbestuur, taken}
1.
Het bestuur is belast met de algemene leiding, de
organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. In het
bijzonder draagt het bestuur zorg voor:
a.automatisering en bestuurlijke informatievoorziening;
b.de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van de begroting;
c.huisvesting en beveiliging;
d.de kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische
werkwijze van het gerecht daaronder begrepen de externe gerichtheid;
e.personeelsaangelegenheden;
f.overige materiėle voorzieningen.
2.
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid,
treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling
van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing
in een concrete zaak of in categorieėn van zaken.
3.
Het bestuur heeft voorts tot taak binnen het gerecht de
juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing te
bevorderen. Het voert daarover overleg met de gerechtsvergadering of met een door de gerechtsvergadering aangewezen afvaardiging van de in artikel 22, eerste en derde lid, genoemde deelnemers aan de gerechtsvergadering op het terrein van burgerlijke zaken, strafzaken of bestuursrechtelijke zaken of een ander rechtsterrein. Bij de
uitvoering van deze taak treedt het bestuur niet in de
procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke
beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak.
4.
De bestuursleden geven elkaar inlichtingen die voor de
uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste en derde lid,
noodzakelijk zijn.
Artikel 23a
{Gerechtsbesturen, samenwerking}
1.
De Raad kan besturen van gerechten opdragen om een of meer van de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a en c tot en met f, gezamenlijk uit te voeren.
2.
Indien tot samenwerking overeenkomstig het eerste lid is besloten, stellen de betrokken besturen met betrekking tot die samenwerking nadere regels vast bij gemeenschappelijk reglement. Artikel 21a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24
{Gerechtsbestuur, bevoegdheden}
1.
Het bestuur kan ter uitvoering van zijn taken, genoemd in
artikel 23, eerste
lid, alle bij het gerecht werkzame
ambtenaren algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
2.
Bij het geven van aanwijzingen treedt het bestuur niet in de
procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke
beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak
of in categorieėn van zaken.
Artikel 25
{Gerechtsbestuur, aanstelling/schorsing/ontslag gerechtsambtenaar}
1.
Ten aanzien van de gerechtsambtenaren worden de in de
Ambtenarenwet aan
het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door
het bestuur, met dien verstande dat deze bevoegdheden ten aanzien van het niet-rechterlijk lid van het bestuur worden uitgeoefend
door het bestuur uitgezonderd dat lid.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van
rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de
gerechtsambtenaren door het bestuur onderscheidenlijk het
bestuur uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van het bestuur en door de
Raad voor de rechtspraak.
3.
Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, die tevens rechterlijk lid van het bestuur is, worden de bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren alsmede de ingevolge artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van deze wet aan het bestuur toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd dat lid.
Artikel 26
{Gerechtsbestuur, vaststelling/publicatie klachtregeling}
1.
Het bestuur stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.
2.
De regeling of een wijziging daarvan behoeft de instemming
van de Raad. De artikelen 10:28 tot en met 10:31
van de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.
3.
De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met
het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van
het gerecht.
4.
Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen
waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een
procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft
opengestaan, dan
wel beroep openstaat of heeft
opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige
procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een
rechterlijke beslissing betreffen.
5.
De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
{Schakelbepaling}
6.
Afdeling 9.1.2 van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
7.
Ten
aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren,
buitengriffiers, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en rechters in opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede
artikel 1a, tweede lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de
overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt
het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar,
buitengriffier, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of rechter in opleiding
werkzaam
is.
Artikel 27
{Gerechtsbestuur, vertegenwoordiging in rechte}
De president vertegenwoordigt het gerecht.
Artikel 28
{Gerechtsbestuur, advisering door sector- of gerechtsvergadering}
De gerechtsvergadering kan het bestuur
gevraagd of ongevraagd adviseren over de uitvoering van de in
artikel 23, derde
lid, genoemde taak.
Artikel 28a
Vervallen
Paragraaf 3 Planning en bekostiging
Artikel 29
{Gerecht, toekenning algemeen budget}
1.
Met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 97, eerste
lid, kent de Raad jaarlijks aan elk gerecht
een algemeen budget toe ten laste van de rijksbegroting. De
Raad kan aan de toekenning van het budget voorschriften verbinden.
2.
In aanvulling op het algemene budget kan de Raad een gerecht
financiėle middelen verstrekken voor specifiek omschreven
activiteiten die gericht zijn op verbetering van de
organisatie of de werkwijze van de gerechten of het
desbetreffende gerecht. De tweede volzin van het eerste lid
is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29a
Vervallen
Artikel 29b
Vervallen
Artikel 30
{Gerecht, bekendmaking voorlopig budget}
De Raad deelt aan elk gerecht zo spoedig mogelijk na de
mededeling, bedoeld in artikel 101 mede
welk budget, met inbegrip van de daaraan te verbinden
voorschriften, voor het komende begrotingsjaar voorlopig kan
worden verwacht. Hij deelt daarbij tevens mede op welke wijze
het geraamde budget is berekend.
Artikel 31
{Gerecht, vaststelling jaarplan}
1.
Het bestuur stelt jaarlijks een jaarplan voor het gerecht
vast. Het plan bevat:
a.een omschrijving van de voorgenomen activiteiten ter
uitvoering van de in artikel 23, eerste
lid, genoemde taken voor het jaar
volgend op het jaar waarin het plan is vastgesteld;
b.een begroting voor het komende begrotingsjaar;
c.een meerjarenraming voor ten minste vier op het
begrotingsjaar volgende jaren.
2.
In afwijking van artikel 17, tweede
lid, stelt het bestuur het jaarplan vast
met meerderheid van stemmen, waaronder de stem van de president.
3.
De Raad kan omtrent de inrichting van het plan algemene
aanwijzingen geven.
4.
Het bestuur zendt het plan voor een door de Raad te bepalen
tijdstip aan de Raad.
5.
Binnen het bestuur ziet de president toe op de uitvoering
van het jaarplan.
Artikel 32
{Gerecht, vaststelling begroting}
1.
Het bestuur stelt de begroting van het gerecht als onderdeel
van het jaarplan vast in overeenstemming met het door de
Raad geraamde budget, bedoeld in artikel 30.
2.
De begroting van het gerecht behoeft de instemming van de
Raad. De artikelen 10:28 tot en met 10:30
van de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.
3.
De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met
het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van
het gerecht.
4.
De Raad beslist binnen acht weken na ontvangst van de
begroting van het gerecht. De instemming wordt geacht te
zijn verleend indien binnen deze termijn geen beslissing van
de Raad is ontvangen.
5.
In gevallen van dringende spoed kan het bestuur een uitgave
doen voordat de desbetreffende begroting de instemming van
de Raad heeft verkregen. De Raad wordt daarvan terstond in
kennis gesteld.
Artikel 33
{Gerecht, bekendmaking vastgesteld budget}
1.
De Raad maakt aan elk gerecht zo spoedig mogelijk na de
vaststelling van de begroting van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie bekend,
welk budget hij aan het gerecht toekent. Indien het budget
afwijkt van het geraamde budget, bedoeld in artikel 30 is
de tweede volzin van dat artikel van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien het budget afwijkt van het geraamde budget, bedoeld
in artikel 30,
wijzigt het bestuur de begroting van het gerecht.
3.
Beslissingen tot andere wijzigingen van de begroting kunnen
uiterlijk tot het eind van het desbetreffende begrotingsjaar
worden genomen.
4.
De Raad wordt van de wijzigingen, bedoeld in het tweede en
derde lid, terstond in kennis gesteld.
5.
Het bestuur doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen
van de vastgestelde of gewijzigde begroting.
Artikel 34
{Gerecht, geen instemming Raad met begroting}
1.
Indien de begroting niet de instemming van de Raad heeft
verkregen, behoeft het bestuur tot het doen van uitgaven
steeds de instemming van de Raad.
2.
Een verzoek van het bestuur om instemming kan door de Raad
slechts worden afgewezen wegens strijd met het recht of het
belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De
artikelen 10:28 tot en met 10:30
van de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.
3.
De Raad beslist op het verzoek binnen acht weken na
ontvangst van het verzoek. De instemming wordt geacht te
zijn verleend indien binnen deze termijn geen beslissing van
de Raad is ontvangen.
4.
De Raad kan aan de instemming voorschriften verbinden.
5.
De Raad kan bepalen voor welke posten en tot welk bedrag het
bestuur geen instemming behoeft.
Artikel 35
{Gerecht, jaarverslag en jaarrekening}
1.
Het bestuur dient jaarlijks voor een door de Raad te bepalen
tijdstip bij de Raad een verslag in.
2.
Het verslag bestaat uit de jaarrekening met bijbehorende
begroting, de daarin aangebrachte wijzigingen, het
jaarverslag en overige financiėle gegevens.
3.
In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd
van het financiėle beheer van het gerecht over het
voorafgaande begrotingsjaar.
4.
De jaarrekening behoeft de instemming van de Raad. De
instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met
het recht. De artikelen 10:28 tot en met 10:31
van de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.
5.
In het jaarverslag wordt vermeld op welke wijze de
werkzaamheden ten behoeve waarvan het budget ten laste van
de rijksbegroting is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij
wordt aangegeven op welke wijze deze werkzaamheden zich
verhouden tot het plan zoals dit overeenkomstig
artikel 31 voor
het desbetreffende jaar is vastgesteld en tot de in het
desbetreffende jaar geldende financieringsregels, bedoeld in
artikel 97, eerste lid.
6.
In afwijking van artikel 17, tweede
lid, stelt het bestuur het jaarverslag vast
met meerderheid van stemmen, waaronder de stem van de president.
7.
De Raad kan omtrent de inrichting van het verslag algemene
aanwijzingen geven.
Artikel 35a
{Gerechtsbestuur, verrichten privaatrechtelijke handelingen}
1.
In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 verricht het bestuur namens de staat privaatrechtelijke rechtshandelingen voor zover die voortvloeien uit het door hem beheerde deel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een andere minister dan Onze Minister de rechtshandeling verricht.
{Schakelbepaling}
2.
Artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4.12, eerste en vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 4 Toezicht
Artikel 36
{Gerechtsbestuur, inlichtingen}
1.
Het bestuur verstrekt desgevraagd aan de Raad de voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.
2.
De Raad kan omtrent de verstrekking van inlichtingen
algemene aanwijzingen geven voorzover de gevraagde
inlichtingen betrekking hebben op beslissingen en
handelingen ter uitvoering van de taken, genoemd in
artikel 23, eerste lid.
Artikel 36a
Vervallen
Artikel 37
{Gerechtsbestuur, vernietiging beslissing door Raad}
Een beslissing van het bestuur ter uitvoering van de in
artikel 23, eerste
lid, genoemde taken kan door de Raad worden
vernietigd indien de beslissing kennelijk in strijd is met het
recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het
gerecht. De artikelen 10:36,
10:37, 10:38 tot en met
10:45 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38
{Gerechtsbestuur, schorsing/ontslag leden}
1.
In geval van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte kan de
Raad Onze Minister voorstellen om een of meer leden van het
bestuur voor te dragen voor ontslag als lid van het bestuur.
In geval van een ernstig vermoeden voor het bestaan van
ongeschiktheid anders dan wegens ziekte, kan de Raad Onze
Minister voorstellen om een of meer leden van het bestuur
voor te dragen voor schorsing als lid van het bestuur.
2.
De schorsing of het ontslag geschiedt bij koninklijk besluit
op voordracht van Onze Minister.
3.
Indien alle leden van het bestuur zijn geschorst of
ontslagen, kan de Raad bij het desbetreffende gerecht een of
meer tijdelijke bewindvoerders aanstellen. Artikel 15, zevende tot en met
tiende lid, is van overeenkomstige
toepassing. Bij de aanstelling wordt een termijn bepaald
voor de bewindvoering.
Artikel 39
{Gerechtsbestuur, beroep tegen schorsing/ontslag leden}
1.
Tegen een besluit op grond van artikel 38, eerste en tweede
lid, kan een belanghebbende beroep
instellen bij de Hoge Raad.
2.
De Hoge Raad beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het
oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van ongeschiktheid
anders dan wegens ziekte, onderscheidenlijk een ernstig
vermoeden voor het bestaan daarvan, alsmede of Onze Minister
bij zijn voordracht in strijd met artikel 109
heeft gehandeld.
{Schakelbepaling}
3.
Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet
bestuursrecht, met uitzondering van
afdeling 8.1.1
en de artikelen 8:10,
8:11,
8:13
en 8:86, van
overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3 De rechtbanken
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 40
{Rechtbank, rechterlijke ambtenaren}
1.
Rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de rechtbanken
zijn:
a.senior
rechters A;
b.senior
rechters;
c.rechters;
d.rechters-plaatsvervangers.
2.
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een
rechtbank zijn van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de
overige rechtbanken.
Artikel 41
Vervallen
Artikel 42
{Rechtbank, bevoegdheid in burgerlijke zaken}
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle
burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Artikel 43
{Rechtbank, bevoegdheid in bestuursrechtelijke zaken}
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de
bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan
hen is opgedragen.
Artikel 43a
Vervallen
Artikel 44
{Rechtbank, bevoegdheid in belastingzaken}
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de
belastingzaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.
Artikel 45
{Rechtbank, bevoegdheid in strafzaken}
1.
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle
strafzaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.
2.
De rechtbanken nemen ook kennis van de vordering tot
vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de
benadeelde partij in strafzaken.
Artikel 46
{Rechtbank, aanwijzing rechter-commissarissen}
Het bestuur van de rechtbank wijst uit de bij het gerecht
werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast
rechters-commissarissen aan, belast met de behandeling van strafzaken.
Artikel 46a
{Rechtbank, bevoegdheid minister tot aanwijzen andere rechtbank}
1.
Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het arrondissement kan Onze Minister, gehoord de Raad, tijdelijk een andere rechtbank aanwijzen waarnaar de rechtbank zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen.
2.
In de aanwijzing bepaalt Onze Minister voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.
3.
Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat Onze Minister daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.
4.
De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5.
Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.
Artikel 46b
{Rechtbank, verwijzing naar andere rechtbank}
De rechtbank kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.
Paragraaf 2 Vorming en bezetting van kamers
Artikel 47
{Rechtbank, vorming en bezetting enkelvoudige kamers}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
2.
Degene die zitting heeft in de enkelvoudige kamer draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger.
Artikel 47a
Vervallen
Artikel 48
{Rechtbank, vorming en bezetting pachtkamers}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken als bedoeld in artikel 1019j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meervoudige kamers onder de benaming van pachtkamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
2.
Een pachtkamer wordt bezet door twee personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden en een kantonrechter. Op de deskundige leden zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48a
{Rechtbank, benoeming bij AMvB van deskundige leden pachtkamers}
1. De deskundige leden van de pachtkamers van de
rechtbanken, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van deze wet en hun plaatsvervangers worden benoemd bij
koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister,
gehoord Gedeputeerde Staten. Zij worden genoemd lid, onderscheidenlijk
plaatsvervangend lid van de pachtkamer.
2. Om te kunnen worden benoemd tot lid of
plaatsvervangend lid van een pachtkamer moet men Nederlander
zijn.
3. De deskundige leden en de
plaatsvervangende leden van de pachtkamers worden voor de tijd van vijf
jaren benoemd. Zij zijn bij hun aftreden weer benoembaar. Zij worden op
eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.
4. Bij de benoeming van de deskundige leden en van de
plaatsvervangende leden wordt ervoor zorg gedragen dat in de pachtkamer noch het
belang der pachters, noch het belang van de verpachters
overheerst.
5.
De
deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de
eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de
bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld over hun
beėdiging.
6. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende
op die waarin een deskundig lid of een plaatsvervangend lid van de
pachtkamer de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt aan hem
bij koninklijk besluit ontslag
verleend.
Artikel 48b
{Schakelbepaling}
1. Het in de artikelen 46c, 46ca, 46d, 46e, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid onder c,
46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p, van de Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren bepaalde is
van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de deskundige leden van
de pachtkamers en hun plaatsvervangers, met dien verstande dat voor
de overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk 46o,
tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur
onderscheidenlijk president van het
gerecht. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, worden gelijkgesteld met rechters-plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
2. Zij genieten vergoeding voor hun reis- en
verblijfkosten en verdere vergoeding volgens bij algemene maatregel van
bestuur vast te stellen regels.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden
voorschriften gegeven ter uitvoering van dit artikel en van artikel
48a.
Artikel 49
{Rechtbank Arnhem, bevoegdheid in militaire zaken}
Het bestuur van de rechtbank Gelderland vormt een enkelvoudige kamer voor het behandelen en beslissen
van militaire kantonzaken en bepaalt de bezetting daarvan.
Degene die zitting heeft in deze kamer draagt de titel van
militaire kantonrechter.
Artikel 50
{Rechtbank, voorzieningenrechter/kort geding}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken
waarvoor in verband met onverwijlde spoed een voorziening
wordt gevraagd enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting
daarvan. Deze kamers kunnen ook andere bij de wet aan hen
toebedeelde zaken behandelen en beslissen.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als
bedoeld in het eerste lid draagt de titel van voorzieningenrechter.
3.
In kort geding als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering draagt de
voorzieningenrechter ter terechtzitting de aanspreektitel
van president in kort geding.
Artikel 51
{Rechtbank, politierechter}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van
strafzaken in eerste aanleg, niet zijnde kantonzaken als
bedoeld in artikel 47, eerste
lid, enkelvoudige kamers. Het bestuur
bepaalt de bezetting van deze kamers.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als
bedoeld in het eerste lid draagt de titel van politierechter.
Artikel 52
{Rechtbank, economische politierechter}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken
betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige
kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur
bepaalt de bezetting van deze kamers.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige economische
kamer draagt de titel van economische politierechter.
Artikel 53
{Rechtbank, kinderrechter}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van
kinderzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer voor
kinderzaken draagt de titel van kinderrechter.
Artikel 54
{Rechtbank, militaire ambtenarenrechter}
1.
Het bestuur van de rechtbank Den Haag vormt
voor het behandelen en beslissen van zaken op grond van
de Militaire Ambtenarenwet
1931 enkelvoudige en meervoudige kamers en
bepaalt de bezetting daarvan.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als
bedoeld in het eerste lid draagt de titel van militaire ambtenarenrechter.
3.
Een meervoudige kamer bestaat uit twee rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast en een militair lid, dat
bij voorkeur afkomstig is uit het krijgsmachtdeel waartoe
degene die beroep heeft ingesteld behoort of behoorde. Op
het militaire lid zijn de artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot en met
13g van
overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
Artikel 55
{Rechtbank, militaire politierechter}
1.
Het bestuur van de rechtbank Gelderland vormt voor het
behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in
artikel 2 van de Wet militaire
strafrechtspraak, enkelvoudige en
meervoudige kamers onder de benaming van militaire kamers.
Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
2.
Een meervoudige kamer bestaat uit twee rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast en een militair lid, dat
bij voorkeur afkomstig is uit het krijgsmachtdeel waartoe de
verdachte behoort of behoorde. Bij de behandeling van een
zaak tegen verdachten van verschillende krijgsmachtdelen
bepaalt de voorzitter van de kamer uit welk krijgsmachtdeel
het militaire lid afkomstig is. Op het militaire lid zijn de
artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot en met
13g van
overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
3.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige militaire kamer
draagt de titel van militaire politierechter.
Artikel 55a
{Rechtbank, kwekersrecht}
1. Het bestuur van de rechtbank Den Haag vormt voor het behandelen en beslissen van zaken
als bedoeld in artikel 78, eerste en tweede lid, van de Zaaizaad- en
plantgoedwet 2005, enkelvoudige en meervoudige kamers
onder de benaming van kamers voor het kwekersrecht. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze
kamers.
2. Een
meervoudige kamer bestaat uit twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak
belast en een persoon, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundig
lid. Op het deskundige lid zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met
13g van
overeenkomstige
toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
Artikel 55b
Vervallen
Artikel 55c
Vervallen
Artikel 56
{Rechtbank, douanekamers}
Het bestuur van de rechtbank Noord-Holland vormt voor het behandelen
en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 8:2, tweede en derde
lid, van de Algemene douanewet, enkelvoudige en meervoudige
kamers onder de benaming van douanekamers. Het bestuur bepaalt de
bezetting van deze
kamers.
Artikel 57
Vervallen
afdeling Vierde De gerechtshoven
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 58
{Gerechtshof, rechterlijke ambtenaren}
1.
Rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven
zijn:
a.senior
raadsheren;
b.raadsheren;
c.raadsheren-plaatsvervangers.
2.
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een
gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in
de overige gerechtshoven.
Artikel 58a
Vervallen
Artikel 59
Vervallen
Artikel 59a
Vervallen
Artikel 59b
Vervallen
Artikel 59c
Vervallen
Artikel 59d
Vervallen
Artikel 59e
Vervallen
Artikel 59f
Vervallen
Artikel 59g
Vervallen
Artikel 59h
Vervallen
Artikel 59i
Door vernummering vervallen
Artikel 60
{Gerechtshof, bevoegdheid in burgerlijke zaken/strafzaken/belastingzaken}
1. De gerechtshoven
oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen,
beschikkingen en uitspraken in burgerlijke zaken, strafzaken en
belastingzaken van de rechtbanken in hun
ressort.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan
hoger beroep onderworpen deel van het vonnis van een
rechtbank in een strafzaak dat betrekking heeft op de
vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer
dan € 1 750 bedraagt.
3. Het bestuur van het
gerechtshof kan uit de bij het gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren
met rechtspraak belast raadsheren-commissarissen aanwijzen, belast met
de behandeling van
strafzaken.
Artikel 60a
Vervallen
Artikel 61
{Gerechtshof, bevoegdheid in jurisdictiegeschillen}
De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste
ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen rechtbanken
binnen hun rechtsgebied, met uitzondering van geschillen als
bedoeld in artikel 8:9 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 61a
Vervallen
Artikel 61b
Vervallen
Artikel 62
{Gerechtshof, bevoegdheid in hoger beroep}
1.
De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste
ressort, kennis van de voor hoger beroep vatbare burgerlijke
zaken waarin partijen zijn overeengekomen deze bij de
aanvang van het geding bij wege van prorogatie aanhangig te
maken bij het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
{Werkingssfeer}
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op zaken die niet ter
vrije bepaling van partijen staan.
Artikel 62a
{Gerechtshof, bevoegdheid minister tot aanwijzen ander gerechtshof}
1.
Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het ressort kan Onze Minister, de Raad gehoord, tijdelijk een ander gerechtshof aanwijzen waarnaar het gerechtshof zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen.
2.
In de aanwijzing bepaalt Onze Minister voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.
3.
Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat Onze Minister daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.
4.
De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
5.
Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.
Artikel 62b
{Gerechtshof, verwijzing naar ander gerechtshof}
Het gerechtshof kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Paragraaf 2 Vorming en bezetting van kamers
Artikel 63
{Gerechtshof, voorzieningenrechter}
1.
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van
zaken waarvoor in verband met onverwijlde spoed een
voorziening wordt gevraagd enkelvoudige kamers en bepaalt de
bezetting daarvan. Deze kamers kunnen ook andere bij de wet
aan hen toebedeelde zaken behandelen en beslissen.
2.
Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als
bedoeld in het eerste lid draagt de titel van
voorzieningenrechter.
Artikel 64
{Gerechtshof, economische kamers}
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken
waarin door de economische kamers van de rechtbanken vonnis is
gewezen dan wel een bevel of een beschikking is gegeven,
enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het
bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
Artikel 65
{Gerechtshof, douanekamers}
Het
bestuur van het gerechtshof Amsterdam vormt voor het behandelen en
beslissen in hoger beroep van zaken waarin door de douanekamers van de rechtbank Noord-Holland uitspraak is gedaan enkelvoudige en meervoudige
kamers onder de benaming van douanekamers. Het bestuur bepaalt de
bezetting van deze
kamers.
Artikel 66
{Gerechtshof, ondernemingskamer}
1.
Het bestuur van het gerechtshof Amsterdam vormt voor het
behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in
Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, de artikelen 173 en 217 van de Pensioenwet, de artikelen 168 en 211a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 5 van de Wet op de
Europese ondernemingsraden,
artikel 26 van de Wet op de
ondernemingsraden, artikel 36 van de
Wet medezeggenschap op
scholen en de artikelen 997
en 1000 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering een
meervoudige kamer onder de benaming van ondernemingskamer en
bepaalt de bezetting daarvan.
2.
De ondernemingskamer bestaat uit drie rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast en twee personen, niet
zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. Op de
deskundige leden zijn de artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot
en met 13g van deze wet en
de artikelen
46c, 46ca, 46d, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste
lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de
overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk artikel
46o, tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur
onderscheidenlijk president van het gerecht. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
3.
Het bestuur van het gerechtshof Den Haag vormt
voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in
artikel 46d, onderdeel i, van de
Wet op de ondernemingsraden een
meervoudige kamer en bepaalt de bezetting daarvan. Het
tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4.
De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode
van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.
5.
De
deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de
eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de
bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld over hun
beėdiging.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding
voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden
en hun plaatsvervangers.
Artikel 67
{Gerechtshof Arnhem, bevoegdheid}
1.
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt een
meervoudige kamer die is belast met het behandelen en beslissen
van zaken in beroep als bedoeld in de artikelen
502, 509v en 509ff van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 38ag van het Wetboek van Strafrecht. Het bestuur bepaalt de
bezetting van deze kamer.
2.
Deze kamer is voorts belast met de hem opgedragen taken in artikel 43b van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en de artikelen 2:11, derde lid, en 2:27, vierde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.
3.
Deze kamer wordt voor de
beslissing in zaken in beroep als bedoeld in de artikelen
502, eerste lid, 509v en 509ff van het Wetboek van Strafvordering aangevuld met twee personen,
niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. In
de overige zaken kan de voorzitter van de kamer deze leden
toevoegen. Op de deskundige leden zijn de artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot
en met 13g van deze wet en
de artikelen
46c, 46ca, 46d, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste
lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de
overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk artikel
46o, tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur
onderscheidenlijk president van het gerecht. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
4.
De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode
van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.
5.
De
deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de
eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de
bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld over hun
beėdiging.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding
voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden
en hun plaatsvervangers.
Artikel 68
{Gerechtshof Arnhem, militaire kamer}
1.
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt voor het
behandelen en beslissen van zaken waarin door de militaire
kamer van de rechtbank Gelderland vonnis is gewezen een
meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer. Het
bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.
2.
De militaire kamer bestaat uit twee rechterlijke ambtenaren
met rechtspraak belast en een militair lid, dat bij voorkeur
behoort tot het krijgsmachtdeel waartoe de verdachte behoort
of behoorde. Bij de behandeling van een zaak tegen
verdachten van verschillende krijgsmachtdelen bepaalt de
voorzitter van de kamer uit welk krijgsmachtdeel het
militaire lid afkomstig is. Op het militaire lid zijn de
artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot en met
13g van
overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
3.
De militaire kamer oordeelt ook over het beklag over niet
vervolging in militaire zaken als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 69
{Gerechtshof Arnhem, pachtkamer}
1.
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt voor het
behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in
artikel 1019o, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een meervoudige kamer onder de
benaming van pachtkamer. Het bestuur bepaalt de bezetting
van deze kamer.
2.
De pachtkamer bestaat uit drie rechterlijke ambtenaren met
rechtspraak belast en twee personen, niet zijnde rechterlijk
ambtenaar, als deskundige leden. Op de deskundige leden zijn
de artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot en met
13g van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 69a
1. De deskundige leden van de pachtkamer van het
gerechtshof en hun plaatsvervangers worden benoemd bij koninklijk
besluit op voordracht van Onze Minister. Zij worden
genoemd raad, onderscheidenlijk plaatsvervangende raad in de pachtkamer
van het gerechtshof.
2. Het bepaalde
in de artikelen 48a, tweede, derde, vierde, vijfde lid en zesde lid, en
48b is mede op deze leden en hun plaatsvervangers van
toepassing.
Artikel 70
{Gerechtshof Den Haag, kamer voor het kwekersrecht}
1.
Het bestuur van het gerechtshof Den Haag vormt
voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in
artikel 78, derde lid, van de Zaaizaad- en
plantgoedwet 2005, een meervoudige kamer onder
de benaming van kamer voor het kwekersrecht. Het bestuur
bepaalt de bezetting van deze kamer.
2.
De kamer voor het kwekersrecht bestaat uit drie rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast en twee personen, niet
zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. Op de
deskundige leden zijn de artikelen 7, derde
lid, 12 en
13 tot en met
13g van
overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op deze leden van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.
Artikel 71
{Gerechtshof Leeuwarden, administratiefrechtelijke rechtshandhaving verkeersvoorschriften}
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt enkelvoudige
en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken
op basis van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften en op basis van
artikel 154b van de Gemeentewet. Het
bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
Afdeling 5 De Hoge Raad
Artikel 72
{Hoge Raad, samenstelling}
1.
De Hoge Raad bestaat uit een president, ten hoogste zeven
vice-presidenten, ten hoogste dertig raadsheren en ten
hoogste vijftien raadsheren in buitengewone dienst.
2.
De raadsheren in buitengewone dienst verrichten, als
raadsheer, werkzaamheden voorzover zij daartoe door de
president worden opgeroepen.
3.
Bij de
Hoge Raad is een griffier
werkzaam.
4.
Bij
de Hoge Raad kunnen gerechtsauditeurs en een substituut-griffier
werkzaam zijn.
5.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de president
van, de vice-presidenten van en de raadsheren in de Hoge
Raad aan wie buitengewoon verlof zonder behoud van
bezoldiging is verleend, voor de duur van dat verlof en
gedurende ten hoogste een jaar daarna buiten beschouwing gelaten.
6.
Voor de toepassing van het eerste lid worden rechterlijke
ambtenaren die zijn aangesteld voor een minder
dan volledige arbeidsduur, geteld overeenkomstig de breuk die
hun
arbeidsduur aangeeft.
Artikel 73
{Hoge Raad, waarneming president/griffier}
1.
In geval van ziekte of andere verhindering wordt de
president vervangen door een vice-president.
2.
In geval van ziekte of andere verhindering van de griffier
wordt hij, bij gebreke van een substituut-griffier,
vervangen door een waarnemend griffier.
3.
De waarnemend griffiers worden door Onze Minister benoemd op
aanbeveling van de Hoge Raad. Alvorens voor de eerste
keer door de president van de Hoge Raad te worden opgeroepen leggen zij
de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels
gesteld over de beėdiging. Aan een waarnemend griffier wordt
volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen
regels door Onze Minister een vergoeding
toegekend.
4.
Een waarnemend griffier wordt op eigen verzoek door Onze Minister ontslagen.
Onze Minister stelt de president van de Hoge Raad hiervan op de hoogte.
5.
Onze Minister kan een waarnemend griffier ontslaan:
a.indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden
heeft verricht;
b.op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of
c.wegens het doen of nalaten van iets wat een persoon, werkzaam ten behoeve
van de Hoge Raad, behoort na te laten of te doen.
Artikel 74
{Hoge Raad, advies- en inlichtingentaak}
De Hoge Raad geeft advies of inlichtingen wanneer dat vanwege de
regering wordt gevraagd.
Artikel 75
{Hoge Raad, enkelvoudige/meervoudige kamers}
1.
De Hoge Raad vormt, op voorstel van de president, een of
meer meervoudige kamers en, voor de gevallen waarin de wet
dat voorschrijft, een of meer enkelvoudige kamers en bepaalt
de bezetting daarvan.
2.
Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens bij de wet bepaalde
uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van een
meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.
3.
De voorzitter van een meervoudige kamer kan bepalen dat een
zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt
behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien
de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt
is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de
behandeling voortgezet door vijf leden.
{Hoge Raad, vaststelling reglement}
4.
De Hoge Raad stelt, op voorstel van de president, een
reglement van inwendige dienst vast. In dit reglement wordt
de indeling in kamers vastgelegd.
{Hoge Raad, publicatie reglement}
5.
Het reglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
6.
De
Hoge Raad stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.
Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 76
{Hoge Raad, bevoegdheid bij ambtsmisdrijven/ambtsovertredingen}
1.
De Hoge Raad neemt in eerste instantie, tevens in hoogste
ressort, kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen
begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en
de staatssecretarissen.
2.
Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier
begrepen strafbare feiten begaan onder een der verzwarende
omstandigheden omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is de
Hoge Raad tevens bevoegd kennis te nemen van de vordering
tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de
benadeelde partij.
4.
In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid,
oordeelt de Hoge Raad met een aantal van tien raadsheren.
Bij het staken der stemmen wordt een uitspraak ten voordele
van de verdachte gedaan.
Artikel 77
{Hoge Raad, bevoegdheid in jurisdictieverschillen}
1.
De Hoge Raad neemt in eerste aanleg, tevens in hoogste
ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen:
a.rechtbanken, tenzij artikel
61 van toepassing is;
b.gerechtshoven;
c.een gerechtshof en een rechtbank;
d.een tot de rechterlijke macht behorend gerecht en
een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht;
e.bestuursrechters, tenzij een andere
bestuursrechter daartoe bevoegd is.
2.
Indien het jurisdictiegeschil is gerezen tussen de Hoge Raad
en een ander in het eerste lid genoemd gerecht, wordt de
Hoge Raad ter beslissing daarvan zoveel mogelijk
samengesteld uit raadsheren die van de zaak nog geen kennis
genomen hebben.
Artikel 78
{Beroep in cassatie}
1.
De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen
de handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van de
gerechtshoven en de rechtbanken, ingesteld hetzij door een
partij, hetzij «in het belang der wet» door de
procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de handelingen en
uitspraken van de rechtbanken in zaken waarvan zij als
bestuursrechter kennis nemen.
3.
Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van
de handelingen en beslissingen van de rechtbanken en van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zaken met betrekking tot de
Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften en in zaken betreffende
bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de
Gemeentewet, met
dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis
tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.
4.
De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen
uitspraken van de bestuursrechter voorzover dit bij
wet is bepaald.
5.
De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie ingesteld «in het belang der wet» tegen uitspraken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, bedoeld in artikel 32 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.
6.
Een partij kan geen beroep in cassatie instellen indien voor
haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.
7.
Cassatie «in het belang der wet» kan niet worden ingesteld
indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat en
brengt geen nadeel toe aan de rechten door partijen verkregen
Artikel 79
{Cassatiegronden}
1.
De Hoge Raad vernietigt handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen:
a.wegens verzuim van vormen voorzover de
niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met
nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid
voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm;
b.wegens schending van het recht met uitzondering van
het recht van vreemde staten.
2.
Feiten waaruit het gelden of niet gelden van een regel van
gewoonterecht wordt afgeleid, worden voorzover zij bewijs
behoeven, alleen op grond van de bestreden beslissing als
vaststaande aangenomen.
Artikel 80
{Gronden voor instelling beroep in cassatie}
1.
Tegen een vonnis of een
beschikking van een kantonrechter in een burgerlijke
zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden
ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie
instellen wegens:
a.het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis of de
beschikking berust;
b.het niet in het openbaar gedaan zijn van het vonnis of, voorzover rechtens
vereist, de beschikking;
c.onbevoegdheid; of
d.overschrijding van rechtsmacht.
2.
Een vonnis van een kantonrechter in een strafzaak kan,
afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet»,
wegens geen ander verzuim van vormen worden vernietigd dan wegens:
a.het niet inhouden van het ten laste gelegde dan wel,
in geval van een bewezenverklaring, het ten laste
gelegde alsmede de gronden waarop het vonnis berust;
b.het niet beslissen op de grondslag van de tenlastelegging;
c.het niet geven van de beslissing, bedoeld in
artikel 358, derde lid,
van het Wetboek van
Strafvordering, dan wel het niet
geven van de redenen voor deze beslissing; of
d.het niet in het openbaar gewezen zijn van het vonnis.
Artikel 80a
{Niet-ontvankelijkverklaring wegens onvoldoende belang}
1.
De Hoge Raad kan, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
2.
De Hoge Raad neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat de Hoge Raad kennis heeft genomen van:
a.de procesinleiding, bedoeld in artikel 407 onderscheidenlijk artikel 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en het verweerschrift, bedoeld in artikel 411, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 426b van dat Wetboek, voor zover ingediend;
b.de schriftuur, houdende de middelen van cassatie, bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering; dan wel
c.het beroepschrift waarbij beroep in cassatie wordt ingesteld, bedoeld in artikel 28 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en het verweerschrift, bedoeld in artikel 29b, van die wet, voor zover ingediend.
3.
Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.
4.
Indien de Hoge Raad toepassing geeft aan het eerste lid, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
Artikel 81
{Verkorte vermelding gronden bij ongegrondverklaring}
1. Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot
cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de
gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
2.
Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.
Artikel 81a
{Kennisname prejudiciėle vragen}
De Hoge Raad neemt kennis van door de rechtbanken en de gerechtshoven gestelde prejudiciėle vragen.
Artikel 82
{Hoge Raad, beėdiging functionarissen}
1.
De Hoge Raad is belast met de beėdiging van functionarissen
ten aanzien van wie zulks bij of krachtens de wet is bepaald.
2.
De in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgeoefend door de
president van de Hoge Raad. De beėdiging geschiedt op
vordering van de procureur-generaal.
Artikel 83
{Hoge Raad, informatieplicht rechtbanken/gerechtshoven}
De rechtbanken, de gerechtshoven en de presidenten geven
inlichtingen wanneer die door de Hoge Raad voor de behandeling
van een zaak noodzakelijk worden geacht.
Artikel 83a
Vervallen
AFDELING 6 RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK
Paragraaf 1 Inrichting
Artikel 84
{Raad voor de rechtspraak, inrichting}
1.
Er is een Raad voor de rechtspraak.
2.
De Raad
bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.
3.
De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister benoemd voor een periode van
zes jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een
periode van drie jaar. Voorafgaand aan een benoeming als lid van de Raad wordt van betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiėle en strafvorderlijke gegevens, verlangd.
4.
Indien de Raad bestaat uit drie of vier leden onderscheidenlijk uit
vijf leden, zijn twee leden onderscheidenlijk drie
leden rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak
belaste leden van de Centrale Raad van Beroep of het College
van Beroep voor het bedrijfsleven, die hun
rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel
5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
vervullen. De overige leden van
de Raad zijn geen rechterlijke ambtenaren met rechtspraak
belast, dan wel met rechtspraak belaste leden van de
Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
5.
Een van de rechterlijke leden wordt bij koninklijk besluit
op voordracht van Onze Minister tot voorzitter van de Raad benoemd.
6.
De leden kunnen niet tevens zijn:
a.lid
van het bestuur van een
gerecht;
b.lid van de
Staten-Generaal;
c.minister
of staatssecretaris;
d.vice-president of lid van de Raad van State;
e.president of lid van de Algemene Rekenkamer;
f.Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;
g.ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen,
diensten en bedrijven;
h.rechterlijk ambtenaar, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° en 4° tot en met 9°;
i.lid van het College van Afgevaardigden, bedoeld in artikel 90.
Artikel 84a
Vervallen
Artikel 85
{Raad voor de rechtspraak, procedure voordracht leden}
1.
Voorafgaand aan de voordracht, bedoeld in artikel 84, derde
lid, stelt Onze Minister in overeenstemming
met de Raad een lijst vast van maximaal zes personen die
voor de vervulling van de desbetreffende vacature in
aanmerking lijken te komen.
2.
De lijst wordt ter beschikking gesteld aan een commissie van
aanbeveling. Deze bestaat uit een president van een gerecht,
een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor
Rechtspraak, een lid van het College van afgevaardigden, het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur en een door Onze
Minister aangewezen persoon. De president is voorzitter.
3.
De commissie stelt uit de lijst een aanbeveling op van
maximaal drie personen. Zij zendt deze uiterlijk acht weken
na vaststelling van de lijst aan Onze Minister.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure, bedoeld in dit artikel.
Artikel 86
{Raad voor de rechtspraak, rechtspositie leden}
1.
De rechterlijke leden van de Raad ontvangen gedurende hun benoemingsduur als lid van de Raad, in plaats van het salaris overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen salaris behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid van de Raad. De artikelen 6, 13 tot en met 15, en 17 tot en met 19 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn hierop van overeenkomstige toepassing.
2.
Een lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding
van een ambt dat of een betrekking die volgens
artikel 84
onverenigbaar is met het lidmaatschap van de Raad. Een
niet-rechterlijk lid van de Raad wordt tevens als lid van de
Raad bij koninklijk besluit op voordracht van Onze
Minister ontslagen indien hij wordt benoemd als rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast, met rechtspraak belast lid
van de Centrale Raad van Beroep of met rechtspraak belast
lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3.
Een rechterlijk lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit
op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk
geschorst als lid van de Raad indien hij als rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak
belast lid van de Centrale Raad van Beroep of het College
van Beroep voor het bedrijfsleven wordt ontslagen
onderscheidenlijk geschorst, tenzij dat ontslag of die
schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft dat hij niet op basis van een aanstelling als bedoeld
in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren vervult.
4.
Een rechterlijk lid van de Raad wordt op eigen verzoek bij
koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
5.
Een niet-rechterlijk lid van de Raad wordt disciplinair
gestraft, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister.
6.
Ten aanzien van een niet-rechterlijk lid van de Raad worden de in de Ambtenarenwet
aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd
het niet-rechterlijk lid van de Raad. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de
uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een
niet-rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het niet-rechterlijk
lid.
7.
Ten
aanzien van een rechterlijk lid van de Raad worden de in de artikelen
17, zevende lid, 40, 45 en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren aan het gerechtsbestuur toegekende bevoegdheden alsmede de bevoegdheden overeenkomstig het eerste lid, tweede volzin, van dit artikel uitgeoefend
door de Raad uitgezonderd het rechterlijk lid. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de
uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een
rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het rechterlijk
lid.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de rechtspositie van de leden van de Raad,
waaronder in ieder geval regels betreffende het salaris van de leden van de Raad.
Artikel 87
{Raad voor de rechtspraak, besluitvorming}
1.
Indien
de Raad bestaat uit drie leden, kan hij alleen beslissingen nemen
indien ten minste twee leden aanwezig zijn. Indien de Raad bestaat uit
vier of vijf leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten minste
drie leden aanwezig
zijn.
2.
De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.
3.
Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
4.
De Raad stelt bij reglement nadere regels vast met
betrekking tot zijn werkwijze en besluitvorming. Het
reglement wordt aan Onze Minister gezonden en gepubliceerd
in de Staatscourant.
Artikel 88
{Raad voor de rechtspraak, machtiging leden}
De Raad kan een of meer leden machtigen een of meer van zijn
bevoegdheden uit te oefenen. Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 89
{Raad voor de rechtspraak, bureau}
1.
Te zijner ondersteuning beschikt de Raad over een bureau.
2.
Ten aanzien van de tot het bureau behorende ambtenaren
worden de in de Ambtenarenwet aan
het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door
de Raad.
{Raad voor de rechtspraak, rechtspositionele bevoegdheden}
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van
rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van
de tot het bureau behorende ambtenaren.
Artikel 90
{Raad voor de rechtspraak, College van afgevaardigden}
1.
Er is een College van afgevaardigden.
2.
Het College bestaat uit vertegenwoordigers van de gerechten,
de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor
het bedrijfsleven. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent de samenstelling en inrichting
van het College en de afvaardiging van de leden.
3.
Het College heeft tot taak de Raad gevraagd of ongevraagd te
adviseren omtrent de uitvoering van zijn taken.
4.
De Raad verstrekt desgevraagd aan het College de voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.
Paragraaf 2 Taken en bevoegdheden
Artikel 91
{Raad voor de rechtspraak, taken}
1.
De Raad is belast met:
a.de voorbereiding van de begroting voor de Raad en de
gerechten gezamenlijk;
b.de toekenning van budgetten ten laste van de
rijksbegroting aan de gerechten;
c.de ondersteuning van de bedrijfsvoering bij de gerechten;
d.het toezicht op de uitvoering van de begroting door
de gerechten;
e.het toezicht op de bedrijfsvoering bij de gerechten;
f.landelijke activiteiten op het gebied van werving,
selectie, aanstelling, benoeming en opleiding van
het personeel bij de gerechten.
2.
Ter uitvoering van de in het eerste lid, onder c en e,
genoemde taken is de zorg van de Raad in het bijzonder
gericht op:
a.automatisering en bestuurlijke informatievoorziening;
b.huisvesting en beveiliging;
c.de kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische
werkwijze van de gerechten;
d.personeelsaangelegenheden;
e.overige materiėle voorzieningen.
Artikel 92
{Raad voor de rechtspraak, bevoegdheden}
1.
De Raad kan ter uitvoering van de in artikel 91
genoemde taken algemene aanwijzingen geven aan de besturen
van de gerechten voorzover dit noodzakelijk is met het oog
op een goede bedrijfsvoering van de gerechten.
2.
Alvorens een aanwijzing te geven stelt de Raad het College
van afgevaardigden in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar
te maken. In de motivering van de aanwijzing geeft de Raad
aan op welke wijze hij de zienswijze van het College in zijn
beoordeling heeft betrokken.
3.
Een aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
Artikel 93
{Raad voor de rechtspraak, aanwijzing door minister van Justitie}
1.
Onze Minister kan algemene aanwijzingen geven betreffende de
uitvoering van de in artikel 91
genoemde taken door de Raad voorzover dit noodzakelijk is
met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie.
2.
Alvorens een aanwijzing te geven als bedoeld in het eerste
lid, stelt Onze Minister de Raad in de gelegenheid
schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken.
3.
Onze Minister deelt de Raad de voorgenomen aanwijzing en de
motivering daarvan schriftelijk mede. Onze Minister kan de
Raad voor het kenbaar maken van zijn zienswijze een termijn
stellen. De zienswijze van de Raad wordt schriftelijk en
gemotiveerd gegeven.
4.
Indien de zienswijze van de Raad luidt dat de aanwijzing in
strijd zal zijn met artikel 109,
wordt de aanwijzing niet gegeven.
5.
De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
6.
Artikel 8:2, onderdelen a en b,
van de Algemene wet bestuursrecht is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 94
{Raad voor de rechtspraak, ondersteuningsfunctie}
De Raad heeft tot taak ondersteuning te bieden aan activiteiten
van de gerechten die gericht zijn op uniforme rechtstoepassing
en bevordering van de juridische kwaliteit.
Artikel 95
{Raad voor de rechtspraak, adviesfunctie}
1.
De Raad heeft tot taak regering en Staten-Generaal te
adviseren omtrent algemeen verbindende voorschriften en te
voeren beleid van het Rijk op het terrein van de
rechtspleging. De adviezen van de Raad worden vastgesteld na
overleg met de gerechten.
{Schakelbepaling}
2.
Hoofdstuk 4 van de Kaderwet
adviescolleges is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 96
{Raad voor de rechtspraak, geen procesrechtelijke behandeling}
1.
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in de
artikelen 94 en
95, treedt de Raad
niet in de procesrechtelijke behandeling van, de
inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een
concrete zaak.
2.
Bij de uitvoering van de overige taken en bevoegdheden,
toegedeeld bij of krachtens deze wet, is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de Raad
ook niet treedt in de procesrechtelijke behandeling van, de
inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in
categorieėn van zaken.
Artikel 96a
{Klachtenregeling}
De Raad stelt een regeling vast voor de
behandeling van klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is
van overeenkomstige
toepassing.
Paragraaf 3 Planning en bekostiging
Artikel 97
{Raad voor de rechtspraak, financiering}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de financiering van de rechtspraak. Daartoe
behoren in elk geval regels betreffende:
a.de objectieve meting van de werklast bij de gerechten;
b.de vergoeding van de gerechtskosten;
c.de voorschriften die aan de financiering kunnen
worden verbonden in verband met de activiteiten van
de gerechten en de daaraan verbonden werklast;
d.de wijze waarop bij de financiering rekening kan
worden gehouden met de naleving van de in
onderdeel
c bedoelde voorschriften in de
voorafgaande periode;
e.het door de Raad en de gerechten toe te passen begrotingsstelsel.
2.
Voordat een voordracht voor een krachtens het eerste lid
vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan,
stelt Onze Minister de Raad in de gelegenheid schriftelijk
zijn zienswijze kenbaar te maken. In de nota van toelichting
bij de algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven in
hoeverre en op welke gronden van de zienswijze van de Raad
is afgeweken.
3.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is voorgelegd.
4.
In het verslag, bedoeld in artikel 104, eerste
lid, besteedt de Raad aandacht aan de wijze
waarop de algemene maatregel van bestuur is toegepast.
Daarbij geeft de Raad aan op welke wijze de toepassing van
de regeling zich verhoudt tot de kwaliteit van de
taakuitvoering door de gerechten en doet hij zo nodig
voorstellen tot wijziging.
Artikel 98
{Raad voor de rechtspraak, begrotingsvoorstel/meerjarenraming}
1.
Met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 97, eerste
lid, stelt de Raad jaarlijks, voorafgaand
aan het desbetreffende begrotingsjaar, een voorstel vast
voor een begroting van de Raad en de gerechten gezamenlijk,
met inbegrip van de aan het toe te kennen budget te
verbinden voorschriften, alsmede een meerjarenraming voor
ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren.
2.
Alvorens de Raad het begrotingsvoorstel en de
meerjarenraming vaststelt, voert de Raad overleg met de gerechten.
3.
De Raad zendt het begrotingsvoorstel en de meerjarenraming
voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip aan Onze Minister.
4.
Voor zover het begrotingsvoorstel en de meerjarenbegroting zien op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders gehoord. Voor zover het begrotingsvoorstel en de meerjarenbegroting zien op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt de Koninklijke Notariėle Beroepsorganisatie gehoord.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
regels worden gesteld met betrekking tot de voorbereiding en
de inrichting van het begrotingsvoorstel en de
meerjarenraming, met inbegrip van de daarbij behorende
toelichting en bijlagen.
Artikel 99
{Raad voor de rechtspraak, begrotingsvoorstel en departementale begroting}
1.
De departementale begroting, bedoeld in artikel 2.1, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt door Onze Minister opgesteld in overeenstemming met het begrotingsvoorstel van de Raad, tenzij zich het geval voordoet, bedoeld in het derde lid.
2.
Indien Onze Minister zich met het oog op een rechtmatig en
doelmatig beheer van 's Rijks gelden niet kan verenigen
met het begrotingsvoorstel van de Raad of een onderdeel
daarvan, deelt hij dit mede aan de Raad en voert hij
hierover met de Raad overleg.
3.
Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot overeenstemming leidt en Onze Minister overwegende bezwaren houdt, wordt het begrotingsvoorstel van de Raad of het desbetreffende onderdeel daarvan in gewijzigde vorm opgenomen in de departementale begroting, bedoeld in artikel 2.1, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
4.
In de toelichting op het voorstel van wet geeft Onze
Minister aan welke voorschriften hij voornemens is aan het
krachtens artikel 100 toe
te kennen budget te verbinden. Het eerste tot en met het
derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 100
{Raad voor de rechtspraak, toekenning budget}
Met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 97, eerste
lid, kent Onze Minister jaarlijks aan de Raad
een budget toe ten laste van de rijksbegroting ten behoeve van
de activiteiten van de Raad en de gerechten gezamenlijk. Aan de
toekenning kan Onze Minister voorschriften verbinden.
Artikel 101
{Raad voor de rechtspraak, bekendmaking voorlopig budget}
Onze Minister deelt zo spoedig mogelijk na de aanhangigmaking
van het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de Afdeling advisering
van de Raad van
State, aan de Raad mede welk
budget, met inbegrip van de daaraan te verbinden voorschriften,
voor het komende begrotingsjaar voorlopig kan worden verwacht.
Hij deelt daarbij mede op welke wijze het geraamde budget is berekend.
Artikel 101a
Vervallen
Artikel 102
{Raad voor de rechtspraak, vaststelling jaarplan}
1.
De Raad stelt jaarlijks een jaarplan vast voor de Raad en de
gerechten gezamenlijk. Het plan omvat:
a.een omschrijving van de voorgenomen activiteiten ter
uitvoering van de in artikel
91 genoemde taken voor het jaar
volgend op het jaar waarin het plan is vastgesteld;
b.een begroting voor het komende begrotingsjaar.
2.
Voor zover het jaarplan ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam stelt de Raad het jaarplan niet vast dan nadat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is gehoord. Voor zover het jaarplan ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam stelt de Raad het jaarplan niet vast dan nadat de Koninklijke Notariėle Beroepsorganisatie is gehoord.
3.
De Raad stelt de begroting vast in overeenstemming met het
geraamde budget, bedoeld in artikel 101.
4.
De Raad zendt het jaarplan voor een door Onze Minister te
bepalen tijdstip aan Onze Minister. Onze Minister zendt het
jaarplan onverwijld aan de beide kamers der Staten-Generaal.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting van
het jaarplan.
Artikel 103
{Raad voor de rechtspraak, bekendmaking definitief budget}
1.
Onze Minister maakt aan de Raad zo spoedig mogelijk na de
vaststelling van de begroting van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie bekend,
welk budget hij toekent aan de Raad en de gerechten
gezamenlijk. Indien het budget afwijkt van het geraamde
budget, bedoeld in artikel 101, is
de tweede volzin van dat artikel van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien het budget afwijkt van het geraamde budget, bedoeld
in artikel 101,
wijzigt de Raad de begroting.
3.
Beslissingen tot andere wijzigingen van de begroting kunnen
tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar
worden genomen.
4.
De Raad doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van
de vastgestelde of gewijzigde begroting.
Artikel 104
{Raad voor de rechtspraak, jaarverslag/jaarrekening}
1.
De Raad dient jaarlijks voor een door Onze Minister te
bepalen tijdstip bij Onze Minister een verslag in. Onze
Minister zendt het verslag onverwijld aan de beide kamers
der Staten-Generaal.
2.
Voor zover het verslag ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt het verslag niet bij Onze Minister ingediend dan nadat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is gehoord. Voor zover het verslag ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt het verslag niet bij Onze Minister ingediend dan nadat de Koninklijke Notariėle Beroepsorganisatie is gehoord.
3.
Het verslag bestaat uit de jaarrekening met bijbehorende
begroting, de daarin aangebrachte wijzigingen, het
jaarverslag en overige financiėle gegevens.
4.
In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd
van het financiėle beheer van de Raad en de gerechten
gezamenlijk over het voorafgaande begrotingsjaar.
5.
In het jaarverslag wordt vermeld op welke wijze de
werkzaamheden ten behoeve waarvan het budget ten laste van
de rijksbegroting is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij
wordt aangegeven op welke wijze deze werkzaamheden zich
verhouden tot het plan zoals dit overeenkomstig
artikel 102
voor het desbetreffende jaar is vastgesteld, de plannen,
bedoeld in artikel 31, eerste
lid, en de verslagen, bedoeld in
artikel 35, eerste lid.
6.
Het verslag omvat een verklaring omtrent de getrouwheid en
de rechtmatigheid, afgegeven door een door de Raad
aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De
accountant voegt bij de verklaring een rapport naar
aanleiding van de controle op het financiėle beheer. Bij de
aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze
Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de
controle-rapporten van de accountant.
7.
Onze Minister kan een aanwijzing vaststellen inzake de
reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
regels worden gesteld omtrent de inrichting van het verslag.
Artikel 104a
{Raad voor de rechtspraak, verrichten privaatrechtelijke handelingen}
1.
In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 verricht de Raad namens de staat privaatrechtelijke rechtshandelingen voor zover die voortvloeien uit het door hem beheerde deel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een andere minister dan Onze Minister de rechtshandeling verricht.
2.
Artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht en 4.12, eerste en vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 4 Toezicht
Artikel 105
{Raad voor de rechtspraak, informatieplicht}
De Raad verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.
Artikel 106
{Raad voor de rechtspraak, vernietiging besluit}
1.
Een
beslissing van de Raad ter uitvoering van de in artikel 91 genoemde
taken
kan op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden
vernietigd indien de beslissing in strijd is met het recht of
het belang van een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke
organisatie. Een beslissing van de Raad als bedoeld in artikel 21a, eerste lid, kan op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden vernietigd wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
{Schakelbepaling}
2.
De
artikelen 8:4, onderdeel a, 10:36, 10:37 en 10:38 tot en met 10:45 van
de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 107
{Raad voor de rechtspraak, schorsing/ontslag leden}
1.
In geval van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte kan
Onze Minister een of meer leden van de Raad voordragen voor
ontslag als lid van de Raad. In geval van een ernstig
vermoeden voor het bestaan van ongeschiktheid anders dan
wegens ziekte, kan Onze Minister een of meer leden van de
Raad voordragen voor schorsing als lid van de Raad.
2.
De schorsing of het ontslag geschiedt bij koninklijk besluit.
3.
Indien alle leden van de Raad zijn geschorst of ontslagen,
kan Onze Minister bij de Raad een of meer tijdelijke
bewindvoerders aanstellen. Artikel 84, zesde
lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij
de aanstelling wordt een termijn bepaald voor de bewindvoering.
Artikel 108
{Raad voor de rechtspraak, beroep tegen schorsing/ontslag leden}
1.
Tegen een besluit op grond van artikel 107, eerste en tweede
lid, kan een belanghebbende beroep
instellen bij de Hoge Raad.
2.
De Hoge Raad beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het
oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van ongeschiktheid
anders dan wegens ziekte, onderscheidenlijk een ernstig
vermoeden voor het bestaan daarvan, alsmede of Onze Minister
bij zijn voordracht in strijd met artikel 109
heeft gehandeld.
{Schakelbepaling}
3.
Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet
bestuursrecht, met uitzondering van
afdeling 8.1.1
en de artikelen 8:10,
8:11,
8:13 en
8:86, van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 109
{Raad voor de rechtspraak, bevoegdheid minister van Justitie}
Bij de uitvoering van de bevoegdheden, toegedeeld bij of
krachtens deze wet, treedt Onze Minister niet in de
procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling
van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieėn
van zaken.
Artikel 110
Vervallen
Hoofdstuk 3 De procureur-generaal bij de Hoge Raad
Artikel 111
{Hoge Raad, taken/bevoegdheden procureur-generaal}
1.
Er is een parket bij de Hoge Raad, aan het hoofd waarvan de
procureur-generaal bij de Hoge Raad staat.
2.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad is belast met:
a.de vervolging van ambtsmisdrijven en
ambtsovertredingen begaan door de leden van de
Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen;
b.het nemen van aan de Hoge Raad uit te brengen
conclusies in de bij de wet bepaalde gevallen;
c.de instelling van cassatie «in het belang der wet»;
d.de instelling van vorderingen tot het door de Hoge
Raad nemen van beslissingen als bedoeld in
hoofdstuk 6A van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
3.
In de gevallen waarin de Hoge Raad ten principale recht
doet, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad de taken
en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in
artikel 125, waar.
4.
Bij de wet kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad ook
met andere taken worden belast.
5.
De bevoegdheden van de procureur-generaal kunnen, tenzij de
aard van de bevoegdheden zich daartegen verzet, mede worden
uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal en
door advocaten-generaal.
Artikel 112
Vervallen
Artikel 113
{Hoge Raad, samenstelling parket}
1.
Het parket bij de Hoge Raad bestaat uit een
procureur-generaal, een plaatsvervangend procureur-generaal, ten hoogste
tweeėntwintig advocaten-generaal en ten hoogste elf advocaten-generaal in
buitengewone dienst.
2.
De advocaten-generaal in buitengewone dienst nemen, als
advocaat-generaal, conclusies voorzover zij daartoe door de
procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig
geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de
taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld
in artikel 125, waar.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de
procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal,
en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad aan wie
buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is
verleend, voor de duur van dat verlof en gedurende ten
hoogste een jaar daarna buiten beschouwing gelaten.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid worden rechterlijke
ambtenaren die zijn aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, geteld overeenkomstig de breuk die
hun
arbeidsduur aangeeft.
Artikel 114
Vervallen
Artikel 115
Vervallen
Artikel 116
{Procureur-generaal, leiding parket}
De procureur-generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad.
Artikel 117
{Procureur-generaal, vervanging}
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt de
procureur-generaal vervangen door de plaatsvervangend
procureur-generaal en, bij afwezigheid, belet of ontstentenis
ook van deze, door de advocaat-generaal oudste in rang.
Artikel 118
{Procureur-generaal, waarneming}
Onze Minister kan de plaatsvervangend
procureur-generaal of een advocaat-generaal belasten met de
waarneming van het ambt van procureur-generaal.
Artikel 119
{Procureur-generaal, aanwijzing plaatsvervanger}
1.
Onze Minister kan, op aanbeveling van de
procureur-generaal, als plaatsvervangend advocaat-generaal
bij de Hoge Raad een rechterlijk ambtenaar,
die bij een rechtbank, een gerechtshof of een tot het openbaar
ministerie behorend parket werkzaam is in een ambt als bedoeld in
artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren,
aanwijzen. De aanwijzing geschiedt voor een daarbij te
bepalen termijn. De artikelen 46c, 46ca, eerste lid, onderdeel a, 46d, eerste lid, onderdeel
d, en 46e van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren zijn op de
plaatsvervangend advocaat-generaal van overeenkomstige toepassing.
2.
Aanwijzing van een bij een
rechtbank of een gerechtshof werkzame rechterlijk
ambtenaar
tot plaatsvervangend advocaat-generaal geschiedt slechts met
diens toestemming.
3.
Plaatsvervangende advocaten-generaal nemen, op de voet van
een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe
door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in
zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht
doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie,
bedoeld in artikel 125, waar.
4.
De
president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de
procureur-generaal, een vice-president van, een raadsheer in of een
raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, indien hij daarmee
instemt, belasten met de waarneming van het ambt van advocaat-generaal
bij de Hoge Raad.
Artikel 120
{Schakelbepaling}
1.
De artikelen 12,
13 en
74 zijn op de in
artikel 113
genoemde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 111, tweede
lid, is artikel 83 van
overeenkomstige toepassing op de procureur-generaal bij de
Hoge Raad.
3.
De
procureur-generaal bij de Hoge Raad stelt, gehoord de overige leden van
het parket bij de Hoge Raad, een regeling vast voor de behandeling van
klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van
overeenkomstige
toepassing.
4.
De
artikelen 13a tot en met 13g zijn van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van de in artikel 111 bedoelde rechterlijke ambtenaren, met
dien verstande dat:
a.de
in de artikelen 13a tot en met 13g aan de procureur-generaal toegekende
bevoegdheden en verplichtingen worden uitgeoefend door de
plaatsvervangend procureur-generaal, indien een gedraging van de
procureur-generaal in het geding
is;
b.voor de
overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 13b, eerste lid,
onderdelen b en c, onder «artikel 26 of 75» wordt verstaan:
artikel 120, derde lid,;
en
c.een afschrift van
de beschikking, bedoeld in artikel 13f, derde lid, wordt gezonden aan
de verzoeker, aan de bij het parket bij de Hoge Raad werkzame
rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had,
en aan de procureur-generaal bij de Hoge
Raad.
Artikel 121
{Procureur-generaal, taak}
De procureur-generaal bij de Hoge Raad waakt in het bijzonder
voor de handhaving en uitvoering van wettelijke voorschriften
bij de Hoge Raad, de gerechtshoven en de rechtbanken.
Artikel 122
{Procureur-generaal, taakverzuim OM}
1.
Indien naar het oordeel van de procureur-generaal bij de
Hoge Raad het openbaar ministerie bij de uitoefening van
zijn taak de wettelijke voorschriften niet naar behoren
handhaaft of uitvoert, kan hij Onze Minister
daarvan in kennis stellen.
{Procureur-generaal, informatieplicht}
2.
Op verzoek van de procureur-generaal worden hem vanwege het
College van procureurs-generaal de inlichtingen verstrekt
die hij nodig acht en worden hem de desbetreffende stukken
overgelegd.
Artikel 123
{Taken College van procureurs-generaal bij de Hoge Raad}
Het College van procureurs-generaal verleent de
procureur-generaal bij de Hoge Raad de bijstand van het openbaar
ministerie, die deze ter uitvoering van de aan hem opgedragen
taken verlangt.
Hoofdstuk 4 Het openbaar ministerie
Afdeling 1 Taken en bevoegdheden
Artikel 124
{Openbaar Ministerie, taken}
Het openbaar ministerie is belast met de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet
vastgestelde taken.
Artikel 125
{Openbaar Ministerie, uitoefening taken en bevoegdheden}
De taken en bevoegdheden van het openbaar
ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald,
uitgeoefend
door:
a.het
College van procureurs-generaal;
en
b.rechterlijke
ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6° en
7°.
Artikel 125a
{Openbaar Ministerie, uitoefening bevoegdheden}
1.
Indien
bij of krachtens een wet een bevoegdheid wordt toegekend aan de
officier van justitie, kan deze bevoegdheid worden uitgeoefend door de
rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder
7°, van de wet, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of
de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
2.
Indien
bij of krachtens een wet een bevoegdheid wordt toegekend aan de
advocaat-generaal, kan deze bevoegdheid worden uitgeoefend door de
rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder
6°, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van
de bevoegdheid zich daartegen
verzet.
Artikel 126
{Openbaar Ministerie, overdracht uitoefening bevoegdheden}
1.
De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
2.
De
opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van
de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid,
uitgeoefend.
3.
De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste
lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame
ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de
bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich
daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover
het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en
de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in
Titel IV van het Eerste Boek van
het Wetboek van Strafvordering.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de
toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.
Artikel 127
{Openbaar Ministerie}
Onze Minister kan algemene en bijzondere
aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en
bevoegdheden van het openbaar ministerie.
Artikel 128
{Openbaar Ministerie, horen College van procureurs-generaal}
1.
Onze Minister stelt het College van
procureurs-generaal in de gelegenheid zijn zienswijze
kenbaar te maken voordat hij in een concreet geval een
aanwijzing geeft inzake de opsporing of vervolging van
strafbare feiten.
2.
Onze Minister deelt het College de voorgenomen aanwijzing en
de motivering daarvan schriftelijk mede. Onze Minister kan
het College voor het kenbaar maken van zijn zienswijze een
termijn stellen. De zienswijze van het College wordt
schriftelijk en gemotiveerd gegeven.
3.
Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt
schriftelijk en gemotiveerd gegeven.
4.
Slechts indien de aanwijzing in verband met de vereiste
spoed niet schriftelijk kan worden gegeven, kan zij
mondeling worden gegeven. In dat geval wordt zij zo spoedig
mogelijk doch in elk geval binnen een week daarna op schrift
gesteld. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op
het mededelen van een voorgenomen aanwijzing door Onze
Minister en voor het geven van de zienswijze door het College.
5.
De in het eerste lid bedoelde aanwijzing wordt, tezamen met
de voorgenomen aanwijzing en de zienswijze van het College,
door de officier van justitie of de advocaat-generaal bij de processtukken gevoegd.
Voor zover het belang van de staat zich naar het oordeel van
Onze Minister daartegen verzet, blijft voeging bij de
processtukken achterwege, met dien verstande dat in dat
geval bij de processtukken een verklaring wordt gevoegd
waaruit blijkt dat een aanwijzing is gegeven.
6.
Indien het betreft een aanwijzing tot het niet of niet
verder opsporen of vervolgen, stelt Onze Minister de beide
Kamers der Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in kennis van
de aanwijzing, de voorgenomen aanwijzing en de zienswijze
van het College, voor zover het verstrekken van de
desbetreffende stukken niet in strijd is met het belang van
de staat.
Artikel 129
{Openbaar Ministerie, informatieplicht College}
1.
Het College verstrekt Onze Minister de inlichtingen die deze
nodig heeft.
2.
De leden van het openbaar ministerie verstrekken het College
de inlichtingen die het College nodig heeft.
Afdeling 2 Inrichting
Artikel 130
{College van procureurs-generaal, samenstelling}
1.
Er is een College van procureurs-generaal.
2.
Het College staat aan het hoofd van het openbaar ministerie.
3.
Het College bestaat uit ten minste drie en ten hoogste
vijf procureurs-generaal. Bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister wordt een
van de procureurs-generaal benoemd tot voorzitter van het
College voor een periode van ten hoogste drie jaar. Hij kan
eenmaal worden herbenoemd.
De voorzitter ontvangt in verband met het verrichten van werkzaamheden als
voorzitter een toelage op het salaris dat hij als procureur-generaal geniet,
volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Toekenning van de toelage geschiedt door Onze
Minister.
4.
Ten hoogste één van de procureurs-generaal, bedoeld in het derde lid, wordt niet aangesteld als rechterlijk ambtenaar. Deze procureur-generaal wordt niet benoemd tot voorzitter van het College.
5.
De in het vierde lid bedoelde procureur-generaal wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen. Ten aanzien van deze procureur-generaal worden de overige bij of krachtens de Ambtenarenwet aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door Onze Minister.
6.
Het College kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven
betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van
het openbaar ministerie.
Artikel 131
{ College van procureurs-generaal, besluitvorming}
1.
Het College van procureurs-generaal kan geen beslissingen
nemen indien niet ten minste drie leden aanwezig zijn.
2.
Het College neemt beslissingen bij meerderheid van stemmen.
3.
Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
4.
Bij reglement stelt het College nadere regels met betrekking
tot zijn werkwijze en besluitvorming. Het reglement en
wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Het reglement of een wijziging
daarvan wordt na de goedkeuring gepubliceerd in de Staatscourant.
5.
In het reglement wordt in ieder geval geregeld in welke
gevallen de voorzitter een voorgenomen beslissing aan Onze Minister voorlegt, daaronder zijn in ieder
geval begrepen de beslissingen bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 132
{College van procureurs-generaal, verdeling van werkzaamheden}
1.
Het College van procureurs-generaal verdeelt de
werkzaamheden onder de procureurs-generaal.
2.
Onze Minister kan bepaalde werkzaamheden
opdragen aan de voorzitter van het College.
Artikel 133
{College van procureurs-generaal, machtiging}
1.
Het College van procureurs-generaal kan een
procureur-generaal machtigen een of meer van zijn
bevoegdheden uit te oefenen, tenzij de regeling waarop de
bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich
daartegen verzet.
2.
De uitoefening van een bevoegdheid door een
procureur-generaal overeenkomstig het eerste lid geschiedt
in naam en onder verantwoordelijkheid van het College.
3.
Het College kan ten aanzien van de uitoefening van de
bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
Artikel 134
{Openbaar Ministerie, samenstelling}
1. Het openbaar ministerie bestaat uit:
a.het parket-generaal;
b.de arrondissementsparketten;
c.het landelijk parket;
d.het functioneel
parket;
e.het parket centrale verwerking openbaar ministerie;
f.het ressortsparket.
2.
Er is een arrondissementsparket in elk van de arrondissementen, genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling.
3.
In afwijking van het tweede lid is er één arrondissementsparket in de arrondissementen Gelderland en Overijssel gezamenlijk, genaamd arrondissementsparket Oost-Nederland.
Artikel 135
{Parket-generaal, samenstelling}
1.
Bij het parket-generaal zijn werkzaam:
a.de procureurs-generaal die het College vormen;
b.andere ambtenaren.
2.
Bij het
parket-generaal kunnen hoofdadvocaten-generaal, senior advocaten-generaal, advocaten-generaal,
plaatsvervangende advocaten-generaal, hoofdofficieren van justitie, plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, senior officieren
van justitie A, senior officieren van justitie, officieren van
justitie, substituut-officieren van justitie, plaatsvervangende
officieren van justitie, officieren in opleiding, officieren enkelvoudige zittingen en
plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen werkzaam
zijn.
3.
Een in het tweede lid bedoelde hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal, advocaat-generaal of plaatsvervangend advocaat-generaal is van rechtswege plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket.
4.
Een in het tweede lid bedoelde hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie, substituut-officier van justitie of plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen is van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het functioneel parket, het landelijk parket en het parket centrale verwerking openbaar ministerie.
5.
Aan het hoofd van het parket-generaal staat het College.
6.
De procureurs-generaal, met uitzondering van de in artikel 130, vierde lid, bedoelde procureur-generaal, zijn van rechtswege plaatsvervangend
advocaat-generaal bij het ressortsparket, plaatsvervangend
officier van justitie bij de arrondissementsparketten,
plaatsvervangend officier van justitie bij het landelijk parket, plaatsvervangend officier van justitie bij het functioneel parket en plaatsvervangend officier van justitie bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie.
Artikel 136
{Arrondissementsparket, samenstelling}
1.
Bij een
arrondissementsparket zijn
werkzaam:
a.een
hoofdofficier van justitie;
b.een plaatsvervangend hoofdofficier van justitie;
c.officieren
van
justitie;
d.plaatsvervangende
officieren van
justitie;
e.officieren
enkelvoudige
zittingen;
f.plaatsvervangende
officieren enkelvoudige
zittingen;
g.andere
ambtenaren.
2.
Bij een
arrondissementsparket kunnen werkzaam
zijn:
a.senior
officieren van justitie
A;
b.senior officieren
van
justitie;
c.substituut-officieren
van
justitie;
d.officieren in opleiding.
3.
Aan het hoofd van een
arrondissementsparket staat de hoofdofficier van justitie met de titel hoofd van het
arrondissementsparket. Hij kan algemene
en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket
werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken
en bevoegdheden van het parket.
4.
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het arrondissementsparket, wordt hij vervangen door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie.
5.
De hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officieren van justitie A, senior officieren van justitie, officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie onderscheidenlijk officieren enkelvoudige zittingen en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij de overige arrondissementsparketten, bij het landelijk parket, bij het functioneel parket, bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie en bij het parket-generaal.
6.
De officier enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende
officier enkelvoudige zittingen hebben de bevoegdheden en
verplichtingen die bij of krachtens de wet aan de officier
van justitie worden toegekend, met uitzondering van de
bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van een
meervoudige kamer van de rechtbank.
Artikel 137
{Landelijk parket, samenstelling}
1.
Bij
het landelijk parket zijn
werkzaam:
a.een
hoofdofficier van justitie;
b.een
plaatsvervangend hoofdofficier van justitie;
c.een tweede plaatsvervangend hoofdofficier van
justitie;
d.officieren
van
justitie;
e.plaatsvervangende
officieren van
justitie
f.officieren
enkelvoudige
zittingen;
g.plaatsvervangende
officieren enkelvoudige
zittingen;
h.andere
ambtenaren.
2.
Bij het
landelijk parket kunnen werkzaam
zijn:
a.senior
officieren van justitie
A;
b.senior officieren
van
justitie;
c.substituut-officieren
van
justitie;
d.officieren in opleiding.
3.
Aan het
hoofd van het landelijk parket staat de hoofdofficier van justitie met de titel
hoofd van het landelijk parket. Hij kan algemene en bijzondere
aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren
betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het
landelijk parket wordt hij vervangen door de plaatsvervangend
hoofdofficier van justitie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
4.
De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel c, vervult de functie van nationaal lid bij Eurojust.
Hij vervult die functie voor tenminste vier jaar. Een senior officier van
justitie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vervult de functie van
plaatsvervanger van het nationaal lid bij Eurojust.
5.
De hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officieren van justitie A, senior officieren van justitie, officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie onderscheidenlijk officieren enkelvoudige zittingen en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, bij het functioneel parket, bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie en bij het parket-generaal.
6.
De officier enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende
officier enkelvoudige zittingen hebben de bevoegdheden en
verplichtingen die bij of krachtens de wet aan de officier
van justitie worden toegekend, met uitzondering van de
bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van een
meervoudige kamer van de rechtbank.
Artikel 137a
{Functioneel parket, samenstelling}
1.
Bij
het functioneel parket zijn
werkzaam:
a.een
hoofdofficier van justitie;
b.een
plaatsvervangend hoofdofficier van justitie;
c.officieren
van
justitie;
d.plaatsvervangende
officieren van
justitie;
e.officieren
enkelvoudige
zittingen;
f.plaatsvervangende
officieren enkelvoudige
zittingen
g.andere
ambtenaren.
2.
Bij het
functioneel parket kunnen werkzaam
zijn:
a.senior
officieren van justitie
A;
b.senior officieren
van
justitie;
c.substituut-officieren
van
justitie;
d.officieren in opleiding.
3.
Aan het
hoofd van het functioneel parket staat de hoofdofficier van justitie met de titel
hoofd van het functioneel parket. Hij kan algemene en bijzondere
aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren
betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het
functioneel parket wordt hij vervangen door de plaatsvervangend
hoofdofficier van justitie.
4.
De hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officieren van justitie A, senior officieren van justitie, officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie onderscheidenlijk officieren enkelvoudige zittingen en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, bij het landelijk parket, bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie en bij het parket-generaal.
5. De officier
enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officier enkelvoudige
zittingen hebben de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens
de wet aan de officier van justitie worden toegekend, met uitzondering
van de bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van een
meervoudige kamer van de
rechtbank.
Artikel 137b
{Parket centrale verwerking Openbaar Ministerie, samenstelling}
1.
Bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie zijn werkzaam:
a.een hoofdofficier van justitie;
b.een plaatsvervangend hoofdofficier van justitie;
c.officieren van justitie;
d.plaatsvervangende officieren van justitie;
e.officieren enkelvoudige zittingen;
f.plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen;
g.andere ambtenaren.
2.
Bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie kunnen werkzaam zijn:
a.senior officieren van justitie A;
b.senior officieren van justitie;
c.substituut-officieren van justitie;
d.officieren in opleiding.
3.
Aan het hoofd van het parket centrale verwerking openbaar ministerie staat de hoofdofficier van justitie met de titel hoofd van het parket centrale verwerking openbaar ministerie. Hij kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.
4.
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het parket centrale verwerking openbaar ministerie, wordt hij vervangen door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie.
5.
De hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officieren van justitie A, senior officieren van justitie, officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie onderscheidenlijk officieren enkelvoudige zittingen en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie onderscheidenlijk plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, bij het landelijk parket, bij het functioneel parket en bij het parket-generaal.
6.
De officier enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officier enkelvoudige zittingen hebben de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de wet aan de officier van justitie worden toegekend, met uitzondering van de bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van een meervoudige kamer van de rechtbank.
Artikel 138
{Ressortsparket, samenstelling}
1.
Bij het ressortsparket zijn werkzaam:
a.een landelijk hoofdadvocaat-generaal;
b.vier hoofdadvocaten-generaal;
c.advocaten-generaal;
d.plaatsvervangende advocaten-generaal;
e.andere ambtenaren.
2.
Bij het ressortsparket kunnen senior advocaten-generaal en officieren in opleiding werkzaam zijn.
3.
Aan het hoofd van het ressortsparket staat de landelijk hoofdadvocaat-generaal met de titel van hoofd van het ressortsparket. Hij kan algemene en bijzondere
aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren
betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.
In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het
ressortsparket wordt hij vervangen door een bij het ressortsparket werkzame hoofdadvocaat-generaal.
4.
De landelijk hoofdadvocaat-generaal, hoofdadvocaten-generaal, senior advocaten-generaal, advocaten-generaal en plaatsvervangende advocaten-generaal zijn van rechtswege plaatsvervangend advocaat-generaal bij het parket-generaal.
Artikel 139
{Parket, gezagsstructuur}
1.
De hoofden van de parketten zijn in hun ambtsuitoefening
ondergeschikt aan het College.
2.
De andere bij een parket werkzame ambtenaren zijn in hun
ambtsuitoefening ondergeschikt aan het hoofd van het parket.
3.
De bij het parket-generaal werkzame ambtenaren zijn in hun
ambtsuitoefening ondergeschikt aan het College.
Artikel 139a
{Parketten, opdracht tot samenwerking tussen}
Het College kan de hoofden van door het College aangewezen arrondissementsparketten opdragen om taken op het gebied van de organisatie en de bedrijfsvoering van die parketten gezamenlijk uit te voeren onder verantwoordelijkheid van een daartoe aangewezen hoofdofficier van justitie.
Artikel 139b
{Reglement m.b.t. concentratie rechtsmacht bij een of meer rechtbanken of gerechtshoven}
1.
Het College stelt een reglement vast waarin wordt bepaald ten aanzien van welke strafbare feiten de officier van justitie bij het landelijk parket onderscheidenlijk de officier van justitie bij het functioneel parket overeenkomstig artikel 2, eerste lid, voorlaatste onderscheidenlijk laatste zinsnede, van het Wetboek van Strafvordering de vervolging instelt bij de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel of de rechtbank Rotterdam.
2.
Alvorens het reglement vast te stellen, stelt het College de Raad in de gelegenheid zijn zienswijze over een ontwerp van het reglement naar voren te brengen.
Afdeling 3 Overige bepalingen
Artikel 140
Vervallen
Artikel 141
Vervallen
Artikel 142
{Rechterlijke ambtenaar, waarneming}
Onze Minister kan een rechterlijk ambtenaar als
bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder
5° tot en met 7°, belasten met de waarneming van
een ander ambt bij het openbaar ministerie.
Artikel 143
{Rechterlijke ambtenaar, informatieverplichting waarnemer}
De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 142, zijn verplicht tot
het verstrekken van inlichtingen wanneer de procureur-generaal bij de Hoge
Raad op grond van artikel 122, tweede lid, daarom vraagt.
Artikel 144
{Rechterlijke ambtenaar, geheimhoudingsplicht waarnemer}
Artikel 13 is op de
in artikel 142
bedoelde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 5 De opleiding van rechterlijke ambtenaren
Artikel 145
{Rechterlijke ambtenaar, in opleiding}
1.
Onze Minister kan rechters in opleiding en officieren in opleiding benoemen.
2.
Bij
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de selectie en de opleiding van rechters in opleiding en officieren in opleiding.
Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 146
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de rechterlijke organisatie.
Lasten en bevelen dat deze in het staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle ministeriėle departementen, autoriteiten, kollegien en
ambtenaren, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te Brussel
den 18den April des jaars 1827, en van
Onze regering het veertiende.
WILLEM.
Van wege den Koning,
J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.
den zeven en twintigsten April 1827.
De Secretaris van Staat,
J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.
Bijlage als bedoeld in de artikelen 48a, vijfde lid, 66,
vijfde lid, en 67, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke
organisatie
Formulier voor het
afleggen van de eed of belofte door een deskundig lid
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn
aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal
onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat
ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook,
tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of
beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik
zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal
aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat
hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarbij ik als deskundig lid
betrokken zou kunnen zijn.
Ik zweer/beloof
dat ik gegevens waarover ik als deskundig lid de beschikking krijg en
waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet
vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot
mededeling verplicht of uit mijn werkzaamheden als deskundig lid de
noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn werkzaamheden als
deskundig lid met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder
aanzien van personen, zal verrichten en mij in deze verrichtingen zal
gedragen zoals een goed deskundig lid betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar
en beloof ik!
Op
........................, werd te .....................
ten overstaan van (1)
..............................
door (2)
.............................
de
bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
(1) .............................
(2)
.............................
Wanneer de eed of belofte door een deskundig lid in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed of belofte als volgt:
Wannear’t de eed of belofte troch in saakkundich lid yn de Fryske taal ōflein wurdt, is de tekst fan de eed of belofte lykas folget:
Ik swar/ūnthjit dat ik trou wźze sil oan de Kening, en dat ik de Grūnwet en alle oare wetten ūnderhālde en neikomme sil.
Ik swar/ferklearje dat ik streekrjocht noch midlik, ūnder wat namme of śtwynsel ek, foar it krijen fan in beneaming oan immen eat jūn of tasein haw, noch jaan of tasizze sil.
Ik swar/ferklearje dat ik nea likefolle hokker jeften of geskinken oannimme of ūntfange sil fan hokker persoan dan ek fan wa’t ik wit of tink dat hy in proses hat of krije sil dźr’t ik as saakkundich lid yn behelle wźze kinne soe.
Ik swar/ūnthjit dat ik gegevens dy’t ik as saakkundich lid ta myn foldwaan krij en dźr’t ik fan wit of yn alle ridlikheid fan oannimme moat dat dy in fertroulik karakter hawwe, geheim hālde sil, śtsein as in wetlik foarskrift, likefolle hokker, my ta meidieling ferplichtet of as śt myn wurk as saakkundich lid de needsaak ta meidieling folget.
Ik swar/ūnthjit dat ik myn wurk as saakkundich lid earlik, sekuer en ūnpartidich, sūnder ūnderskie te meitsjen tusken persoanen, ferrjochtsje sil en my dźrby hālde en drage sil sa’t in goed saakkundich lid foeget.
Sa wier helpe my God Almachtich!/Dat ferklearje en ūnthjit ik!
Op........................, waard yn.....................
yn bywźzen fan (1)..............................
troch (2).............................
de boppeneamde eed/belofte ōflein.
(1).............................
(2).............................