Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
Besluit:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1
{Reikwijdte}
1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Deze regeling verstaat onder wet: Wet inkomstenbelasting 2001.


Hoofdstuk 2 Milieu-bedrijfsmiddelen

Artikel 2
{Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen}
1. Met betrekking tot milieu-bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de wet, is willekeurige afschrijving alleen mogelijk indien de aanmelding van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, van de wet plaatsvindt binnen een termijn van drie maanden.
{Aanvangtermijn uit lid 1}
2. De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan:
a.met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichting;
b.met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.
3. Ingeval artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.


Artikel 3
{Milieubedrijfsmiddelen bestemd voor gebruik buiten Nederland}
De termijn bedoeld in artikel 3.31, vierde lid, van de wet waarbinnen het verzoek ter zake van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland, moet zijn ingediend, wordt gesteld op de in artikel 2 gestelde termijn. Bij dit verzoek worden tevens de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van het bedrijfsmiddel aangemeld.


Artikel 4
{Elektronische weg}
1. De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken en Klimaat geopende elektronische weg.
{Minimum verplichtingen/voortbrengingskosten}
2. De aanmelding wordt gedaan voor aangegane verplichtingen en gemaakte voortbrengingskosten die per melding samen ten minste € 2.500 bedragen.


Artikel 5
{Energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek}
Met betrekking tot milieubedrijfsmiddelen die op grond van artikel 3.42a, zevende lid, van de wet worden aangemeld voor de milieu-investeringsaftrek en waarop de belastingplichtige tevens willekeurig wil afschrijven, kan de aanmelding voor willekeurige afschrijving, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, van de wet, worden opgenomen in de aanmelding voor de milieu-investeringsaftrek.


Hoofdstuk 3 Vervallen

Artikel 6
Vervallen


Hoofdstuk 4 Andere aangewezen bedrijfsmiddelen
Paragraaf 1 Investeringen door startende ondernemers

Artikel 7
{Aanwijzing bedrijfsmiddelen: investeringen door startende ondernemers}
1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, in verbinding met het derde lid, van de wet, worden aangewezen: bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar waarover bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76, derde lid, van de wet van toepassing is.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar en bij hem de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76, eerste lid, van de wet in dat jaar niet van toepassing is en dat onmiddellijk voorafgaat aan een kalenderjaar waarin bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek van toepassing is, mede gerekend tot de bedrijfsmiddelen van het laatstgenoemde kalenderjaar.
3. Het eerste lid is slechts van toepassing op bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
4. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 3.43, tweede lid, artikel 3.45, eerste, tweede en vijfde lid, en artikel 3.46 van de wet van overeenkomstige toepassing.


Artikel 8
{Aanschaffings- of voortbrengingskosten}
Op de aanschaffings- of voortbrengingskosten, bedoeld in artikel 7, kan willekeurig worden afgeschreven voor zover het gezamenlijke bedrag van die kosten in het kalenderjaar niet uitgaat boven het in de tabel van artikel 3.41, tweede lid, van de wet opgenomen maximum bedrag waarover kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan worden verkregen. De eerste volzin vindt geen toepassing op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen waarop uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.


Artikel 9
{Termijn terugnemen willekeurige afschrijving}
De periode bedoeld in artikel 3.38 van de wet wordt gesteld op vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.


Paragraaf 2 Zeeschepen

Artikel 10
{Aanwijzing bedrijfsmiddelen; zeeschepen}
Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet worden voorts aangewezen: schepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd op een wijze als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet.


Artikel 11
{Plafond afschrijving bij zeeschepen}
De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 bedraagt per kalenderjaar ten hoogste 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart bedoeld in 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Indien de afschrijving - willekeurig of op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de wet - in een jaar minder bedraagt dan het bedrag dat op grond van de eerste volzin ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven.


Artikel 12
{Termijn terugnemen willekeurige afschrijving}
Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 wordt de periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, gesteld op tien jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingingskosten zijn gemaakt.


Paragraaf 3 Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

Artikel 13
{Andere aangewezen bedrijfsmiddelen}
1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, vóór 1 januari 2013, vóór 1 januari 2014, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2016, door hem in gebruik wordt genomen. Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de winst met betrekking tot dit schip ten minste tot 1 januari 2020, ten minste tot 1 januari 2021, onderscheidenlijk ten minste tot 1 januari 2023, niet wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet. De inspecteur kan voor situaties van een zakelijke vervreemding ontheffing van de toepassing van de tweede volzin verlenen.
{Uitgezonderde bedrijfsmiddelen}
2. Tot de bedrijfsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:
a.gebouwen;
b.woonschepen;
c.bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;
d.motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992;
e.personenauto’s als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, en met uitzondering van zeer zuinige personenauto’s als bedoeld in het vierde lid;
f.immateriële activa;
g.dieren;
h.voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden, daaronder begrepen de in die wegen en paden liggende bruggen, viaducten, duikers en tunnels;
i.bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden, uitgezonderd bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders;
j.bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.
3. De in het eerste lid genoemde datum van 1 januari 2012, 1 januari 2013, 1 januari 2014, onderscheidenlijk 1 januari 2016, waarvoor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd.
{Zeer zuinige auto}
4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot als bedoeld in artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 van niet meer dan:
a.95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011;
b.88 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 95 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013.


Artikel 14
{Begrenzing afschrijving}
1. Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011 bedraagt de willekeurige afschrijving in het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.
2. Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 kan eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig worden afgeschreven in het jaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.


Artikel 15
{Uiterste datum ingebruikname}
1. Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet eindigt de periode waarin het bedrijfsmiddel moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 op 31 december 2011, op 31 december 2012, op 31 december 2013, onderscheidenlijk op 31 december 2015. Ingeval met betrekking tot het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt de periode, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met het aantal dagen van de in artikel 13, derde lid, bedoelde verschuiving.
2. Ingeval met betrekking tot een in artikel 13, eerste lid, tweede volzin, bedoeld schip vanaf enig moment vóór 1 januari 2020, vóór 1 januari 2021, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2023, de winst wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet, vindt artikel 3.38 van de wet toepassing voordat artikel 3.23, tweede lid, van de wet toepassing vindt.


Paragraaf 4 Vervallen

Artikel 16
Vervallen


Artikel 17
Vervallen


Paragraaf 5 Vervallen

Artikel 18
Vervallen


Artikel 19
Vervallen


Artikel 20
Vervallen


Paragraaf 6 Vervallen

Artikel 21
Vervallen


Artikel 22
Vervallen


Artikel 23
Vervallen


Artikel 24
Vervallen



Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 25
{Inwerkingtreding}
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.


Artikel 26
{Citeertitel}
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001.



Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
20 december 2000

De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos.