Wet Nationale ombudsman
Hoofdstuk I Begripsbepalingen en toepassingsbereik
Artikel 1
{Begripsbepalingen}
Deze wet verstaat onder:
a.ombudsman: de Nationale ombudsman, bedoeld in
artikel 2;
b.Kinderombudsman: de
als zodanig aangewezen substituut-ombudsman, bedoeld in artikel 9,
eerste
lid;
c.
veteranenombudsman: de ombudsman voor zover hij optreedt als bedoeld in hoofdstuk IIB, of de als zodanig aangewezen substituut-ombudsman bedoeld in artikel 9, eerste lid;
d.ambtenaar: een ambtenaar, een gewezen ambtenaar, een
persoon met wie door een bestuursorgaan een
arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht,
ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, een
dienstplichtig militair, ook na het einde van de
dienstplicht, alsmede andere personen werkzaam onder de
verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, ook na het
beëindigen van de werkzaamheden;
e.
openbare
lichamen: openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en
Saba.
Artikel 1a
{Werkingssfeer}
1.
Deze wet is van toepassing op de gedragingen van de volgende
bestuursorganen:
a.Onze Ministers;
b.bestuursorganen van
provincies, gemeenten, openbare
lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen,
tenzij voor die bestuursorganen een eigen voorziening voor de
behandeling van verzoekschriften is ingesteld op grond van
respectievelijk artikel 79q van de Provinciewet, artikel 81p van de
Gemeentewet, artikel 107 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, artikel 51b van de Waterschapswet of artikel 10, vierde
lid, artikel 41, eerste lid, onder i, artikel 50a, eerste lid, onder e, artikel 52, eerste lid, onder i, artikel 62, onder a, artikel 74, eerste lid, onder i, en artikel 84, eerste lid, onder i, van de Wet gemeenschappelijke
regelingen;
c.bestuursorganen aan welke bij of krachtens wettelijk
voorschrift een taak met betrekking tot de politie
is opgedragen, voor zover het de uitoefening van die
taak betreft;
d.bestuursorganen van provincies, gemeenten, openbare lichamen,
waterschappen en gemeenschappelijke regelingen voor
zover het de gedragingen van voor hen werkzame
buitengewoon opsporingsambtenaren betreft;
e.andere bestuursorganen, daaronder mede begrepen bestuursorganen in de openbare
lichamen, voor zover niet bij algemene
maatregel van bestuur uitgezonderd.
2.
Een gedraging van een ambtenaar, verricht in de uitoefening
van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van het
bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam
is.
3.
Op
een gedraging van het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College
voor de rechten van de mens, is deze wet slechts van toepassing voor
zover het gaat om een gedraging van een ambtenaar die behoort tot het
in artikel 18 van die wet bedoelde
bureau.
Artikel 1b
{Nationale ombudsman, bestuursorganen met eigen ombudsman}
1. Indien de ombudsman een besluit als bedoeld
in artikel 79q, tweede of derde lid, van de Provinciewet, artikel 81p,
tweede of derde lid, van de Gemeentewet, artikel 107, tweede of derde lid, van de Wet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba artikel 51b, tweede of derde
lid, van de Waterschapswet of artikel 10, vierde lid, artikel 41, eerste lid, onder i, artikel 50a, eerste lid, onder e, artikel 52, eerste lid, onder i, artikel 62, onder a, artikel 74, eerste lid, onder i, en artikel 84, eerste lid, onder i, van de Wet
gemeenschappelijke regelingen heeft ontvangen, bevestigt hij onverwijld
de ontvangst daarvan.
2. De ombudsman
registreert de provincies, gemeenten, openbare
lichamen, waterschappen en
gemeenschappelijke regelingen met een eigen voorziening als bedoeld in
artikel 1a, eerste lid, onder b. Hij maakt deze registratie
openbaar.
Artikel 1c
{Nationale ombudsman, vergoeding door bestuursorganen}
1. Provincies,
gemeenten, openbare
lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen als bedoeld
in artikel 1a, eerste lid, onder b, zijn een vergoeding verschuldigd
ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de behandeling van
verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen door de ombudsman.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de
vergoeding
vast.
{Nadere regels}
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent:
a.de berekening van de te betalen vergoeding;
b.de wijze van betaling van de verschuldigde
vergoeding;
c.het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding
dient te zijn voldaan.
Artikel 1d
{Werkingssfeer}
De artikelen 1b en 1c zijn niet van toepassing op
de Kinderombudsman of de Veteranenombudsman, voor zover die als zodanig
optreedt.
Hoofdstuk II De Nationale Ombudsman
Artikel 2
{Nationale ombudsman, benoeming}
1.
Er is een Nationale ombudsman.
2.
De ombudsman wordt benoemd door de Tweede Kamer der
Staten-Generaal. Bij de benoeming slaat de Tweede Kamer
zodanig acht op een aanbeveling, daartoe in gezamenlijk
overleg opgemaakt door de vice-president van de Raad van
State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de
president van de Algemene Rekenkamer en bevattende de namen
van ten minste drie personen, als zij zal dienstig oordelen.
3.
De benoeming geschiedt voor de duur van zes jaren.
4.
Indien de Tweede Kamer voornemens is de ombudsman opnieuw
te benoemen, kan zij bepalen dat het tweede lid, tweede
volzin, buiten toepassing blijft.
5.
Indien blijkt dat de Tweede Kamer niet tijdig tot de
benoeming van een nieuwe ombudsman zal kunnen komen,
voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de
waarneming van het ambt van ombudsman. Artikel 10, vijfde tot en met
zevende lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 3
{Nationale ombudsman, ontslag}
1.
De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman met ingang van de
eerstvolgende maand na die waarin hij de zeventigjarige leeftijd bereikt.
2.
De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman voorts:
a.op zijn verzoek;
b.wanneer hij uit hoofde van ziekten of gebreken
blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;
c.bij de aanvaarding van een ambt of betrekking bij
deze wet onverenigbaar verklaard met het ambt van
ombudsman;
d.bij het verlies van het Nederlanderschap;
e.wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel
hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd
die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
f.wanneer hij ingevolge onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in
staat van faillissement is verklaard, ten aanzien
van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing is verklaard, hij surseance
van betaling heeft verkregen of wegens schulden is
gegijzeld;
g.wanneer hij naar het oordeel van de Tweede Kamer
door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt
aan het in hem te stellen vertrouwen.
Artikel 4
{Nationale ombudsman, non-activiteit}
1.
De Tweede Kamer stelt de ombudsman op non-activiteit
ingeval:
a.hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b.hij bij een nog niet onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is
veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een
maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot
gevolg heeft;
c.hij onder curatele is gesteld, in staat van
faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, hij surseance van betaling
heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld
ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak.
2.
De Tweede Kamer kan de ombudsman op non-activiteit stellen,
indien hij
wordt vervolgd wegens een
misdrijf of indien er een ander ernstig
vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden
die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in
artikel 3, tweede lid onder
b,
zouden kunnen leiden.
3.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, eindigt de
non-activiteit na drie maanden. De Tweede Kamer kan de
maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden
verlengen.
4.
De Tweede Kamer beëindigt de non-activiteit zodra de grond
voor de maatregel is vervallen.
5.
De Tweede Kamer kan bij de beslissing waarbij de ombudsman
op non-activiteit wordt gesteld, bepalen dat tijdens de duur
van de non-activiteit geen salaris of slechts een gedeelte
van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval
onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden genoten.
6.
Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is
geëindigd, kan de Tweede Kamer beslissen, dat het niet
genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden
uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het
gedeelte dat zal worden uitbetaald.
Artikel 5
{Nationale ombudsman, nevenfuncties}
1.
De ombudsman kan niet bekleden:
a.het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges
waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk
voorschrift uitgeschreven verkiezingen;
b.een openbare betrekking waaraan een vaste beloning
of toelage is verbonden;
c.het lidmaatschap van vaste colleges van advies en
bijstand aan de Regering;
d.het beroep of ambt van advocaat of
notaris.
2.
De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de
uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling
van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid
en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
3. De
betrekkingen die de ombudsman buiten zijn ambt vervult, worden door hem
openbaar
gemaakt.
Artikel 6
{Nationale ombudsman, pensioenvoorziening}
De bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke
ambtsdragers zijn van overeenkomstige
toepassing op de ombudsman, met dien verstande dat deze wordt
gelijkgesteld met een lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
Artikel 7
Vervallen
Artikel 8
{Nationale ombudsman, beëdiging}
Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de ombudsman in de handen
van de Voorzitter der Tweede Kamer af:
a.de eed of verklaring en belofte dat hij tot het
verkrijgen van zijn benoeming rechtstreeks noch
middellijk, onder welke naam of onder welk voorwendsel
ook, aan iemand iets heeft gegeven of beloofd, alsmede
dat hij om iets in zijn ambt te doen of te laten
rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of
enige belofte heeft aangenomen of zal aannemen;
b.de eed of belofte van trouw aan de Grondwet.
Artikel 9
{Nationale ombudsman, substituut-ombudsman}
1.
De Tweede Kamer benoemt op verzoek van de ombudsman
een of meer personen tot substituut-ombudsman en wijst daarbij de
substituut-ombudsman aan die de functie van Kinderombudsman of Veteranenombudsman
heeft. De ombudsman
maakt daartoe een aanbeveling op, die de namen van ten
minste drie personen bevat. Indien er geen Kinderombudsman of Veteranenombudsman is, draagt de
ombudsman zo spoedig mogelijk zorg voor een verzoek als bedoeld in de
eerste volzin.
2. De
benoeming van een substituut-ombudsman geschiedt voor de duur van de
ambtstermijn van de ombudsman op wiens verzoek hij is benoemd,
vermeerderd met een jaar.
3.
Indien de Tweede Kamer voornemens is een
substituut-ombudsman opnieuw te benoemen, kan zij bepalen
dat het eerste lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.
4.
De artikelen 3 tot en met
8, 15, en de artikelen
9:21 en 9:30 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht,
zijn van overeenkomstig toepassing op een
substituut-ombudsman.
5.
De ombudsman regelt de werkzaamheden van een
substituut-ombudsman.
6.
De ombudsman kan bepalen dat de bevoegdheden, bedoeld in
de artikelen 16, derde lid, en de artikelen 9:27, 9:35
en 9:36 van de Algemene wet
bestuursrecht,
tevens worden uitgeoefend door een substituut-ombudsman. De
ombudsman kan voor de uitoefening van die bevoegdheden
richtlijnen vaststellen.
Artikel 10
{Nationale ombudsman, vervanging}
1.
De ombudsman regelt zijn vervanging door een
substituut-ombudsman, voor het geval dat hij tijdelijk niet
in staat is zijn ambt te vervullen. De ombudsman regelt tevens de
vervanging van de Kinderombudsman of de Veteranenombudsman door een substituut-ombudsman, voor
het geval dat die tijdelijk niet in staat is zijn ambt te
vervullen.
2.
Indien geen substituut-ombudsman aanwezig of beschikbaar
is, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de
vervanging van de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman. In dat geval eindigt de
vervanging wanneer de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman weer in staat is zijn ambt
te vervullen of, indien de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman op non-activiteit is
gesteld, op het tijdstip dat de non-activiteit eindigt.
3. Indien
de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman overlijdt of ingevolge artikel 3 wordt ontslagen, voorziet
de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van
ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman door een
substituut-ombudsman.
4.
Indien geen substituut-ombudsman aanwezig of beschikbaar
is, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de
waarneming van het ambt van ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman.
5.
De waarneming eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop
een nieuwe ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman in functie is getreden.
6.
Op degene die krachtens het tweede of het vierde lid de
ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman vervangt of het ambt van ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman waarneemt, zijn
de artikelen 2, tweede lid, tweede
volzin, derde en vierde lid,
3, eerste lid,
6 en 9 van deze wet niet
van toepassing.
7.
Indien de in het zesde lid bedoelde vervanger
respectievelijk waarnemer een betrekking of lidmaatschap als
bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen
b en c, bekleedt of gaat bekleden, is hij voor de
duur van de vervanging respectievelijk de waarneming in die
betrekking of dat lidmaatschap van rechtswege op
non-activiteit gesteld. De bezoldiging voor die betrekking of
dat lidmaatschap met inbegrip van eventuele toelagen blijft gedurende
de periode van non-activiteit
achterwege.
Artikel 11
{Nationale ombudsman, bureau}
1.
Te zijner ondersteuning beschikt de ombudsman over een
bureau.
2.
De tot het bureau behorende personen worden door Ons op
voordracht van de ombudsman benoemd, bevorderd, geschorst en
ontslagen.
3.
Wij bepalen in welke gevallen tot het bureau behorende
personen door de ombudsman worden benoemd, bevorderd,
geschorst en ontslagen.
Hoofdstuk IIa De
Kinderombudsman
Artikel 11a
{Begripsbepalingen}
In dit hoofdstuk wordt verstaan
onder:
a.jeugdige: een
persoon die de meerderjarigheidsleeftijd nog niet heeft
bereikt;
b.kinderrechtenverdrag: het
op 20 november 1989 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de
rechten van het kind
(Trb. 1990,
46);
c.rechten
van jeugdigen: de
rechten van jeugdigen, opgenomen in het
kinderrechtenverdrag.
Artikel 11b
{Kinderombudsman, taak}
1. De
Kinderombudsman heeft tot taak te bevorderen dat de rechten van
jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door
privaatrechtelijke
organisaties.
2. Hij
doet dit in elk geval
door:
a.voor
te lichten en informatie te geven over de rechten van
jeugdigen;
b.gevraagd
en ongevraagd advies te geven aan de regering en de beide Kamers der
Staten-Generaal over
wetgeving die en beleid dat de rechten van jeugdigen
raakt;
c.het instellen
van onderzoek naar de eerbiediging van de rechten van jeugdigen naar
aanleiding van klachten of uit eigen
beweging;
d.het
toezicht houden op de wijze waarop klachten van jeugdigen of hun
wettelijke vertegenwoordigers door de daartoe bevoegde instanties, niet
zijnde de ombudsman, worden behandeld.
3. Bij de
uitvoering van zijn taken, houdt de Kinderombudsman zo veel mogelijk
rekening met de mening van jeugdigen zelf overeenkomstig artikel 12 van
het kinderrechtenverdrag, met de belangen van jeugdigen en met hun
belevingswereld.
Artikel 11c
{Kinderombudsman, indienen klacht}
1. Een ieder
die meent dat een of meer rechten van jeugdigen niet geëerbiedigd
worden
door:
a.een
bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, met dien verstande dat, in
afwijking van artikel 1a, eerste lid, onder b, daaronder mede worden
begrepen bestuursorganen met een eigen voorziening voor de behandeling
van verzoekschriften als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder
b;
b.een orgaan van
een rechtspersoon, niet zijnde een bestuursorgaan, voor zover
die:
1°een
bij of krachtens de wet geregelde taak ten aanzien van jeugdigen
uitoefent;
of
2°anderszins
een taak ten aanzien van jeugdigen uitoefent op het terrein van het
onderwijs, de jeugdhulp, de kinderopvang of de
gezondheidszorg,
kan
een klacht indienen bij de
Kinderombudsman.
2. Een
klacht over een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, geldt als een
verzoek als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
3. Een
gedraging van een medewerker van een rechtspersoon als bedoeld in het
eerste lid, onder b, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt
aangemerkt als een gedraging van die
rechtspersoon.
Artikel 11d
{Kinderombudsman, behandeling klacht}
1. Op de
behandeling van klachten over en onderzoek uit eigen beweging naar
bestuursorganen met een eigen voorziening voor de behandeling van
verzoekschriften als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, en
organen van rechtspersonen als bedoeld in artikel 11c, eerste lid,
onder b, door de Kinderombudsman zijn artikel 15 alsmede titel 9.2 van
de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing.
2. In
afwijking van artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, kan een klacht als bedoeld in artikel 11c, eerste lid,
mondeling worden ingediend. De artikelen 9:23 onder a en 9:28 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn in dat geval niet van
toepassing.
3. In
afwijking van artikel 9:18, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht is de Kinderombudsman niet verplicht een onderzoek in te
stellen, indien de klacht een orgaan als bedoeld in artikel 11c, eerste
lid, onder b,
betreft.
4. De
in artikel 9:33 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde vergoeding
van kosten vindt plaats ten laste van het Rijk indien het onderzoek
betrekking heeft op een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 11c, eerste lid, onder b.
Artikel 11e
{Kinderombudsman, verslag}
1. De
Kinderombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan
de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze Ministers, alsmede aan
andere bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties voor zover
hij dat wenselijk acht. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur
is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de
Kinderombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter
vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en
Onze
Ministers.
2. De
Kinderombudsman draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt
gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt
gesteld.
3. De
Kinderombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de
beide Kamers der Staten-Generaal en vertegenwoordigende organen van
provincies en gemeenten inlichten omtrent zijn bevindingen, zo dikwijls
hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van
belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit
verzoekt.
Hoofdstuk IIb De Veteranenombudsman
Artikel 11f
{Begripsbepalingen}
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
veteraan: een veteraan als bedoeld in artikel 1 van de Veteranenwet;
b.
relaties van een veteraan: relaties als bedoeld in artikel 1 van de Veteranenwet.
Artikel 11g
{Veteranenombudsman, bevoegdheid}
1.
De Veteranenombudsman is bevoegd:
a.naar aanleiding van klachten of uit eigen beweging een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een instantie als bedoeld in artikel 11h, eerste lid, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen, tenzij artikel 9:22 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is;
b.gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over de uitvoering van de Veteranenwet en over beleid dat een behoorlijke behandeling van Veteranen raakt;
c.de wijze waarop klachten van veteranen of hun relaties door de daartoe bevoegde instanties, niet zijnde de ombudsman, worden behandeld te monitoren en te analyseren en de regering en de Tweede Kamer in te lichten over zijn bevindingen.
Artikel 11h
{Veteranenombudsman, indienen klacht}
1.
Een veteraan of namens deze, een relatie van een veteraan, die meent niet behoorlijk behandeld te zijn door:
a.een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a;
b.een orgaan van een rechtspersoon, niet zijnde een bestuursorgaan, voorzover die:
1°. een bij of krachtens wet geregelde taak ten aanzien van veteranen uitoefent; of
2°. anderszins een taak ten aanzien van veteranen uitoefent,
kan een klacht indienen bij de Veteranenombudsman.
2.
Een klacht over een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, geldt als een verzoek als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
Een gedraging van een medewerker van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, onder b, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van die rechtspersoon.
Artikel 11i
{Veteranenombudsman, behandeling klacht}
1.
Op de behandeling van klachten over en onderzoek uit eigen beweging naar organen van rechtspersonen als bedoeld in artikel 11h, eerste lid, onder b, door de Veteranenombudsman zijn artikel 15 alsmede titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2.
De in artikel 9:33 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde vergoeding van kosten vindt plaats ten laste van het Rijk indien het onderzoek betrekking heeft op een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 11h, eerste lid, onder b.
Hoofdstuk III Aanvullende bepalingen betreffende het onderzoek
Artikel 12
{Nationale ombudsman, uitzondering onderzoek}
De
ombudsman is niet verplicht een onderzoek als bedoeld in artikel 9:18,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in te stellen of voort
te zetten indien een verzoekschrift, dezelfde gedraging betreffende, in
behandeling is bij een tot de behandeling van verzoekschriften bevoegde
commissie uit de Eerste of Tweede Kamer of uit de verenigde vergadering
der Staten-Generaal of – behoudens indien een nieuw feit of een
nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel
over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden – daarover
door de betrokken commissie haar conclusie op een verzoekschrift aan de
Eerste of Tweede Kamer dan wel de verenigde vergadering der
Staten-Generaal is voorgesteld.
Artikel 13
{Toepasselijkheid}
Artikel
9:31, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht is
niet van toepassing op Onze Ministers.
Artikel 14
{Nationale ombudsman, verbod betreden plaatsen}
Onze
Ministers kunnen aan de ombudsman het betreden van bepaalde plaatsen
verbieden, indien dit naar hun oordeel de veiligheid van de staat zou
schaden.
Artikel 15
{Nationale ombudsman, plicht tot verschijnen}
De
ombudsman kan bevelen dat personen die, hoewel wettelijk opgeroepen,
niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden gebracht
om aan hun verplichtingen te voldoen.
Artikel 16
{Nationale ombudsman, verslag werkzaamheden}
1. De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van
zijn werkzaamheden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze
Ministers, alsmede aan de vertegenwoordigende organen van provincies,
gemeenten openbare
lichamen en waterschappen en aan de algemene besturen van
gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid,
onder b, voorzover de ombudsman ten aanzien van hun bestuursorganen
verzoekschriften heeft behandeld. Artikel 10 van de Wet openbaarheid
van bestuur is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de
ombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter
vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en
Onze Ministers.
2. De ombudsman
draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen
verkrijgbaar wordt gesteld.
3. De
ombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de beide
Kamers der Staten-Generaal, vertegenwoordigende organen van provincies,
gemeenten openbare
lichamen en waterschappen en algemene besturen van gemeenschappelijke
regelingen inlichten omtrent zijn bevindingen en oordeel, zo dikwijls
hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van
belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit
verzoekt.
Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 17
{Overgangsbepalingen}
De
voordrachten voor ter uitvoering van deze wet te nemen koninklijke
besluiten worden gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Artikel 18
Indien
provincies, gemeenten, openbare
lichamen, waterschappen of gemeenschappelijke regelingen
een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften hebben
ingesteld als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, blijft de
ombudsman bevoegd verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen
te behandelen die voor de ingangsdatum van de eigen voorziening door
hem zijn ontvangen.
Artikel 19
Tot een
jaar na inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 1a,
eerste lid, onder e, kan met betrekking tot een gedraging van het
desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden voordat het
desbetreffende bestuursorgaan is uitgezonderd, een verzoekschrift bij
de ombudsman worden ingediend.
Artikel 19a
1.
In
afwijking van artikel 1a, is deze wet tot twee jaar na de
inwerkingtreding van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba alleen van toepassing op de gedragingen van de bestuursorganen
van de openbare lichamen, voor zover de ombudsman hiertoe op een
gezamenlijk verzoek van de eilandsraden van de openbare lichaam heeft
besloten. De ombudsman kan daarbij een termijn bepalen waarop deze wet
ten aanzien van de gedragingen van de bestuursorganen van de openbare
lichamen van toepassing zal zijn.
2.
Een
besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de
Staatscourant en in de afkondigingsbladen van de openbare
lichamen.
Artikel 20
{Citeertitel}
Deze wet
wordt aangehaald als: Wet Nationale
ombudsman.