Provinciewet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is de Provinciewet aan te passen aan de herziene
Grondwet en aan de Gemeentewet en in
verband daarmee nieuwe bepalingen vast te stellen met
betrekking tot de inrichting van provincies, alsmede de
samenstelling en bevoegdheid van hun besturen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Titel I Begripsbepalingen
Artikel 1
{Inwonertal}
1.
In deze wet wordt verstaan onder het aantal inwoners van een
provincie: het aantal inwoners volgens de door het Centraal
Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte
bevolkingscijfers per 1 januari.
2.
Voor de vaststelling van het inwonertal bedoeld in artikel
8, geldt als peildatum 1 januari van het jaar voorafgaande
aan het jaar van de verkiezing van provinciale staten. Het
Centraal Bureau voor de Statistiek kan op schriftelijk
verzoek van provinciale staten het inwonertal per de
eerste dag van de vierde maand voorafgaande aan de maand van
kandidaatstelling vaststellen indien aannemelijk is dat een
in dat artikel genoemd inwonertal op genoemde datum is
overschreden. In dat geval geldt dit tijdstip als peildatum.
Artikel 2
{Ingezetenen}
In deze wet wordt verstaan onder ingezetenen: zij die hun
werkelijke woonplaats in de provincie hebben.
Artikel 3
{Woonplaats}
Zij die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in de provincie waarin die gemeente is gelegen.
Artikel 4
{Ambtenaar}
In deze wet wordt onder ambtenaar mede verstaan: degene die op
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.
Artikel 5
{Organen}
In deze wet wordt verstaan onder:
a.provinciebestuur: ieder bevoegd orgaan van de
provincie;
b.Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Titel II De inrichting en samenstelling van het
provinciebestuur
Hoofdstuk I Algemene bepaling
Artikel 6
{Provinciebestuur}
In elke provincie zijn er provinciale staten, gedeputeerde
staten en een commissaris van de Koning.
Hoofdstuk II Provinciale staten
Artikel 7
{Vertegenwoordiging}
Provinciale staten vertegenwoordigen de gehele bevolking van de
provincie.
Artikel 8
{Aantal leden PS}
1.
Provinciale staten
bestaan uit:
39 leden in een provincie beneden de
400 001 inwoners;
41 leden in een provincie
van 400 001 – 500 000 inwoners;
43 leden in een provincie van 500 001 –
750 000 inwoners;
45 leden in een provincie
van 750 001 – 1 000 000 inwoners;
47 leden in een provincie van 1 000 001 – 1
250 000 inwoners;
49 leden in een provincie
van 1 250 001 – 1 500 000
inwoners;
51 leden in een provincie van
1 500 001 – 1 750 000
inwoners;
53 leden in een provincie van
1 750 001 – 2 000 000
inwoners;
55 leden in een provincie boven de
2 000 000
inwoners.
2.
Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van
provinciale staten, voortvloeiende uit wijziging van het
aantal inwoners van de provincie, treedt eerst in bij de
eerstvolgende periodieke verkiezing van de leden van
provinciale staten.
Artikel 9
{Voorzitter}
De commissaris van de Koning is voorzitter van provinciale
staten.
Artikel 10
{Vereisten lidmaatschap}
Voor het lidmaatschap van provinciale staten is vereist dat men
Nederlander en ingezetene van de provincie is, de leeftijd van
achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het
kiesrecht.
Artikel 11
{Openbaarmaking functies}
1.
De leden van provinciale staten maken openbaar welke andere
functies dan het lidmaatschap van provinciale staten zij
vervullen.
2.
Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een
opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op het
provinciehuis.
Artikel 12
{Vervulling opengevallen plaats}
Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet
benoembaar tot lid van provinciale staten hij die na de
laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van
provinciale staten wegens handelen in strijd met artikel 15 van
het lidmaatschap van provinciale staten is vervallen verklaard.
Artikel 13
{Onverenigbare betrekkingen}
1.
Een lid van provinciale staten is niet tevens:
a.minister;
b.staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d.lid van de Algemene Rekenkamer;
e.Nationale ombudsman;
f.substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste
lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g.commissaris van de Koning;
h.gedeputeerde;
i.lid van de rekenkamer;
j.ombudsman of lid van de
ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste
lid;
k. ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur
aangesteld of daaraan ondergeschikt.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een
lid van provinciale staten tevens gedeputeerde zijn gedurende het tijdvak
dat:
a.aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing
van de leden van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de
gedeputeerden ingevolge artikel 41, eerste lid, aftreden, of
b.aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot
gedeputeerde en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de
geloofsbrief van zijn opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is
geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan
worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale
staten met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde
aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder k, kan een
lid van provinciale staten tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit
hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten
verricht.
Artikel 14
{Eed en belofte}
1. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van
provinciale staten in de vergadering, in handen van de
voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van provinciale
staten benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder
welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb
gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te
doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of
enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat
ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van
provinciale staten naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
(Dat verklaar en beloof ik!")
{Eed of belofte in de Friese taal}
2. Wanneer de eed
(verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als
volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta
lid fan provinsjale steaten beneamd te wurden, streekrjocht noch
midlik, ūnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of
geunst dan ek jūn of ūnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en ūnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te
dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker
ūnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ūnthjit) dat ik trou wźze sil oan 'e
Grūnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as
lid fan provinsjale
steaten yn alle oprjochtens ferfolje
sil.
Sa wier helpe my God
Almachtich!»
(«Dat ferklearje en
ūnthjit
ik!»).
Artikel 15
{Verboden handelingen}
1.
Een lid van provinciale staten mag niet:
a.als advocaat of adviseur in geschillen
werkzaam zijn ten behoeve van de provincie of het
provinciebestuur dan wel ten behoeve van de
wederpartij van de provincie of het provinciebestuur;
b.als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten
behoeve van de wederpartij van de provincie of het
provinciebestuur;
c.als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten
behoeve van derden tot het met de provincie aangaan
van:
1e.overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;
2e.overeenkomsten tot het leveren van
onroerende zaken aan de provincie;
d.rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan
betreffende:
1e.het aannemen van werk ten behoeve van de
provincie;
2e.het buiten dienstbetrekking tegen beloning
verrichten van werkzaamheden ten behoeve van
de provincie;
3e.het leveren van roerende zaken anders dan om
niet aan de provincie;
4e.het verhuren van roerende zaken aan de
provincie;
5e.het verwerven van betwiste vorderingen ten
laste van de provincie;
6e.het van de provincie onderhands verwerven
van onroerende zaken of beperkte rechten
waaraan deze zijn onderworpen;
7e.het onderhands huren of pachten van de
provincie.
2.
Van het eerste lid, aanhef en onder d, kan Onze Minister ontheffing
verlenen.
3.
Provinciale staten stellen voor hun leden een gedragscode
vast.
Artikel 16
{Reglement van orde}
Provinciale staten stellen een reglement van orde voor hun
vergaderingen en andere werkzaamheden vast.
Artikel 17
{Vergaderfrequentie}
1.
Provinciale staten vergaderen zo vaak als zij daartoe hebben
besloten.
2.
Voorts vergaderen zij indien de commissaris van de Koning
het nodig oordeelt of indien ten
minste een vijfde van het aantal leden waaruit provinciale
staten bestaan schriftelijk, met opgave van redenen, daarom
verzoekt.
Artikel 18
{Eerste vergadering na verkiezing}
Provinciale staten vergaderen na de periodieke verkiezing
van hun leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op
de dag met ingang waarvan de leden van provinciale staten in
oude samenstelling aftreden.
Artikel 19
{Schriftelijke oproeping}
1.
De commissaris roept de leden schriftelijk tot de
vergadering op.
2.
Tegelijkertijd met de oproeping brengt de commissaris dag,
tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis.
De agenda en de daarbij behorende voorstellen met
uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde
stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij
de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage
gelegd.
Artikel 20
{Vergaderquorum}
1.
De vergadering van provinciale staten wordt niet geopend
voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het
aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
2.
Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan
worden geopend, belegt de commissaris van de Koning, onder
verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen
een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het
bezorgen van de oproeping is gelegen.
3.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste
lid niet van toepassing. Provinciale staten kunnen echter
over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge
het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen
beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst
meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden
tegenwoordig is.
Artikel 21
{Deelname beraadslaging}
1. De commissaris van de Koning heeft het recht in de vergadering
aan de beraadslaging deel te nemen.
2.
Een
gedeputeerde heeft toegang tot de vergaderingen en kan aan de
beraadslaging deelnemen.
3.
Een
gedeputeerde kan door provinciale staten worden uitgenodigd om ter
vergadering aanwezig te
zijn.
Artikel 22
{Onschendbaarheid}
De leden van het provinciebestuur en andere personen die
deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden
vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht
getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
over hetgeen zij in de vergadering van provinciale staten hebben
gezegd of aan provinciale staten schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel 23
{Openbare en besloten vergadering}
1.
De vergadering van provinciale staten wordt in het openbaar
gehouden.
2.
De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een tiende
van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend
daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
3.
Provinciale staten beslissen vervolgens of met gesloten
deuren zal worden vergaderd.
4.
Van een vergadering met gesloten deuren wordt een
afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt
gemaakt tenzij provinciale staten anders beslissen.
5.
Provinciale staten maken de besluitenlijst van hun
vergaderingen op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Provinciale
staten laten openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft
ten aanzien waarvan op grond van artikel 25 geheimhouding is opgelegd of ten
aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.
Artikel 24
{Beperking besloten vergadering}
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of
besloten over:
a.de toelating van nieuw benoemde leden;
b.de vaststelling en wijziging van de begroting en de
vaststelling van de jaarrekening;
c.de invoering, wijziging en afschaffing van provinciale
belastingen; en
d.de benoeming en het ontslag van gedeputeerden.
Artikel 25
{Geheimhouding}
1.
Provinciale staten kunnen op grond van een belang, genoemd
in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent
het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de
inhoud van de stukken die aan provinciale staten worden
overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent
het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die
vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die
bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het
behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen
totdat provinciale staten haar opheffen.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens
worden opgelegd door gedeputeerde staten, de commissaris van
de Koning en een commissie, ieder ten aanzien
van stukken die zij aan provinciale staten of aan leden van
provinciale staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken
melding gemaakt.
3.
De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot
geheimhouding met betrekking tot aan provinciale staten
overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door
provinciale staten in hun eerstvolgende vergadering die
blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het
aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
4.
De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot
geheimhouding met betrekking tot aan leden van provinciale
staten overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het
orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien
het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan
provinciale staten is voorgelegd, totdat provinciale staten
haar opheffen. Provinciale staten kunnen deze beslissing
alleen nemen in een vergadering die blijkens de
presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting
hebbende leden is bezocht.
Artikel 26
{Handhaving vergaderorde}
1.
De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de
vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei
wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig
andere toehoorders te doen vertrekken.
2.
Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de
vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de
toegang tot de vergadering te ontzeggen.
3.
Hij kan provinciale staten voorstellen aan een lid dat door
zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het
verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het
voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan
verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet
de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag
kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de
toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Artikel 27
{Stemmen zonder last}
De leden van provinciale staten stemmen zonder last.
Artikel 28
{Stemverbod}
1.
Een lid van provinciale staten neemt niet deel aan de
stemming over:
a.een aangelegenheid die hem rechtstreeks of
middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als
vertegenwoordiger is betrokken;
b.de vaststelling of goedkeuring der rekening van een
lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks
bestuur hij behoort.
2.
Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen
aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.
3.
Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij
behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht
of bij een herstemming is beperkt.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit
betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing
benoemde leden.
Artikel 29
{Stemmingsquorum}
1.
Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van
het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van
deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft
deelgenomen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a.ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of
over een benoeming, voordracht of aanbeveling van
een of meer personen ten aanzien van wie in een
vorige vergadering een stemming op grond van dat lid
niet geldig was;
b.in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede
lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de
daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste
lid, niet geopende vergadering aan de orde waren
gesteld.
Artikel 30
{Besluitquorum}
1.
Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming
wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem
hebben uitgebracht.
2.
Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen
van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk
ingevuld stembriefje.
Artikel 31
{Schriftelijke stemming}
1.
De stemming over personen voor het doen van benoemingen,
voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en
ongetekende stembriefjes.
2.
Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze
door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt
in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.
3.
Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist
terstond het lot.
Artikel 32
{Mondelinge stemming bij hoofdelijke oproeping}
1.
De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping,
indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In
dat geval geschieden zij mondeling.
2.
Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig
lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet
onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.
3.
Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is
het aangenomen.
4.
Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van
stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een
volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen
worden heropend.
5.
Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of
in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering,
is het voorstel niet aangenomen.
6.
Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een
vergadering waarin alle leden waaruit provinciale staten
bestaan, voor zover zij zich niet van deelneming aan de
stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.
Artikel 32a
{Ondertekening stukken}
1. De stukken die van provinciale staten uitgaan, worden door de
commissaris ondertekend en door de griffier medeondertekend. Bij
verhindering of ontstentenis van de commissaris worden de stukken die
van provinciale staten uitgaan, ondertekend door degene die krachtens
artikel 75 de commissaris als voorzitter van provinciale staten
vervangt.
2.
Provinciale staten kunnen de commissaris toestaan de ondertekening op te dragen aan de griffier of aan een of meer andere bij de griffie werkzame ambtenaren. In dat geval blijft medeondertekening achterwege.
Artikel 33
{Ambtelijke bijstand en ondersteuning}
1.
Provinciale staten en elk van hun leden hebben recht op ambtelijke
bijstand.
{Fractieondersteuning}
2.
De in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op
ondersteuning.
{Verordening}
3.
Provinciale staten stellen met betrekking tot de ambtelijke bijstand en
de ondersteuning van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen
een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien
van de ondersteuning regels over de besteding en de
verantwoording.
Hoofdstuk III Gedeputeerde staten
Artikel 34
{Gedeputeerde staten}
1.
De commissaris van de Koning en de gedeputeerden vormen te
zamen gedeputeerde staten.
{Voorzitter}
2.
De commissaris is voorzitter van gedeputeerde staten.
Artikel 35
{Benoeming gedeputeerden}
1.
Provinciale staten benoemen de gedeputeerden. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake de benoeming.
{Overbrenging onderhandelingsresultaat college aan commissaris}
2.
De commissaris van de Koning wordt geļnformeerd over de uitkomsten van
de college-onderhandelingen. Hij wordt alsdan in de gelegenheid gesteld zijn
opvattingen over voorstellen ten behoeve van het collegeprogramma kenbaar te
maken.
Artikel 35a
{Aantal gedeputeerden}
1.
Het aantal gedeputeerden bedraagt ten minste drie en ten hoogste
zeven.
2.
Een gedeputeerde vervult een volledige functie.
3.
Provinciale staten kunnen besluiten dat een of meer van de
gedeputeerden zijn functie in deeltijd vervult. In dat geval bedraagt het
aantal gedeputeerden ten hoogste negen.
4.
Indien het derde lid toepassing vindt, stellen provinciale staten bij
de benoeming van de gedeputeerden de tijdbestedingsnorm van elke gedeputeerde
vast, met dien verstande dat de tijdbestedingsnorm van de gedeputeerden
gezamenlijk in dat geval ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de
tijdbestedingsnorm van de gedeputeerden gezamenlijk zou hebben bedragen indien
alle gedeputeerden een volledige functie zouden vervullen.
Artikel 35b
{Vereisten lidmaatschap PS van overeenkomstige toepassing}
1.
Voor het ambt van gedeputeerde gelden de vereisten voor het
lidmaatschap van provinciale staten, bedoeld in
artikel 10.
2. Provinciale
staten kunnen voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het
vereiste van ingezetenschap. De ontheffing kan in bijzondere gevallen,
telkens met een periode van maximaal een jaar, worden
verlengd.
3.
Dezelfde persoon kan niet in meer dan één provincie gedeputeerde
zijn.
Artikel 35c
{Onverenigbare betrekkingen}
1.
Een gedeputeerde is niet tevens:
a. minister;
b.staatssecretaris;
c.lid van de Raad van State;
d.lid van de Algemene Rekenkamer;
e.Nationale ombudsman;
f.substituut-ombudsman als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale
ombudsman;
g.commissaris van de Koning;
h.lid van provinciale staten;
i. lid van de rekenkamer;
j.lid van de raad van een gemeente;
k.burgemeester;
l.wethouder;
m.lid van de rekenkamer van een in de betrokken provincie gelegen
gemeente;
n.ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of
daaraan ondergeschikt;
o.ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een in de
provincie gelegen gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
p.voorzitter van of lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst
van een in de provincie gelegen waterschap;
q.ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling
ingesteld lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerde staten is
onderworpen;
r.ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak
behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de
provincie;
s.functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur
geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een
gedeputeerde tevens lid van provinciale staten zijn van de provincie waar hij
gedeputeerde is gedurende het tijdvak dat:
a.aanvangt op de dag van de stemming van de verkiezing van de leden
van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de gedeputeerden
ingevolge
artikel 41, eerste lid, aftreden,
of
b.aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot gedeputeerde en
eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn
opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is geworden of waarop
het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij
wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale staten met ingang van het
tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde aanvaardt.
Artikel X 6 van de
Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder n, kan een
gedeputeerde tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een
wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.
Artikel 36
{Tijdstip benoeming}
De benoeming van gedeputeerden na de verkiezing van de leden van provinciale staten vindt plaats in een vergadering van provinciale staten in nieuwe samenstelling.
Artikel 37
{Aanvang benoeming}
In het geval van artikel 36 gaat de benoeming van degene die
zijn benoeming tot gedeputeerde heeft aangenomen, in op het
tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van
artikel 35a bepaalde aantal gedeputeerden zijn benoeming heeft
aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later
tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.
Artikel 38
{Tussentijdse benoeming}
De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds
openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk, tenzij provinciale staten besluiten het
aantal gedeputeerden te verminderen.
Artikel 39
{Weigering benoeming}
De benoemde gedeputeerde deelt provinciale staten uiterlijk op de
tiende dag na de kennisgeving van zijn benoeming mee of hij de
benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt zonder mededeling,
wordt de benoemde gedeputeerde geacht de benoeming niet aan te
nemen.
Artikel 40
{Benoeming na weigering}
Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig
mogelijk een nieuwe benoeming.
Artikel 40a
{Eed of belofte}
1. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de gedeputeerden, in de
vergadering van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende
eed (verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot gedeputeerde benoemd te worden,
rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige
gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit
ambt te doen of te
laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb
aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de
wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als gedeputeerde naar eer en geweten
zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!» («Dat verklaar en beloof ik!»)
{Eed of belofte in de Friese taal}
2. Wanneer de eed
(verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als
volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta
deputearre beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ūnder
wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jūn
of ūnthjitten haw.
Ik swar (ferklearje en
ūnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten,
streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ūnthjit dan ek
oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar
(ūnthjit) dat ik trou wźze sil oan 'e Grūnwet, dat
ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as deputearre yn alle
oprjochtens ferfolje sil.
Sa wier helpe my God
Almachtich!»
(«Dat ferklearje en
ūnthjit
ik!»).
Artikel 40b
{Nevenfuncties}
1.
Een gedeputeerde vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening
ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt als
gedeputeerde.
2.
Een gedeputeerde meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een
nevenfunctie aan provinciale staten.
3.
Een
gedeputeerde maakt zijn nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking
geschiedt door terinzagelegging op het
provinciehuis.
4.
Een
gedeputeerde die zijn ambt niet in deeltijd vervult, maakt tevens de
inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door
terinzagelegging op het provinciehuis uiterlijk op 1 april na het
kalenderjaar waarin de inkomsten zijn
genoten.
5.
Onder
inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de
loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld
in artikel 31 van die
wet.
Artikel 40c
{Verboden handelingen}
1.
Artikel 15, eerste en tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op gedeputeerden.
2.
Provinciale staten stellen voor de gedeputeerden een gedragscode
vast.
Artikel 41
{Aftreden}
1.
Na de verkiezing van de leden van provinciale staten treden
de gedeputeerden af op het moment dat provinciale staten ten minste de helft
van het met inachtneming van artikel 35a bepaalde aantal gedeputeerden heeft
benoemd en deze benoemingen zijn aanvaard
2.
Indien zoveel gedeputeerden hun ontslag indienen of worden
ontslagen dat niet ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 35a
bepaalde aantal gedeputeerden in functie is, treedt de commissaris van de
Koning in de plaats van gedeputeerde staten totdat dit wel het geval is.
Artikel 42
{Vrijwillig ontslag}
1.
Een gedeputeerde kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet
daarvan schriftelijk mededeling aan provinciale staten.
2.
Behoudens het geval dat de gedeputeerde onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.
Artikel 43
{Bezoldiging}
1.
De gedeputeerden genieten ten laste van de provincie een
bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur wordt geregeld.
2.
Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende
tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en
betreffende andere voorzieningen die verband
houden met de vervulling van het ambt van gedeputeerde.
3.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend
genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in
welke vorm ook, ten laste van de provincie.
4.
De gedeputeerden genieten geen vergoedingen, in welke vorm
ook, voor werkzaamheden verricht in nevenfuncties die zij
vervullen uit hoofde van het ambt van gedeputeerde, ongeacht
of die vergoedingen ten laste van de provincie komen of
niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij
gestort in de provinciale kas.
5.
Tot
vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder
welke benaming ook, uit nevenfuncties die de gedeputeerde neerlegt bij
beėindiging van het
ambt.
6.
Andere
inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging
verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede
Kamer. De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister ten behoeve van de verrekening de benodigde gegevens.
7.
Ten
aanzien van de gedeputeerden die hun ambt in deeltijd vervullen, vindt
onverminderd het vijfde lid geen verrekening plaats van de inkomsten,
bedoeld in het zevende
lid.
8.
Bij
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze
waarop de gedeputeerde gegevens over de inkomsten, bedoeld in het
zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van
deze
gegevens.
Artikel 44
{Verlof aan gedeputeerde}
1.
Gedeputeerde
staten verlenen aan een gedeputeerde op diens verzoek verlof wegens
zwangerschap en bevalling. Het verlof gaat in op de in het verzoek
vermelde dag die ligt tussen ten hoogste zes en ten minste vier weken
voor de vermoedelijke datum van de bevalling die blijkt uit een bij het
verzoek gevoegde verklaring van een arts of
verloskundige.
2.
Gedeputeerde
staten verlenen aan een gedeputeerde op diens verzoek verlof wegens
ziekte, indien uit een bij het verzoek gevoegde verklaring van een arts
blijkt dat niet aannemelijk is dat hij de uitoefening van zijn functie
binnen acht weken zal kunnen
hervatten.
3.
In
het geval een gedeputeerde vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf
het verzoek te doen, kan de commissaris van de Koning namens hem het
verzoek doen indien de continuļteit van het provinciaal bestuur
dringend vereist dat in vervanging van de gedeputeerde wordt
voorzien.
4.
Het
verlof eindigt op de dag waarop zestien weken zijn verstreken sinds de
dag waarop het verlof is
ingegaan.
5.
Aan
een gedeputeerde wordt gedurende de zittingsperiode van provinciale
staten ten hoogste drie maal verlof verleend.
Artikel 44a
{Beslissing}
1.
Gedeputeerde
staten beslissen zo spoedig mogelijk op een verzoek tot verlof, doch
uiterlijk op de veertiende dag na indiening van het
verzoek.
2.
De
beslissing geschiedt in overeenstemming met de verklaring van de arts
of verloskundige en bevat de dag waarop het verlof
ingaat.
Artikel 44b
{Vervanging}
1.
Provinciale
staten kunnen een vervanger benoemen voor de gedeputeerde die met
verlof is gegaan. Artikel 35a, eerste en derde lid, tweede volzin, is
niet van
toepassing.
2.
De
vervanger is van rechtswege ontslagen met ingang van de dag waarop
zestien weken zijn verstreken sinds de dag waarop het verlof is
ingegaan.
3.
Indien
de vervanger voor het einde van het verlof ontslag neemt of door
provinciale staten wordt ontslagen, kunnen provinciale staten voor de
resterende duur van het verlof een nieuwe tijdelijke vervanger
benoemen.
Artikel 45
{Incompatibiliteiten}
1.
Indien degene wiens benoeming tot gedeputeerde is ingegaan,
een functie bekleedt als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, en het tweede of
derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, draagt hij er onverwijld
zorg voor dat hij uit die functie wordt ontheven.
2.
Provinciale staten verlenen hem ontslag indien hij dit
nalaat.
3.
Het ontslag gaat in terstond na de bekendmaking van het ontslagbesluit.
4.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, is artikel 4:8 van de Algemene wet
bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 46
{Onmiddellijk ontslag gedeputeerde}
1.
Indien een gedeputeerde niet langer voldoet aan de vereisten voor het
ambt van gedeputeerde, bedoeld in
artikel 35b, eerste en tweede lid, of
een functie gaat bekleden als bedoeld in
artikel 35c, eerste lid, en het tweede
of het derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, neemt hij
onmiddellijk ontslag. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan provinciale
staten.
2.
Artikel 45, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 47
{Verboden werkzaamheden}
In zaken die aan de uitspraak van gedeputeerde staten zijn
onderworpen mag een gedeputeerde niet als gemachtigde of
adviseur werkzaam zijn.
Artikel 48
Vervallen
Artikel 49
{Onvrijwillig ontslag}
Indien een uitspraak van provinciale staten inhoudende de
opzegging van hun vertrouwen in een gedeputeerde er niet toe leidt dat de
betrokken gedeputeerde onmiddellijk ontslag
neemt, kunnen provinciale staten
besluiten tot ontslag. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake het ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet
bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 50
{Geen beoordeling ontslaggronden door rechter}
De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop
provinciale staten tot ontslag van een gedeputeerde hebben besloten.
Artikel 51
Vervallen
Artikel 52
{Reglement van orde}
Gedeputeerde staten stellen een reglement van orde voor hun
vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan provinciale
staten wordt toegezonden.
Artikel 53
{Dag, plaats, tijdstip vergadering}
1.
De commissaris van de Koning stelt, met inachtneming van
hetgeen gedeputeerde staten hebben bepaald, dag en plaats
van de vergadering van gedeputeerde staten en het tijdstip
van de opening vast.
2.
De commissaris maakt dag en plaats van te houden openbare
vergaderingen en het tijdstip van de opening bekend.
Artikel 53a
{Commissaris van de Koning}
1.
De commissaris van de Koning bevordert de eenheid van het beleid van
gedeputeerde staten.
{Agendering onderwerpen}
2.
De commissaris kan onderwerpen aan de agenda voor een vergadering van
gedeputeerde staten toevoegen.
{Eigen voorstel commissaris}
3.
De commissaris kan ten aanzien van geagendeerde onderwerpen een eigen
voorstel aan gedeputeerde staten voorleggen.
Artikel 54
{Besloten vergadering}
1.
De vergaderingen van gedeputeerde staten worden met gesloten
deuren gehouden, voor zover gedeputeerde staten niet anders
hebben bepaald.
2.
Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels
geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van
gedeputeerde staten.
Artikel 55
{Geheimhouding}
1.
Gedeputeerde staten kunnen op grond van een belang, genoemd
in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent
het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de
inhoud van de stukken die aan hen worden overgelegd,
geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een
besloten vergadering behandelde wordt tijdens die
vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die
bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het
behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen
totdat gedeputeerde staten haar opheffen.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens
worden opgelegd door de commissaris van de Koning of een
commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan
gedeputeerde staten overleggen. Daarvan wordt op de stukken
melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen
totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan
wel provinciale staten, haar opheffen.
3.
Indien gedeputeerde staten zich ter zake van het behandelde
waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot
provinciale staten hebben gericht, wordt de geheimhouding in
acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.
Artikel 56
{Vergaderquorum}
1.
In de vergadering van gedeputeerde staten kan slechts worden
beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het
aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
2.
Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is,
belegt de commissaris van de Koning, onder verwijzing naar
dit artikel, opnieuw een vergadering.
3.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste
lid niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen echter
over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere
vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten,
indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende
leden tegenwoordig is.
Artikel 57
{Onschendbaarheid}
De leden van gedeputeerde staten en andere personen die
deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden
vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van
gedeputeerde staten hebben gezegd of aan gedeputeerde staten
schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel 58
{Stemverbod; stemmings- en besluitquorum}
De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29 en 30 zijn ten
aanzien van de vergaderingen van gedeputeerde staten van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 59
{Staken stemmen}
1.
Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het
doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de
stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.
2.
Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan
beslist de stem van de voorzitter.
Artikel 59a
{Ondertekening stukken}
1. De
stukken die van gedeputeerde staten uitgaan, worden door de commissaris
ondertekend en door de secretaris medeondertekend.
2. Gedeputeerde staten kunnen de commissaris toestaan
de ondertekening op te dragen aan een ander lid van gedeputeerde
staten, aan de secretaris of aan een of meer andere provinciale
ambtenaren.
3. De medeondertekening
door de secretaris is niet van toepassing indien de ondertekening van
stukken die van het college uitgaan ingevolge het tweede lid is
opgedragen aan de secretaris of een andere provinciale
ambtenaar.
Artikel 60
{Actieve informatieplicht}
1.
Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van
gedeputeerde staten aan de leden van provinciale staten kennisgeving wordt
gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten de gevallen bepalen waarin met
terinzagelegging kan worden volstaan.
2.
Gedeputeerde staten laten de kennisgeving of terinzagelegging
achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.
{Openbaarmaking besluitenlijst}
3.
Gedeputeerde staten maken de besluitenlijst van hun vergaderingen op de
in de provincie gebruikelijke wijze openbaar. Zij laten de openbaarmaking
achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond
van
artikel 55 geheimhouding is opgelegd
of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar
belang.
Hoofdstuk IV De commissaris van de Koning
Artikel 61
{Benoeming commissaris}
1.
De commissaris van de Koning wordt bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2.
Onze Minister overlegt met provinciale staten over de eisen
die aan de te benoemen commissaris worden gesteld met
betrekking tot de vervulling van het ambt. Voorafgaand aan het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten gedeputeerde staten in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ten aanzien van deze eisen kenbaar te maken.
3.
Na het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten
uit hun midden een vertrouwenscommissie in, belast met de
beoordeling van de kandidaten. Provinciale staten kunnen
bepalen dat één of meer gedeputeerden als adviseur aan de
vertrouwenscommissie worden
toegevoegd. Onze Minister verschaft de
vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het
ambt van commissaris hebben gesolliciteerd, vergezeld van
zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt
acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit
naast deze kandidaten ook andere kandidaten die
gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken,
doet zij daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.
Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter
kennis van de vertrouwenscommissie.
4.
De vertrouwenscommissie verschaft zich de door haar nodig
geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn
verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De
vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen
aan de staten en aan Onze Minister.
5.
Provinciale staten zenden Onze Minister binnen vier maanden
nadat de gelegenheid tot sollicitatie voor de functie is
gegeven een aanbeveling inzake de benoeming. Deze aanbeveling
omvat twee personen.
6.
In een bijzonder, door provinciale staten te motiveren geval, kan worden
volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat.
Onze Minister slaat geen acht op een enkelvoudige aanbeveling, indien naar
zijn oordeel geen sprake is van een bijzonder geval.
7.
Onze Minister volgt in zijn voordracht in beginsel de
aanbeveling, met inbegrip van de daarop gehanteerde
volgorde, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot
afwijking geven. Een afwijking wordt gemotiveerd.
8.
De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister de benodigde gegevens inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en inzake strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 76 van die wet, voor zover deze boeten en beschikkingen zijn opgelegd dan wel hadden kunnen worden opgelegd ter zake van feiten die zijn gebleken na de termijn om deze op te leggen.
Artikel 61a
{Herbenoeming commissaris}
1.
De commissaris van de Koning kan bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister worden herbenoemd voor de tijd
van zes jaar.
2.
Provinciale staten zenden een aanbeveling inzake de
herbenoeming van de commissaris tenminste vier maanden voor
de eerste dag van de maand waarin de herbenoeming dient in
te gaan, aan Onze Minister.
3.
Voordat provinciale staten een aanbeveling opstellen,
overleggen zij met Onze Minister over het functioneren van
de commissaris.
4.
Na het overleg met Onze Minister stellen provinciale staten uit hun midden een vertrouwenscommissie in, belast met de voorbereiding van de aanbeveling inzake de herbenoeming. Provinciale staten kunnen bepalen dat één of meer gedeputeerden als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd.
5.
Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts op
zwaarwegende gronden af van de aanbeveling.
Artikel 61b
{Ontslag commissaris}
1.
De commissaris van de Koning kan te allen tijde bij
koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister worden ontslagen.
2.
Indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen de
commissaris en provinciale staten, kunnen de staten een
aanbeveling tot ontslag zenden aan Onze Minister.
3.
Voordat de staten verklaren dat van een verstoorde
verhouding tussen de commissaris en de staten sprake is,
overleggen zij met Onze Minister over de aanleiding tot die verklaring.
4.
Een aanbeveling vormt geen onderwerp van beraadslagingen en
wordt niet vastgesteld dan nadat provinciale staten
tenminste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren
hebben verklaard, dat tussen de commissaris en de staten
sprake is van een verstoorde verhouding.
5.
De oproeping tot de vergadering waarin over de aanbeveling
wordt beraadslaagd of besloten, wordt tenminste
achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als
provinciale staten hebben bepaald, bij de leden van de
staten bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot de aanbeveling.
6.
Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts af van de
aanbeveling op zwaarwegende gronden.
Artikel 61c
{Besloten beraadslaging}
1.
De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en
vierde lid, 61a, derde en vierde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats
met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een
afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2.
Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan
provinciale staten worden gezonden dan wel die door
provinciale staten aan Onze Minister worden gezonden geldt
een geheimhoudingsplicht.
3.
De aanbevelingen van provinciale staten, bedoeld in artikel 61, vijfde
en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien
verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld
in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen
persoon geldt. Artikel 31 is van toepassing op de stemmingen inzake de aanbevelingen.
Artikel 61d
{Nadere regels benoeming, herbenoeming en ontslag}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de bij benoeming, herbenoeming en ontslag van de
commissaris van de Koning te volgen procedure.
Artikel 62
{Schorsing}
1.
De commissaris kan bij koninklijk besluit worden geschorst.
2.
Onze Minister kan, in afwachting van een besluit omtrent
schorsing, bepalen dat de commissaris zijn functie niet
uitoefent.
3.
Een besluit als bedoeld in het tweede lid vervalt, indien
niet binnen een maand een besluit omtrent de schorsing is
genomen.
Artikel 63
{Nederlanderschap}
Voor de benoembaarheid tot commissaris is het Nederlanderschap
vereist.
Artikel 64
{Eed of belofte}
1. De commissaris legt in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot commissaris van de
Koning benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder
welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb
gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te
doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of
enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat
ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als commissaris
van de Koning naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"
(Dat verklaar en beloof ik!")
2. In geval van herbenoeming wordt de eed (verklaring en belofte) in handen
van de Koning of in handen van Onze Minister, daartoe door de Koning gemachtigd,
afgelegd.
{Eed of belofte in de Friese taal}
3. Wanneer de eed
(verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als
volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta
kommissaris fan 'e Kening beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik,
ūnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan
ek jūn of ūnthjitten haw.
Ik swar
(ferklearje en ūnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te
litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker
ūnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ūnthjit) dat ik trou wźze sil oan 'e
Grūnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as
kommissaris fan 'e Kening yn alle oprjochtens ferfolje
sil.
Sa wier helpe my God
Almachtich!»
(«Dat ferklearje en
ūnthjit
ik!»).
Artikel 65
{Bezoldiging}
1.
De commissaris geniet ten laste van de provincie een
bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur wordt geregeld.
2.
Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende
tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en
betreffende andere voorzieningen die verband
houden met de vervulling van zijn ambt.
3.
Buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend,
geniet de commissaris als zodanig geen inkomsten, in welke
vorm ook, ten laste van de provincie.
4.
De commissaris geniet geen vergoedingen, in welke vorm ook,
voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties welke hij
vervult uit hoofde van zijn ambt, ongeacht of die
vergoedingen ten laste van de provincie komen of niet.
Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij
gestort in de provinciale kas.
5.
Tot
vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder
welke benaming ook, uit nevenfuncties die de commissaris neerlegt bij
beėindiging van het
ambt.
6.
Andere
inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging
verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede
Kamer. De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister ten behoeve van de verrekening de benodigde gegevens.
7.
Bij
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze
waarop de commissaris gegevens over de inkomsten, bedoeld in het
zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van
deze
gegevens.
Artikel 66
{Nevenfunctie}
1.
De commissaris vervult geen nevenfuncties waarvan de
uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling
van het ambt van commissaris of op de handhaving van zijn
onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen
daarin.
2.
De commissaris meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een
nevenfunctie, anders dan uit hoofde van het ambt van
commissaris, aan provinciale staten.
3.
De
commissaris maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt
van commissaris, en de inkomsten uit die functies openbaar.
Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het provinciehuis
uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn
genoten.
4.
Onder
inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de
loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld
in artikel 31 van die
wet.
Artikel 67
{Onverenigbare betrekkingen}
De commissaris is niet tevens:
a.minister;
b.staatssecretaris;
c.lid van de Raad van State;
d.lid van de Algemene Rekenkamer;
e.Nationale ombudsman;
f.substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet
Nationale ombudsman;
g.lid van provinciale staten;
h.gedeputeerde;
i.lid van de rekenkamer;
j.lid van de raad van een gemeente;
k.burgemeester;
l.wethouder;
m.lid van de rekenkamer van een in de betrokken provincie gelegen
gemeente;
n.ombudsman of lid van de
ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste
lid;
o.ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan
ondergeschikt;
p.ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een in de
provincie gelegen gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
q.voorzitter van, lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst van
een in de provincie gelegen waterschap;
r.ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld
lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerde staten is
onderworpen;
s.ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak
behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de
provincie;
t.functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur
geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
Artikel 68
{Verboden handelingen}
1.
Artikel 15, eerste en tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op de commissaris.
{Vaststellen gedragscode}
2.
Provinciale staten stellen voor de commissaris een gedragscode
vast.
Artikel 69
{Persoonlijke diensten}
Het ambt van commissaris ontheft van alle bij of krachtens de
wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke
diensten.
Artikel 70
{Woonplaats}
De commissaris heeft zijn werkelijke woonplaats in de provincie.
Artikel 71
{Verblijf buiten provincie}
1.
Indien de commissaris langer dan zes weken buiten de
provincie wenst te verblijven, behoeft hij daartoe de
toestemming van Onze Minister. De toestemming mag alleen
worden verleend, indien het belang van de provincie zich
daartegen niet verzet.
2.
De Algemene Termijnenwet (Stb.
1964, 314) is niet van toepassing op de termijn genoemd in
het eerste lid.
Artikel 72
{Rechtspositie}
1.
Voor zover dit niet bij de wet is geschied, worden bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de
commissaris regels vastgesteld betreffende:
a.benoeming, herbenoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van
zijn functie en ontslag;
b.het onderzoek naar de geschiktheid en de
bekwaamheid;
c.aanspraken in geval van ziekte;
d.bescherming bij de arbeid;
e.andere aangelegenheden, zijn rechtspositie
betreffende, die regeling behoeven.
2.
Bij de regels betreffende de in het eerste lid bedoelde
aangelegenheden kunnen financiėle voorzieningen worden
getroffen die ten laste van de provincie komen.
Artikel 73
{Opening stukken}
1.
Alle aan provinciale staten of aan gedeputeerde staten
gerichte stukken worden door of namens de commissaris
geopend.
2.
Van de ontvangst van aan provinciale staten gerichte
stukken die niet terstond in de vergadering van provinciale
staten aan de orde worden gesteld, doet hij in de
eerstvolgende vergadering van provinciale staten mededeling.
Artikel 74
Vervallen
Artikel 75
{Waarneming}
1.
Bij verhindering of ontstentenis van de commissaris wordt
zijn ambt waargenomen door een door gedeputeerde staten aan te wijzen
gedeputeerde. Van de aanwijzing doet de commissaris schriftelijk mededeling aan
Onze Minister. Het voorzitterschap van provinciale staten wordt bij
verhindering of ontstentenis van de commissaris waargenomen door het
langstzittende lid van provinciale staten. Indien meer leden van provinciale
staten even lang zitting hebben, dan vindt de waarneming van het
voorzitterschap plaats door het oudste lid in jaren van hen. Provinciale staten
kunnen een ander lid van provinciale staten met de waarneming van het
voorzitterschap belasten.
2.
Bij verhindering of ontstentenis van alle gedeputeerden
wordt het ambt van commissaris waargenomen door het langstzittende lid van
provinciale staten. Indien meer leden van provinciale staten even lang zitting
hebben, dan vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen.
Provinciale staten kunnen een ander lid van provinciale staten met de
waarneming belasten.
Artikel 76
{Voorziening waarneming door regering}
1.
Indien de regering het in het belang van de provincie nodig
oordeelt, voorziet zij in afwijking van artikel 75 in de
waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort zij
provinciale staten, tenzij gewichtige redenen zich daartegen
verzetten.
2.
Hij die door de regering met de waarneming van het ambt van
commissaris is belast, legt in handen van Onze Minister een
overeenkomstig artikel 64 luidende eed (verklaring en
belofte) af.
Artikel 77
{Waarnemingsvergoeding}
De toekenning van een vergoeding aan degene die met de
waarneming van het ambt van commissaris is belast, wordt
geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 78
{Verboden handelingen bij waarneming}
Ten aanzien van degene die met de waarneming van het ambt van
commissaris is belast, zijn de artikelen 63, 66, 67 en 68 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 79
{Actieve informatieplicht commissaris}
1.
Provinciale staten kunnen regelen van welke beslissingen van
de commissaris aan de leden van provinciale staten
kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kunnen provinciale staten
de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden
volstaan.
2.
De commissaris laat de kennisgeving of terinzagelegging
achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar
belang.
Hoofdstuk IVA De rekenkamer
§ 1 De provinciale rekenkamer
Artikel 79a
{Instellen rekenkamer}
1.
Provinciale staten kunnen een rekenkamer instellen.
2.
Indien provinciale staten een rekenkamer instellen, zijn de navolgende
artikelen van dit hoofdstuk alsmede
hoofdstuk XIa van toepassing.
3.
Indien provinciale staten geen rekenkamer instellen is
hoofdstuk IVb van toepassing.
Artikel 79b
{Aantal leden}
Provinciale staten stellen het aantal leden van de rekenkamer vast.
Artikel 79c
{Benoeming en ontslag leden door PS}
1.
Provinciale staten benoemen de leden van de rekenkamer voor de duur van
zes jaar.
2.
Indien de rekenkamer uit twee of meer leden bestaat, benoemen
provinciale staten uit de leden de voorzitter.
3.
Provinciale staten kunnen plaatsvervangende leden benoemen. Indien de
rekenkamer uit één lid bestaat, benoemen provinciale staten in ieder geval een
plaatsvervangend lid. Deze paragraaf is op plaatsvervangende leden van
overeenkomstige toepassing.
4.
Provinciale staten kunnen een lid herbenoemen.
5.
Voorafgaand aan de benoemingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde
lid, plegen provinciale staten overleg met de rekenkamer.
6.
Een lid van de rekenkamer wordt door provinciale staten ontslagen:
op eigen verzoek;
bij de aanvaarding van een functie die onverenigbaar is met het
lidmaatschap;
indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak
wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een
maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder
curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van
betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;
indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel
toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.
7.
Een lid van de rekenkamer kan door provinciale staten worden
ontslagen:
indien hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn
functie te vervullen;
indien hij handelt in strijd met
artikel 79h juncto
artikel 15, eerste en tweede lid.
Artikel 79d
{Non-actiefstelling lid door PS}
1.
Provinciale staten stellen een lid van de rekenkamer op non-activiteit
indien:
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak
wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een
maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is
verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is
gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak.
2.
Provinciale staten kunnen een lid van de rekenkamer op non-activiteit
stellen, indien tegen hem een gerechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf
wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is van het bestaan van
feiten en omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in
artikel 79c, zesde lid, onder a, en zevende lid, onder
a, zouden kunnen leiden.
3.
Provinciale staten beėindigen de non-activiteit zodra de grond voor de
maatregel is vervallen, met dien verstande dat in een geval als bedoeld in het
tweede lid de non-activiteit in ieder geval eindigt na zes maanden. In dat
geval kunnen provinciale staten de maatregel telkens voor ten hoogste drie
maanden verlengen.
Artikel 79e
{Openbaarmaking functies}
Artikel 11 is van
overeenkomstige toepassing op de leden van de rekenkamer.
Artikel 79f
{Onverenigbare betrekkingen}
1.
Een lid van de rekenkamer is niet tevens:
a.minister;
b.staatssecretaris;
c. lid van de Raad van State;
d. lid van de Algemene Rekenkamer;
e.Nationale ombudsman;
f.substituut-ombudsman als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale
ombudsman;
g.lid van provinciale staten
van de betrokken
provincie;
h.commissaris van de Koning van de betrokken provincie;
i.gedeputeerde van de betrokken provincie;
j.burgemeester van een in de betrokken provincie gelegen
gemeente;
k.wethouder van een in de betrokken provincie gelegen gemeente;
l.ambtenaar, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of
daaraan ondergeschikt;
m.ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak
behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de
provincie;
n.functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur
geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een lid van de
rekenkamer tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een
wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.
Artikel 79g
{Eed of belofte}
1. Alvorens hun functie uit te kunnen oefenen, leggen de leden van de
rekenkamer in de vergadering van provinciale staten, in handen van de
voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af: «Ik zweer (verklaar)
dat ik, om tot lid van de rekenkamer benoemd te worden, rechtstreeks noch
middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb
gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te
laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb
aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de
wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de rekenkamer naar eer
en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!
(«Dat verklaar en beloof ik!»)
{Eed of belofte in de Friese taal}
2. Wanneer de eed
(verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als
volgt:
«Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta
lid fan 'e rekkenkeamer beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik,
ūnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan
ek jūn of ūnthjitten haw.
Ik swar
(ferklearje en ūnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te
litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker
ūnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
Ik swar (ūnthjit) dat ik trou wźze sil oan 'e
Grūnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as
lid fan 'e rekkenkeamer yn alle oprjochtens ferfolje
sil.
Sa wier helpe my God
Almachtich!»
(«Dat ferklearje en
ūnthjit
ik!»).
Artikel 79h
{Verboden handelingen}
Artikel 15, eerste en tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op de leden van de
rekenkamer.
Artikel 79i
{Reglement van orde}
1.
De rekenkamer stelt een reglement van orde voor haar werkzaamheden vast
en, indien zij uit twee of meer leden bestaat, tevens voor haar
vergaderingen.
{Bekendmaking}
2.
De rekenkamer zendt het reglement ter kennisneming aan provinciale
staten en maakt het bekend op de wijze, bedoeld in
artikel 136, tweede lid.
Artikel 79j
{Terbeschikkingstelling middelen}
1.
Provinciale staten stellen, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer
de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar
werkzaamheden.
{Benoeming ambtenaren}
2.
Op voordracht van de voorzitter of van het enige lid van de rekenkamer
benoemen gedeputeerde staten zoveel ambtenaren van de rekenkamer als nodig zijn
voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
{Incompatibiliteit ambtenaren}
3.
De ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer,
verrichten niet tevens werkzaamheden voor een ander orgaan van de
provincie
{Verantwoording aan rekenkamer}
4.
De ambtenaren, die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, zijn
ter zake van die werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de
rekenkamer.
Artikel 79k
{Vergoeding werkzaamheden}
De leden van de rekenkamer ontvangen een bij verordening van provinciale
staten vastgestelde vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in
de kosten.
§ 2 De gemeenschappelijke rekenkamer
Artikel 79l
{Instellen gemeenschappelijke rekenkamer}
In afwijking van
artikel 79a kunnen provinciale staten
met provinciale staten van een of meer andere provincies met toepassing van
artikel 40 en
artikel 41, eerste lid, juncto
artikel 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke
regelingen, of met de raad of de raden van één of meer
gemeenten, al dan niet met provinciale staten van één of meer andere provincies
tezamen, met toepassing van
artikel 51 en
artikel 52, eerste lid, juncto
artikel 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke
regelingen een gemeenschappelijke rekenkamer instellen. De
artikelen 10, tweede en derde lid,
10a,
11,
15,
16,
17,
20, derde lid,
21,
22,
23, 43 en
54 van die wet zijn niet van
toepassing.
Artikel 79m
{Toepasselijkheid artt. 79b t/m 79j}
1.
De
artikelen 79b tot en met 79f,
79h,
79i,
79j, eerste, derde en vierde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappelijke rekenkamer, met dien
verstande dat in de
artikelen 79b tot en met 79d,
79i, tweede lid, en
79j, eerste lid, voor «provinciale
staten» telkens wordt gelezen «provinciale staten van de deelnemende provincies
gezamenlijk» of, indien de rekenkamer mede is ingesteld door gemeenten,
«provinciale staten en de raden van de deelnemende provincies en gemeenten
gezamenlijk».
2.
Artikel 79g is op de
gemeenschappelijke rekenkamer van toepassing, met dien verstande dat voor
«provinciale staten» wordt gelezen «provinciale staten van de provincie die
daartoe in de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld,
zijn aangewezen» of, indien de rekenkamer mede is ingesteld door gemeenten,
«provinciale staten van de provincie of de raad van de gemeente die daartoe in
de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld zijn of is
aangewezen».
Artikel 79n
{Onverenigbare betrekkingen}
Indien provinciale staten van één of meer provincies met de raad of raden
van een of meer gemeenten een gemeenschappelijke rekenkamer instellen, is,
onverminderd
artikel 79m, eerste lid, juncto
artikel 79f, een lid van de rekenkamer
niet tevens:
a.burgemeester;
b.wethouder;
c.lid van de raad van een deelnemende gemeente;
d.ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur van een deelnemende
gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt;
e.ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak
behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op een
deelnemende gemeente;
f.functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur
geroepen om het gemeentebestuur van een deelnemende gemeente van advies te
dienen.
Artikel 79o
{Benoeming ambtenaren en vergoeding werkzaamheden}
In de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer wordt ingesteld,
worden ten minste regels gesteld over:
de benoeming, op voordracht van de voorzitter of het enige lid van de
rekenkamer, van de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de
werkzaamheden van de rekenkamer;
de vergoeding die de leden van de rekenkamer voor hun werkzaamheden
ontvangen en de tegemoetkoming in de kosten.
Hoofdstuk IVB De rekenkamerfunctie
Artikel 79p
{Verordening rekenkamerfunctie}
1.
Als geen rekenkamer is ingesteld als bedoeld in
hoofdstuk IVa, stellen provinciale
staten bij verordening regels vast voor de uitoefening van de
rekenkamerfunctie.
{Toepasselijkheid artt. 183 en 186}
2.
De
artikelen 183, 185, 185a en
186 zijn voor de uitoefening van de
rekenkamerfunctie van overeenkomstige toepassing.
{Onverenigbare betrekkingen}
3.
Op personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen is
artikel 79f, behoudens het eerste lid, onder
g, van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk IVC De ombudsman
§ 1 Algemene
bepaling
Artikel 79q
{Provinciale ombudsman}
1. Met inachtneming van het bepaalde in dit
hoofdstuk kunnen provinciale staten de behandeling van verzoekschriften
als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, opdragen aan een provinciale ombudsman of
ombudscommissie, dan wel een gezamenlijke ombudsman of
ombudscommissie.
2. Een ombudsman of
ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari
van enig jaar worden ingesteld. Indien provinciale staten hiertoe
besluiten, zenden zij het besluit tot instelling aan de Nationale
ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de
instelling ingaat.
3. De instelling
van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan
slechts per 1 januari van enig jaar worden beėindigd. Indien
provinciale staten hiertoe besluiten, zenden zij het besluit tot
beėindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1
juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling
eindigt.
§ 2 De provinciale
ombudsman
Artikel 79r
{Provinciale ombudsman, benoeming}
1. Indien provinciale staten de behandeling van
verzoekschriften opdragen aan een provinciale ombudsman, benoemen zij
deze voor de duur van zes jaar.
2. Provinciale staten benoemen een plaatsvervangend
ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van
overeenkomstige toepassing.
{Provinciale ombudsman, ontslag}
3. De
ombudsman wordt door provinciale staten
ontslagen:
a.op eigen verzoek;
b.wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend
ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c.bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld
in artikel 79s, eerste lid;
d.wanneer
hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf
is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is
opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
e.indien hij bij onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van
faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is
verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens
schulden is gegijzeld;
f.indien hij
naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan
het in hem gestelde vertrouwen.
4. Provinciale staten stellen de ombudsman op
non-activiteit indien
hij:
a.zich in voorlopige hechtenis
bevindt;
b.bij een nog niet
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is
veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is
opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c.onder curatele is gesteld, in staat van
faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is
verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens
schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak.
Artikel 79s
{Provinciale ombudsman, uitoefening functie}
1. De ombudsman vervult geen betrekkingen
waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling
van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en
onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op de
ombudsman.
Artikel 79t
{Beėdiging}
1. Alvorens
zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering
van provinciale staten, in handen van de voorzitter, de volgende eed
(verklaring en belofte) af:
«Ik zweer (verklaar) dat
ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk,
onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb
gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om
iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig
geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik
zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat
ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer
en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God
almachtig!»
(«Dat verklaar en beloof
ik!»)
2. Wanneer de eed
(verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als
volgt: «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta ombudsman beneamd te
wurden, streekrjocht noch midlik, ūnder wat namme of wat
ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jūn of
ūnthjitten haw. Ik swar (ferklearje en ūnthjit) dat ik,
om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik
hokker geskink of hokker ūnthjit dan ek oannommen haw of
oannimme sil. Ik swar (ūnthjit) dat ik trou wźze sil oan
'e Grūnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten
as ombudsman yn alle oprjochtens ferfolje sil. Sa wier helpe my God
Almachtich!» («Dat ferklearje en ūnthjit
ik!»).
Artikel 79u
{Personeel; geen instructies}
1. Op voordracht van de ombudsman benoemen
gedeputeerde staten het personeel van de ombudsman dat nodig is voor
een goede uitoefening van de werkzaamheden.
2. De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening
van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch
voor een enkel geval.
3. Het
personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een
bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan
instellen.
4. Het personeel van de
ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman
verricht, uitsluitend aan hem verantwoording
schuldig.
Artikel 79v
{Verslag}
De
ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan
provinciale staten.
Artikel 79w
{Vergoeding}
De
ombudsman ontvangt een bij verordening van provinciale staten
vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming
in de
kosten.
§ 3 De provinciale
ombudscommissie
Artikel 79x
{Provinciale ombudscommissie}
1. Indien provinciale staten de behandeling van
verzoekschriften opdraagt aan een provinciale ombudscommissie, stellen
provinciale staten het aantal leden van de ombudscommissie
vast.
2. Provinciale staten benoemen
de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes
jaar.
3. Provinciale staten benoemen
uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de
ombudscommissie.
Artikel 79y
{Verslag}
1. De ombudscommissie zendt jaarlijks een
verslag van zijn werkzaamheden aan provinciale staten.
2. Op de ombudscommissie en op ieder lid afzonderlijk
zijn de artikelen 79r, derde en vierde lid, 79s, 79t, 79u en 79w van
overeenkomstige
toepassing.
§ 4 De gezamenlijke ombudsman en de
gezamenlijke
ombudscommissie
Artikel 79z
{Gezamenlijke ombudsman en gezamenlijke ombudscommissie}
1. Provinciale
staten kunnen voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke
ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of
raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten
van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of
meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer
openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij
gemeenschappelijke regeling.
2. De
ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn
werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende
rechtspersonen.
3. Op de ombudsman en
op ieder afzonderlijk lid van de ombudscommissie zijn de artikelen 79r
tot en met 79u, 79w en 79x van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 79aa
{Gemeenschappelijke regelingen}
Indien
provinciale staten een ombudsman of een ombudscommissie instellen met
toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet
ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts
van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de
ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet
verzet.
Hoofdstuk V De commissies
Artikel 80
{Statencommissies}
1.
Provinciale staten kunnen statencommissies instellen die besluitvorming
van provinciale staten kunnen voorbereiden en met gedeputeerde staten of de
commissaris kunnen overleggen. Zij regelen daarbij de taken, de bevoegdheden,
de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop de leden
van provinciale staten inzage hebben in stukken waaromtrent door de commissie
geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover
zij in strijd is met het openbaar belang.
2.
De commissaris en de gedeputeerden zijn geen lid van een
statencommissie.
3.
Bij de samenstelling van een statencommissie zorgen provinciale staten,
voor zover het de benoeming betreft van leden van provinciale staten, voor een
evenwichtige vertegenwoordiging van de in provinciale staten vertegenwoordigde
groeperingen.
4.
Een lid van provinciale staten is voorzitter van een
statencommissie.
5.
De
artikelen 19 en 21 tot en met 23 zijn van overeenkomstige toepassing op
een vergadering van een statencommissie, met dien verstande dat in
artikel 19 voor «commissaris» wordt gelezen «voorzitter
van de statencommissie» en in artikel 23, vijfde lid, voor
«artikel 25» wordt gelezen «artikel
91».
Artikel 81
{Bestuurscommissies}
1.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, kunnen
bestuurscommissies instellen die bevoegdheden uitoefenen die hun door
provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, zijn overgedragen.
Zij regelen daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de
werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop zij inzage hebben in de stukken
waaromtrent door een bestuurscommissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage
kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar
belang.
2.
De commissaris en de gedeputeerden zijn geen lid van een door
provinciale staten ingestelde bestuurscommissie. Leden van provinciale staten
zijn geen lid van een door gedeputeerde staten ingestelde
bestuurscommissie.
3.
De
artikelen 136, tweede lid,
137 en
138 zijn van overeenkomstige
toepassing op een besluit tot instelling van een bestuurscommissie.
4.
De
artikelen 19, tweede lid,
22 en 23, eerste tot en met vierde lid,
zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vergadering van een door
provinciale staten ingestelde bestuurscommissie, met dien verstande dat in
artikel 19, tweede lid, voor «de
commissaris» wordt gelezen: de voorzitter van een bestuurscommissie.
5.
Voor zover zulks in verband met de aard en omvang van de overgedragen
bevoegdheden nodig is, regelen gedeputeerde staten de openbaarheid van
vergaderingen van een door hen ingestelde bestuurscommissie.
Artikel 82
{Andere commissies}
1.
Provinciale staten of gedeputeerde staten kunnen andere commissies dan
bedoeld in de
artikelen 80, eerste lid, en
81, eerste lid, instellen.
2.
Artikel 81, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Provinciale staten of gedeputeerde staten regelen ten aanzien van een
door hen ingestelde andere commissie de openbaarheid van de vergaderingen.
4.
De
artikelen 136, tweede lid,
137 en
138 zijn van overeenkomstige
toepassing op een besluit tot instelling van een andere commissie.
Artikel 83
{Verantwoording bestuurscommissie}
1.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, regelen ten
aanzien van de door hen ingestelde bestuurscommissies de verantwoording aan
provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten.
{Vernietigingsbevoegdheid PS/GS, delegatie schorsingsbevoegdheid PS aan GS}
2.
Provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, kunnen
besluiten en andere, niet-schriftelijke, beslissingen gericht op enig
rechtsgevolg van een door provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde
staten, ingestelde bestuurscommissie vernietigen. Provinciale staten kunnen hun
bevoegdheid tot schorsing delegeren aan gedeputeerde staten. Ten aanzien van de
vernietiging van niet-schriftelijke beslissingen gericht op enig rechtsgevolg
zijn de
afdelingen 10.2.2. en
10.2.3. van de Algemene wet
bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
{Overig toezicht op bestuurscommissie}
3.
Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de
overgedragen bevoegdheden nodig is, regelen provinciale staten
onderscheidenlijk gedeputeerde staten het overige toezicht op de uitoefening
van de bevoegdheden door een door hen ingestelde bestuurscommissie. Dit overige
toezicht kan mede de goedkeuring omvatten van beslissingen van een
bestuurscommissie. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd
met het recht of het algemeen belang. Ten aanzien van de goedkeuring van andere
beslissingen dan besluiten is
afdeling 10.2.1 van de Algemene wet
bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 84
Vervallen
Artikel 85
Vervallen
Artikel 86
Vervallen
Artikel 87
Vervallen
Artikel 88
Vervallen
Artikel 89
Vervallen
Artikel 90
Vervallen
Artikel 91
{Besloten vergadering}
1.
Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van
een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid
van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten
deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die
aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen.
Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering
behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De
geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig
waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis
dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
2.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens
worden opgelegd door de voorzitter van de commissie,
gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, ieder
ten aanzien van stukken die zij aan de commissie overleggen.
Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De
geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de
verplichting heeft opgelegd, dan wel provinciale staten haar
opheffen.
3.
Indien de commissie zich ter zake van het behandelde
waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot
provinciale staten heeft gericht, wordt de geheimhouding in
acht genomen totdat provinciale staten haar opheffen.
Artikel 92
Vervallen
Hoofdstuk VI Geldelijke voorzieningen ten behoeve
van de leden van provinciale staten en de commissies
Artikel 93
{Vergoeding leden PS}
1.
De leden van provinciale staten en de leden
van provinciale staten aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet
ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of
ziekte ontvangen een bij verordening van
provinciale staten vast te stellen vergoeding voor hun werkzaamheden en een
tegemoetkoming in de kosten.
2.
Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de
tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en over andere voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van
provinciale staten.
3.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op een lid van
provinciale staten dat met inachtneming van
artikel 13, tweede lid, tevens
gedeputeerde is.
4.
De verordeningen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden
vastgesteld overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
stellen regels.
Artikel 94
{Vergoedingen commissieleden}
1.
De leden van een door provinciale staten of gedeputeerde
staten ingestelde commissie ontvangen, voor zover zij geen lid zijn van
provinciale staten of gedeputeerde staten, een bij provinciale verordening vast
te stellen vergoeding:
a.voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie
en
b.van reis- en verblijfskosten in verband met reizen
binnen de provincie.
2.
In bijzondere gevallen kunnen provinciale staten bij
verordening bepalen dat de leden van het dagelijks bestuur van een
bestuurscommissie of een andere commissie als bedoeld in artikel 82 een vaste
vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.
3.
Ten aanzien van een vergoeding, bedoeld in het eerste lid,
onder a, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels
gesteld. Ten aanzien van de overige vergoedingen, bedoeld in dit artikel,
kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden
gesteld.
Artikel 95
{Toezending verordening aan minister}
De verordeningen bedoeld in de artikelen 93 en 94 worden aan
Onze Minister gezonden.
Artikel 96
{Overige vergoedingen / voordelen}
1.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de
leden van provinciale staten, en van een door provinciale staten of gedeputeerde
staten ingestelde commissie als zodanig geen andere vergoedingen en
tegemoetkomingen ten laste van de provincie.
2.
Voordelen ten laste van de provincie, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover dat is bepaald bij of krachtens de wet dan wel bij verordening van provinciale staten. De verordening behoeft de goedkeuring van
Onze Minister.
Hoofdstuk VII De secretaris en de griffier
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 97
{Secretaris en griffier}
1.
In iedere provincie is een secretaris en een griffier.
2.
Een secretaris is niet tevens griffier.
Artikel 98
{Verboden handelingen}
Artikel 15, eerste en tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op de secretaris en de
griffier.
§ 2 De secretaris
Artikel 99
{Benoeming, schorsing en ontslag}
Gedeputeerde staten benoemen de secretaris. Zij zijn tevens bevoegd de
secretaris te schorsen en te ontslaan.
Artikel 100
{Taakomschrijving}
1.
De secretaris staat gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning en de door gedeputeerde staten ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.
2.
Gedeputeerde staten stellen in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.
Artikel 101
{Aanwezigheid bij vergadering GS}
De secretaris is in de vergadering van gedeputeerde staten aanwezig.
Artikel 102
Vervallen
Artikel 103
{Vervanging}
1.
Gedeputeerde staten regelen de vervanging van de secretaris.
2.
De artikelen 97, tweede lid, en 98 tot en met 102 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.
§ 3 De griffier
Artikel 104
{Benoeming, schorsing en ontslag}
Provinciale staten benoemen de griffier. Zij zijn tevens bevoegd de
griffier te schorsen en te ontslaan.
Artikel 104a
{Taakomschrijving}
1.
De griffier staat provinciale staten en de door hen ingestelde
commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.
2.
Provinciale staten stellen in een instructie nadere regels over de taak
en de bevoegdheden van de griffier.
Artikel 104b
{Aanwezigheid bij vergaderingen PS}
De griffier is in de vergadering van provinciale staten aanwezig.
Artikel 104c
Vervallen
Artikel 104d
{Vervanging}
1.
Provinciale staten regelen de vervanging van de griffier.
2.
De artikelen 97, tweede lid, 98 en 104 tot en met 104c zijn van
overeenkomstige toepassing op degene die de griffier vervangt.
Artikel 104e
{Organisatie griffie}
1.
Provinciale staten kunnen regels stellen over de organisatie van de
griffie.
2.
Provinciale staten zijn bevoegd de op de griffie werkzame ambtenaren te
benoemen, te schorsen en te ontslaan.
Titel III De bevoegdheid van het provinciebestuur
Hoofdstuk VIII Algemene bepalingen
§ 1 Inleidende bepalingen
Artikel 105
{Autonomie; medebewind}
1.
De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de provincie wordt aan het provinciebestuur overgelaten.
2.
Regeling en bestuur kunnen van het provinciebestuur worden gevorderd bij of krachtens een andere dan deze wet ter verzekering van de uitvoering daarvan, met dien verstande dat het geven van aanwijzingen aan het provinciebestuur en het aan het provinciebestuur opleggen of in zijn plaats vaststellen van beslissingen, slechts kan geschieden indien de bevoegdheid daartoe bij de wet is toegekend.
3.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 108, vijfde lid, en 117, vierde lid, worden de kosten verbonden aan de uitvoering van het tweede lid voor zover zij ten laste van de betrokken provincies blijven, door het Rijk aan hen vergoed.
Artikel 106
{Differentiatie}
Bij of krachtens de wet kan zo nodig onderscheid worden gemaakt
tussen provincies.
Artikel 107
{Delegatie medebewind}
1.
Het
provinciebestuur kan bevoegdheden van regeling en bestuur, gevorderd
bij of krachtens een andere dan deze wet, voor het gebied van een of
meer gemeenten of waterschappen overdragen aan de
besturen van die gemeenten of waterschappen voor
zover die bevoegdheden zich naar hun aard en schaal daartoe lenen en
die besturen daarmee instemmen.
2.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid regelt de gevolgen van intrekking van het besluit.
3.
Het ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid behoeft de instemming van provinciale staten en van de raden van de betrokken gemeenten onderscheidenlijk de algemene besturen van de betrokken waterschappen.
4.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt binnen een week toegezonden aan Onze Minister wie het aangaat.
5.
Ten aanzien van de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 136 tot en met 138 van overeenkomstige toepassing.
6.
De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van het provinciebestuur, de uitoefening daarvan en het toezicht daarop, uitgezonderd die met betrekking tot vergaderingen, zijn ten aanzien van de ingevolge het eerste lid overgedragen bevoegdheden van overeenkomstige toepassing.
7.
Het provinciebestuur oefent geen toezicht uit en geeft geen voorschriften met betrekking tot de uitoefening van de ingevolge het eerste lid overgedragen bevoegdheden.
8.
Indien het verzoek van een gemeentebestuur of bestuur van een waterschap tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen, wordt die afwijzing door het provinciebestuur met redenen omkleed.
Artikel 108
{Plan}
1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.plan: een beslissing die een samenhangend geheel van op elkaar afgestemde keuzes bevat omtrent door het provinciebestuur te nemen besluiten of te verrichten andere handelingen, ten einde een of meer doelstellingen te bereiken;
b.beleidsverslag: een schriftelijke rapportage betreffende het door het provinciebestuur gevoerde beleid op een of meer beleidsterreinen dan wel op onderdelen daarvan en de samenhang daarbinnen of daartussen.
2.
Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk van het provinciebestuur slechts worden gevorderd in bij de wet te bepalen gevallen.
3.
Een verplichting als bedoeld in het tweede lid geldt voor ten hoogste vier jaren tenzij de wet anders bepaalt.
4.
Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk in andere dan bij de wet bepaalde gevallen voor een termijn van ten hoogste vier jaar van het provinciebestuur worden gevraagd als onderdeel van de regeling van een tijdelijke specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17 van de Financiėle-verhoudingswet.
5.
Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt van een provinciebestuur niet gevorderd of gevraagd, dan nadat is aangegeven hoe de financiėle gevolgen ervan voor de provincie worden gecompenseerd.
6.
Dit artikel is niet van toepassing op de begroting, bedoeld in artikel 193, en op de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 201.
Artikel 109
{Verplichting}
1.
Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 108 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt alleen gevorderd, indien:
a.dit noodzakelijk is uit een oogpunt van afstemming tussen provinciaal beleid en het beleid van het Rijk, of
b.de ontwikkeling van beleid op een nieuw beleidsterrein dit noodzakelijk maakt.
2.
Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 108 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt niet gevorderd, indien:
a.het provinciebestuur daardoor ontoelaatbaar beperkt wordt in zijn inhoudelijke of financiėle beleidsruimte;
b.de bestuurslasten niet in redelijke verhouding staan tot de te verwachten baten of een aanzienlijk beslag leggen op de voor het betrokken beleidsterrein beschikbare middelen;
c.integratie met een bestaand plan of een bestaand beleidsverslag dan wel met de begroting, bedoeld in artikel 193, of de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 201, mogelijk is;
d.het bevorderen van de samenhang in het provinciaal beleid door onderlinge afstemming van onderdelen daarvan onmogelijk wordt;
e.het uitsluitend dient tot het verkrijgen van informatie.
3.
Indien in een voorstel van wet tot invoering of wijziging van bepalingen waarbij het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 108 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt gevorderd, wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens artikel 108 en dit artikel, wordt die afwijking gemotiveerd in de bij het voorstel behorende toelichting.
§ 2 Verhouding tot het Rijk
Artikel 110
{Kennisgeving ministeriėle voornemens}
Onze Minister wie het aangaat doet gedeputeerde staten desgevraagd mededeling van zijn standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor de provincie van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.
Artikel 111
{Overleg met provinciebestuur}
Onze Minister wie het aangaat biedt gedeputeerde staten desgevraagd de gelegenheid tot het plegen van overleg met betrekking tot aangelegenheden die voor de provincie van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.
Artikel 112
{Oordeel GS}
1.
Onze Minister wie het aangaat stelt de betrokken gedeputeerde staten of
een instantie die voor hen representatief kan worden geacht, zo nodig binnen
een te stellen termijn, in de gelegenheid hun oordeel te geven omtrent
voorstellen van wet, ontwerpen van algemene maatregel van bestuur, of ontwerpen
van ministeriėle regeling waarbij:
a.van de provinciebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd,
b.in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en
bevoegdheden van de provinciale besturen, of
c.de financiėn van de provincies in betekenende mate zijn betrokken.
2.
Voorstellen als bedoeld in het eerste lid bevatten in de bijbehorende
toelichting een weergave van de gevolgen voor de inrichting en werking van de
provincies en een weergave van het in het eerste lid bedoelde oordeel van de
betrokken gedeputeerde staten of representatieve instantie.
3.
Onze Minister wie het aangaat is niet verplicht vooraf het in het
eerste lid bedoelde oordeel in te winnen indien zulks ten gevolge van dringende
omstandigheden niet mogelijk is. In dat geval wordt het oordeel zo spoedig
mogelijk ingewonnen en openbaar gemaakt.
Artikel 113
{Concordantie wetgeving}
1.
Een wet waarbij van provinciebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd of waarbij in betekenende mate wijziging wordt gebracht in taken en bevoegdheden van provinciebesturen, wijkt van het bepaalde in deze wet niet af dan wanneer dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.
2.
Het voorstel voor een wet als bedoeld in het eerste lid bevat in de bijbehorende toelichting de gronden voor de voorgestelde afwijking.
Artikel 114
{Coördinatie rijksbeleid}
1.
Onze Minister is belast met de coördinatie van het rijksbeleid dat de provincies raakt. Hij bevordert voorts de beleidsvrijheid van het provinciebestuur.
2.
Over maatregelen en voornemens die van betekenis zijn voor het rijksbeleid inzake de provincies treden Onze Ministers onder wier verantwoordelijkheid die maatregelen en voornemens tot stand komen in een vroegtijdig stadium in overleg met Onze Minister.
3.
Onze Minister maakt bedenkingen kenbaar tegen een maatregel of een voornemen voor zover hem die maatregel of dat voornemen met het oog op het door de regering gevoerde decentralisatiebeleid niet toelaatbaar voorkomt.
Artikel 115
{Decentralisatie}
1.
Onze Minister bevordert de decentralisatie ten behoeve van de provincies.
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 117, tweede lid, van de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden voorstellen van maatregelen waarbij bepaalde aangelegenheden tot rijksbeleid worden gerekend slechts gedaan indien het onderwerp van zorg niet op doelmatige en doeltreffende wijze door de provinciebesturen kan worden behartigd.
Artikel 116
{Informatieplicht GS}
Over al hetgeen de provincie betreft dienen gedeputeerde staten Onze
Ministers desgevraagd van bericht en raad, tenzij dit uitdrukkelijk van de
commissaris van de Koning wordt verlangd.
Artikel 117
{Verstrekking systematische informatie}
1.
Bij de wet of krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen geregeld waarin gedeputeerde staten verplicht zijn tot het verstrekken van systematische informatie aan Onze Minister wie het aangaat. Daarbij kan worden bepaald dat bij ministeriėle regeling nadere voorschriften worden gegeven ten behoeve van de toepassing van de wet of de algemene maatregel van bestuur.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, na overleg met Onze Minister, kan worden bepaald dat in die maatregel te omschrijven gegevens ten behoeve van statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.
3.
Omtrent de in het eerste en tweede lid bedoelde verstrekking van informatie en de inwinning daarvan worden bij algemene maatregel van bestuur nadere algemene regels gesteld.
4.
Omtrent de in het eerste en tweede lid bedoelde verstrekking van informatie en de inwinning daarvan, alsmede omtrent de verstrekking en inwinning van incidentele informatie, wordt, voorzover dat niet bij wet geschiedt, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven hoe de financiėle gevolgen van de verplichting tot informatieverstrekking worden gecompenseerd.
5.
De voordrachten voor de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in het derde en het vierde lid, worden gedaan door Onze Minister.
Artikel 118
{Aanvullingsbevoegdheid}
De bevoegdheid tot het maken van provinciale verordeningen
blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten of
algemene maatregelen van bestuur is voorzien, gehandhaafd, voor
zover de verordeningen met die wetten en algemene maatregelen
van bestuur niet in strijd zijn.
Artikel 119
{Vervallen provinciale verordeningen}
De bepalingen van provinciale verordeningen in wier onderwerp
door een wet of een algemene maatregel van bestuur wordt
voorzien, zijn van rechtswege vervallen.
§ 3 Bijzondere voorzieningen
Artikel 120
{Bestuurscommissie}
1.
Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van provinciale staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorzien provinciale staten daarin.
2.
Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van gedeputeerde staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorzien gedeputeerde staten daarin.
Artikel 121
{Taakverwaarlozing PS, GS of commissaris}
1.
Wanneer provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren nemen dan wel een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren verrichten, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengen, besluit Onze Minister wie het aangaat daarin namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning te voorzien ten laste van de provincie.
2.
Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voert Onze Minister wie het aangaat het besluit tot indeplaatsstelling niet uit dan nadat een in het besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning de gelegenheid hebben alsnog zelf te voorzien in hetgeen het besluit vordert. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister wie het aangaat de beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
3.
Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot stand zal worden gebracht, geeft Onze Minister wie het aangaat in het besluit aan welke beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn genomen, verricht of tot stand gebracht binnen de in het tweede lid bedoelde termijn. Onze Minister wie het aangaat kan voor verschillende beslissingen, handelingen of resultaten een verschillende termijn stellen. Indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning niet binnen die termijn hebben voorzien in hetgeen het besluit van hen vordert, voorziet Onze Minister wie het aangaat verder in het tot stand brengen van het gevorderde resultaat.
4.
Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden aan Onze Minister en provinciale staten.
5.
Indien meer dan één van Onze Ministers overwegen ten aanzien van dezelfde provincie in met elkaar samenhangende beslissingen, handelingen of resultaten toepassing te geven aan het eerste lid, kunnen zij hun bevoegdheden op grond van dit artikel aan een van hen overdragen.
Artikel 121a
{Bevoegdhedenheden Minister bij indeplaatsstelling}
1.
Bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling, beschikt Onze Minister wie het aangaat over de bevoegdheden waarover provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning bij of krachtens deze wet en de andere wet, bedoeld in artikel 121, eerste lid beschikken. In afwijking van artikel 176, eerste lid, vertegenwoordigt Onze Minister wie het aangaat de provincie zonodig in en buiten rechte.
2.
Voor zover het provinciebestuur, had hij de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zelf uitgeoefend, de kosten van de uitvoering in rekening kan brengen bij derden, heeft hij bij die derden verhaal voor de door Onze Minister wie het aangaat ten laste van de provincie gebrachte kosten. Het provinciebestuur kan het bedrag invorderen bij dwangbevel.
Artikel 121b
{Intrekking besluit}
Onze Minister wie het aangaat kan een besluit tot indeplaatsstelling intrekken, indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning voldoende aannemelijk maken dat zij zonder voorbehoud zullen voorzien in hetgeen het besluit van hen vordert.
Artikel 121c
{Aangewezen ambtenaren}
Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen ten behoeve van het toezicht op de uitvoering van de aan het provinciebestuur bij of krachtens andere wet dan deze opgedragen taken. Deze ambtenaren beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 121d
{Bezwaar tegen besluit in kader van indeplaatsstelling}
1.
Indien Onze Minister wie het aangaat bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een besluit neemt, kan voor de toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt bij Onze Minister wie het aangaat. Onze Minister wie het aangaat beslist op het bezwaar.
2.
Onze Minister wie het aangaat is de verwerende partij inzake een beroep tegen een namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning genomen besluit als bedoeld in het eerste lid.
3.
Het provinciebestuur kan geen beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 121e
{Medewerking provinciebestuur}
1.
Het provinciebestuur werkt mee met de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling. Onze Minister wie het aangaat kan ter zake van de uitvoering van het besluit aanwijzingen geven. Het provinciebestuur stelt op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat de voor de uitvoering van het besluit benodigde provincieambtenaren ter beschikking en verschaft op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling.
2.
Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen die ten behoeve van de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het provinciebestuur verschaft de aangewezen ambtenaren desgevraagd de faciliteiten die zij nodig hebben.
Artikel 121f
{Nadere regels bij AmvB}
Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister, kunnen regels worden gesteld over de verstrekking van systematische informatie aan Onze Minister wie het aangaat, betreffende de uitvoering door het provinciebestuur van de andere wet, bedoeld in artikel 121, eerste lid. Bij ministeriėle regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing.
Artikel 121g
Vervallen
§ 4 Bestuursdwang
Artikel 122
{Bevoegdheid toepassing bestuursdwang}
1.
Het provinciebestuur is bevoegd tot oplegging van een last
onder bestuursdwang.
2.
De
bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt
uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de last dient tot
handhaving van regels welke het provinciebestuur uitvoert.
3.
De
bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt
uitgeoefend door de commissaris van de Koning, indien de last dient tot
handhaving van regels welke hij
uitvoert.
4.
Een bestuurscommissie waaraan bevoegdheden van provinciale staten of
gedeputeerde staten zijn overgedragen, bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last
onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot
binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is
overgedragen.
Artikel 123
Vervallen
Artikel 124
Vervallen
Artikel 125
Vervallen
Artikel 126
Vervallen
Artikel 127
Vervallen
Artikel 128
Vervallen
Artikel 129
Vervallen
Artikel 130
Vervallen
Artikel 131
Vervallen
Artikel 132
Vervallen
Artikel 133
Vervallen
Artikel 134
Vervallen
Artikel 135
Vervallen
§ 5 Bekendmaking en inwerkingtreding van
besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden
Artikel 136
{Bekendmaking (publicatieplicht)}
1.
Besluiten
van het provinciebestuur die algemeen verbindende voorschriften
inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het
provinciaal
blad.
2.
De
uitgifte van het provinciaal blad geschiedt elektronisch op een
algemeen toegankelijke wijze. Na de uitgifte blijft het provinciaal
blad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar.
Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is,
voorziet het provinciebestuur in een vervangende uitgave. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het bepaalde in
de eerste en tweede volzin nadere regels
gesteld.
3.
In
afwijking van het eerste lid kan een besluit als bedoeld in dat lid
bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt
door
terinzagelegging.
4.
Voor
het inzien van een overeenkomstig het eerste lid bekendgemaakt besluit
worden geen kosten in rekening
gebracht.
5.
Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is
onderworpen, wordt de dagtekening vermeld van het besluit waarbij die
goedkeuring is verleend of wordt de mededeling gedaan van de omstandigheid dat
ingevolge
artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn
genomen.
Artikel 137
{Elektronische bekendmaking}
1.
De
teksten van besluiten van het provinciebestuur die algemeen verbindende
voorschriften inhouden, zijn in geconsolideerde vorm voor een ieder
beschikbaar door middel van een bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen algemeen toegankelijk elektronisch medium.
2.
Een
geconsolideerde tekst van een besluit die op grond van het eerste lid
beschikbaar is gesteld, blijft beschikbaar indien het besluit na de
beschikbaarstelling is gewijzigd of ingetrokken.
3.
Onze
Minister kan regels stellen over de wijze waarop de in het eerste lid
bedoelde teksten beschikbaar worden gesteld.
4.
Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieėn van
besluiten worden aangewezen, waarop het eerste lid niet van toepassing
is.
Artikel 138
{Papieren afschrift}
Een ieder kan op verzoek een papieren afschrift
verkrijgen van de besluiten van het provinciebestuur die algemeen
verbindende voorschriften inhouden. Het afschrift wordt
verstrekt tegen ten hoogste de kosten van het maken van het
afschrift.
Artikel 139
{Inwerkingtreding}
De bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de
achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten
daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
Artikel 140
{Intrekking van besluiten}
Met betrekking tot de intrekking van besluiten die algemeen
verbindende voorschriften inhouden, is het bepaalde in de
artikelen 136 en 139 van overeenkomstige toepassing.
§ 6 Termijnen
Artikel 141
{Algemene Termijnenwet}
Op termijnen gesteld in een provinciale verordening zijn de
artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet van
overeenkomstige toepassing, tenzij in de verordening anders is
bepaald.
Artikel 142
Vervallen
Hoofdstuk IX De bevoegdheid van provinciale staten
Artikel 143
{Verordenende bevoegdheid}
1.
Provinciale verordeningen worden door provinciale staten vastgesteld
voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door provinciale staten
krachtens de wet aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning is
toegekend.
{Bestuursbevoegdheden}
2.
De
overige bevoegdheden, bedoeld in artikel 105, eerste lid, berusten bij
provinciale staten.
3. De overige
bevoegdheden, bedoeld in artikel 105, tweede lid, berusten bij
gedeputeerde staten, voor zover deze niet bij of krachtens de wet aan
provinciale staten of de commissaris van de Koning zijn
toegekend.
Artikel 143a
{Initiatiefrecht lid PS}
1.
Een lid van provinciale staten kan een voorstel voor een verordening of
een ander voorstel ter behandeling in provinciale staten indienen
2.
Provinciale staten regelen op welke wijze een voorstel voor een
verordening wordt ingediend en behandeld.
3.
Provinciale staten regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden
een ander voorstel wordt ingediend en behandeld.
4.
Provinciale staten nemen geen besluit over een voorstel dan nadat gedeputeerde staten in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van de staten te brengen.
Artikel 143b
{Wijzigingsvoorstel}
1.
Een lid van provinciale staten kan een voorstel tot wijziging van een
voor de vergadering van provinciale staten geagendeerde ontwerp-verordening of
ontwerp-beslissing indienen.
2.
Het tweede lid van artikel 143a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 144
Vervallen
Artikel 145
{Provinciebelang}
Provinciale staten maken de verordeningen die zij in het belang
van de provincie nodig oordelen.
Artikel 146
{Verplicht medebewind}
1.
Provinciale staten kunnen in hun verordeningen medewerking
tot de uitvoering daarvan vorderen van de gemeentebesturen
of, voor zover het de waterstaat betreft, van de besturen
van waterschappen.
2.
De kosten, verbonden aan de in het eerste lid bedoelde
medewerking, worden voor zover zij ten laste van de
betrokken gemeenten of waterschappen blijven, door de
provincie aan hen vergoed.
Artikel 147
{Inspraakverordening}
1.
Provinciale staten stellen een verordening vast waarin
regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop
ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van
provinciaal beleid worden betrokken.
2.
De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door
toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht, voorzover in de verordening
niet anders is bepaald.
Artikel 148
Vervallen
Artikel 149
Vervallen
Artikel 150
{Strafverordeningen}
1.
Provinciale staten kunnen op overtreding van hun
verordeningen en van die van organen waaraan ingevolge
artikel 152 verordenende bevoegdheid is gedelegeerd, straf
stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten
hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie,
al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke
uitspraak.
2.
De in het eerste lid bedoelde strafbare feiten zijn
overtredingen.
Artikel 151
{Recht van interpellatie}
1.
Een lid van provinciale staten kan gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning mondeling of schriftelijk vragen stellen.
2.
Een lid van provinciale staten kan provinciale staten verlof vragen tot
het houden van een interpellatie over een onderwerp dat niet staat vermeld op
de agenda, bedoeld in
artikel 19, tweede lid, om
gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning hierover inlichtingen te
vragen. Provinciale staten stellen hierover nadere regels.
Artikel 151a
{Recht van onderzoek}
1.
Provinciale staten kunnen op voorstel van een of meer van hun leden een
onderzoek instellen naar het door gedeputeerde staten of de commissaris van de
Koning gevoerde bestuur.
2.
Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving
van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan
hangende het onderzoek door provinciale staten worden gewijzigd.
3.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door provinciale staten in te
stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en
bestaat uitsluitend uit leden van provinciale staten.
4.
De
artikelen 22,
80, derde lid, en
91, eerste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op een onderzoekscommissie.
5.
De onderzoekscommissie kan de bij deze wet verleende bevoegdheden
uitsluitend uitoefenen, indien ten minste drie van haar leden aanwezig
zijn.
6.
De bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie worden
niet geschorst door het aftreden van provinciale staten.
7.
Op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van
een onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving
van het onderwerp van onderzoek zijn de
artikelen 136, tweede lid,
137 en
138 van overeenkomstige
toepassing.
8.
Alvorens provinciale staten besluiten tot een onderzoek, stellen zij
bij verordening nadere regels met betrekking tot deze onderzoeken. In elk geval
worden daarin regels opgenomen over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt
verleend aan de commissie.
Artikel 151b
{Bevoegdheden onderzoekscommissie}
1.
Leden en gewezen leden van provinciale staten, de commissaris van de
Koning en gewezen commissarissen van de Koning, gedeputeerden en gewezen
gedeputeerden, leden en gewezen leden van de door de provinciale staten
ingestelde rekenkamer, leden en gewezen leden van een door provinciale staten
of gedeputeerde staten ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren,
door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn
verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het
verschaffen van inzage in, het nemen van afschrift van of het anderszins laten
kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het
redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming
anderszins voor het doen van een onderzoek als bedoeld in
artikel 151a nodig is.
2.
Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op
bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van
het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het
belang van de Europese Unie of van de Staat kan schaden, wordt niet dan met
toestemming van Onze Minister aan de vordering voldaan.
3.
Ambtenaren, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan
ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek als bedoeld in
artikel 151a alle door de
onderzoekscommissie gevorderde medewerking te verlenen.
Artikel 151c
{Horen getuigen en deskundigen}
1.
Personen als bedoeld in
artikel 151b, eerste lid, zijn
verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige
of deskundige te worden gehoord.
2.
Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt
gehoord, is niet tevens lid van de onderzoekscommissie.
3.
De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen.
4.
De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste
weten als zodanig te verlenen
5.
De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden
verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de
vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of
belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen
zeggen
6.
De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de
onderzoekscommissie gehoord. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door
de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht.
7.
De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor
of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden en
plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun
tijdens een besloten zitting ter kennis komt.
8.
Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan.
Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder
bijstand wordt gehoord.
9.
Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen,
behalve in het geval van
artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.
Artikel 151d
{Oproeping getuigen en deskundigen}
1.
Getuigen en deskundigen worden schriftelijk opgeroepen. De brief,
houdende de oproep, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend
ontvangstbewijs uitgereikt.
2.
De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die,
hoewel opgeroepen in overeenstemming met het eerste lid, niet zijn verschenen,
door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te
voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan
schriftelijk in kennis op de wijze, bedoeld in het eerste lid. In de
beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de
tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te
voldoen.
Artikel 151e
{Verschoningsrecht, geheimhoudingsplicht}
1.
Niemand kan genoodzaakt worden aan de onderzoekscommissie geheimen te
openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan
het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn
onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of is geweest.
2.
Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding
verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch
uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als
zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming
anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht
tot geheimhouding zich uitstrekt.
{Openbaar belang}
3.
De commissaris van de Koning en gewezen commissarissen van de Koning,
gedeputeerden en gewezen gedeputeerden, leden en gewezen leden van een door
gedeputeerde staten ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren,
door of vanwege gedeputeerde staten aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn
niet verplicht aan
artikel 151b, eerste en derde lid, en
artikel 151c, derde lid, te voldoen,
indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar
belang.
4.
De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het
derde lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door gedeputeerde
staten, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de
commissaris van de Koning gevoerde bestuur, door de commissaris.
Artikel 151f
{Kosten in ontwerp-begroting}
Gedeputeerde staten nemen de door provinciale staten geraamde kosten voor
een onderzoek in een bepaald jaar op in de ontwerp-begroting.
Artikel 152
{Delegatie bevoegdheden}
1.
Provinciale staten kunnen aan gedeputeerde staten en aan een door hen ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet
2.
Provinciale staten kunnen in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:
a.de instelling van een onderzoek als bedoeld in artikel 151a, eerste lid;
b.de vaststelling of wijziging van de begroting, bedoeld in artikel 193;
c.de vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 202;
d.het stellen van straf op overtreding van de provinciale verordeningen;
e.de vaststelling van de verordeningen, bedoeld in de artikelen 216, eerste lid, 217, eerste lid en 217a, eerste lid;
f.de aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 217, tweede lid;
g.de heffing van andere belastingen dan de rechten, bedoeld in artikel 223, eerste lid, en de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan deze wet geschiedt.
3.
De bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, kunnen provinciale staten slechts overdragen voor zover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door hen in hun verordeningen aangewezen onderwerpen.
4.
De artikelen 136, tweede lid, 137 en 138 zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.
Artikel 153
{Overeenkomstige toepassing voorschriften}
1.
De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van
provinciale staten, de uitoefening daarvan en het toezicht
daarop zijn ten aanzien van de ingevolge artikel 152
overgedragen bevoegdheden van overeenkomstige toepassing.
2.
Onder de in het eerste lid bedoelde voorschriften zijn niet
begrepen die betreffende vergaderingen.
Artikel 154
Vervallen
Artikel 155
{Waterschapsverordeningen}
Verordeningen, geheel of in hoofdzaak de waterstaat betreffende,
worden gezonden aan Onze Minister wie het aangaat.
Artikel 156
{Wijziging provincienaam}
1.
Provinciale staten kunnen de naam van de provincie wijzigen.
2.
Het besluit van provinciale staten wordt ter kennis
gebracht van Onze Minister.
3.
Het besluit vermeldt de datum van ingang, die is gelegen
ten minste een jaar na de datum van het besluit.
Artikel 157
Vervallen
Hoofdstuk X De bevoegdheid van gedeputeerde staten
Artikel 158
{Bevoegdheid GS}
1.
Gedeputeerde staten zijn in ieder geval bevoegd:
a.het dagelijks bestuur van de provincie te voeren, voor zover niet
bij of krachtens de wet provinciale staten of de commissaris van de Koning
hiermee zijn belast;
b.beslissingen van provinciale staten voor te bereiden en uit te
voeren, tenzij bij of krachtens de wet de commissaris hiermee is belast;
c.regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de
provincie, met uitzondering van de organisatie van de griffie;
d.ambtenaren, niet zijnde de griffier en de op de griffie werkzame
ambtenaren, te benoemen, te schorsen en te ontslaan;
e.tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de provincie te
besluiten;
f.te
besluiten namens de provincie, provinciale staten of gedeputeerde
staten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief
beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te
verrichten, tenzij provinciale staten, voor zover het provinciale
staten aangaat, in voorkomende gevallen anders
beslissen.
g.toezicht te houden op waterstaatswerken, voor zover niet bij de wet
het toezicht aan anderen is opgedragen of de waterstaatswerken in beheer zijn
bij het Rijk;
h.ten aanzien van de voorbereiding van de civiele verdediging.
2.
Gedeputeerde staten besluiten slechts tot de oprichting van en de
deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen,
coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder
aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen
openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat provinciale staten
een ontwerp-besluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen
en bedenkingen ter kennis van gedeputeerde staten te brengen.
3.
Gedeputeerde staten nemen, ook alvorens is besloten tot het voeren van
een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doen wat nodig is ter
voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.
Artikel 159
Vervallen
Artikel 160
Vervallen
Artikel 161
Vervallen
Artikel 162
Vervallen
Artikel 163
{Delegatie aan bestuurscommissie}
1.
Gedeputeerde staten kunnen aan een door hen ingestelde
bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid
zich daartegen verzet.
2.
De
artikelen 136, tweede lid,
137 en
138 zijn van overeenkomstige
toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.
3.
Gedeputeerde staten nemen geen besluit op grond van het eerste lid dan
nadat provinciale staten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid
zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van gedeputeerde staten te
brengen.
Artikel 164
Vervallen
Artikel 165
{Bevoegdheid GS bij delegatie}
1.
De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van
gedeputeerde staten, de uitoefening daarvan en het toezicht
daarop, zijn ten aanzien van de ingevolge artikel 163
toegekende bevoegdheden van overeenkomstige toepassing.
2.
Onder de in het eerste lid bedoelde voorschriften zijn niet
begrepen die betreffende vergaderingen.
Artikel 166
{Mandaat}
1.
Gedeputeerde staten kunnen een of meer van hun leden
machtigen tot uitoefening van een of meer van hun
bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid
steunt zich daartegen verzet.
2.
Een krachtens machtiging uitgeoefende bevoegdheid wordt uit
naam en onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten uitgeoefend.
3.
Gedeputeerde staten kunnen te dien aanzien alle
aanwijzingen geven die zij nodig achten.
Artikel 167
{Verantwoordingsplicht aan PS}
1.
Gedeputeerde staten en elk van hun leden afzonderlijk zijn aan
provinciale staten verantwoording schuldig over het door hen gevoerde
bestuur.
2.
Zij geven provinciale staten alle inlichtingen die provinciale staten
voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.
3.
Zij geven provinciale staten mondeling of schriftelijk de door een of
meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is
met het openbaar belang.
4.
Zij geven provinciale staten vooraf inlichtingen over de uitoefening
van de bevoegdheden, bedoeld in
artikel 158, eerste lid, onder e, f en
h, indien provinciale staten daarom verzoeken of indien de
uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de provincie. In het laatste
geval nemen gedeputeerde staten geen besluit dan nadat provinciale staten hun
wensen en bedenkingen terzake ter kennis van gedeputeerde staten hebben kunnen
brengen.
5.
Indien de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in
artikel 158, eerste lid, onder f, geen uitstel kan
lijden, geven zij in afwijking van het vierde lid provinciale
staten zo spoedig mogelijk inlichtingen over de uitoefening van deze
bevoegdheid en het terzake genomen besluit.
Artikel 168
{Geschillenverordening}
Een door provinciale staten te maken verordening regelt de
behandeling door gedeputeerde staten van administratieve
geschillen, aan hun beslissing onderworpen.
Artikel 169
{Horen van getuigen en deskundigen}
1.
In aanvulling op artikel 7:22 van de Algemene wet
bestuursrecht gelden de volgende bepalingen
met betrekking tot getuigen en deskundigen die worden
gehoord tijdens de behandeling van de geschillen, bedoeld in
artikel 168.
2.
Getuigen en deskundigen kunnen al dan niet op verzoek van
belanghebbenden door gedeputeerde staten worden opgeroepen.
3.
De opgeroepenen zijn verplicht aan de oproeping gevolg te
geven. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen,
de deskundigen hun diensten als zodanig te verlenen, een en
ander behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim.
De getuigen leggen de eed of de belofte af dat zij de gehele
waarheid en niets dan de waarheid zullen spreken, de
deskundigen dat zij verslag zullen doen naar hun geweten.
4.
Gedeputeerde staten kunnen bevelen dat getuigen of
deskundigen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn
verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht
om aan hun verplichtingen te voldoen.
5.
Getuigen en deskundigen, door gedeputeerde staten
opgeroepen, ontvangen desverlangd uit de provinciale kas een
door provinciale staten te regelen vergoeding voor reis- en
verblijfkosten en tijdsverzuim.
Artikel 170
{Hoorplicht bij geschillenverordening}
Artikel 169 is eveneens van toepassing in die gevallen waarvoor het provinciebestuur een behandeling op de voet van de verordening, bedoeld in artikel 168 heeft voorgeschreven.
Artikel 171
{Geschillenkamers}
1.
Voor de behandeling van de zaken, bedoeld in de artikelen
168 en 170, vormen gedeputeerde staten uit hun college een
of meer kamers.
2.
Elke kamer telt ten minste drie leden, waartoe ook de
commissaris van de Koning als voorzitter behoren kan.
3.
Gedeputeerde staten regelen samenstelling en werkzaamheden
der kamers.
4.
De voorzitter van een kamer kan de behandeling van
eenvoudige zaken aan een enkelvoudige kamer, bestaande uit
één door hem uit de kamer aan te wijzen lid, opdragen. Dit
lid is te allen tijde bevoegd, indien naar zijn oordeel de
zaak niet van eenvoudige aard is, deze naar de bevoegde
kamer terug te wijzen.
5.
Op de behandeling door deze kamers is het bij of krachtens
de artikelen 168 en 169 bepaalde van overeenkomstige
toepassing.
6.
De uitspraken van de meervoudige kamers onderscheidenlijk
de enkelvoudige kamers worden getekend door haar voorzitter
onderscheidenlijk het lid van de kamer en mede ondertekend
door degene die als haar griffier optreedt. De uitspraken
gelden als uitspraken van gedeputeerde staten.
Artikel 172
{Voorzitter geschillenkamer}
1.
De voorzitter van een kamer als bedoeld in artikel 171,
tweede lid, en het lid van een enkelvoudige kamer kunnen,
zonder toepassing van de artikelen 7:16
en 7:18 tot en met 7:22 van de
Algemene wet bestuursrecht, uitspraak
doen, indien het verzoek om voorziening kennelijk
niet-ontvankelijk is, dan wel indien de verdere behandeling
van de zaak hen niet nodig voorkomt, omdat:
a.het verzoek kennelijk ongegrond is;
b.het aangevallen besluit kennelijk niet in stand kan
blijven;
c.het aangevallen besluit door het bevoegde
overheidsorgaan is ingetrokken of gewijzigd, en dit
orgaan kennelijk aan de bezwaren van de verzoeker is
tegemoet gekomen.
2.
Het voornemen om in een zaak op de in het eerste lid
bedoelde wijze uitspraak te doen, wordt door de voorzitter
van een kamer als bedoeld in artikel 171, onderscheidenlijk
het lid van een enkelvoudige kamer bekendgemaakt aan de
belanghebbenden. De bekendmaking bevat een kennisgeving van
hetgeen in het derde lid is bepaald.
3.
Tegen de voorgenomen wijze van afdoening kan de
belanghebbende binnen veertien dagen na de bekendmaking van
het voornemen schriftelijk verzet doen bij gedeputeerde
staten indien het een voornemen betreft van de voorzitter
van een kamer als bedoeld in artikel 171, of, indien het een
voornemen betreft van het lid van een enkelvoudige kamer,
bij de kamer uit welke dat lid is aangewezen.
4.
Alvorens een uitspraak te doen op het verzet, stellen
gedeputeerde staten onderscheidenlijk de kamer uit welke het
lid van een enkelvoudige kamer is aangewezen, de indiener
van het verzetschrift die daarom vroeg in de gelegenheid in
een openbare vergadering te worden gehoord en de stukken die
op zijn zaak betrekking hebben in te zien, tenzij zij van
oordeel zijn dat het verzet gegrond is.
5.
Al hetgeen verder de indiening en de behandeling van,
alsmede de uitspraak op het verzetschrift betreft wordt door
provinciale staten nader geregeld in de verordening, bedoeld
in artikel 168.
Artikel 173
Vervallen
Artikel 174
{Geschillen}
Gedeputeerde staten trachten alle geschillen tussen in hun
provincie gevestigde gemeenten, waterschappen en lichamen,
ingesteld bij gemeenschappelijke regeling, in der minne te doen
bijleggen.
Hoofdstuk XI De bevoegdheid van de commissaris van
de Koning
Artikel 175
{Taakomschrijving}
1.
De commissaris ziet toe op:
a.een tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het
provinciaal beleid en van de daaruit voortvloeiende besluiten, alsmede op een
goede afstemming tussen degenen die bij de voorbereiding, vaststelling en
uitvoering zijn betrokken;
b.een goede samenwerking van de provincie met andere provincies en
andere overheden;
c.de kwaliteit van procedures op het vlak van
burgerparticipatie;
d.een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften;
e.een zorgvuldige behandeling van klachten door het
provinciebestuur.
{Burgerjaarverslag}
2.
De commissaris bevordert de bestuurlijke integriteit van de provincie.
{Belangenbehartiging}
3.
De commissaris bevordert overigens een goede behartiging van de
provinciale aangelegenheden.
Artikel 176
{Vertegenwoordiging}
1.
De commissaris vertegenwoordigt de provincie in en buiten
rechte.
2.
De commissaris kan de in het eerste lid bedoelde
vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.
Artikel 177
Vervallen
Artikel 178
Vervallen
Artikel 179
{Verantwoordingsplicht}
1.
De commissaris is aan provinciale staten verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.
2.
Hij geeft provinciale staten alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak.
3.
Hij geeft provinciale staten mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.
Artikel 180
{Hoorplicht}
De artikelen 168 tot en met 170 zijn van overeenkomstige
toepassing op de behandeling door de commissaris van
administratieve geschillen, aan zijn beslissing onderworpen.
Artikel 181
Vervallen
Artikel 182
{Ambtsinstructie}
1.
De commissaris is, volgens regels te stellen bij een door de regering gegeven ambtsinstructie, belast met:
a.het bevorderen van de samenwerking tussen de in de provincie werkzame rijksambtenaren onderling en met het provinciebestuur, de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen;
b.het regelmatig bezoeken van de gemeenten in de provincie;
c.het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is;
d.het uitbrengen van adviezen aan de regering of aan Onze Ministers over andere onderwerpen dan die bedoeld in artikel 116;
e.de coördinatie van de voorbereiding van de civiele verdediging door de in de provincie werkzame rijksambtenaren, het provinciebestuur, de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen;
f.de bewaring en registratie van aan hem gerichte stukken, verband houdende met zijn ambtsinstructie.
2.
Bij de wet kan de commissaris, volgens regels te stellen bij de in het eerste lid bedoelde ambtsinstructie, worden belast met andere dan de in dat lid genoemde taken.
3.
De ambtsinstructie wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. De voordracht wordt gedaan door of mede door Onze Minister.
4.
Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
5.
De artikelen 79 en 179 zijn niet van toepassing. De commissaris rapporteert Onze Minister periodiek over de werkzaamheden die hij ter uitvoering van de ambtsinstructie heeft verricht.
6.
Verzoeken op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur om toezending van rapportages als bedoeld in het vijfde lid, worden uitsluitend behandeld door Onze Minister.
Hoofdstuk XIA De bevoegdheid van de rekenkamer
Artikel 183
{Taak}
1.
De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de
rechtmatigheid van het door het provinciebestuur gevoerde bestuur. Een door de
rekenkamer ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van het door het
provinciebestuur gevoerde bestuur bevat geen controle van de jaarrekening als
bedoeld in
artikel 217, tweede lid.
{Onderzoek op verzoek PS}
2.
Op verzoek van provinciale staten kan de rekenkamer een onderzoek
instellen
Artikel 184
{Onderzoeksbevoegdheid}
1.
De rekenkamer is bevoegd alle documenten die berusten bij het
provinciebestuur te onderzoeken voor zover zij dat ter vervulling van haar taak
nodig acht.
2.
Het provinciebestuur verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die de
rekenkamer ter vervulling van haar taak nodig acht.
3.
Indien de zorg voor de administratie aan een derde is uitbesteed, is
het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de administratie van de
betrokken derde dan wel van degene die de administratie in opdracht van de
derde voert.
Artikel 185
{Onderzoek bij andere instellingen}
1.
De rekenkamer heeft de in de volgende leden vermelde bevoegdheden ten
aanzien van de volgende instellingen en over de volgende periode:
a.openbare lichamen, bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen ingesteld krachtens
de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan de provincie deelneemt, over de
jaren dat de provincie deelneemt in de regeling;
b.naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid waarvan de provincie, alleen of samen met andere provincies, meer dan vijftig procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt, over de jaren dat de provincie, alleen of samen met andere provincies, meer dan vijftig procent van het geplaatste aandelenkapitaal houdt;
c.andere privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan de provincie, alleen of samen met andere provincies, of een of meer derden voor rekening en risico van de provincie of provincies rechtstreeks of middellijk
een subsidie, lening of garantie heeft verstrekt ten bedrage van ten minste
vijftig procent van de baten van deze instelling, over de jaren waarop deze
subsidie, lening of garantie betrekking heeft.
2.
De rekenkamer is bevoegd bij de betrokken instelling nadere
inlichtingen in te winnen over de jaarrekeningen, daarop betrekking hebbende
rapporten van hen die deze jaarrekeningen hebben gecontroleerd en overige
documenten met betrekking tot die instelling die bij het provinciebestuur
berusten. Indien een of meer documenten ontbreken, kan de rekenkamer van de
betrokken instelling de overlegging daarvan vorderen.
3.
Indien de documenten, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding
geven, kan de rekenkamer bij de betrokken instelling dan wel bij de derde die
de administratie in opdracht van de instelling voert, een onderzoek instellen.
De rekenkamer stelt provinciale staten en gedeputeerde staten van haar
voornemen een dergelijk onderzoek in te stellen in kennis.
Artikel 185a
{Toezicht handelingen accountant}
De
rekenkamer is belast met het toezicht op de naleving van artikel 217,
achtste lid.
Artikel 186
{Rapportageplicht en verslaglegging}
1.
De rekenkamer legt haar bevindingen en haar oordeel vast in rapporten,
met dien verstande dat hierin niet worden opgenomen gegevens en bevindingen die
naar hun aard vertrouwelijk zijn.
2.
De rekenkamer deelt aan provinciale staten, aan gedeputeerde staten,
en, indien van toepassing, aan de betrokken instelling, de opmerkingen en
bedenkingen mee die zij naar aanleiding van haar bevindingen van belang acht.
Aan provinciale staten of gedeputeerde staten kan zij ter zake voorstellen
doen.
3.
De rekenkamer stelt elk jaar voor 1 april een verslag op van haar
werkzaamheden over het voorgaande jaar.
4.
De rekenkamer zendt een afschrift van haar rapporten en haar verslag
aan provinciale staten en gedeputeerde staten. Indien zij met toepassing van
artikel 185 een onderzoek heeft ingesteld, zendt de rekenkamer tevens een
afschrift van het rapport aan de betrokken instelling.
{Openbaarheid rapporten en verslagen}
5.
De rapporten en de verslagen van de rekenkamer zijn openbaar.
Titel IV De financiėn van de provincie
Hoofdstuk XII Algemene bepalingen
Artikel 187
Vervallen
Artikel 188
Vervallen
Artikel 189
Vervallen
Artikel 190
{Inrichting financiėle verslaglegging}
1.
De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de
jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te geven regels.
2.
Bij
of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste
lid, worden tevens regels gesteld ten aanzien
van:
a.door gedeputeerde staten vast te
stellen documenten ten behoeve van de uitvoering van de begroting en de
jaarrekening;
b.door
gedeputeerde staten aan derden te verstrekken informatie op basis van
de begroting en de jaarrekening en de controle van deze
informatie.
3.
Bij of
krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid,
kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het periodiek
verstrekken van informatie voor derden. In overeenstemming met Onze
Minister van Economische Zaken kan worden bepaald dat de informatie
voor derden wordt gezonden aan het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
4.
De
informatie voor derden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt
gezonden aan Onze Minister binnen de termijnen, bedoeld in de artikelen
195, tweede lid, en 204. Artikel 17a, vierde lid, van de
Financiėle-verhoudingswet is van overeenkomstige
toepassing.
5.
Indien
Onze Minister vaststelt dat de informatie, bedoeld in het tweede lid,
onder b, of de informatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die
verstrekt moet worden aan Onze Minister, niet of niet tijdig wordt
verstrekt, dan wel de kwaliteit van die informatie tekort schiet, doet
hij daarvan mededeling aan gedeputeerde
staten.
6.
Gedeputeerde
staten kunnen tot twee weken voor het verstrijken van de termijnen,
bedoeld in het vierde lid, schriftelijk en met redenen omkleed, aan
Onze Minister verzoeken om uitstel voor de toezending van de
informatie, tot uiterlijk een in dat verzoek te noemen datum. Onze
Minister beslist binnen twee weken op dat
verzoek.
7.
Indien
de informatie, bedoeld in het tweede lid, onder b, of de informatie,
bedoeld in het derde lid, voor zover die verstrekt moet worden aan Onze
Minister, niet of niet tijdig wordt verstrekt, dan wel de kwaliteit van
die informatie tekort schiet, geeft Onze Minister een aanwijzing aan
gedeputeerde staten om binnen tien werkdagen alsnog informatie van voldoende
kwaliteit te
leveren.
8.
Indien
gedeputeerde staten nalaten de aanwijzing, bedoeld in het zevende lid,
op te volgen, kunnen Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en van Financiėn besluiten de betalingen op
grond van artikel 15, eerste lid, van de Financiėle-verhoudingswet
aan de betreffende provincie geheel of gedeeltelijk op te schorten
gedurende ten hoogste zesentwintig weken. Artikel 17b, vierde, vijfde
en zesde lid, van de Financiėle-verhoudingswet is van
overeenkomstige
toepassing.
Artikel 191
{Verplichte uitgaven}
Aan de provincies kunnen slechts bij of krachtens de wet
uitgaven worden opgelegd.
Artikel 192
Vervallen
Hoofdstuk XIII De begroting en de jaarrekening
§ 1 De begroting
Artikel 193
{Begroting}
1.
Voor alle taken en activiteiten brengen provinciale staten jaarlijks op
de begroting de bedragen die zij daarvoor beschikbaar stellen, alsmede de
financiėle middelen die zij naar verwachting kunnen aanwenden.
2.
Provinciale staten zien erop toe dat de begroting structureel en reėel in evenwicht is.
Hiervan kunnen zij afwijken indien aannemelijk is dat het structureel en reėel evenwicht in de
begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal worden gebracht.
3.
Behoudens het bepaalde in de artikelen
212 en 213
kunnen ten laste van de provincie slechts lasten en daarmee overeenstemmende
balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn
gebracht.
4.
Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.
Artikel 194
{Ontwerpbegroting}
1.
Gedeputeerde staten bieden jaarlijks, tijdig voor de in
artikel 195, eerste lid, bedoelde vaststelling, provinciale
staten een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van
de provincie en een meerjarenraming met toelichting voor ten
minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.
2.
De ontwerp-begroting en de overige in het eerste lid
bedoelde stukken liggen, zodra zij aan provinciale staten
zijn aangeboden, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen
verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en
verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.
3.
Provinciale staten beraadslagen over de ontwerp-begroting
niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.
Artikel 195
{Vaststelling begroting}
1.
Provinciale staten stellen de begroting vast in het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
{Toezending begroting aan minister}
2.
Gedeputeerde staten zenden de door provinciale staten
vastgestelde begroting vergezeld van de in artikel 194,
eerste lid, bedoelde stukken binnen twee weken na de
vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 november van het
jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan
Onze Minister.
Artikel 196
{Wijziging begroting}
1.
Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot
uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar
worden genomen.
2.
De artikelen 194, tweede lid, 195, tweede lid, alsmede,
behoudens in gevallen van dringende spoed, artikel 194,
derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 197
{Verplichte uitgaven}
Verplichte uitgaven van de provincie zijn:
a.de renten en aflossingen van de door de provincie
aangegane geldleningen en alle overige opeisbare
schulden;
b.de uitgaven die bij of krachtens de wet aan de provincie
zijn opgelegd;
c.de uitgaven die voortvloeien uit de van het provinciale
bestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten
en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die
uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.
Artikel 198
{Wijziging begroting}
1.
Indien provinciale staten weigeren verplichte uitgaven op de begroting
te brengen, doet Onze Minister dit.
2.
Indien provinciale staten bovendien weigeren in voldoende dekking van
in het eerste lid bedoelde uitgaven te voorzien, vermindert Onze Minister
daartoe hetzij het bedrag voor onvoorziene uitgaven, hetzij indien dit bedrag
niet toereikend is, overige niet-verplichte uitgaven.
Artikel 199
{Betaling verplichte uitgave}
Onze Minister draagt zo nodig aan de bevoegde provinciale
ambtenaar de betaling op ten
laste van de provincie van hetgeen als verplichte uitgaaf op de
begroting is gebracht.
Artikel 200
Vervallen
§ 2 De jaarrekening
Artikel 201
{Jaarrekening, jaarverslag}
1.
Gedeputeerde staten leggen aan provinciale staten over elk
begrotingsjaar verantwoording af over het door hen gevoerde bestuur, onder
overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.
2.
Gedeputeerde staten voegen daarbij de
verslagen, bedoeld in
artikel 217a, tweede lid.
{Openbaarheid stukken}
3.
Provinciale staten
leggen de in het eerste en tweede lid, alsmede de in artikel 217, derde
en vierde lid, bedoelde stukken, wanneer de bespreking daarvan
geagendeerd is op de in artikel 19, tweede lid bedoelde wijze, voor een
ieder ter inzage en stellen ze algemeen
verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar
kennis gegeven. Provinciale staten beraadslagen over de jaarrekening en het
jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.
Artikel 202
{Vaststelling jaarrekening}
1.
Provinciale staten stellen de jaarrekening en het jaarverslag vast in
het jaar volgend op het begrotingsjaar. De jaarrekening betreft alle baten en
lasten van de provincie.
2.
Indien
provinciale staten tot het standpunt komen dat de in de jaarrekening
opgenomen baten, lasten of balansmutaties, die niet rechtmatig tot
stand zijn gekomen, aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg
staan, brengen zij dit terstond ter kennis van gedeputeerde staten met
vermelding van de gerezen
bedenkingen.
{Indemniteitsbesluit}
3.
Gedeputeerde staten zenden provinciale staten binnen twee maanden na
ontvangst van het standpunt, bedoeld in het tweede lid, een voorstel voor een
indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij provinciale staten
gerezen bedenkingen.
4.
Indien gedeputeerde staten een voorstel voor een indemniteitsbesluit
hebben gedaan, stellen provinciale staten de jaarrekening niet vast dan nadat
zij hebben besloten over het voorstel.
Artikel 203
{Decharge}
Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden,
ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van gedeputeerde staten
ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.
Artikel 204
{Indiening bij Minister}
Gedeputeerde staten zenden de vastgestelde jaarrekening en het
jaarverslag, vergezeld van de overige in
artikel 201 bedoelde stukken, binnen
twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli van het jaar,
volgend op het begrotingsjaar, aan Onze Minister. Gedeputeerde staten voegen
daarbij, indien van toepassing, het besluit van provinciale staten over een
voorstel voor een indemniteitsbesluit met de reactie van gedeputeerde staten,
bedoeld in
artikel 202, derde lid.
Artikel 205
{Vaststelling door Minister}
Indien provinciale staten de jaarrekening dan wel een indemniteitsbesluit
niet of niet naar behoren vaststellen, zenden gedeputeerde staten de
jaarrekening, vergezeld van de overige in
artikel 201 bedoelde stukken,
respectievelijk het indemniteitsbesluit ter vaststelling aan Onze
Minister.
Artikel 206
Vervallen
§ 3 Goedkeuring van de begroting
Artikel 207
{Goedkeuring begroting}
1.
De begroting, bedoeld in artikel 193, van het eerstvolgende
begrotingsjaar alsmede de daarop betrekking hebbende
begrotingswijzigingen behoeven de goedkeuring van Onze
Minister, indien naar zijn oordeel de begroting, bedoeld in
artikel 193, niet structureel en reėel in evenwicht is en blijkens de
meerjarenraming, bedoeld in artikel 194, niet aannemelijk is
dat in de eerstvolgende jaren een structureel en reėel evenwicht tot stand zal
worden gebracht. Onze Minister doet hiervan vóór de aanvang
van het begrotingsjaar mededeling aan het provinciebestuur.
2.
Onze Minister kan bepalen dat de begroting, bedoeld in
artikel 193, van het eerstvolgende begrotingsjaar alsmede de
daarop betrekking hebbende begrotingswijzigingen zijn
goedkeuring behoeven, indien:
a.de begroting, bedoeld in artikel 193, niet tijdig is
ingezonden aan Onze Minister overeenkomstig het
bepaalde in artikel 195, of
b.de jaarrekening, bedoeld in artikel 202, eerste lid,
van het tweede aan het begrotingsjaar voorafgaande
jaar niet tijdig is ingezonden aan Onze Minister
overeenkomstig het bepaalde in artikel 204, eerste
lid.
3.
Onze Minister maakt een besluit als bedoeld in het tweede
lid voor de aanvang van het begrotingsjaar aan het
provinciebestuur bekend.
4.
De begroting behoeft geen goedkeuring indien Onze Minister
geen mededeling doet als bedoeld in het eerste lid of geen
besluit bekendmaakt als bedoeld in het tweede lid binnen de
in het eerste respectievelijk derde lid genoemde termijn.
5.
Onze Minister kan het besluit, bedoeld in het eerste lid, gedurende het lopende begrotingsjaar intrekken.
Artikel 208
Vervallen
Artikel 209
{Publicatie}
Onze Minister maakt bij de aanvang van het desbetreffende
begrotingsjaar door publicatie in de Staatscourant bekend van welke provincies de
begrotingen en begrotingswijzigingen zijn goedkeuring behoeven.
Artikel 210
{Gronden onthouding goedkeuring}
De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met
het recht of met het algemene financiėle belang.
Artikel 211
{Goedkeuringstermijnen}
1.
Indien op de dag waarop een besluit tot wijziging van de
begroting aan Onze Minister wordt aangeboden, de begroting
nog niet is goedgekeurd, vangt de in artikel 10:31, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht bedoelde
termijn aan op de dag van de goedkeuring van de begroting.
2.
Onze Minister kan bij zijn besluit omtrent goedkeuring van
de begroting ten aanzien van door hem aan te geven soorten
van wijzigingen daarvan bepalen dat die zijn goedkeuring
niet behoeven.
Artikel 212
{Toestemming niet goedgekeurde uitgaven}
1.
Indien de begroting of een besluit tot wijziging daarvan niet is
goedgekeurd, behoeft het provinciebestuur tot het aangaan van verplichtingen de
toestemming van Onze Minister.
2.
Een aanvraag van het provinciebestuur om toepassing van het eerste lid
kan door Onze Minister slechts worden afgewezen wegens strijd met het recht of
met het algemene financiėle belang.
3.
Onze Minister beslist op de aanvraag binnen twee maanden na de
verzending van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid. De toestemming wordt
geacht te zijn verleend indien binnen deze termijn geen besluit aan het
provinciale bestuur is verzonden.
4.
Onze Minister kan aan de toestemming voorschriften verbinden.
5.
Onze Minister kan bepalen voor welke posten en tot welk bedrag het
provinciebestuur de toestemming, bedoeld in het eerste lid, niet behoeft.
Artikel 213
{Uitgaven bij dringende spoed}
1.
In gevallen van dringende spoed kan, indien provinciale staten daartoe
besluiten, verplichting worden aangegaan voordat de desbetreffende begroting of
begrotingswijziging is goedgekeurd. Het besluit wordt terstond toegezonden aan
Onze Minister. Is de aangegane verplichting geraamd bij een begrotingswijziging
welke nog niet ter goedkeuring is ingezonden, dan wordt deze
begrotingswijziging te zamen met het besluit toegezonden.
2.
Over het in het eerste lid bedoelde besluit stemmen provinciale staten
bij hoofdelijke oproeping.
Artikel 214
{Persoonlijke aansprakelijkheid leden PS}
1.
Indien provinciale staten artikel 213 hebben toegepast en Onze Minister
zijn goedkeuring aan de desbetreffende begroting of begrotingswijziging
onthoudt, kan hij binnen een maand nadat zijn besluit onherroepelijk is
geworden, de leden van provinciale staten die hun stem voor het in artikel 213
bedoelde besluit hebben uitgebracht, ieder voor een gelijk deel, persoonlijk
voor deze verplichting aansprakelijk stellen tegenover de provincie.
2.
De werking van de beschikking tot aansprakelijkstelling wordt
opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is
ingesteld, op het beroep is beslist.
3.
Onze Minister stelt zo nodig namens en ten laste van de provincie een
rechtsvordering in tot betaling van de krachtens het besluit tot
aansprakelijkstelling verschuldigde gelden.
Artikel 215
{Toezending specifieke besluiten}
Indien de begroting van een provincie ingevolge artikel 207,
eerste of tweede lid, is onderworpen aan goedkeuring, kan Onze
Minister bepalen dat door hem aan te wijzen beslissingen van het
provinciebestuur die financiėle gevolgen voor de provincie
hebben of kunnen hebben, door gedeputeerde staten binnen
twee weken aan Onze Minister worden toegezonden.
Hoofdstuk XIV De administratie en de controle
Artikel 216
{Financiėle organisatie, beleid en beheer}
1.
Provinciale staten stellen bij verordening de uitgangspunten
voor het financiėle beleid, alsmede voor het financiėle beheer en voor de
inrichting van de financiėle organisatie vast. De verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
2.
De verordening bevat in ieder geval:
a.regels voor waardering en afschrijving van activa;
b.grondslagen voor de berekening van door het provinciebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 225;
c.regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.
Artikel 217
{Controle}
1.
Provinciale staten stellen bij verordening regels vast voor de controle
op het financiėle beheer en op de inrichting van de financiėle organisatie.
Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiėle beheer en
van de inrichting van de financiėle organisatie wordt getoetst.
{Accountantsverklaring}
2.
Provinciale staten wijzen een of meer accountants aan als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, belast met de controle van de in
artikel 201 bedoelde jaarrekening en
het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een
verslag van bevindingen.
3.
De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan
of:
a.de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en
lasten als de grootte en de samenstelling van het vermogen;
b.de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand
zijn gekomen;
c.de jaarrekening is opgesteld overeenkomstig de bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te stellen regels, bedoeld in
artikel 190 en
d.het jaarverslag met de jaarrekening verenigbaar is.
4.
Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:
a.de vraag of de inrichting van het financiėle beheer en van de
financiėle organisatie een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk
maken en
b.onrechtmatigheden in de jaarrekening.
5.
De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van
bevindingen aan provinciale staten en een afschrift daarvan aan gedeputeerde
staten.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de
accountantscontrole, bedoeld in het tweede lid.
7.
Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in provinciale dienst
worden aangesteld en worden in dat geval door provinciale staten benoemd,
geschorst en ontslagen.
8. Indien
provinciale staten op grond van het tweede lid accountants heeft
aangewezen die in provinciale dienst zijn aangesteld,
is:
a.het bepaalde bij en krachtens de
artikelen 25, 25a en 27 van de Wet toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige
toepassing op deze accountants;
b.het
bepaalde bij en krachtens de artikelen 14, 18, 19, 20 en 21 van de Wet
toezicht accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de
provincie; en
c.het bepaalde bij en
krachtens de artikelen 15 en 16 van de Wet toezicht
accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de personen
die de dagelijkse leiding hebben over het onderdeel van de provincie
waarbij de in de aanhef bedoelde accountants werkzaam
zijn.
9. Indien een
provincie wordt aangewezen als organisatie van openbaar belang als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, zijn de artikelen 22 tot en met 24 van die wet
van overeenkomstige toepassing op deze
provincie.
Artikel 217a
{Periodiek onderzoek GS}
1.
Gedeputeerde staten verrichten periodiek onderzoek naar de
doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hen gevoerde bestuur.
Provinciale staten stellen bij verordening regels hierover.
2.
Gedeputeerde staten brengen schriftelijk verslag uit aan provinciale
staten van de resultaten van het periodiek onderzoek.
3.
Gedeputeerde staten stellen de rekenkamer tijdig op de hoogte van de
onderzoeken die zij doen instellen en zenden haar een afschrift van een verslag
als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 218
{Doorzendplicht verordeningen}
Gedeputeerde staten zenden de verordeningen, bedoeld in de
artikelen 216, 217 en 217a, binnen twee weken na vaststelling door
provinciale staten aan Onze Minister.
Artikel 219
{Onderzoeksbevoegdheid door minister}
Onze Minister kan te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiėle organisatie, bedoeld in artikel
216, eerste lid.
Hoofdstuk XV De provinciale belastingen
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 220
{Provinciale belasting}
Provinciale staten besluiten tot het invoeren, wijzigen of
afschaffen van een provinciale belasting door het vaststellen
van een belastingverordening.
Artikel 220a
{Inhoud belastingverordening}
Een belastingverordening vermeldt, in de daartoe leidende
gevallen, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting,
het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het
tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beėindiging
van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de
invordering van belang is.
Artikel 221
{Geen andere belastingen}
1.
Behalve de provinciale belastingen waarvan de heffing
krachtens andere wetten dan deze geschiedt, worden geen
andere belastingen geheven dan die bedoeld in de tweede
paragraaf van dit hoofdstuk.
2.
Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de
tweede paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de provinciale
belastingen worden geheven naar in de belastingverordening
te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het
bedrag van een provinciale belasting niet afhankelijk mag
worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
§ 2 Bijzondere bepalingen omtrent enkele
belastingen
Artikel 222
{Opcenten motorrijtuigenbelasting}
1.
Er kunnen provinciale opcenten op de hoofdsom van de
motorrijtuigenbelasting worden geheven van de in de
provincie wonende of gevestigde houders van personenauto’s
en motorrijwielen, bedoeld in artikel 2, onderdelen b en
d, en artikel 3 van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 en van
degenen op wier naam een kenteken als bedoeld in
artikel 62 van die
wet is gesteld.
2.
Het aantal opcenten bedraagt voor de belastingtijdvakken die
na 31 december
2011 aanvangen ten
hoogste 111,9.
3. Voor de
berekening van het aan opcenten verschuldigde bedrag wordt uitgegaan
van het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 zoals dat
geldt op 1 april 1995, met dien verstande
dat:
a.dit tarief voor motorrijwielen wordt
vermenigvuldigd met het tarief zoals dat luidt op 1 april 2007
gedeeld door het tarief zoals dat luidde op 31 maart 2007;
b.dit
tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 30, eerste lid,
onderdelen b, c en f, en artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994, wordt gedeeld door
vier;
c.dit
tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 23a, tweede lid, van de
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, wordt gedeeld door twee;
en
d.dit tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 23b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, nihil bedraagt;
da.dit tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 23b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, wordt gedeeld door twee;
e.buiten beschouwing blijft de
verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;
f.indien de hoofdsom en de provinciale opcenten zonder toepassing van artikel 84a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, samen meer bedragen dan het maximum, bedoeld in dat artikel, wordt voor de berekening van de provinciale opcenten, het maximum verminderd met de hoofdsom, waarbij het aandeel van de hoofdsom ten hoogste het genoemde maximum kan bedragen.
4.
Vanaf
1 januari 2013 wordt bij het begin van het kalenderjaar het
aantal opcenten, genoemd in het tweede lid, bij ministeriėle
regeling van Onze Minister van Financiėn vervangen door een ander
aantal. Dit aantal wordt berekend door het te vervangen aantal te
vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2
van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en de uitkomst, indien deze
twee of meer decimalen telt, af te ronden op één decimaal.
Indien het aantal opcenten in het voorafgaande jaar is afgerond, wordt
de tabelcorrectiefactor toegepast op het niet afgeronde bedrag van het
voorgaande
jaar.
{Jaarlijkse vervanging}
5.
Het aantal opcenten is voor alle motorrijtuigen, bedoeld in
het eerste lid, gelijk.
6.
Onze Minister van Financiėn verstrekt de provinciale
besturen jaarlijks vóór 1 september een naar soort,
gewichtsklasse en aantal gespecificeerd overzicht van de
motorrijtuigen, bedoeld in het eerste lid. Het overzicht
wordt opgesteld naar de toestand per 1 juli van het lopende jaar.
Artikel 222a
{Invoering, wijziging of afschaffing provinciale opcenten}
1.
Besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van
provinciale opcenten op de hoofdsom van de
motorrijtuigenbelasting treden in werking met ingang van 1 januari van enig jaar. Een desbetreffend besluit wordt vóór 1 december van het voorafgaande jaar in afschrift ter kennis
gebracht van Onze Minister van Financiėn.
2.
Een in het eerste lid bedoeld besluit heeft geen gevolgen
voor de opcenten die verschuldigd zijn over een tijdvak dat vóór
de datum van inwerkingtreding van dat besluit is aangevangen.
3.
Bij naheffing van belasting worden opcenten berekend volgens
het hoogste aantal dat in enige provincie van toepassing was
op de dag waarop de in de artikelen 33,
34, 35, 36, 69 en 76 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
bedoelde feiten zijn geconstateerd.
{Niet-inwoner}
4.
De houders van motorrijtuigen die niet hier te lande wonen
of gevestigd zijn, maar die wel aan de heffing van
motorrijtuigenbelasting zijn onderworpen, worden voor de
heffing van opcenten geacht te wonen of te zijn gevestigd in
een provincie die het laagste aantal opcenten heft. In
bijzondere gevallen kan Onze Minister van Financiėn in
overeenstemming met Onze Minister ook voor andere houders
van motorrijtuigen een provincie aanwijzen waar deze houders
worden geacht te wonen of te zijn gevestigd.
5.
De opbrengsten van de opcenten die worden geheven volgens
het derde en vierde lid, worden naar evenredigheid van het
aandeel van een provincie in de totale opbrengst van de ten
behoeve van de provincies geheven opcenten over alle
provincies verdeeld.
{Verhuizing}
6.
Verandering van woonplaats of van plaats van vestiging van
de houder van een motorrijtuig in de loop van het tijdvak
waarover de motorrijtuigenbelasting verschuldigd
is, vormt geen
aanleiding tot het heffen van opcenten over het nog niet
verstreken gedeelte van het tijdvak door een andere
provincie of tot het verlenen van teruggaaf van geheven opcenten.
Artikel 222b
Door vernummering vervallen
Artikel 222c
{Precariobelasting}
1. Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor
de openbare dienst bestemde grond van de provincie, kan een
precariobelasting worden geheven.
2.
Geen belasting wordt geheven ter zake van:
a.de infrastructuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet;
b.een net als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998;
c.een gastransportnet als bedoeld in artikel 39a van de Gaswet, of
d.werken als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
Artikel 223
{Heffing rechten}
1.
Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a.het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de
openbare dienst bestemde provinciale bezittingen of
van de voor de openbare dienst bestemde werken of
inrichtingen die bij de provincie in beheer of in
onderhoud zijn;
b.het genot van door of vanwege het provinciebestuur verstrekte diensten.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de in het eerste
lid bedoelde rechten aangemerkt als provinciale belastingen.
Artikel 224
{Binnen of buiten prov. grondgebied}
De rechten, bedoeld in artikel 223, eerste lid, kunnen worden
geheven door de provincie die het gebruik van de bezittingen,
werken of inrichtingen toestaat of de diensten verleent,
ongeacht of het belastbare feit zich binnen of buiten het
grondgebied van de provincie voordoet.
Artikel 225
{Opbrengstnorm}
1.
In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in
artikel 223, eerste lid, worden geheven, worden de tarieven
zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten
niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
2.
Onder de in het eerste lid bedoelde lasten worden mede verstaan:
a.bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen
voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
b.de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het
BTW-compensatiefonds recht geeft op
een bijdrage uit het fonds.
Artikel 226
{Nadere regels}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake de
belastingen, bedoeld in deze paragraaf, nadere regels worden gegeven.
§ 3 Heffing en invordering
Artikel 227
{Begripsbepalingen}
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;
b.heffing op andere wijze: heffing op andere wijze dan bij
wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.
Artikel 227a
{Heffing en invordering}
1.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde
geschieden de heffing en de invordering van provinciale
belastingen, andere dan die bedoeld in artikel 222, met toepassing van
de Algemene wet, de Invorderingswet
1990 en de Kostenwet invordering
rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
{Begripsbepalingen}
2.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden
de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna
vermelde, in de Algemene wet,
de Invorderingswet
1990 en de Kostenwet invordering
rijksbelastingen genoemde functionarissen,
met betrekking tot de provinciale belastingen voor de
daarachter genoemde colleges of functionarissen:
a.Onze Minister van Financiėn, het bestuur van ’s
Rijksbelastingen en de directeur: het college van
gedeputeerde staten;
b.de inspecteur: de provincieambtenaar, belast met de
heffing van provinciale belastingen;
c.de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde
ontvanger: de provincieambtenaar belast met de
invordering van provinciale belastingen;
d.de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de
provincieambtenaren belast met de heffing of de
invordering van provinciale belastingen;
e.de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen
provincieambtenaar;
f.de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de provinciale
staten.
3.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt
met betrekking tot provinciale belastingen in de
Algemene wet en
in de Invorderingswet
1990 voor «algemene maatregel van bestuur»
en voor «ministeriėle regeling» gelezen: besluit van het
college van gedeputeerde staten.
4. Met betrekking tot
provinciale belastingen wordt in artikel 24
van de Invorderingswet 1990 voor «de Staat» gelezen: de
provincie.
Artikel 227b
{Uitreiking aanslagbiljetten}
1.
Het college van gedeputeerde staten kan bepalen dat voor de
toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge
artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de
in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar
een andere provincieambtenaar in de plaats treedt.
{Heffing en invordering door twee of meer provincies}
2.
De colleges van gedeputeerde staten van twee of meer
provincies kunnen met betrekking tot een of meer provinciale
belastingen bepalen dat ambtenaren van een van die
provincies worden aangewezen als:
a.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel b,
bedoelde ambtenaar van die provincies voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de heffing van provinciale belastingen;
b.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel c,
bedoelde ambtenaar van die provincies voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de invordering van provinciale belastingen;
c.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel d,
bedoelde ambtenaren van die provincies voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de heffing of de invordering van provinciale
belastingen;
d.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel e,
bedoelde ambtenaar van die provincies, voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de invordering van provinciale belastingen.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van het college van gedeputeerde staten van de provincie
waarvan de ambtenaar belast met de invordering van
provinciale belastingen op grond van het tweede lid,
onderdeel b, wordt aangewezen.
{Heffing en invordering bij gemeenschappelijke regeling}
4.
Indien voor de heffing of de invordering van provinciale
belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en
bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij
of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe
aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie wordt
aangewezen als:
a.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel b,
bedoelde ambtenaar van de provincie voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de heffing van provinciale belastingen;
b.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel c,
bedoelde ambtenaar van de provincie voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de invordering van provinciale belastingen;
c.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel d,
bedoelde ambtenaren van de provincie voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de heffing of de invordering van provinciale
belastingen;
d.de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel e,
bedoelde ambtenaar van de provincie voor de
uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende
de invordering van provinciale belastingen.
5.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien
van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie waarvan
een ambtenaar op grond van het vierde lid, onderdeel b, wordt aangewezen.
Artikel 227c
{Wijze van heffing}
Provinciale belastingen kunnen worden geheven bij wege van
aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere
wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.
Artikel 227d
{Heffing op andere wijze}
1.
Indien de provinciale belastingen op andere wijze worden
geheven, bepaalt de belastingverordening op welke wijze
deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld
aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. De
belastingverordening kan daarnaast bepalen dat het college
van gedeputeerde staten omtrent de uitvoering van een en
ander nadere regels geeft.
2.
De op andere wijze geheven belastingen worden voor de
toepassing van de Algemene wet en
de Invorderingswet
1990 aangemerkt als bij wege van aanslag
geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder:
a.de aanslag, de voorlopige aanslag, de
navorderingsaanslag: het gevorderde,
onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het
nagevorderde bedrag;
b.het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in
onderdeel a bedoelde bedrag;
c.de dagtekening van het aanslagbiljet: de dagtekening
van de schriftelijke kennisgeving van het in
onderdeel a bedoelde
bedrag, of bij gebreke van een schriftelijke
kennisgeving, de datum waarop het bedrag op andere
wijze ter kennis van de belastingplichtige is gebracht.
Artikel 228
{Algemene wet buiten toepassing}
Bij de heffing van provinciale belastingen blijven de
artikelen 2, vierde
lid, 3, 37 tot en met 39,
47a, 48, 52, 53, 54, 55, 62, 71, 76, 80, tweede, derde en vierde
lid, 82, 84, 86, 87 en 90 tot en met 95 van de Algemene
wet buiten toepassing. Bij de heffing van
provinciale belastingen die op andere wijze worden geheven,
blijven bovendien de artikelen 5,
6 tot en met 9,
11, tweede lid, en
12 van die wet buiten toepassing.
Artikel 228a
{Wijze van aangifte}
1.
Het uitnodigen tot het doen van aangifte, bedoeld in
artikel 6 van de Algemene
wet, geschiedt door het uitreiken van een aangiftebiljet.
2.
Het doen van aangifte, bedoeld in artikel 8 van de Algemene
wet, geschiedt door het inleveren of
toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij
gevraagde bescheiden.
{Mondelinge aangifte}
3.
In afwijking in zoverre van de vorige leden kan de in
artikel 227a, tweede lid,
onderdeel b, bedoelde
provincieambtenaar vorderen dat een verplichting tot het
doen van aangifte of tot het indienen van een verzoek om
uitreiking van een aangiftebiljet wordt nagekomen door het
mondeling doen van aangifte. Daarbij:
a.worden de door de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar
gevraagde bescheiden overgelegd;
b.kan de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel b,
bedoelde provincieambtenaar vorderen dat een van de
mondelinge aangifte opgemaakt relaas door de
aangever wordt ondertekend, bij gebreke waarvan de
aangifte geacht wordt niet te zijn gedaan.
4.
Indien het derde lid toepassing vindt, kan de in artikel
227a, tweede lid, onderdeel
b, bedoelde
provincieambtenaar voor de termijnen, genoemd in artikel 9,
eerste en derde lid, eerste volzin, artikel 10, tweede lid,
en artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van de Algemene
wet, of voor de kortere termijn, bedoeld in artikel
228b, eerste of tweede lid,
kortere termijnen in de plaats stellen en is artikel 12 van
de Algemene wet niet van toepassing.
5.
Bij de belastingverordening kan van het eerste en tweede lid
worden afgeweken.
Artikel 228b
{Kortere aangiftetermijn}
1.
Met betrekking tot de bij wege van aanslag geheven
provinciale belastingen kan in de belastingverordening voor
de in artikel 9, eerste lid en derde
lid, van de Algemene wet genoemde
termijn van ten minste een maand een kortere termijn in de
plaats worden gesteld.
2.
Met betrekking tot de bij wege van voldoening op aangifte
geheven provinciale belastingen kan in de
belastingverordening voor de termijn van een maand, genoemd
in artikel 10, tweede lid, en artikel 19, eerste, derde en
vierde lid, van de Algemene wet, een
kortere termijn in de plaats worden gesteld.
Artikel 228c
{Samenvoeging aanslagen op één biljet}
1.
De in artikel 227a, tweede lid,
onderdeel b, bedoelde
provincieambtenaar is bevoegd om voor een zelfde
belastingplichtige bestemde belastingaanslagen van dezelfde
soort die betrekking kunnen hebben op verschillende
belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de
belasting op andere wijze wordt geheven.
Artikel 228d
Vervallen
Artikel 229
{Verzoekschrift voor vrijstelling}
1.
Degene die ingevolge de belastingverordening aanspraak kan
maken op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling,
vermindering, ontheffing of teruggaaf kan binnen zes weken
nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan,
zich heeft voorgedaan, of, voor zover het een belasting
betreft die bij wege van aanslag wordt geheven en op dat
tijdstip nog geen aanslagbiljet is uitgereikt of
toegezonden, binnen zes weken na de dagtekening van het
aanslagbiljet, een aanvraag tot het verkrijgen van
vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf
indienen bij de in artikel 227a,
tweede lid, onderdeel b,
bedoelde provincieambtenaar.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de
belasting op andere wijze wordt geheven.
3.
De in artikel 227a, tweede lid,
onderdeel b, bedoelde
provincieambtenaar beslist op de aanvraag bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
Artikel 229a
{Toepassing internationaal recht}
In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel
van Onze Minister en Onze Minister van Financiėn, het
internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling
van provinciale belastingen verleend. Onze genoemde Ministers
kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.
Artikel 229b
{Vrijstelling ambtshalve}
Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering,
ontheffing of teruggaaf, kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar ook een in de
belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve verlenen.
Artikel 229c
Vervallen
Artikel 229d
Vervallen
Artikel 230
{Toepassing AWR en IW 1990}
1.
Met betrekking tot de provinciale belastingen kunnen bij
algemene maatregel van bestuur:
a.regels worden gesteld waarbij de artikelen
48, 52,
53, eerste en vierde
lid, 54 of
55 van de Algemene
wet, alsmede de artikelen
59 of 62 van de
Invorderingswet 1990 geheel of
gedeeltelijk van toepassing worden verklaard, dan wel
b.regels worden gesteld die overeenkomen met die in de
in onderdeel a genoemde artikelen.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval
een omschrijving van degene op wie de verplichting rust,
alsmede van de belasting ten behoeve waarvan de
verplichting geldt. Voorts vermelden deze regels naar gelang
de aard van de verplichting een omschrijving van de aard
van de te verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard
van de gegevens welke uit de administratie dienen te
blijken of van het doel waarvoor het voor raadpleging
beschikbaar stellen van gegevensdragers kan geschieden.
Artikel 231
Vervallen
Artikel 232
{IW 1990 buiten toepassing}
Bij de invordering van provinciale belastingen blijven de
artikelen 5, 20, 21, 59, 62 en 69 van de Invorderingswet 1990
buiten toepassing. Bij de invordering van provinciale belastingen die op
andere wijze worden geheven, blijft bovendien artikel 8, eerste lid,
van die wet buiten
toepassing.
Artikel 232a
{Afwijking van IW 1990}
1.
De belastingverordening kan van artikel 9 van de
Invorderingswet 1990 afwijkende voorschriften inhouden.
2.
De belastingverordening kan bepalen dat het verschuldigde
bedrag moet worden betaald gelijktijdig met en op dezelfde
wijze als de voldoening van een andere vordering aan de
schuldeiser van die andere vordering.
Artikel 232aa
{Art. 19 IW 1990}
Met
betrekking tot het doen van een vordering als bedoeld in artikel 19,
vierde lid, van de Invorderingswet 1990 zijn de
krachtens het tiende lid van dat artikel door Onze minister van
Financiėn gestelde regels van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 232b
{Verrekening binnen termijn}
De verrekening van aan de belastingschuldige uit te betalen en
van hem te innen bedragen ter zake van provinciale belastingen
op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 is ook
mogelijk ingeval de in artikel 9 van de Invorderingswet 1990
gestelde termijn, dan wel de krachtens artikel 232a, eerste lid, gestelde termijn nog niet is verstreken.
Artikel 232c
{Aansprakelijkheid}
1.
Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of
hetzelfde belastbare feit twee of meer personen
belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name
van een van hen worden gesteld.
2.
Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid,
voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van
één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de
invordering van provinciale belastingen belaste
provincieambtenaar de belastingaanslag op de gehele
onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name
de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de
rechten van de overige belastingplichtigen.
3.
De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan
kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn
belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen
naar evenredigheid van ieders belastingplicht.
4. Tegen een met
toepassing van het eerste lid vastgestelde belastingaanslag kan mede
beroep bij de rechtbank worden ingesteld door de belastingplichtige
wiens naam niet op het aanslagbiljet staat vermeld. Artikel 26a, derde
lid, van de Algemene wet is van overeenkomstige
toepassing.
5.
Van het derde lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.
Artikel 232d
{Afwijking van IW 1990}
Voor de toepassing van artikel 66 van de Invorderingswet
1990 met betrekking tot provinciale
belastingen blijven de artikelen 76,
80, tweede, derde en vierde
lid, 82, 84, 86 en 87 van de Algemene
wet buiten toepassing.
Artikel 232e
{Bevoegdheid kwijtschelding}
1.
De in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde
kwijtschelding wordt met betrekking tot provinciale
belastingen verleend door de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde provincieambtenaar.
2.
Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de
Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiėn bij
ministeriėle regeling gestelde regels van toepassing.
3.
Provinciale staten kunnen bepalen dat, in afwijking van de
in het tweede lid bedoelde regels, in het geheel geen dan
wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend.
4.
Met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming
met Onze Minister van Financiėn, te stellen regels kunnen
provinciale staten met betrekking tot de wijze waarop de
kosten van bestaan en de wijze waarop het vermogen in aanmerking worden genomen afwijkende
regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate
kwijtschelding wordt verleend.
5.
Gedeputeerde staten kunnen de belasting geheel of
gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende
besluit ontheft de provincieambtenaar belast met de
invordering van provinciale belastingen van de verplichting
verdere pogingen tot invordering te doen.
Artikel 232f
{Vervolging of dwangbevel buiten provincie }
Indien ter zake van een provinciale belasting
exploot moet worden gedaan, een akte van vervolging betekend of een
dwangbevel ten uitvoer gelegd in een van de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius of Saba, dan wel in een andere provincie dan die waaraan
belasting verschuldigd is, is daartoe naast de belastingdeurwaarder van
laatstbedoelde provincie mede de belastingdeurwaarder van eerstbedoelde
provincie respectievelijk van het desbetreffende openbaar lichaam
bevoegd en desgevraagd
verplicht.
Artikel 232g
{Heffing en invordering opcenten MRB}
1.
Met betrekking tot de in artikel 222 bedoelde opcenten is de
rijksbelastingdienst belast met de heffing en de invordering.
2.
De opcenten worden als motorrijtuigenbelasting geheven en ingevorderd.
3.
De opbrengst wordt aan de provincies uitgekeerd volgens door Onze
Minister van Financiėn te stellen regels.
4.
De aan de heffing en de invordering verbonden kosten komen ten laste
van de provincies. Deze kosten worden berekend volgens door Onze Minister van
Financiėn te stellen regels.
Artikel 232h
{Nadere regels bij AMvB}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake
provinciale belastingen in het kader van deze paragraaf
passende nadere regels worden gegeven ter aanvulling van de in
deze paragraaf geregelde onderwerpen.
Hoofdstuk XVI Vervallen
Artikel 233
Vervallen
Artikel 234
Vervallen
Artikel 235
Vervallen
Artikel 236
Vervallen
Artikel 237
Vervallen
Artikel 238
Vervallen
Artikel 239
Vervallen
Artikel 240
Vervallen
Artikel 241
Vervallen
Artikel 242
Vervallen
Artikel 243
Vervallen
Artikel 244
Vervallen
Artikel 245
Vervallen
Artikel 246
Vervallen
Artikel 247
Vervallen
Artikel 248
Vervallen
Artikel 249
Vervallen
Artikel 250
Vervallen
Artikel 251
Vervallen
Artikel 252
Vervallen
Titel V Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het provinciebestuur
Hoofdstuk XVII Goedkeuring
Artikel 253
{Goedkeuring}
1.
Beslissingen van provinciebesturen kunnen slechts aan
goedkeuring worden onderworpen in bij de wet bepaalde
gevallen.
2.
Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan
besluiten zijn artikel 259 alsmede afdeling 10.2.1 van de Algemene
wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 254
Vervallen
Artikel 255
Vervallen
Artikel 255a
Vervallen
Artikel 255b
Vervallen
Artikel 255c
Vervallen
Artikel 256
Vervallen
Artikel 257
Vervallen
Artikel 258
Vervallen
Artikel 259
{Goedkeuring bij KB}
1.
Een beslissing die aan goedkeuring bij koninklijk besluit is
onderworpen, wordt toegezonden aan Onze Minister wie het
aangaat.
2.
Een voordracht tot onthouding van goedkeuring wordt gedaan
door of mede door Onze Minister.
3.
Artikel 27d van de Wet op de
Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 260
Vervallen
Hoofdstuk XVIII Schorsing en vernietiging
Artikel 261
{Vernietiging bij KB}
1.
Een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig
rechtsgevolg van het provinciebestuur kan bij koninklijk besluit worden
vernietigd.
2.
Ten aanzien van de vernietiging van een niet-schriftelijke beslissing
gericht op enig rechtsgevolg zijn de
artikelen 266 tot en met 274a alsmede
de
afdelingen 10.2.2. en
10.2.3. van de Algemene wet
bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 262
Vervallen
Artikel 263
Vervallen
Artikel 264
Vervallen
Artikel 265
Vervallen
Artikel 266
{Kennisgeving voordracht tot schorsing of vernietiging door CdK}
1.
Indien een besluit naar het oordeel van de commissaris van
de Koning voor vernietiging in aanmerking komt, doet hij
daarvan binnen twee dagen nadat het te zijner kennis is
gekomen, mededeling aan Onze Minister wie het aangaat. Hij
geeft hiervan tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het
besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de
uitvoering van het besluit is belast.
2.
Het besluit ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing
heeft gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd,
voordat van Onze Minister wie het aangaat de mededeling is
ontvangen dat voor schorsing of vernietiging geen redenen
bestaan. Indien het besluit niet binnen vier weken na de
dagtekening van de mededeling van de commissaris is
geschorst of vernietigd, wordt het uitgevoerd.
Artikel 267
{Schorsing besluiten}
1.
Een voordracht tot schorsing wordt gedaan door Onze Minister
wie het aangaat.
2.
Over de voordracht pleegt Onze Minister wie het aangaat
overleg met Onze Minister, tenzij schorsing onverwijld
plaats dient te vinden. In de voordracht wordt het
achterwege blijven van overleg gemotiveerd.
Artikel 268
{Voorziening tijdens de schorsing}
In het koninklijk besluit kan voor de duur van de schorsing een voorziening worden getroffen.
Artikel 269
Vervallen
Artikel 270
{Bekendmaking}
Indien een bekend gemaakt besluit niet is vernietigd binnen de
tijd waarvoor het is geschorst, wordt hiervan door het
provinciebestuur openbaar kennis gegeven.
Artikel 271
{Voordracht tot vernietiging}
1.
De voordracht tot vernietiging wordt gedaan door of mede
door Onze Minister.
2.
Artikel 17,
derde
lid, van de Wet op de Raad van State is
niet van toepassing.
Artikel 271a
{Inhoud KB}
1.
In het koninklijk besluit kan een voorziening worden getroffen voor de periode tussen de inwerkingtreding en het tijdstip dat het op grond van artikel 274 genomen besluit in werking is getreden.
2.
Indien, gelet op het koninklijk besluit, het provinciebestuur bij de toepassing van artikel 274 niet over beleidsvrijheid beschikt, kan het koninklijk besluit bepalen dat het in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.
In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat ter zake van het vernietigde besluit geen nieuw besluit wordt genomen.
4.
In het koninklijk besluit kan het provinciebestuur een aanwijzing worden gegeven over de uitvoering van het koninklijk besluit. De artikelen 121 tot en met 121f zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de aanwijzing niet wordt opgevolgd.
5.
Indien het koninklijk besluit betrekking heeft op de vernietiging van een algemeen verbindend voorschrift of een ander besluit van algemene strekking, kan worden bepaald dat de vernietiging tevens betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van of ter uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of het andere besluit van algemene strekking.
Artikel 272
{Publicatie in Staatsblad}
Het koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging
van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.
Artikel 273
Vervallen
Artikel 274
{Nieuw besluit}
1. Het provinciebestuur neemt opnieuw een besluit omtrent het
onderwerp van het vernietigde besluit, waarbij met het
koninklijk besluit wordt rekening gehouden, tenzij in het koninklijk besluit toepassing is gegeven aan artikel 271a, tweede of derde lid.
2.
In het koninklijk besluit kan een termijn worden gesteld waarbinnen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid. De artikelen 121 tot en met 121f zijn van overeenkomstige toepassing ingeval niet binnen de termijn toepassing is gegeven aan het eerste lid.
Artikel 274a
{Beroep}
In afwijking van artikel 8:4, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, dan wel tegen een vernietigingsbesluit als bedoeld in artikel 83, tweede lid, beroep instellen.
Titel VI
Artikel 275
Vervallen
Artikel 276
Vervallen
Artikel 277
Vervallen
Artikel 278
Vervallen
Artikel 279
Vervallen
Titel VII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 280
Vervallen
Artikel 281
{Gevolgen intrekken oude Provinciewet}
1.
De intrekking van de Provinciewet heeft
geen gevolgen voor de geldigheid van de op de dag voor de
inwerkingtreding van deze wet geldende besluiten.
2.
Besluiten als bedoeld in het eerste lid die algemeen
verbindende voorschriften bevatten waarvan de inhoud in
strijd is met deze wet, worden binnen twee jaar na de datum
van inwerkingtreding van deze wet daarmee in overeenstemming
gebracht of ingetrokken. De besluiten of onderdelen daarvan
die bij het verstrijken van de in de vorige volzin genoemde
termijn niet met deze wet in overeenstemming zijn gebracht
of zijn ingetrokken, zijn van rechtswege vervallen.
Artikel 282
{Werkingssfeer}
Artikel 43, zesde tot en met negende lid,
onderscheidenlijk artikel 65, zesde tot en met achtste lid, is niet van
toepassing op de bij inwerkingtreding van die bepalingen zittende
gedeputeerde onderscheidenlijk commissaris van de Koning, zolang deze
zonder onderbreking zijn ambt vervult in dezelfde
provincie.
Artikel 283
Vervallen
Artikel 284
Vervallen
Artikel 285
Vervallen
Artikel 286
Vervallen
Artikel 287
Vervallen
Artikel 288
Vervallen
Artikel 289
Vervallen
Artikel 290
Vervallen
Artikel 291
Vervallen
Artikel 292
Vervallen
Artikel 293
Vervallen
Artikel 294
Vervallen
Artikel 295
Vervallen
Artikel 296
Vervallen
Artikel 297
{Citeertitel}
Deze wet kan worden aangehaald als: Provinciewet.
Artikel 298
Vervallen
Artikel 299
Vervallen
Artikel 300
Vervallen
Artikel 300a
Vervallen
Artikel 301
Vervallen
Artikel 302
Vervallen
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen
houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
10 september 1992
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
D. IJ. W. de Graaff-Nauta
De Minister van Binnenlandse Zaken,
C. I. Dales
de tweeėntwintigste oktober 1992
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Inhoudsopgave
Titel I |
Begripsbepalingen (artt. 1-5)
|
Titel II |
De inrichting en samenstelling van
het provinciaal bestuur
|
Hoofdstuk I |
Algemene bepalingen (art. 6)
|
Hoofdstuk II |
Provinciale staten (artt. 7-33)
|
Hoofdstuk III |
Gedeputeerde staten (artt. 34-60)
|
Hoofdstuk IV |
De commissaris van de Koning
(artt. 61-79)
|
Hoofdstuk V |
De commissies (artt. 80-92)
|
Hoofdstuk VI |
Geldelijke voorzieningen ten
behoeve van de leden van provinciale staten
en de commissies (artt. 93-96)
|
Hoofdstuk VII |
De griffier (artt. 97-104)
|
Titel III |
De bevoegdheid van het provinciaal bestuur
|
Hoofdstuk VIII |
Algemene bepalingen
|
§ 1 |
Inleidende bepalingen (artt. 105-109)
|
§ 2 |
Verhouding tot het Rijk (artt. 110-119)
|
§ 3 |
Bijzondere voorzieningen (artt. 120-121)
|
§ 4 |
Bestuursdwang (artt. 122-135)
|
§ 5 |
Bekendmaking en inwerkingtreding van
besluiten die algemeen verbindende
voorschriften inhouden (artt. 136-140)
|
§ 6 |
Termijnen (artt. 141-142)
|
Hoofdstuk IX |
De bevoegdheid van provinciale
staten (artt. 143-157)
|
Hoofdstuk X |
De bevoegdheid van gedeputeerde
staten (artt. 158-174)
|
Hoofdstuk XI |
De bevoegdheid van de
commissaris van de Koning (artt. 175-182)
|
Titel IV |
De financiėn van de provincie
|
Hoofdstuk XII |
Algemene bepalingen (artt. 183-192)
|
Hoofdstuk XIII |
De begroting en de rekening
|
§ 1 |
De begroting (artt. 193-200)
|
§ 2 |
De rekening (artt. 201-206)
|
§ 3 |
Goedkeuring van de begroting (artt. 207-215)
|
Hoofdstuk XIV |
De administratie en de
controle (artt. 216-219)
|
Hoofdstuk XV |
De provinciale belastingen
(artt. 220-232)
|
Hoofdstuk XVI |
Het provinciefonds (artt. 233-252)
|
Titel V |
Het toezicht op het provinciaal bestuur
|
Hoofdstuk XVII |
Voorafgaand toezicht (artt. 253-260)
|
Hoofdstuk XVIII |
De vernietiging van
besluiten (artt. 261-274)
|
Titel VI |
Wijziging van de provinciale
indeling (artt. 275-279)
|
Titel VII |
Overgangs- en slotbepalingen
(artt. 280-297)
|
Bijlagen |
|
Bijlage
Vervallen