Wet waardering onroerende zaken
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is regels te stellen met betrekking tot een
uniforme bepaling van de waarde van onroerende zaken en de
wijze van vaststelling daarvan ten behoeve van de heffing
van belastingen, alsmede om het toezicht op de
waardebepaling en waardevaststelling op te dragen aan een
daartoe in te stellen Waarderingskamer;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1
{Reikwijdte}
1. Deze wet
geldt bij de bepaling, de vaststelling en de verstrekking van de waarde
van in Nederland gelegen onroerende zaken ten behoeve van
afnemers.
2.
Het college van burgemeester en wethouders is belast met de
uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar,
bedoeld in artikel 231, tweede lid,
onderdeel b, van de
Gemeentewet, hiermee is belast.
Artikel 2
{Definities}
In deze wet wordt
verstaan
onder:
–afnemer: bestuursorgaan dat op grond van een
wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een
waardegegeven;
–authentiek
gegeven: in een basisregistratie opgenomen gegeven dat bij wettelijk
voorschrift als authentiek is aangemerkt;
–basisregistratie: verzameling gegevens
waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens
bevat;
–belastingen:
belastingen geheven door het Rijk, de gemeenten en de
waterschappen;
–
college: college van burgemeester en wethouders;
–
Dienst: Dienst voor het kadaster en de openbare registers als genoemd in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;
–
landelijke voorziening WOZ: landelijke voorziening als bedoeld in artikel 37aa;
–Onze Minister: Onze Minister van
Financiën;
–terugmelding: melding als bedoeld in artikel
37f, eerste lid;
–waardegegeven: op de voet van hoofdstuk IV
van deze wet vastgestelde waarde van een onroerende zaak;
–de wet: de Wet waardering onroerende
zaken.
Artikel 3
{Kostenverrekening}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld betreffende de verrekening van de kosten die verbonden
zijn aan de uitvoering van de wet.
Hoofdstuk II De waarderingskamer
Artikel 4
{Waarderingskamer en haar taken}
1.
Er is een Waarderingskamer. De Waarderingskamer bezit
rechtspersoonlijkheid.
2.
De Waarderingskamer houdt toezicht op de waardebepaling en
de waardevaststelling van onroerende zaken, op de uitvoering van de basisregistratie
waarde onroerende zaken (basisregistratie WOZ) en op de overige
in de wet geregelde onderwerpen. De colleges verschaffen de Waarderingskamer
desgevraagd tijdig de voor de uitoefening van haar taak
noodzakelijke gegevens.
3.
De Waarderingskamer dient desgevraagd of eigener beweging
Onze Minister van advies over zaken die verband houden met
de inhoud en de toepassing van hetgeen bij of krachtens de
wet is bepaald.
4.
De Waarderingskamer geeft voorts uitvoering aan hetgeen
haar overigens bij of krachtens de wet is opgedragen.
5.
De
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, met uitzondering van artikel 9
van die wet, is van toepassing op de
Waarderingskamer.
Artikel 5
{Samenstelling Waarderingskamer}
1.
De Waarderingskamer bestaat uit elf leden, waaronder de
voorzitter, die worden benoemd door Onze Minister.
2.
Van de andere leden dan de voorzitter worden vier leden op
voordracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, twee
leden uit de rijksbelastingdienst en twee leden op
voordracht van de Unie van Waterschappen benoemd.
3.
De Waarderingskamer wijst uit haar midden een
plaatsvervangende voorzitter aan.
4.
De leden van de Waarderingskamer worden benoemd voor ten
hoogste vier jaren. Na afloop van deze termijn kunnen zij
worden herbenoemd.
5.
Degene die tot lid is benoemd ter vervulling van een
tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het ogenblik
waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten
aftreden. Hij kan worden herbenoemd.
Artikel 6
{Adviserende leden}
1.
De Waarderingskamer heeft drie adviserende leden die worden
benoemd door Onze Minister op voordracht van
onderscheidenlijk Onze Minister, Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het
InterProvinciaal Overleg.
2.
De adviserende leden kunnen te allen tijde op eigen verzoek
door Onze Minister worden ontslagen. Onze Minister kan hen
op verzoek van degene die de voordracht heeft gedaan,
schorsen of ontslaan.
Artikel 7
{Commissies}
1.
De Waarderingskamer kan ter uitvoering van haar taak
commissies instellen, waarin ook personen van buiten de
Waarderingskamer zitting kunnen hebben.
2.
De Waarderingskamer en haar commissies kunnen zich doen
bijstaan door deskundigen.
Artikel 8
{Secretaris en secretariaat}
1.
De Waarderingskamer heeft een secretariaat onder leiding van
een secretaris, die door Onze Minister, op voordracht van de
Waarderingskamer, wordt benoemd, geschorst en ontslagen.
2.
Het secretariaat staat de Waarderingskamer in haar
werkzaamheden bij.
3.
De secretaris en het personeel van het secretariaat zijn
niet tevens lid of adviserend lid van de Waarderingskamer.
4.
De secretaris is voor de uitoefening van zijn taak
uitsluitend verantwoording schuldig aan de Waarderingskamer.
Artikel 9
{Rechtspositie personeel secretariaat}
1.
Het personeel van het secretariaat van de Waarderingskamer,
de secretaris daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van
de Ambtenarenwet.
2.
In
afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
stelt de Waarderingskamer bij reglement de regeling van de
rechtstoestand van het personeel
vast.
3.
Onverminderd hetgeen reeds bij of krachtens de
Ambtenarenwet is
geregeld, geeft het
reglement, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval voorschriften betreffende de
volgende onderwerpen:
a.aanstelling;
b.schorsing;
c.ontslag;
d.het onderzoek naar de geschiktheid en de
bekwaamheid;
e.bezoldiging;
f.wachtgeld;
g.diensttijden;
h.verlof en vakantie;
i.voorzieningen in verband met ziekte;
j.bescherming bij arbeid;
k.woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
l.medezeggenschap;
m.overige rechten en verplichtingen van het personeel;
n.disciplinaire straffen;
o.de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking
komende vakorganisaties van overheidspersoneel
overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van
algemeen belang voor de rechtstoestand en de
bezoldiging van het personeel van het secretariaat;
p.een geschillenregeling met betrekking tot
de onder l
en
o
genoemde onderwerpen.
4.
Artikel 126 van de
Ambtenarenwet is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 10
{Werkwijze Waarderingskamer, Commissies en secretariaat}
De Waarderingskamer stelt een bestuursreglement
vast, waarin in ieder geval regels worden opgenomen met betrekking tot
de werkwijze van haar commissies, met betrekking tot de wijze waarop
overleg wordt gevoerd met de colleges en de afnemers of met hun
vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden ter zake waarvan naar haar
oordeel overleg gewenst is, alsmede omtrent aangelegenheden ter zake
waarvan de deelnemers aan het overleg de Waarderingskamer te kennen
hebben gegeven overleg te willen voeren.
Artikel 11
{Geschillenbehandeling}
1.
Geschillen met betrekking tot de uitvoering van de wet
tussen afnemers en colleges
kunnen door de betrokken partijen worden voorgelegd aan de
Waarderingskamer.
2.
Het verzoek tot het in behandeling nemen van een geschil
wordt ingediend door de bij het geschil betrokken partijen.
3.
De Waarderingskamer beslist binnen dertien weken nadat het
geschil is voorgelegd. De Waarderingskamer kan deze termijn,
met redenen omkleed, eenmaal met dertien weken verlengen.
Zij kan voorts de termijn verder verlengen met instemming
van de betrokken partijen.
4.
De Waarderingskamer is bevoegd de kosten die door haar zijn
gemaakt in verband met het voorgelegde geschil in rekening
te brengen aan de partijen. Zij kan beslissen dat de kosten
die door partijen zijn gemaakt, worden gedragen door de in
het ongelijk gestelde partij.
Artikel 12
Vervallen
Artikel 13
Vervallen
Artikel 14
Vervallen
Artikel 15
Vervallen
Hoofdstuk III De waardebepaling
Artikel 16
{Objectafbakening}
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak
aangemerkt:
a.een gebouwd eigendom;
b.een ongebouwd eigendom;
c.een gedeelte van een in onderdeel a
of onderdeel b
bedoeld eigendom dat blijkens zijn
indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te
worden gebruikt;
d.een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a
of onderdeel b
bedoelde eigendommen of in
onderdeel c
bedoelde gedeelten daarvan die bij
dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar
de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e.een geheel
van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde
eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in
onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden
beoordeeld één terrein vormt bestemd voor
verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt
geëxploiteerd;
f.het binnen de gemeente gelegen deel van een in
onderdeel a
of onderdeel b
bedoeld eigendom, van een in
onderdeel c
bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een
in onderdeel e bedoeld
geheel.
Artikel 17
{Waardebegrip}
1.
Aan een onroerende zaak wordt een waarde toegekend.
{Fictie vrij en onbezwaard}
2.
De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende
zaak dient te worden toegekend, indien de volle en
onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen
en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich
bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
{Gecorrigeerde vervangingswaarde}
3.
In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt de waarde
van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning
dient, en met uitzondering van onroerende zaken die zijn
ingeschreven in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt
tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij
de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening
gehouden met:
a.de aard en de bestemming van de zaak;
b.de sedert de stichting van de zaak opgetreden
technische en functionele veroudering, waarbij de
invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt
genomen.
{Gebouwd eigendom}
4. In afwijking in
zoverre van het tweede lid wordt de waarde van een gebouwd eigendom in
aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het derde lid.
Onder een gebouwd eigendom in aanbouw wordt verstaan een onroerende
zaak of gedeelte daarvan waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht is
verleend en dat door bouw nog niet geschikt is voor
gebruik overeenkomstig zijn beoogde
bestemming.
{NSW-landgoed}
5.
In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt de waarde
van een gebouwd eigendom dat tot woning dient en deel
uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet
1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de in artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, van de Gemeentewet
bedoelde voorwaarden
bepaald met inachtneming van een vooronderstelde
verplichting om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als
zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen
anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer
noodzakelijk of gebruikelijk is. Gebouwde eigendommen die
dienstbaar zijn aan de woning worden geacht deel uit te
maken van die woning.
6.
Met betrekking tot een onroerende zaak als bedoeld in
artikel 16, aanhef en onderdeel
f
, wordt de waarde gesteld op een evenredig
deel van de waarde die dient te worden toegekend aan de
gehele onroerende zaak.
Artikel 18
{Waardepeildatum}
1.
De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de
waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat
waarin de zaak op die datum verkeert.
2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het
kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
{Wijziging peildatum}
3. Indien een onroerende zaak in het kalenderjaar
voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde
wordt vastgesteld:
a.opgaat in een
of meer andere onroerende
zaken,
b.wijzigt als gevolg van bouw,
verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, dan wel van
bestemming verandert, of
c.een
verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere, specifiek
voor de onroerende zaak geldende, bijzondere
omstandigheid,
wordt, in afwijking in zoverre van
het eerste lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het
begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt
vastgesteld.
{Buiten aanmerking gelaten waarde}
4.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking
wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen
daarvan, indien die waarde geen onderdeel uitmaakt van de
grondslag van de belastingen.
Artikel 19
Vervallen
Artikel 20
{Bepaling waarde}
1.
De in artikel 1, tweede
lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente
waarin de onroerende zaak is gelegen, bepaalt de waarde van
die onroerende zaak.
{Nadere regels Waarderingsinstantie}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de
waardebepaling.
3.
De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur
krachtens het tweede lid wordt niet gedaan dan nadat het
ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal is
overgelegd en aan de Kamers de gelegenheid is geboden om
binnen zes weken na de dag waarop het ontwerp is overgelegd,
hun oordeel aan Onze Minister kenbaar te maken.
Artikel 21
{Aanbeveling van de Waarderingskamer}
De Waarderingskamer kan het college een aanbeveling doen omtrent de uitvoering van de
wet. Zij gaat daartoe niet over dan na het college in de
gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
Hoofdstuk IV De waardevaststelling
Artikel 22
{Waardevaststelling in WOZ-beschikking}
1.
De in artikel 1, tweede
lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente
waarin de onroerende zaak is gelegen, stelt de waarde van de
onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare
beschikking.
{Tijdvak}
2.
De bij de beschikking vastgestelde waarde geldt voor een kalenderjaar.
Artikel 23
{Formele vereisten beschikking }
1.
De beschikking bevat in ieder geval:
a.de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats
van degene te wiens aanzien de beschikking wordt
genomen;
b.een aanduiding van de onroerende zaak;
c.de aan de onroerende zaak toegekende waarde;
d.de waardepeildatum;
e.het
kalenderjaar waarvoor de beschikking geldt.
2.
Het niet naleven van de voorschriften van het eerste lid
brengt geen nietigheid van de beschikking mee.
Artikel 24
{Termijnen voor vaststelling}
1.
De beschikking wordt genomen binnen acht weken na het begin
van het
kalenderjaar waarvoor zij geldt.
2.
Het niet naleven van het voorschrift van het eerste lid
brengt geen nietigheid van de beschikking mee.
{Bekendmaking aan belanghebbenden}
3.
De bekendmaking van de beschikking geschiedt terstond door
toezending aan:
a.degene die aan het begin van het
kalenderjaar het genot
heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht;
b.degene die aan het begin van het
kalenderjaar de
onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking
wordt van de beschikking mededeling gedaan aan de afnemers.
{Aanwijzing genothebbenden}
4.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, kan, indien er met betrekking tot
een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden
aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.
5.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt:
a.gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt
als gebruik door een door de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar aan
te wijzen lid van dat huishouden;
b.gebruik door degene aan wie een deel van een
onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt
als gebruik door degene die dat deel in gebruik
heeft gegeven;
c.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak
voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door
degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft
gesteld.
{Aanwijzing gebruiker}
6.
Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, kan, met inachtneming van het vierde
lid, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak
meer dan één gebruiker is, bekendmaking plaatsvinden aan één
van hen.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met
betrekking tot de in het derde lid, slotzin, bedoelde
mededeling nadere regels worden gesteld.
{Verenigen beschikkingen}
8.
Indien aan een belanghebbende ingevolge het derde lid,
aanhef en onderdelen a en
b, twee of meer
beschikkingen als bedoeld in artikel 22, eerste
lid, moeten worden gezonden, kunnen deze
beschikkingen worden verenigd in één geschrift.
9.
Indien ten aanzien van degene aan wie ingevolge het derde lid de
bekendmaking van de beschikking dient te geschieden een aanslag
onroerende-zaakbelastingen als bedoeld in artikel 220 van de
Gemeentewet wordt vastgesteld waarbij als heffingsmaatstaf geldt de bij
de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak, geschiedt in
afwijking van de vorige leden de bekendmaking van de beschikking in
één geschrift met het aanslagbiljet
onroerende-zaakbelastingen. Het niet naleven van de eerste volzin
brengt geen nietigheid van de beschikking
mee.
Artikel 25
Vervallen
Artikel 26
{Nieuwe beschikking bij wijziging belanghebbende}
1. Indien in de loop
van het
kalenderjaar waarvoor de waarde van een onroerende zaak is
vastgesteld een ander dan degene te wiens aanzien een beschikking
houdende de vaststelling van de waarde van die zaak is genomen, de
hoedanigheid verkrijgt van degene, bedoeld in artikel 24, derde lid,
onderdeel a of onderdeel
b,:
a.neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde
gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander binnen acht weken na een
daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld
in artikel 22, eerste lid, of artikel 27,
eerste lid;
b.kan de in artikel 1,
tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander
eigener beweging een voor bezwaar vatbare beschikking nemen als bedoeld
in artikel 22, eerste lid, of artikel 27,
eerste
lid.
2.
De beschikking treedt, vanaf het tijdstip waarop die ander
de in het eerste lid bedoelde hoedanigheid heeft verkregen,
in de plaats van de in de artikelen 22, eerste
lid, of artikel 27, eerste
lid, bedoelde beschikking.
3.
De beschikking bevat in ieder geval de in artikel 23
bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het
tweede lid bedoelde tijdstip.
4.
Artikel 24, derde tot en met
achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 26a
Vervallen
Artikel 27
{Herziening beschikking}
1.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de
waarde te laag is vastgesteld, kan de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar de in
artikel 22, eerste
lid, of artikel 26, eerste
lid, bedoelde beschikking herzien bij een
voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de in
artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar bekend was
of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond
voor herziening opleveren.
2.
De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf
jaren na de vaststelling van de in artikel 22, eerste
lid, of artikel 26, eerste
lid, bedoelde beschikking.
3.
Artikel 24, derde tot en met
achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 28
{Beschikking op verzoek medebelanghebbende}
1.
Ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te
hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak
ingevolge de artikelen 22, eerste
lid, 26, eerste lid,
dan wel artikel 27, eerste
lid, en aan wie niet op de voet van de
artikelen 24,
derde tot en met zesde en achtste lid, 26,
vierde lid, dan wel 27, derde lid, de beschikking ter zake
is toegezonden, neemt de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar binnen acht
weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare
beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste
lid, artikel 26, eerste
lid, dan wel artikel 27, eerste
lid. Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.
2.
De ingevolge het eerste lid genomen beschikking treedt in
de plaats van de in de artikelen 22, eerste
lid, 26, eerste lid,
dan wel artikel 27, eerste
lid, bedoelde beschikking met ingang van
het in het eerste lid bedoelde verzoek aan te geven
tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip niet eerder
kan zijn gelegen dan bij het begin van het kalenderjaar
voorafgaande aan het jaar waarin dat verzoek is gedaan.
3.
De beschikking bevat de in artikel 23
bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het
tweede lid bedoelde tijdstip.
4.
De bekendmaking van de beschikking geschiedt door
toezending aan degene te wiens aanzien zij is genomen.
Artikel 29
{Bekendmaking vernietiging of vermindering/verhoging}
1.
Indien bij de uitspraak op een bezwaarschrift dan wel bij
een ambtshalve door de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar genomen
besluit met betrekking tot een op de voet van
dit hoofdstuk
genomen beschikking:
a.die beschikking wordt vernietigd;
b.de bij die beschikking vastgestelde waarde wordt
verminderd of verhoogd, geschiedt de bekendmaking daarvan aan de
belanghebbenden die het aangaat en de mededeling
daarvan aan de afnemers met overeenkomstige
toepassing van artikel 24, derde tot en
met achtste lid, en met
inachtneming van artikel
28; mededeling van de uitspraak op
een bezwaarschrift aan de afnemers geschiedt eerst
indien deze onherroepelijk vaststaat.
{Mededeling andere belanghebbenden}
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde vernietiging, vermindering of verhoging plaatsvindt krachtens onherroepelijke
rechterlijke uitspraak, doet de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar daarvan
mededeling aan de belanghebbenden die het aangaat met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met
achtste lid, en met inachtneming van
artikel 28.
3. Tegelijkertijd
met of zo spoedig mogelijk na de mededeling aan de belanghebbenden die
het aangaat, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan aan de
afnemers met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en
met achtste lid.
Artikel 29a
Vervallen
Hoofdstuk V Bezwaar en beroep, bevoegdheden,
verplichtingen en strafbepalingen
Artikel 30
{Van toepassing zijnde bepalingen}
1.
Met betrekking tot de waardebepaling en de
waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken
III en IV zijn de artikelen 1, derde lid, 5,
eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met
51, 52a, 53a, 54 en
56 tot en met 60 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen van
overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot natuurlijke
personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep
uitoefenen, alsmede lichamen, is voorts artikel 52, vierde en vijfde
lid, en - voor zoveel het betreft het
bewaren van gegevensdragers - zesde lid, van de
Algemene wet inzake
rijksbelastingen van overeenkomstige
toepassing.
{Bezwaarschrift}
2. Een
bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd
in één geschrift met een aanslag
onroerende-zaakbelastingen, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede
te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het
tegendeel blijkt.
3. Een
bezwaarschrift tegen een aanslag onroerende-zaakbelastingen die is
bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in
artikel 22, eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt
geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het
bezwaarschrift het tegendeel
blijkt.
4. Indien de in het tweede of
derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, treedt de in artikel 1,
tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats van de in artikel
231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar wat betreft de aanslag onroerende-zaakbelastingen. In
afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25,
vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze
gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of
derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de
in het tweede of derde lid bedoelde aanslag onroerende-zaakbelastingen
in één geschrift.
{Bevoegdheden en verplichtingen}
5.
De bevoegdheden en verplichtingen die ingevolge de
Algemene wet inzake
rijksbelastingen gelden met betrekking tot
de inspecteur, gelden daarbij voor het college en de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar. De
verplichtingen die krachtens artikel 56 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen gelden jegens
iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de
rijksbelastingdienst, gelden daarbij jegens door het college aangewezen personen. Voor
zover dit redelijkerwijs van belang kan worden geacht voor
de uitvoering van de wet, gelden vorenbedoelde bevoegdheden
en verplichtingen ook buiten de gemeente.
6.
Voor de overeenkomstige toepassing van
artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt de raad in
de plaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28, eerste
lid, van die wet
treedt het
college in de plaats van Onze
Minister.
7. De colleges van twee of meer gemeenten kunnen bepalen
dat een daartoe aangewezen ambtenaar van één van die
gemeenten voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet
wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde
gemeenteambtenaar van die
gemeenten.
8.
Indien
een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden
bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie
voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt
aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde
gemeenteambtenaar.
9. Op
een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van
een kalenderjaar, doet de in artikel 1, tweede lid, bedoelde
gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het
bezwaarschrift is
ontvangen.
Artikel 31
{Nadere regelgeving administratieve verplichtingen}
1.
Met betrekking tot de toepassing van de hoofdstukken
III en IV kunnen bij
algemene maatregel van bestuur:
a.regels worden gesteld waarbij de artikelen
48, 52, eerste, tweede en
derde lid, en - voor zoveel het betreft de
inrichting en het voeren van de administratie -
zesde lid, 53, eerste en vierde
lid, en 55 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen geheel
of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard, dan
wel
b.regels worden gesteld die overeenkomen met die in de
in onderdeel a
genoemde artikelen.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval
een omschrijving van degene op wie de verplichting rust,
alsmede ten behoeve waarvan de verplichting geldt. Voorts
vermelden deze regels naar gelang de aard van de
verplichting een omschrijving van de aard van de te
verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard van de
gegevens welke uit de administratie dienen te blijken of van
het doel waarvoor het voor raadpleging beschikbaar stellen
van gegevensdragers kan geschieden.
Artikel 32
{Inlichtingen aan college van B&W}
De afnemers kunnen aan het college de gegevens en inlichtingen verschaffen welke van
belang kunnen zijn voor een juiste uitvoering van de wet.
Artikel 32a
{Inlichtingen door gemeenten aan elkaar}
Gemeenten
zijn gehouden elkaar desgevraagd kosteloos gegevens en inlichtingen te
verschaffen die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wet.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hiervoor nadere
regels worden
gesteld.
Artikel 33
{Delictsomschrijving (bij schuld)}
1.
Degene die:
a.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet
verplicht zijnde tot het verstrekken van
inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, geen,
onjuiste of onvolledige inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen verstrekt;
b.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet
verplicht zijnde tot het voor raadpleging
beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere
gegevensdragers of de inhoud daarvan, geen, valse
of vervalste gegevensdragers, voor raadpleging
beschikbaar stelt, dan wel de inhoud daarvan niet,
in valse of vervalste vorm, voor dit doel
beschikbaar stelt;
c.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet
verplicht zijnde tot het voeren van een
administratie overeenkomstig de daaraan bij of
krachtens de wet gestelde eisen, een zodanige
administratie niet voert;
d.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet
verplicht zijnde tot het bewaren van boeken,
bescheiden of andere gegevensdragers, deze
gegevensdragers niet bewaart;
een en ander, indien daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat
de waarde van een onroerende zaak te laag zou kunnen worden
vastgesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde categorie.
{Delictsomschrijving (bij opzet)}
2.
Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten
opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
{Delictsomschrijving (bij schuld)}
3.
Degene die niet voldoet aan de hem bij de artikelen 49,
tweede lid, en 50, eerste lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen opgelegde
verplichtingen, wordt gestraft met geldboete van de derde
categorie.
Artikel 34
{Sanctie AMvB-bepalingen}
Overtreding van de krachtens de wet bij algemene maatregel van
bestuur gestelde bepalingen wordt, voor zover die overtreding is
aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de
derde categorie.
Artikel 35
{Sanctie ministeriële regelingen}
Overtreding van de krachtens de wet bij ministeriële regeling
gestelde algemene voorschriften wordt, voor zover die
overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 36
{Misdrijf of overtreding}
De bij de wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf
is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij of krachtens de wet
strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 37
{Overeenkomstige toepassing van algemene bepalingen}
De artikelen 73,
77, 78, 80, eerste lid,
81, 83, 85 en 88 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen zijn van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk VI Gegevensbeheer
Artikel 37a
{Basisregistratie}
1. Er is een basisregistratie WOZ waarin
waardegegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn
opgenomen. Het waardegegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een
authentiek gegeven.
2. In de
basisregistratie WOZ zijn ook bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen authentieke gegevens uit andere basisregistraties
opgenomen.
3. De basisregistratie WOZ
heeft tot doel de afnemers te voorzien van
waardegegevens.
Artikel 37aa
{Landelijke voorziening WOZ}
1.
Er is een geautomatiseerde landelijke voorziening WOZ met als doel waardegegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken te verstrekken aan de afnemers, alsmede het op regelmatige basis verstrekken van waardegegevens inzake onroerende zaken die hoofdzakelijk tot woning dienen aan een loket voor openbare WOZ-waarden.
2.
De Dienst houdt en beheert de landelijke voorziening WOZ waarin de gegevens uit de door de gemeenten gehouden basisregistratie WOZ zijn opgenomen.
3.
De Dienst draagt er zorg voor dat de weergave van een in de landelijke voorziening WOZ opgenomen gegeven overeenstemt met het overeenkomstig artikel 37b, eerste lid, door het college verstrekte gegeven.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent het beheer, de vorm en de inrichting van de landelijke voorziening WOZ.
Artikel 37b
{Verstrekken waardegegevens}
1.
Het college levert een waardegegeven met bijbehorende temporele en meta-kenmerken aan de Dienst ten behoeve van de opname in de landelijke voorziening WOZ. De Dienst levert het waardegegeven met bijbehorende temporele en meta-kenmerken aan de afnemers.
2. Een waardegegeven waarbij op grond van artikel 37g
de aantekening «in onderzoek» is geplaatst, wordt
uitsluitend verstrekt onder mededeling van die
aantekening.
3.
Het college deelt de plaatsing of verwijdering van de aantekening »in onderzoek» mee aan de Dienst ten behoeve van vermelding daarvan in de landelijke voorziening WOZ. De Dienst deelt aan een afnemer die het betreffende waardegegeven voorafgaand aan de plaatsing of verwijdering van de aantekening verstrekt heeft gekregen, mee dat de aantekening is geplaatst of verwijderd en of het gegeven is gewijzigd.
4.
De levering van gegevens als bedoeld in dit artikel vindt plaats langs elektronische weg.
5. Met een waardegegeven kunnen authentieke gegevens
uit andere basisregistraties worden meegeleverd.
6. Het college draagt er zorg voor dat een meegeleverd authentiek gegeven uit een andere basisregistratie
overeenstemt met dat gegeven, als opgenomen in die andere
basisregistratie.
Artikel 37c
{Beperking gebruik gegevens}
1. Een afnemer gebruikt een waardegegeven
uitsluitend bij de uitoefening van een op grond van een wettelijk
voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van dit
gegeven.
2. Een afnemer is niet
bevoegd een waardegegeven verder bekend te maken dan noodzakelijk voor
de uitoefening van de hem verleende
bevoegdheid.
Artikel 37d
{Gebruik authentieke gegevens}
1. Voor zover een afnemer een op grond van een
wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het
waardegegeven uitoefent, gebruikt hij het waardegegeven zoals dat ten
tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie
WOZ.
2. Voor een andere toepassing
dan voor de heffing van belastingen geldt het eerste lid niet indien
bij het waardegegeven de aantekening «in onderzoek» is
geplaatst.
Artikel 37e
{Inperking gegevensverstrekking}
Voor zover
artikel 37d, eerste lid, van toepassing is, hoeft degene aan wie door
een afnemer om een waardegegeven wordt gevraagd dat gegeven niet te
verstrekken.
Artikel 37f
{Melding onjuiste waardegegevens}
1.
Een afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij via de landelijke voorziening WOZ verstrekt heeft gekregen meldt dit onder opgaaf van redenen aan de Dienst. De Dienst stuurt de melding onverwijld door naar het college dat het aangaat.
2. Voor zover een
terugmelding betrekking heeft op een authentiek gegeven dat is
overgenomen uit een andere basisregistratie, zendt het college die
melding onverwijld door aan de beheerder van die andere
basisregistratie en doet daarvan mededeling aan de afnemer die de
terugmelding heeft gedaan.
3. Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
omtrent:
a.de gevallen waarin een terugmelding achterwege kan
blijven, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden
van de basisregistratie;
b.de wijze
waarop een terugmelding moet worden gedaan;
c.de termijn waarbinnen de afhandeling van het
onderzoek naar aanleiding van een terugmelding over een waardegegeven
moet plaatsvinden.
Artikel 37g
{Kwalificatie In onderzoek}
1. Het college plaatst de aantekening «in
onderzoek» bij een waardegegeven indien ten aanzien van dat
waardegegeven:
a.een terugmelding is gedaan;
b.een bezwaar- of beroepschrift is
ingediend;
c.een verzoek om ambtshalve
vermindering is gedaan, of
d.overigens
gerede twijfel is ontstaan omtrent de juistheid van dat
gegeven.
Voor de onderdelen a
en d geldt een bij ministeriële regeling te bepalen termijn
waarbinnen het college bepaalt of de aantekening «in
onderzoek» al dan niet wordt geplaatst.
2. Het college verwijdert de aantekening «in
onderzoek»:
a.na de afhandeling van het onderzoek naar
aanleiding van de terugmelding;
b.nadat de beslissing op bezwaar of de rechterlijke
uitspraak onherroepelijk is geworden;
c.na de afhandeling van het verzoek om ambtshalve
vermindering, of
d.na de afhandeling
van het onderzoek naar aanleiding van de situatie, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel d.
Artikel 37h
{Aanwijzingsbevoegdheid}
Bij algemene maatregel van bestuur worden
bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn tot gebruik van een
waardegegeven ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen doeleinden.
Artikel 38
{Gegevensbeheer door de gemeente}
Het college draagt zorg voor het
verzamelen, opslaan en verstrekken van de gegevens betreffende
de in de gemeente gelegen onroerende zaken en betreffende de
waarde ervan, een en ander voor zover dit voor de uitvoering van
de wet noodzakelijk is.
Artikel 39
{Nadere regelgeving}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
regels gesteld met betrekking tot het te registreren en te
verstrekken gegevenspakket, de periodiciteit en de wijze van
verstrekking.
Hoofdstuk VII Gegevensverstrekking
Artikel 40
{Informatieverstrekking aan belanghebbenden}
1.
Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient door de in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden
verstrekt aan een ieder die kan aantonen een gerechtvaardigd
belang te hebben bij de verkrijging daarvan.
2.
De in artikel 1, tweede
lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt
uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is
genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten
grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding die
in rekening kan worden gebracht ter zake van de verstrekking
van een waardegegeven aan derden.
Artikel 40a
{Opvragen waardegegeven door derden}
1. Eenieder kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, inzien of verstrekt krijgen bij het loket voor openbare WOZ-waarden.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen, onder welke voorwaarden en tegen welk tarief een verzameling van waardegegevens betreffende onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen verstrekt kan worden via het loket voor openbare WOZ-waarden in een zodanige vorm dat daarop rechtstreeks een geautomatiseerde verwerking mogelijk is ten aanzien van een op voorhand onbepaalde groep van woningen of personen.
Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 41
Vervallen
Artikel 42
Vervallen
Artikel 43
Vervallen
Artikel 44
{Nadere regelgeving}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in
aanvulling op de in de wet geregelde onderwerpen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van de wet en de
regelingen ingevolge de wet.
Artikel 45
Vervallen
Artikel 46
{Inwerkingtreding}
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.
Artikel 47
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Wet waardering onroerende zaken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
15 december 1994
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort
de tweeëntwintigste december 1994
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager