Ziektewet
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen,
salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenschelijk is aan arbeiders een geldelijke uitkeering bij
ziekte te verzekeren, en bepalingen te maken omtrent de
voorziening tegen ziekte van arbeiders;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
afdeling Eerste Algemene bepalingen
§ 1 Algemeen
Artikel 1
{Begripsbepalingen}
1.
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen
besluiten wordt verstaan onder:
a.Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in
hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen;
c.lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen,
samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen
maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van
publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
d.vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Vreemdelingenwet 2000;
e.onbetaald verlof: een tussen
werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de
arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid
jegens de werkgever verricht;
f.rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is
ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen en in
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht;
g.justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van
de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
h.eigenrisicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is
verleend, bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet financiering sociale
verzekeringen;
i.overheidswerkgever: de
werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet
overheidspersoneel onder de
werknemersverzekeringen;
j.continentaal
plat: de exclusieve economische
zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet
instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de
territoriale zee van
Nederland;
k.vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende
maatregel: een bij onherroepelijk
geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de
gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht;
l.
minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een persoon jonger dan 22 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet;
m.uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
n.bedrijfsarts: de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet;
o.arbodienst: arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.
2.
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen
besluiten wordt gelijkgesteld met:
a.echtgenoot: geregistreerde partner;
b.echtgenoten: geregistreerde partners;
c.gehuwd: als partner geregistreerd.
3.
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen
besluiten wordt:
a.als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde
meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b.als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft
van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun
hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor
elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de
huishouding dan wel anderszins.
5.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht
indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a.zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van
deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b.uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft
plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c.zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de
huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d.zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een
gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de
gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke
registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de
toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor
een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.
8.
Onder
bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel
a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde
meerderjarige.
9.
Onder
voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een
pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding
ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of
kinderbijslag ontving op grond van de Algemene
Kinderbijslagwet.
Artikel 2
{Woonplaatsbepalingen}
1.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt
naar de omstandigheden beoordeeld.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die binnen Nederland hun thuishaven hebben,
beschouwd als deel van Nederland.
Artikel 2a
Vervallen
Artikel 2b
Vervallen
§ 2 De werknemer
Artikel 3
{Werknemer}
1.
Werknemer is de natuurlijke persoon die
in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke
dienstbetrekking staat.
2.
Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal
plat vervult, wordt
niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont
en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd
is. Voor zover een werkgever:
a.in Nederland een vaste inrichting voor de
uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in
Nederland wonende of gevestigde vaste
vertegenwoordiger heeft; of
b.in Nederland een of meer personen in dienst heeft en
hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is
aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de
eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland
wonende of gevestigde werkgever.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als
werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in
Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e
en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat:
a.personen, die buiten Nederland wonen ook als
werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun
dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;
b.personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer
worden beschouwd, voor zover zij hun
dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun
werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het
eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien
van:
a.vreemdelingen;
b.personen, op wie een regeling van toepassing is
inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van
arbeidsongeschiktheid van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de sociale
wetgeving van Nederland ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba, van een andere mogendheid, of van een
volkenrechtelijke organisatie; en
c.personen, die slechts tijdelijk in Nederland
verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.
6.
Bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, kan worden
afgeweken van het derde lid ten aanzien van:
a.vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid
verrichten, dan wel hebben verricht;
b.vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben
gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot
en met e en l, van de Vreemdelingenwet
2000, rechtmatig in Nederland
verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h,
van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 3a
{Werknemer; internationaal}
Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de
daarop berustende bepalingen:
a.wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de
verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de
toepassing van bepalingen van een verdrag of van een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b.wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op
grond van een verdrag of een besluit van een
volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een
andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 4
{Dienstbetrekking}
1.
Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de
arbeidsverhouding van:
a.degene, die anders dan als zelfstandige en anders dan als
thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot
aanneming van werk als bedoeld in artikel
750 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;
b.degene, die de onderdeel a
bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat
werk bijstaat;
c.degene, die krachtens overeenkomst met een ander
tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent
tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen
daartoe door hem te bezoeken personen en die ander,
mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor
die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling
niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij
zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee
andere personen laat bijstaan;
d.degene, die krachtens overeenkomst met een ander
tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent
tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen
daartoe door hem te bezoeken personen en een
opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde
bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het
verlenen van die bemiddeling niet een voor hem
bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij
doorgaans niet door meer dan twee andere personen
laat bijstaan;
e.de
bestuurder van een vennootschap als bedoeld in artikel 132, derde
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, indien een vennootschap toepassing geeft aan artikel 129a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de uitvoerend bestuurder, bedoeld in artikel 129a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van een vennootschap als bedoeld in artikel 132, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitsluiting van de
directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid,
onderdeel d;
f.degene, die als lid van de bemanning van een
vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de
besomming, tenzij hij
1°.als zodanig tegen geldelijke gevolgen van
arbeidsongeschiktheid verzekerd is bij het
Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of
2°.exploitant of mede-exploitant van het
vaartuig is;
g.degene, die werkzaam is om vakbekwaamheid te
verwerven, onder wie mede wordt begrepen degene, die
als leerling van een instelling van onderwijs
praktisch werkzaam is, alsmede degene, die aan een
bedrijfsschool opleiding ontvangt, een en ander
indien een beloning wordt genoten, die niet
uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht;
h.degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve
van een coöperatie die met haar leden uitsluitend
arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel
610, eerste lid, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de
coöperatie en deze blijkens haar statuten en met
inachtneming van de vereisten gesteld in het derde
lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd
als een coöperatie met werknemerszelfbestuur;
i.de
persoon die op grond van de Kaderwet dienstplicht zijn militaire
dienstplicht vervult dan wel de persoon die op grond van de Wet
gewetensbezwaren militaire dienst is verplicht tot het verrichten van
vervangende dienst;
j.de persoon die
op grond van artikel 37 van de Oorlogswet voor Nederland is aangemerkt
als
militair.
{Uitzonderingen}
2.
Het bepaalde in het vorige lid, onderdelen a en b,
blijft buiten toepassing, indien de onderdeel a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is
aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens
persoonlijke aangelegenheden.
3.
Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
h, dient te voldoen aan de
vereisten, dat:
a.doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal
van de personen met wie de coöperatie een
arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel
610, eerste lid, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de
coöperatie is;
b.het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de
in onderdeel a bedoelde
personen onder dezelfde voorwaarden kan worden
verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen
wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging
van het lidmaatschap;
c.de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;
d.de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie
niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk
is bij gelijksoortige ondernemingen in de
desbetreffende bedrijfstak;
e.een lid van de coöperatie, behoudens in geval van
liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van
zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op
het door hem uit hoofde van een geldelijke
voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan
de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar
geldontwaarding.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten
a.nader worden bepaald;
b.worden aangevuld met andere vereisten op grond
waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een
coöperatie met werknemerszelfbestuur.
{Gelijkstelling dga met zelfstandige}
5. Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige
verstaan de persoon
die:
a.in Nederland woont en die belastbare winst uit
onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen
rekening feitelijk drijft; of
b.niet
in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming
geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk
drijft;
c.directeur-grootaandeelhouder
is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, en het werk tot
stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van
de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder
is.
Artikel 5
{Aanwijzing bij AMvB}
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels
worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking
wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:
a.degene, die als thuiswerker arbeid verricht;
b.degene, die de onderdeel a
bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de
arbeid bijstaat;
c.degene, die als musicus of anderszins als artiest
optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent;
d.degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht
en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de
voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt
beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan
worden gesteld.
Artikel 6
{Geen dienstbetrekking}
1.
Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de
arbeidsverhouding van:
a.degene, die minister,
staatssecretaris, commissaris van de Koning, burgemeester, Nationale ombudsman, substituut-ombudsman, lid van gedeputeerde staten,
wethouder, voorzitter van een waterschap of de
Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en
Saba, is;
b.degene die als
vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van
degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden
verricht bij de
brandweer;
c.degene die doorgaans op
minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke
persoon tot wie hij in dienstbetrekking
staat;
d.de directeur-grootaandeelhouder;
e.degene die als
vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964, uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als
bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste
de in dat artikellid genoemde bedragen per maand en per kalenderjaar.
{Geen arbeid, geen uitkering of minder dan helft loon}
2.
Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op
dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering
of een uitkering van minder dan de helft van het normale
loon van de werkgever wordt genoten, tenzij het niet
verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:
a.een normale onderbreking van of verhindering tot het
verrichten van de arbeid, zolang deze onderbreking
of verhindering niet langer dan een maand heeft
geduurd;
b.weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke
omstandigheden;
c.
vervallen;
d.de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe
strekt, dat slechts een gedeelte van een normale
werkweek arbeid wordt verricht;
e.de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe
strekt, dat niet regelmatig in elke kalenderweek
arbeid wordt verricht, voor zover het betreft de
kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid
zou worden verricht, indien de betrokkene niet
arbeidsongeschikt was geworden;
f.arbeidsongeschiktheid terzake waarvan ziekengeld op grond van deze wet
is toegekend of terzake waarvan recht bestaat op een uitkering op grond
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3. Voor de
toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten
van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen
van zorg aan de leden van dat
huishouden.
4.
Het eerste en
tweede lid zijn alleen van toepassing op de aldaar bedoelde
arbeidsverhoudingen.
5.
Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze
Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder
directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel d, wordt verstaan.
Artikel 6a
Vervallen
Artikel 7
{Uitkering Werkloosheidswet e.d.}
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a.degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond
van de Werkloosheidswet
uitkering ontvangt;
b.in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene die:
1°in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet; of
2°als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Werkloosheidswet geen arbeidsuren minder heeft als bedoeld onder 1°.
Artikel 8
{Gelijkgestelden}
Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer
beschouwd:
a.degene, die krachtens de verplichte verzekering
ingevolge deze wet ziekengeld ontvangt;
b.in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die
wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld
wordt verleend op grond van enige bepaling van deze wet;
c.degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld
wordt betaald op grond van artikel 29, eerste lid, maar wel een toeslag op
grond van de Toeslagenwet.
Artikel 8a
{Uitkering WAO}
1. Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer
beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering
ingevolge de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen dan wel
ingevolge de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkering
ontvangt.
2. Het
eerste lid is niet van toepassing op diegene die niet in Nederland
woont.
Artikel 8b
{Overheidswerknemers}
1.
Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op
voordracht van Onze Minister tezamen met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken, te bepalen tijdstip:
a.wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de
arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, bedoeld
in artikel 1, onderdeel l,
van de Wet overheidspersoneel onder de
werknemersverzekeringen, alsmede
b.is artikel 8a niet van toepassing op degene die
uitsluitend uit hoofde van een of meer
arbeidsverhoudingen als overheidswerknemer, dan wel
uitsluitend uit hoofde van een of meer voormalige
arbeidsverhoudingen als gewezen overheidswerknemer
een uitkering ontvangt op grond van de verplichte
verzekering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.
Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van
overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid,
alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen
overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van
de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering als
bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden
vastgesteld.
3.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld
in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van
deze wet afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 8c
{Werknemer en gelijkgestelde}
Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:
a.de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, van
de Wet arbeid en zorg aan wie
uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 1, van die wet;
b.in door Onze Minister aan te wijzen gevallen, degene die
in verband met zwangerschap en bevalling niet werkt,
anders dan bedoeld in artikel
29a, doch aan wie geen uitkering wordt
betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 1, van de Wet arbeid en
zorg.
§ 3 De werkgever
Artikel 9
{Werkgever}
Werkgever is de overheidswerkgever onderscheidenlijk de natuurlijke
persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke
personen in dienstbetrekking
staan.
Artikel 10
{Uitbreiding begrip werkgever}
Als werkgever wordt beschouwd:
a.in de gevallen, bedoeld in artikel 4,
eerste lid, onderdeel:
a en b: de aanbesteder;
c en d: degene, met wie de overeenkomst
tot bemiddeling is gesloten;
e: de vennootschap;
f: de exploitant of
mede-exploitant van het vaartuig;
g: degene, bij wie de
werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt
genoten;
h: de coöperatie;
i: Onze
Minister van Defensie onderscheidenlijk Onze Minister;
j: Onze Minister van
Defensie.
b.in de gevallen, bedoeld in artikel 5,
onderdeel:
a: de opdrachtgever;
b: de thuiswerker;
c: degene, met wie het
optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;
d: degene, die bij de in
artikel 5
bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever
wordt aangewezen.
c.de
aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de
Wet op de loonbelasting
1964.
Artikel 11
{UWV als werkgever}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt als werkgever
beschouwd in de gevallen, bedoeld in
de artikelen 7, onderdeel a, 8, onderdelen a en c, 8a en 8c, onderdeel a.
{Door Minister SZW aangewezen werkgever}
2.
In de gevallen, bedoeld in
de artikelen 7, onderdeel b,
8, onderdeel b, en
8c, onderdeel b wordt als
werkgever beschouwd degene, die door Onze Minister als werkgever wordt
aangewezen.
3.
Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de uitkering of toeslag, bedoeld in de artikelen genoemd
in het eerste lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever
verschuldigde premies en de
inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de
Zorgverzekeringswet, betaalt aan de werkgever, bedoeld in
artikel 9,
10 of
12, teneinde deze uitkering of toeslag door diens
tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste lid,
deze in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die
werkgever.
4.
Indien een eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, ingevolge artikel 63a betaalt of de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, ingevolge artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen betaalt, treedt deze eigenrisicodrager als werkgever in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.
5. Bij
ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de
werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het derde lid, nadere regels worden
gesteld.
Artikel 11a
Vervallen
Artikel 12
{Aangewezen werkgever}
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9 en
10 een ander dan de
aldaar bedoelde personen aanwijzen als werkgever met betrekking
tot:
a.degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen
beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot
stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem
te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;
b.degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten
van de arbeid bijstaat;
c.degene, die als musicus of anderszins als artiest
optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.
Artikel 13
{Verplichting werkgever}
De werkgever is verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot
het uitoefenen van de hem bij of krachtens deze wet toegekende
bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij of krachtens deze
wet opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die
bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten
de arbeidstijd kan geschieden.
§ 4 Het loon
Artikel 14
{Loonbegrip}
1.
Deze wet verstaat onder loon het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering
sociale
verzekeringen.
2.
Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld
genoten, wordt, voor zover niet blijkt van een andere
verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te
zijn genoten.
Artikel 15
{Dagloon}
1.
Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2.
Bij algemene maatregel van
bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling
van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan
nadere en zo nodig afwijkende regels
gesteld.
Artikel 16
{UWV}
1.
De daglonen worden herzien met ingang van de dag waarop en in de mate
waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien.
2.
Door of namens Onze Minister wordt in de Staatscourant medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.
3.
Een
herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het
dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is
vastgesteld.
4.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de herziene
uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende
uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid,
heeft
plaatsgevonden.
Artikel 17
Vervallen
Artikel 18
Vervallen
afdeling Tweede Van de verzekering van uitkering van ziekengeld
Artikel 19
{Recht op ziekengeld}
1.
De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast
te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.
De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het
verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in
zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig
het bij of krachtens deze wet bepaalde.
{Zwangerschaps- en bevallingsverlof}
3.
De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof
wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde
lid, van de Wet arbeid en zorg of een
uitkering op grond van artikel 3:8 van die wet.
{Gebreken}
4.
Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede
verstaan gebreken.
{Ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid}
5. Ten
aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in
artikel 9, 10 of 12 wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van
werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend
voor zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt indien de
verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en
daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid
heeft verricht onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid
verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die
gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden
hoofdzakelijk is
verricht.
Artikel 19aa
{Recht op ziekengeld}
1.
In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a.ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b.als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
{Recht op ziekengeld bij meer dan 65% maatmaninkomen per uur}
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
3.
Op de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die op of na de dag waarop het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is verstreken met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, is het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing tot zes maanden na de dag waarop hij met arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur ging verdienen.
{Bepalen tijdvak ongeschiktheid tot werken}
4.
Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
{Definitie maatmaninkomen}
5.
Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab
{Vaststellen maatmaninkomen}
1.
Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
2.
Bij het vaststellen van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Indien de verzekerde arbeid verricht of laatst heeft verricht waarvoor de werkgever loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt, in verband met een verminderde loonwaarde van de verzekerde, wordt bij het vaststellen van het percentage van het maatmaninkomen, dat de verzekerde ten gevolge van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid ten hoogste in staat is te verdienen rekening gehouden met deze omstandigheid.
{Definitie arbeid}
3.
Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
{Nadere regels}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en artikel 19aa, eerste en vijfde lid, nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
5.
De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
6.
Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen kunnen ondersteunen.
Artikel 19a
{Recht op ziekengeld in buitenland}
1.
Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de
periode dat hij niet in Nederland woont.
{Recht op ziekengeld o.g.v. verdrag}
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde
woont in een land waarin op grond van een verdrag of een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op
ziekengeld kan bestaan.
{Herleving recht op ziekengeld}
3.
Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid
is geëindigd dan wel niet is ontstaan, wordt betrokkene
vanaf de dag:
a.dat hij in Nederland woont; of
b.dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden
dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op ziekengeld kan
bestaan; weer als verzekerde aangemerkt indien hij
op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in
de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze verzekerde heeft
aanspraak op heropening dan wel toekenning van het
recht op ziekengeld voor de resterende periode,
bedoeld in artikel
29, vijfde lid, dan wel
artikel
29a, vierde lid, met inachtneming
van de bepalingen van deze wet.
{Recht op ziekengeld o.g.v. AMvB}
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan
bepaald worden dat de verzekerde of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid
gedurende de periode dat de verzekerde niet in Nederland woont recht heeft op
ziekengeld indien hij:
a.werkzaamheden verricht in het algemeen belang;
of
b.in Curaçao, Aruba, Sint Maarten of de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
5.
Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan.
In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a.de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
b.de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
Artikel 19b
{Geen recht op ziekengeld tijdens vrijheidsontneming}
1.
Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de
periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de
dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.
Indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid is gelegen in een periode dat de
verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, ontstaat geen
recht op ziekengeld.
2.
Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid
is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf
de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde
aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige
voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa,
voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan
wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de
resterende periode, bedoeld in artikel 29,
vijfde lid, dan wel artikel 29a,
vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van
vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid is
van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële
inrichting plaatsvindt.
5.
De
verzekerde ten aanzien van wie artikel 19c, eerste lid, op de dag
voorafgaande aan de vrijheidsontneming van toepassing is, heeft, in
afwijking van het eerste lid, geen recht op ziekengeld vanaf de dag dat
de vrijheidsontneming
ingaat.
Artikel 19c
{Geen recht op ziekengeld bij onttrekking aan vrijheidsontneming}
1.
De
verzekerde die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft geen recht op
ziekengeld.
2.
Indien
het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd
dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij zich
niet langer aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel onttrekt weer als verzekerde aangemerkt,
indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel
toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode,
bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met
inachtneming van de bepalingen van deze
wet.
Artikel 19d
{Geen recht op ziekengeld overige situaties}
Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet en die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een verkorte wachttijd heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 19e
{Geen recht op ziekengeld voor uitreiziger}
1.
De verzekerde die een uitreiziger is, heeft geen recht op ziekengeld.
2.
Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
Hoofdstuk I Van de verzekerden
Artikel 20
{Wie verzekerd zijn}
De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.
Artikel 21
{Wie verzekerd zijn, afwijking hoofdregel}
In afwijking van artikel 20 wordt
voor de toepassing van de tweede afdeling, hoofdstuk II en van
artikel 64, de
werknemer niet als verzekerde beschouwd voor zover hij werknemer
is als bedoeld in artikel 8a of werknemer is als bedoeld in artikel 8c, onderdeel a, voor zover hij gelijkgestelde is als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van de Wet arbeid en zorg.
Artikel 22
Vervallen
Artikel 23
Vervallen
Artikel 24
Vervallen
Artikel 25
Vervallen
Artikel 26
Vervallen
Artikel 26a
Vervallen
Artikel 27
Vervallen
Artikel 28
{Geneeskundig onderzoek}
1.
De verzekerde is bij ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig
wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig
onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aangewezen arts, zich op last van de
arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten
opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen
de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een
geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
2.
De voor de verzekerde aan een geneeskundig onderzoek
verbonden kosten worden aan hem door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoed. Door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen
dienaangaande regels worden gesteld.
Hoofdstuk II Van het ziekengeld
Artikel 29
{Geen uitkering ziekengeld}
1.
Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en
29d wordt
geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking
op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten:
a.recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde,
zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt;
b.recht heeft op
bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid, dan wel indien het
recht op die bezoldiging op grond van artikel 76a, derde of zevende
lid, of artikel 76b, eerste, tweede of derde lid, geheel of
gedeeltelijk
ontbreekt.
De eerste zin is niet van toepassing op de werknemer waarvan de werkgever het loon niet voldoet omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61 van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.
{Uitkering ziekengeld}
2.
Het ziekengeld wordt uitgekeerd
over iedere dag van ongeschiktheid tot werken, doch over maximaal vijf
dagen per kalenderweek en niet over zaterdagen en zondagen. In de
eerste kalenderweek wordt in afwijking van het bepaalde in de eerste
zin het ziekengeld uitgekeerd over zaterdag en zondag, doch over
maximaal vijf dagen per kalenderweek, indien de zaterdag of zondag
aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, met dien verstande dat:
1°.als
de zaterdag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van
ziekengeld plaatsvindt over de
zaterdag;
2°.als
de zaterdag en zondag aantoonbaar werkdagen zouden zijn geweest,
uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag en
zondag;
3°.als de
zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van
ziekengeld plaatsvindt over de
zondag.
Het ziekengeld wordt uitgekeerd
aan:
a.de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van
artikel 4 of
5 als dienstbetrekking wordt
beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b.degene wiens aanspraak berust op
artikel 46, vanaf de derde dag van de
ongeschiktheid tot werken;
c.de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in
artikel 3, binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak eindigt, vanaf de eerste dag van
ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet
eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
d.de verzekerde
die:
1°.op grond van artikel 7, onderdeel a, als
werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de veertiende week
van de ongeschiktheid tot werken of zo veel eerder als de uitkering,
bedoeld in dat onderdeel, eindigt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of b, van de
Werkloosheidswet;
2°.op grond van
artikel 7, onderdeel b, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste
dag van de ongeschiktheid tot
werken;
e.de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot
werken;
f.de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig
artikel 29a;
g.de werknemer, bedoeld in
de artikelen
29b en 29d.
{Eerste ziektedag}
3.
Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste
werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd
is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden
aangemerkt.
4.
Geen ziekengeld wordt uitgekeerd op en na de dag waarop de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt, indien de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor die leeftijd alsmede over de periode waarover de verzekerde
een uitkering op grond van artikel 3:7, tweede lid, 3:9 of 3:10, tweede
en derde lid van de Wet arbeid en zorg ontvangt.
5.
Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van
ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de
ongeschiktheid tot werken met dien verstande dat het tijdvak zes weken bedraagt indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt. Voor het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde tijdvak worden tijdvakken
van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op
een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de
Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid
redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde
oorzaak. In de gevallen waarin de tweede
volzin toepassing vindt, worden gedurende de desbetreffende periode van 104 weken onderscheidenlijk zes weken de eerste twee dagen van de ongeschiktheid tot werken, waarover op grond
van het tweede lid, onderdelen a, b en c, geen ziekengeld wordt uitgekeerd,
slechts eenmaal in aanmerking genomen.
6. Geen ziekengeld
wordt uitgekeerd voor zover de verzekerde, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel e, artikel 29a, artikel 29b of artikel
29d, door toepassing van artikel
629, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geen recht heeft
op loon dan wel op grond van artikel 76b, tweede lid, geen recht heeft
op
bezoldiging.
{Hoogte ziekengeld}
7.
Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met c, en onderdeel d, onder 2°, bedraagt 70% van het dagloon van verzekerde. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, onder 1°, wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 47, eerste lid, onderdeel b, en 47a van de Werkloosheidswet, hierbij zijn de bepalingen met betrekking tot dagloon, maandloon en inkomen van artikel 1b van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing. Bij deze vaststelling blijft artikel 31, tweede lid, buiten toepassing met dien verstande dat het loon, bedoeld in artikel 30, tweede lid, aangemerkt wordt als inkomen als bedoeld in artikel 47 respectievelijk artikel 47a van de Werkloosheidswet.
8.
Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
e, wordt gesteld op het dagloon.
9.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels
stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.
10.
Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vijfde lid, wordt ten aanzien van een verzekerde als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b of c, die laatstelijk in dienstbetrekking stond tot een eigenrisicodrager, verlengd:
a.met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;
b.met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
11.
Geen ziekengeld wordt uitgekeerd over de periode, gedurende welke de verzekerde, bedoeld in het tiende lid, onderdeel a, zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.
12.
Het tweede lid, onderdeel a, b of c, is niet van toepassing indien
onderdeel e of g van dat lid van toepassing is.
13. Het
tweede lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien onderdeel e of f
van dat lid van toepassing
is.
14. Voor de
toepassing van het tweede lid, onderdeel d, onder 1°, worden
perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct
voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband
met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8
of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde
oorzaak.
Artikel 29a
{Ziekengeld voorafgaand aan uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof}
1.
De vrouwelijke verzekerde heeft, indien zij, voorafgaand aan
de dag waarop zij recht heeft op uitkering op grond van
artikel 3:7, eerste
lid, 3:8, tweede
lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet
arbeid en zorg, ongeschikt wordt tot
het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar
oorzaak vindt in de zwangerschap recht op ziekengeld ter hoogte
van haar dagloon vanaf de eerste dag waarop die
ongeschiktheid bestaat.
2.
De vrouwelijke verzekerde die in de periode, waarin zij
recht had kunnen hebben op uitkering op grond van
artikel 3:7, eerste
lid, 3:8, tweede
lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet
arbeid en zorg doch die uitkering nog
niet is aangevangen, wegens ziekte ongeschikt is tot het
verrichten van haar arbeid, heeft recht op ziekengeld ter
hoogte van haar dagloon. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd
vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.
{Samenloop met uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof}
3.
De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
over perioden waarover zij uitkering op grond van
artikel 3:7, eerste
lid, 3:8, eerste
lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet
arbeid en zorg geniet.
{Ziekengeld na beëindiging uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof}
4.
Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste
lid, 3:8, derde lid,
of 3:10, eerste lid, van de Wet
arbeid en zorg is geëindigd, heeft de
vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is
tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid
haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan
voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte
van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten
hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld
wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op
uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
5.
Artikel 29,
vijfde lid, blijft buiten toepassing ten aanzien van de
vrouwelijke verzekerde die, op grond van het tweede of
vierde lid van dit artikel, recht heeft op ziekengeld ter
hoogte van haar dagloon.
6.
De artikelen 29g en 30
blijven buiten toepassing ten aanzien van de vrouwelijke
verzekerde die op grond van het eerste of tweede lid recht heeft op
ziekengeld.
Artikel 29b
{Recht op ziekengeld}
1. De
werknemer:
a.die onmiddellijk voorafgaand aan een
dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, recht had op een
uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen,
b.van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op
de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, 25, negende lid, of 26, tweede lid, tweede zin, van die wet of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, elfde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 29, tiende lid, onderdeel a, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a,:
1°.minder dan 35% arbeidsongeschikt
is,
2°.alsmede op de eerste dag van
elf weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking meer had of geen dienstbetrekking had met een andere werkgever dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die
andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de
wachttijd,
3°.niet in staat is tot het verrichten van
eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever,
en
4°.binnen vijf jaar na die
dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een
werkgever,
c.die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft
bereikt en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt
of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar
na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat
verrichten, of
d.die geen werknemer is
als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, achttien jaar is of ouder en
in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft
ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na
afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat
verrichten,
heeft vanaf de eerste dag van zijn
ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van
ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf
jaren na aanvang van de
dienstbetrekking.
2. De
werknemer:
a.die voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld
in artikel 3, 4 of 5, recht had of heeft gehad op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,
b.die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een
werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening,
c.wiens dienstbetrekking, bedoeld
in artikel 3, 4 of 5, is aangevangen voordat zijn recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ontstond, omdat die
dienstbetrekking is aangevangen voordat hij achttien jaar werd,
d.die onmiddellijk voorafgaande aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, een dienstbetrekking had als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening of een dienstbetrekking had, die is aangewezen op grond van artikel 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen of een nog geldende indicatiebeschikking had op grond van artikel 11 van de Wet sociale werkvoorziening, zoals dat artikel luidde op 31 december 2014,
e.die, voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5 die is aangevangen op of na 1 januari 2015, een persoon is die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of werd toegeleid of een persoon is ten behoeve van wie loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, en van wie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel van wie door het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid minder bedraagt dan het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, of
f.die arbeid verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, niet zijnde een werknemer als bedoeld in onderdeel e
heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking. Het recht op ziekengeld van de werknemer, bedoeld in onderdeel c, ontstaat niet eerder dan zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het recht op ziekengeld van de werknemer, bedoeld in onderdeel e, ontstaat niet eerder dan het moment waarop hij een arbeidsbeperkte wordt als bedoeld in artikel 38b, eerste of tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
3.
Op de werknemer, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d, e en f, zijn het eerste lid, onderdelen c en d, niet van toepassing.
4. De werknemer die recht heeft op een uitkering op
grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien
van wie een dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, bij diens
werkgever wordt voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, heeft vanaf
de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld
over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn
aangevangen in de vijf jaren na vaststelling van het recht op
uitkering.
5. Het ziekengeld, bedoeld
in het eerste, tweede en vierde lid, bedraagt 70% van het dagloon van de
verzekerde.
6. In afwijking van het
vijfde lid wordt het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de
eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer, bedoeld in
artikel 3, op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien
verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak
van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn,
indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht. Indien de werknemer
op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek over de
eerste twee dagen van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, geen recht
op loon heeft, wordt, in afwijking van de eerste zin, het ziekengeld
over elk van deze dagen gesteld op de hoogte van het ziekengeld op de
dag direct volgend op die twee dagen. Voor het
bepalen van het tijdvak van 52 weken zijn de tweede en derde zin van
artikel 29, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de werknemer, bedoeld in het tweede lid,
werkzaam is op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de
Wet sociale werkvoorziening, wordt het dagloon, bedoeld in het vijfde
en zesde lid, verminderd met het, naar werkdagen herleide, aan de
werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening.
8. Dit
artikel is niet van toepassing indien de werknemer werkzaam is in een
dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale
werkvoorziening.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het tweede lid.
10. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op verzoek van
de werknemer of de persoon die verwacht een dienstbetrekking met een
werkgever te zullen aangaan een verklaring of de aanvrager naar het
oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voldoet
aan de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, onderdeel c of d.
11.
Het bepaalde in het tweede en derde lid inzake het tweede lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op een arbeidsbeperkte als bedoeld in:
a.artikel 38b, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
b.artikel 38b, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen nadat de quotumheffing op grond van artikel 122n, eerste lid, van die wet voor de betreffende werkgever is geactiveerd.
Artikel 29c
{Verlenging termijn van vijf jaren}
Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld
in de artikelen 29b en 90 van deze wet bij aanvang van het
dienstverband wordt vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of een
gebrek die respectievelijk dat maakt dat hij binnen de in artikel 29b,
eerste en vierde lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf jaren na
aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het
recht op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige
gezondheidsklachten, wordt die termijn van vijf jaar voor afloop
daarvan verlengd, indien op dat moment de ziekte of het gebrek dan wel
het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nog
bestaat.
Artikel 29d
{Werknemer geboren voor 8 juli 1954}
1.
De
werknemer die is geboren voor 8 juli 1954 en die onmiddellijk
voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4
of 5, welke is aangevangen vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, en gedurende ten minste 52 weken recht had op een uitkering op
grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, heeft vanaf de eerste
dag van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht op
ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte
die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van zijn
dienstbetrekking. Voor het bepalen van de perioden van ongeschiktheid
tot werken wegens ziekte is artikel 29, vijfde lid, tweede en derde
zin, van overeenkomstige toepassing. De uitbetaling van het ziekengeld,
bedoeld in de eerste zin, vindt niet eerder plaats dan de eerste dag
van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken.
2.
Het
ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 70% van het dagloon van
de werknemer.
3.
In
afwijking van het tweede lid wordt het ziekengeld in het tijdvak van 52
weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte
van de werknemer, bedoeld in artikel 3, op verzoek van de werkgever
gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer
kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de
werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in
mindering zou zijn gebracht.
4.
Dit
artikel is niet van toepassing indien de werknemer werkzaam is in een
dienstbetrekking in de zin van artikel 2 of 7 van de Wet sociale
werkvoorziening.
5.
Voor het
bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden
onderbrekingen van het recht op uitkering op grond van de
Werkloosheidswet van ten hoogste
vier weken gelijkgesteld met perioden
waarin de werknemer recht had op een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet.
6.
De werknemer die is geboren voor 1 januari 1962 en die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, welke is aangevangen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019, gedurende ten minste 52 weken recht had op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van zijn dienstbetrekking.
7.
Met uitzondering van de eerste volzin van het eerste lid, zijn het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing op het zesde lid.
Artikel 29e
Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2014/216.
1.
In afwijking van de artikelen 29, zevende en achtste lid, 29a, eerste, tweede en vierde lid, 29b, vijfde lid, en 29d, tweede lid, bedraagt het ziekengeld van de verzekerde, die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet:
a.gedurende een periode van drie maanden 70% van het dagloon;
b.na afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, 0,7 * (M – I), waarbij M staat voor het minimumloon of het dagloon in het geval het minimumloon per dag hoger is dan het dagloon en I voor het inkomen.
2.
De periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt.
3.
De duur van de verlengde periode, bedoeld in het tweede lid, wordt verminderd met:
a.de perioden waarin de verzekerde tijdens een eerder recht op ziekengeld gedurende de verlengde periode ziekengeld ontving;
b.de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet, indien de verzekerde die op grond van artikel 7 als verzekerde werd beschouwd, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet:
1°.is geëindigd wegens het gaan verrichten van arbeid in dienstbetrekking, op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op herleving van die uitkering zou hebben gehad, indien hij op die dag geen recht had gekregen op ziekengeld;
2°.is geëindigd wegens het ontvangen van een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken deze laatste uitkering genoot.
4.
De duur van de periode waarin het ziekengeld op grond van het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 70% van het dagloon bedraagt, wordt verminderd met de duur van de tot de eerste dag waarop ziekengeld wordt uitgekeerd, ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet, indien de verzekerde voor de toepassing van deze wet op grond van de artikel 7 als verzekerde werd beschouwd onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.
5.
In afwijking van het vierde lid is de duur van de periode waarin het ziekengeld op grond van het eerste lid, onderdeel a, 70% van het dagloon bedraagt ten minste drie maanden, indien de verzekerde ziekengeld ontvangt op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, of artikel 29a.
6.
Artikel 31, tweede lid, is na afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a en het tweede lid, niet van toepassing.
7.
Voor het bepalen van de periode van drie maanden, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
{Nadere regels}
8.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 29f
Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2014/216.
1.
Het arbeidsverleden, bedoeld in artikel 29e, wordt berekend door samentelling van:
a.het aantal kalenderjaren, gelegen in de periode vanaf en met inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de dag is gelegen waarop het recht op ziekengeld op grond van deze wet is ontstaan, waarover de werknemer aantoont over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen; en
b.het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
2.
Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien volgens de informatie als bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat jaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a.dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of met een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voor zover deze uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de verzekerde slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
b.dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (PbEU L166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon.
5.
In afwijking van het vierde lid worden over de periode tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (PbEU L166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen.
6.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op artikel 5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, of die voldoet aan artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Ziektewet. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
7.
Het vierde, vijfde en zesde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van hoofdstuk 7 van deze wet.
8.
Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt onder:
a.een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b.een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
9.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen.
10.
Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als loon beschouwd een uitkering:
a.op grond van de Werkloosheidswet, met uitzondering van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van die wet;
b.op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
c.op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; of
d.die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b of c.
{Nadere regels}
11.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:
a.ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid;
b.op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, dagen waarover, anders dan bedoeld in het negende lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
Artikel 29g
{Verplichting passende arbeid te verrichten}
1.
De verzekerde die ziekengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen.
2.
Ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, is de verzekerde die ziekengeld ontvangt in elk geval verplicht:
a.zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het re-integratiebedrijf in opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren;
b.mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid;
c.mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan persoonsgebonden voorzieningen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en zo nodig trachten die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen;
d.mee te werken aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
e.te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak en het re-integratieplan, bedoeld in onderdeel d.
Artikel 29h
{Toepasselijkheid Werkloosheidswet}
1.
In afwijking van de artikelen 29, achtste lid, en 29a, eerste, tweede en vierde lid, wordt het ziekengeld van degene die laatstelijk verzekerd was op grond van artikel 7, onderdeel a, of 8c, onderdeel a, en recht had op een uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg omdat zij als werknemer werd aangemerkt omdat zij verzekerd was op grond van artikel 7, onderdeel a, vastgesteld overeenkomstig artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet, met dien verstande dat de factor 0,7 op 1 wordt gesteld als het recht op ziekengeld is gebaseerd op artikel 29, tweede lid, onderdeel e of f. Hierbij zijn de bepalingen met betrekking tot het dagloon, maandloon en inkomen van artikel 1b van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing. Bij deze vaststelling blijft artikel 31, tweede lid, buiten toepassing met dien verstande dat het loon, bedoeld in artikel 30, tweede lid, aangemerkt wordt als inkomen als bedoeld in artikel 47 van de Werkloosheidswet.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene die recht heeft op ziekengeld omdat hij laatstelijk verzekerd was op grond van artikel 8 en dat ziekengeld werd berekend op grond van het eerste of dit lid.
Artikel 30
{Verplichting passende arbeid te verrichten}
1.
De zieke werknemer is verplicht:
a.passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
b.in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c.geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
{Sanctie bij weigering passende arbeid}
2.
Weigert
de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond
de arbeid, bedoeld in het eerste lid, te verrichten, dan wordt het loon
dat hij zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel verricht had,
beschouwd als inkomen als bedoeld in artikel 31, eerste
lid.
{Registratie als werkzoekende}
3.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in
het eerste lid bedoelde werknemer verplichten zich als
werkzoekende te
laten registreren en die registratie tijdig te doen
verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van
artikel 30b van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
{Nadere voorschriften}
4. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de door hem daartoe
aangewezen deskundige kunnen degene aan wie ziekengeld is toegekend
voorschriften geven in het belang van een behandeling of van genezing
dan wel voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in artikel 30
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tot
behoud, herstel en bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten
van
arbeid.
{Definitie passende arbeid}
5.
Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid wordt, gedurende de eerste periode van zes maanden waarin recht bestaat op ziekengeld, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden. Na deze periode van zes maanden is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, passend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passend wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of arbeid op grond waarvan men niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet wordt aangemerkt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, waarbij tevens wordt bepaald op welke wijze wordt vastgesteld of arbeid aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden, alsmede in welke gevallen een periode waarin een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet bestaat, wordt meegeteld bij de vaststelling van de periode, bedoeld in de eerste zin.
Artikel 30aa
{Nadere regels}
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 29g en 30, eerste en tweede lid.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van de artikelen 29g en 30, eerste lid, opgelegd.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van artikel 30, eerste lid, opgelegd.
Artikel 30a
{Herziening besluit tot toekenning/weigering van uitkering}
1.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van
herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van
ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een
dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een
verplichting op grond van artikel
30, 31,
38,
45 of
49 heeft
geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog
bedrag verlenen van ziekengeld;
b.indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot
een te hoog bedrag is verleend;
c.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een
verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe
leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht
op ziekengeld bestaat.
2.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk
van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen
zijn.
Artikel 30b
{Intrekking/verlaging uitkering}
1.
De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het
door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de
dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de
uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval
van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het
bezwaar of beroep van de werkgever.
2.
Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of
toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
vastgesteld.
Artikel 31
{Inkomen naast ziekengeld}
1.
De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens
inkomen geniet, is verplicht hiervan vóór de
uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze
mededeling te doen.
2.
Op
het ziekengeld wordt in mindering
gebracht:
p/100 x A x B/C
waarbij:
pstaat
voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld
ontvangt;
Astaat voor
het inkomen;
Bstaat
voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is
berekend;
Cstaat voor
het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn
berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17,
eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde
bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een
dag.
3.
Bij
algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als
bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden
bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet
langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig
handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof
het wel volledig wordt genoten.
Artikel 32
Vervallen
Artikel 32a
Vervallen
Artikel 33
{Sancties (maatregelen)}
1.
Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in
artikel 30,
tweede lid, 30a of
45 onverschuldigd
is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is
betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2.
Het ziekengeld dat onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever het ziekengeld op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon.
3.
In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van
verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt
teruggevorderd:
a.gedurende vijf jaar volledig aan zijn
betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b.gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn
betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het
achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd
met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de
op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog
heeft betaald;
c.gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht
en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment
zal gaan verrichten; of
d.een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de
restsom in één keer aflost.
4.
De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49.
5.
De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie
jaar indien:
a.het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die
periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen
475c en
475d van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering
niet te boven is gegaan; en
b.de terugvordering niet het gevolg is van het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld
in artikel
49.
6.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten
geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7.
Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd
aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van
belang zijn.
8.
In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister
kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien
het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te
stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 33a
{Invordering bij dwangbevel}
1.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd
betaalde uitkering, bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, invorderen bij
dwangbevel.
{Schakelbepaling}
2.
Artikel 45g is
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende
drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c
en 475d van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering niet te
boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager
vaststelt.
Artikel 33b
{Nadere regels}
Bij ministeriële regeling kunnen regels
worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de
beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is
betaald.
Artikel 34
{Afzien van (gedeeltelijke) terugvordering ziekengeld}
1.
In
afwijking van artikel 33, eerste lid, kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, op verzoek van de werknemer, besluiten
gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere
terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling,
indien:
a.redelijkerwijs
te voorzien is dat de werknemer niet zal kunnen voortgaan met het
betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij
heeft opgehouden te
betalen;
b.redelijkerwijs
te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle
vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van
de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal
komen;
c.een naar het
oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van
een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het
consumentenkrediet;
d.aannemelijk
is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend
werkt; en
e.uitdeling
in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel
349 van de Faillissementswet.
2.
Het
eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door
het niet nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in
artikel 31, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 45a is
opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die
verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van
Strafrecht.
3.
Het
besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering
wordt ingetrokken of ten nadele van de werknemer gewijzigd
indien:
a.niet
binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een
schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld
in het eerste
lid;
b.de werknemer
zijn schuld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet
overeenkomstig de schuldregeling voldoet;
of
c.onjuiste of
onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of
volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben
geleid.
4.
Bij
ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere
regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken
aan schuldregelingen.
Artikel 34a
{Positie UWV bij terugvordering ziekengeld}
Een
vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als
bedoeld in de artikelen 33 en 34 is bevoorrecht en volgt
onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld
in artikel 288 van Boek 3 van het
Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 35
{Uitkering na overlijden aan echtgenoot of aan een ander}
1.
Na het overlijden van degene, aan wie ziekengeld is
toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden,
ziekengeld in de vorm van een overlijdensuitkering
uitbetaald:
a.aan de langstlevende van de echtgenoten;
b.bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de
minderjarige kinderen tot wie de overledene in
familierechtelijke betrekking stond;
c.bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen
met wie de overledene in
gezinsverband leefde.
{Hoogte overlijdensuitkering}
2.
De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het
ziekengeld over één maand doch niet over de zaterdagen en
zondagen, berekend naar de hoogte van dat ziekengeld op de
dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van degene aan
wie het ziekengeld is toegekend.
3.
In verband met het overlijden van degene aan wie ziekengeld
is toegekend, is artikel 29,
vierde lid, niet van toepassing.
4.
De overlijdensuitkering wordt ambtshalve of op verzoek aan de
rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid,
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
uitbetaald.
5.
De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens
uitbetaald.
6.
Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met
het bedrag aan ziekengeld dat, over na het overlijden
gelegen dagen, reeds is uitbetaald.
7.
De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.
Artikel 36
{Uitkering na overlijden zonder voorafgaande periode van arbeidsongeschiktheid}
1.
In de gevallen, waarin op de dag van het overlijden van de
verzekerde of van degene die verzekerd is geweest, nog geen
ziekengeld is toegekend omdat aan het overlijden geen
periode van arbeidsongeschiktheid voorafging of artikel 29, tweede lid, onderdeel d,
onder 1°, van toepassing was, dient de
uitbetaling als bedoeld in artikel 35,
eerste lid, plaats te vinden, alsof hem met ingang van de
dag na het overlijden ziekengeld is toegekend.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt onder degene
die verzekerd is geweest uitsluitend verstaan degene die,
ware hij niet overleden, doch arbeidsongeschikt geworden,
nog aanspraak op ziekengeld had kunnen ontlenen aan
artikel 46.
Artikel 37
{Oproeping van verzekerde}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd
verzekerden bij ongeschiktheid tot het verrichten van hun
arbeid wegens ziekte op te roepen en te ondervragen op
plaats, dag en uur, door hem te bepalen.
{Vergoeding reis, verblijfplaats en tijdverlies}
2.
Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt,
mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en
tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te
stellen.
Artikel 38
{Melding ziekte door werkgever}
1.
De werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van
artikel 76a, eerste
lid, doet, uiterlijk op de eerste dag nadat de
ongeschiktheid van die werknemer 42 weken heeft geduurd, aangifte van die
ongeschiktheid bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De
werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor
het bepalen van het tijdvak van 42 weken worden tijdvakken van
ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking
van minder dan vier weken opvolgen of indien zij
direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in
verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste
lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid
redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde
oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 42
weken blijven perioden, waarin
uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid, van de Wet arbeid en
zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
2.
Onverminderd het eerste lid doet de werkgever van de verzekerde,
bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c,
aangifte van de ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op de laatste dag van de dienstbetrekking. Indien tussen de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken en de laatste dag, bedoeld in de eerste zin, ten minste zes weken is gelegen stelt de
werkgever, die geen
eigenrisicodrager is,
uiterlijk op die laatste dag van de dienstbetrekking in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag
op en verstrekt de werkgever hiervan een afschrift aan de werknemer. De werknemer verstrekt op diens verzoek
het reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid
hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
3.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke
boete op van ten hoogste € 455 indien de werkgever de
verplichting, bedoeld in het eerste lid, of in de eerste zin van het
tweede lid, niet of niet
behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Dit
artikel is, met uitzondering van de tweede, derde en vierde zin van het
tweede lid en het zesde en zevende lid, niet van toepassing op de
verzekerde, die aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29,
tweede lid, onderdeel e, f of g, en de werkgever van die verzekerde.
Bij de toepassing van het zesde en zevende lid wordt voor «de
behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid» gelezen
«de beoordeling, bedoeld in de vierde zin van het tweede
lid».
5. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de aangifte van de ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid, bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot het tweede
lid.
6.
Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid,
blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag
op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag
wordt verstrekt of aangevuld.
7. Indien bij de
behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de
werknemer zijn verplichting tot het verstrekken van het
reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer een
termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt
onderscheidenlijk
aangevuld.
8.
Indien
een aanvraag tot verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of een verzoek om
verlenging van het tijdvak waarin een verzekerde jegens zijn werkgever
recht heeft op loon of bezoldiging als bedoeld in artikel 24, eerste
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, wordt ingediend
zonder dat een aangifte op grond van het eerste lid heeft
plaatsgevonden, wordt deze aanvraag, respectievelijk dit verzoek,
beschouwd als een aangifte op grond van het eerste
lid.
Artikel 38a
{Melding ziekte door verzekerde bij werkgever}
1. De verzekerde die een werkgever heeft als
bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 3, en die aanspraak maakt op
ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid wegens ziekte verplicht dit op de tweede dag van die
ongeschiktheid te melden aan zijn
werkgever.
2.
De
werkgever meldt uiterlijk op de vierde
dag:
a.waarop
de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de eerste werkdag waarop
de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid, of
b.vanaf de
dag waarop de vrouwelijke werknemer recht had kunnen hebben op een
uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, tweede lid,
of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg doch die uitkering nog
niet is aangevangen aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, de eerste werkdag waarop de verzekerde wegens
ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar
arbeid.
3.
In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, meldt de werkgever de eerste werkdag
waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van
zijn arbeid, uiterlijk op de eerste dag na zes weken gerekend vanaf die
eerste werkdag, indien de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld op
grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, artikel 29a, eerste lid,
of artikel 29b. In afwijking van de vorige volzin meldt de werkgever de
eerste werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid op de laatste dag van de dienstbetrekking,
indien de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in de vorige zin,
eindigt.
4. Indien de verzekerde na
een ziekmelding als bedoeld in het eerste lid weer geschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan de werkgever uiterlijk de
tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt
is tot het verrichten van zijn
arbeid.
5. De werkgever meldt na
ontvangst van de in het vierde lid bedoelde melding, aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk op de tweede dag
na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste dag waarop die
verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid.
6.
In
afwijking van het vijfde lid meldt de werkgever, indien de verzekerde
aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid,
onderdeel e, artikel 29a, eerste lid, of artikel 29b, de eerste werkdag
waarop de verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid niet eerder dan de ziekmelding bedoeld in het derde
lid.
7.
Indien
de verzekerde door toepassing van artikel 629, derde lid, van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek geen recht heeft op loon dan wel op grond
van artikel 76b, tweede lid, geen recht heeft op bezoldiging, meldt de
werkgever dit aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
8.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke
boete op van ten hoogste € 455 indien de werkgever de
verplichting, bedoeld in het tweede, derde, vijfde, zesde of zevende lid, niet of niet
behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
9.
Indien de
werkgever de melding, bedoeld in het tweede of derde lid, niet tijdig
doet, kent het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het
ziekengeld met terugwerkende kracht toe over de verstreken periode,
doch ten hoogste over een
jaar.
Artikel 38aa
1.
In afwijking van artikel 38, tweede lid, en artikel 38a, tweede lid, onderdeel a, is de termijn voor het doen van de aangifte of melding aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de ongeschiktheid tot werken van een verzekerde voor een eigenrisicodrager:
a.uiterlijk zes weken na de laatste dag van het dienstverband indien de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel a of c, en
b.uiterlijk zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid indien de verzekerde aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel b.
2.
De eigenrisicodrager, bedoeld in het eerste lid, meldt, na ontvangst van de melding van de verzekerde dat deze weer in staat is tot het verrichten van zijn arbeid, aan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen, uiterlijk op de tweede dag na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste dag waarop die verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Deze melding wordt door de eigenrisicodrager niet eerder gedaan dan de melding bedoeld in het eerste lid.
3.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de eigenrisicodrager de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen. De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38ab
{Melding ziekte door verzekerde bij UWV}
1. Indien de verzekerde die aanspraak maakt op
ziekengeld geen werkgever heeft als bedoeld in de eerste afdeling,
paragraaf 3, is deze in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit op de tweede dag van die
ongeschiktheid te melden aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
2. Indien de
verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in het eerste lid weer
geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk de
tweede dag
van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het
verrichten van zijn
arbeid.
Artikel 38b
{Informatieplicht werknemer-werkgever}
1. Op verzoek informeert de werknemer zijn
werkgever over zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van
artikel 29b
of 29d. De eerste zin is niet van toepassing gedurende de eerste
twee maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking.
2. Indien de
werkgever de melding, bedoeld in artikel 38a, tweede of derde lid, niet
binnen de in die artikelleden genoemde termijn heeft gedaan doordat
niet duidelijk was dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan maken
op grond van artikel 29a of 29b, meldt de werkgever de eerste werkdag
waarop die werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van
zijn arbeid zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan de
vierde dag na het tijdstip waarop het hem redelijkerwijs duidelijk kan
zijn dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan maken op grond van
artikel 29a of 29b. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kent alsdan het ziekengeld met terugwerkende
kracht over de verstreken periode, doch ten hoogste over een jaar,
toe.
3.
In
afwijking van artikel 38a, tweede lid, meldt de werkgever, indien een
mogelijke aanspraak op grond van artikel 29d bestaat, uiterlijk op de
vierde dag nadat dertien weken van ongeschiktheid tot het verrichten
van arbeid wegens ziekte van de werknemer zijn verstreken, aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de eerste werkdag waarop
die werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid.
4.
Artikel
38a, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding,
bedoeld in het tweede en derde
lid.
Artikel 39
{Controle verzuimbegeleiding}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht
bij verzekerden van wie op grond van artikel 38,
tweede lid of 38a een aangifte van ziekte of van
wie een ziekmelding is ontvangen, controle op het bestaan
van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens
ziekte en hij beoordeelt bij gebleken ongeschiktheid of de
werkgever zijn taak met betrekking tot verzuimbegeleiding op
adequate wijze uitoefent.
{Controlevoorschriften}
2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt ter
uitvoering van de controle op het bestaan van
ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid
controlevoorschriften vast, die voor een of meer bepaalde
groepen van werknemers kunnen verschillen.
3.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd
zijn controlebevindingen mee te delen aan de werkgever tot
wie de aan controle onderworpen werknemer in
dienstbetrekking staat. Het deelt de werkgever op diens
verzoek mee of een bepaalde, tot hem in dienstbetrekking
staande werknemer volgens de gegevens die het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter beschikking
staan geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, vast, en controleert of de verzekerde, bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, recht heeft op ziekengeld.
Artikel 39a
{Verhaal ziekengeld op werkgever}
1.
Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn
verplichtingen op grond van de tweede zin van dat lid of artikel
71a, eerste, tweede, of vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
dan wel de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde regels of op grond van artikel 25, eerste, tweede,
of vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel
de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde
regels, niet
of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft
verricht, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op die
werkgever het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering
verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel
42 van de
Zorgverzekeringswet, dat zal worden betaald over een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
vast te stellen tijdvak. Dit
tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat
de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de
periode waarin de werkgever de in de vorige volzin bedoelde
verplichtingen of regels niet is nagekomen of onvoldoende
reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt
ten hoogste 52 weken. Indien binnen het door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde tijdvak een
periode van ongeschiktheid tot werken gedurende een periode van vier
weken of meer wordt onderbroken door geschiktheid tot werken, wordt het
ziekengeld over de periode van ongeschiktheid tot werken die is gelegen
na die vier weken of meer weken, niet verhaald op de werkgever, bedoeld
in de eerste zin. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede
zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze
Minister.
2.
Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt
voor de toepassing van het eerste lid onder werkgever verstaan de rechtsopvolger
van die werkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot
de rechtsopvolger na faillissement.
3.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid
bedoelde bedragen invorderen bij
dwangbevel.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
Artikel 39b
{Verjaring verhaalsbeschikking}
1. Een
beschikking tot verhaal van uitkering, premies en vergoeding als bedoeld in artikel
39a, eerste lid, wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren
sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij zijn
betaald of afgedragen.
2. Uitkeringen, premies en vergoedingen die niet zijn ingevorderd binnen tien jaren na het geven van
de beschikking tot verhaal, worden niet meer
ingevorderd.
3. De rechtsvordering
tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met
verhaal van uitkering, premies en vergoeding verjaart door verloop van vijf jaren
sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal
is
gegeven.
Artikel 39c
{Voorrecht vordering UWV}
De
vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens
verhaal als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, is bevoorrecht op alle
goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met
uitzondering van die van de artikelen 287 en 288, onderdeel a, alsmede dat
van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 39d
Vervallen
Artikel 40
{Eigen bijdrage AWBZ}
1. Indien de degene aan
wie ziekengeld is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of
vergoeding van zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg
verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
bevoegd het ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van
aan degene aan wie het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging
uit te betalen aan het Zorginstituut Nederland, genoemd in
artikel 58, eerste lid, van de
Zorgverzekeringswet.
2.
Indien aan degene aan wie ziekengeld is toegekend, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, bestaande uit beschermd wonen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en hij op grond van die wet hiervoor een bijdrage is verschuldigd, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, dat voor de gemeente de bijdrage int.
3.
Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, in een
inrichting ter verpleging van geesteszieken of van
zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of
van het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek
ontvangt om het ziekengeld aan die inrichting of die
gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het
stellen van andere voorwaarden in te willigen.
4.
Indien het eerste of tweede lid toepassing vindt, heeft de in het derde lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van het ziekengeld dat niet aan de in het tweede of derde lid genoemde instantie wordt uitbetaald.
5.
Een
herziening van de betaling op grond van het eerste of tweede lid als gevolg van
een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit
bij beschikking is
vastgesteld.
Artikel 41
{Vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de
betaling van het ziekengeld op indien degene aan wie
ziekengeld is toegekend een vreemdeling is die niet
rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in
artikel 8 van de
Vreemdelingenwet 2000.
2.
De betaling van het ziekengeld wordt hervat indien
betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gebleken dat
hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.
Artikel 42
{Opschorting ziekengeld bij afwijkende registratie in de basisregistratie personen}
1.
Is van de aanvrager of ontvanger van ziekengeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken.
2.
Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van het ziekengeld aan de persoon, aan wie het ziekengeld is toegekend, op.
3.
De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4.
Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van het ziekengeld op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
Artikel 43
{Geen ziekengeld bij gemoedsbezwaren}
De verzekerde, aan wie een ontheffing wegens gemoedsbezwaren als bedoeld in artikel 64 van de Wet
financiering sociale
verzekeringen is verleend, komt geen
ziekengeld toe.
Artikel 44
Vervallen
Artikel 45
{Weigering ziekengeld}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het
ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
a.indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn
geneeskundige hulp inroept en niet zich gedurende
het gehele verloop van de ziekte onder behandeling
blijft stellen of indien hij de voorschriften van de
behandelende arts niet opvolgt;
b.indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot
werken zich schuldig maakt aan gedragingen,
waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken
om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te
verkrijgen;
c.indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat
gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet
gedaan door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen om te verschijnen of indien
het geneeskundig onderzoek door een door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde
niet kan plaatshebben;
d.indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a, eerste lid, of
in artikel 38ab, eerste
lid, niet opgevolgd heeft;
e.indien de verzekerde zich niet houdt aan de in
artikel
39, tweede lid, bedoelde
controlevoorschriften;
f.indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot
werken bij de uitvoering van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen onderscheidelijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toepassing wordt
gegeven aan artikel 88 van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het niet naleven van de
artikelen 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, of vijfde lid, 28,
eerste lid, 29 of 30, eerste of tweede lid, van laatstgenoemde
wet, artikel
25 of 28, onderdeel a of b,
van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
artikel
45 of 46, onderdeel a of b,
van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, artikel 3:37 of 3:38, eerste lid, onderdeel a of b, van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheidelijk
artikel 2:67 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
in verband met het niet naleven van de artikelen 2:7, tweede lid,
onderdelen a tot en met c, en zesde lid, 2:8, eerste lid, 2:31
of 2:32, tweede lid, van laatstgenoemde wet;
g.indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken
opzettelijk heeft veroorzaakt;
h.indien de verzekerde de verplichting bedoeld in
artikel 55, tweede lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen niet of niet
behoorlijk is nagekomen;
i.indien de verzekerde de verplichting bedoeld in
artikel
31, eerste lid, of 49 niet
binnen de door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde
termijn is nagekomen;
j.indien de verzekerde door zijn doen en laten het
Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of
zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin
van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen
van de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen
31, eerste lid, en 49;
k.indien de verzekerde een hem op grond van de artikelen 29g of 30 opgelegde verplichting niet
nakomt, tenzij artikel
30, tweede lid, van toepassing is;
l.indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan
een scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling
in de arbeid;
m.indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft
geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen
die erop gericht zijn om de verzekerde in staat te stellen passende arbeid
te verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling,
bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder deugdelijke
grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht;
n.indien de verzekerde zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, derde
zin;
o.indien de belanghebbende zonder redelijke gronden
niet meewerkt aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of het re-integratieplan, bedoeld in
artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
p.indien de belanghebbende de verplichtingen die
zijn opgenomen in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of in het re-integratieplan, bedoeld in
artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is
nagekomen tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
q.indien
de verzekerde die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond van artikel
2:39, vierde lid, van die wet geen inkomensvoorziening
ontvangt;
r.indien de verzekerde zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties en jegens de eigenrisicodrager en de bedrijfsarts of arbodienst van de eigenrisicodrager tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
2.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd
op de ernst van de gedraging en de mate waarin de
verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het
opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien,
indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan
met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet
tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid,
38, tweede lid, derde zin, of 49, indien het niet tijdig nakomen
van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een
te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, tenzij het niet tijdig nakomen
van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te
rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige
waarschuwing is gegeven.
4.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig
zijn.
5.
Het
opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde
gedraging:
a.een
bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a wordt
opgelegd;
b.een
maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet
wordt opgelegd,
of
c.een bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt
opgelegd.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot het eerste en het tweede lid.
7. Onder
benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede
verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft
nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een
beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in
artikel 29, eerste lid.
8. Indien aan de persoon, bedoeld in artikel 29,
tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, in de eerste
dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid wegens ziekte een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid,
van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt de beschikking waarbij die
maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de veertiende week van
zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op grond van de
Werkloosheidswet eindigt op grond van het bepaalde in artikel 20,
eerste lid, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, geacht
gebaseerd te zijn op het eerste
lid.
Artikel 45a
{Boete}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.
3.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
5.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6.
Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
7.
In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9.
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
10.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.
13.
Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
14.
Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in het zesde lid is begaan, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling. Artikel 34, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
15.
Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het veertiende lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding is begaan wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in het zesde lid.
Artikel 45b
Vervallen
Artikel 45c
Vervallen
Artikel 45d
Vervallen
Artikel 45e
Vervallen
Artikel 45f
Vervallen
Artikel 45g
{Innen boete}
1.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verrekent de bestuurlijke
boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, met een uitkering op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of
een toeslag op grond van de Toeslagenwet, die degene aan wie een
bestuurlijke boete is opgelegd ontvangt.
2.
Onverminderd het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
3.
De
Sociale verzekeringsbank onderscheidenlijk de gemeente betaalt het
bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging
nodig is, op zijn verzoek aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen indien degene aan wie een bestuurlijke boete is
opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet,
de Algemene nabestaandenwet, de Paticipatiewet, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen.
4.
De in
artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de
raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk
toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Indien het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruik maakt van deze
bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking
van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door
middel van toezending per post aan de persoon aan wie de boete is
opgelegd.
5.
Zolang de
verzekerde zijn verplichting, bedoeld in artikel 45a, negende lid, niet
of niet behoorlijk
nakomt:
a.is
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in afwijking van
artikel 4:93, vierde
lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot
verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering
van de schuldeiser nietig zou
zijn;
b.geldt de
beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116
van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een
bestuurlijke boete bij
dwangbevel.
Artikel 45h
Vervallen
Artikel 45i
{Kennisgeving sanctieoplegging aan re-integratiebedrijf}
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
verzekerde de uitkering van ziekengeld op grond van deze wet tijdelijk
of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een
bestuurlijke
boete heeft opgelegd, stelt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve
van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in de
arbeid verricht, van die beschikking in kennis voorzover dat
noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het
reïntegratiebedrijf.
Artikel 45j
{Weigering medewerking aan medisch onderzoek}
Indien voor het vaststellen van het recht op ziekengeld op grond
van deze wet, in het kader van een ziekmelding voor de toekenning van
ziekengeld op grond van deze wet, naar het oordeel van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een medisch onderzoek
nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven
eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op ziekengeld op grond
van deze wet buiten beschouwing, voor zolang het recht op ziekengeld
niet kan worden
vastgesteld.
Artikel 46
{Ziekengeld na einde verzekering}
1.
Degene
die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot
werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was
gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als
bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op
ziekengeld eerst na het eindigen van die
dienstbetrekking.
2.
Voor de vaststelling van het bedrag van het ziekengeld
wordt de ongeschiktheid tot werken geacht te zijn ingetreden
in de kalenderweek, waarin de verzekering is geëindigd.
3.
De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt niet toe aan:
a.degene die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, of in verband met
artikel
6, eerste lid, onderdeel a of b niet verzekerd is;
b.degene, die ingevolge de wetgeving van een andere
Mogendheid aanspraak heeft op uitkering bij ziekte; en
c.degene
die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen of op een uitkering op grond van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze
werknemers.
4.
De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt mede toe, voor
zover het betreft de toepassing van artikel 29a, aan de vrouw, wier bevalling
waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling
plaatsvindt binnen een tijdsverloop van tien weken na het
einde van haar verplichte verzekering.
5.
Voor de toepassing van dit artikel is ongeschikt tot werken
degene, die ongeschikt is tot het verrichten van de arbeid,
waarmede hij in zijn onderhoud placht te voorzien.
6.
In afwijking van het vijfde lid wordt, voor degene die uitsluitend verzekerd is geweest op grond van artikel 8, onderdeel a, indien artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van toepassing is geweest, als ongeschikt tot werken aangemerkt de ongeschiktheid, bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b.
Artikel 47
Vervallen
Artikel 47a
{Voorschot}
1.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt geen voorschot
indien onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in
artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het recht op
bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste
lid.
2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de
betaling van ziekengeld op of schorst de betaling, indien
het van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a.het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat;
b.recht op een lagere ziekengelduitkering bestaat;
c.de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger
een verplichting als bedoeld in artikel
30, 31,
45 of
49 niet of
niet behoorlijk is nagekomen.
3. Indien
een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat
dat een persoon aan wie ziekengeld is toegekend, onvoldoende
medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden
van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke
opschorting of schorsing van de betaling van het ziekengeld aan die
persoon voor de duur van ten hoogste acht weken.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
stelt het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot
opschorting of schorsing als bedoeld in het vierde
lid.
Artikel 48
{Uitbetaling aan minderjarigen}
Voor zover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering
ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de
betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige
gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich
tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geschiedt de
uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 49
{Verstrekken inlichtingen}
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen
beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem
redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen
zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde
of aan hem toegekende ziekengelduitkering. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als
authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij
ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de
tweede zin van toepassing is.
Artikel 50
{Aanspraken van derden}
1.
Het ziekengeld is:
a.onvervreemdbaar;
b.niet vatbaar voor verpanding of belening.
2.
Volmacht tot ontvangst van het ziekengeld, onder welke vorm
of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3.
Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is
nietig.
Artikel 51
{Aansprakelijkheid van het Rijk}
Het Rijk is niet aansprakelijk voor het doen van uitkeringen of
de verstrekking van bijdragen als bedoeld in artikel 59.
Artikel 52
{Aansprakelijkheid naar burgerlijk recht}
Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de
verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake
van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, houdt de
rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet
heeft.
Artikel 52a
{Verhaal van kosten op derden}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft voor de
krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het
veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar burgerlijk
recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag,
waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar
burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan
dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon
jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.
{Eigenrisicodrager}
2.
De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste lid in de
plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. De in
het eerste lid bedoelde aansprakelijke is eveneens verplicht tot
vergoeding van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of de eigenrisicodrager gemaakte redelijke kosten ter nakoming van de
verplichtingen tot inschakeling in de arbeid van de verzekerde, die op
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de
eigenrisicodrager rusten op grond van deze wet en de daarop berustende
bepalingen alsmede de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen en de daarop berustende bepalingen. De aansprakelijke kan
hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de verzekerde ten dienste zou
hebben
gestaan.
Artikel 52b
{Verhaal van kosten op werkgever en collega-werknemer}
1.
Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de
naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte
werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien
van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte
verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde
werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht
verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de
ongeschiktheid tot werken is te wijten aan opzet of bewuste
roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk
verzekerde.
2.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als
werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de
Invorderingswet
1990.
Artikel 52c
{Betaling ziekengeld}
1.
Het
ziekengeld wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld,
indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking
geen behoefte bestaat.
2.
Het
ziekengeld wordt beëindigd zonder dat dit bij beschikking is
vastgesteld indien sprake is van een spontane werkhervatting. Indien de
belanghebbende binnen een redelijke termijn om een beschikking
verzoekt, dan wordt deze zo spoedig mogelijk alsnog
verstrekt.
3.
Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt het ziekengeld,
bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na indiening van de
aanvraag.
Artikel 52d
{Overgangsbepaling}
Artikel 29b, eerste lid, onderdeel b, tweede, negende en tiende lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de Invoeringswet Participatiewet blijft van toepassing op de werknemer, wiens dienstbetrekking is aangevangen voor de dag van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van die wet.
Hoofdstuk IIA Reïntegratie-instrumenten
Artikel 52e Proefplaatsing
{Proefplaatsing}
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen, in het kader van de bevordering van de
inschakeling in de arbeid, toestemming verlenen aan de persoon aan wie
ziekengeld is toegekend, om op een proefplaats bij een werkgever
gedurende maximaal zes maanden onbeloonde werkzaamheden te
verrichten.
2. Tijdens het verrichten
van werkzaamheden op een proefplaats wordt het ziekengeld niet
ingetrokken of herzien.
3. De
onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats
zijn:
a.werkzaamheden, waartoe de persoon, bedoeld in het
eerste lid, met zijn krachten en bekwaamheden in staat
is;
b.werkzaamheden, waarbij de
werkgever, bij wie de proefplaatsing geschiedt, een aansprakelijkheidsverzekering ten behoeve van de persoon, bedoeld in het
eerste lid, heeft afgesloten;
c.werkzaamheden, die de persoon, bedoeld in het
eerste lid, niet reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die
werkgever of diens rechtsvoorganger heeft verricht; en
d.werkzaamheden waarbij er, naar het oordeel van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een reëel uitzicht
is op een op de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking
van dezelfde of grotere omvang voor ten minste 6
maanden.
4. Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste
lid, wegens ziekte worden onderbroken, wordt de periode van
onderbreking, voor de toepassing van dat lid buiten beschouwing
gelaten.
5.
In afwijking van artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is de persoon die onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in het eerste of tweede lid verricht, voor de duur van de proefplaatsing niet verplicht passende arbeid te verkrijgen.
6. Bij ministeriële
regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de
uitvoering van dit artikel.
Artikel 52f Nadere regels m.b.t. aanvraag
proefplaatsing
{Nadere regels}
Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag van
toestemming als bedoeld in artikel
52e.
Hoofdstuk III Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen
Artikel 53
{Uitvoering verzekering door UWV}
In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Artikel 54
{Ziekengeldreglement}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt een
ziekengeldreglement vast.
2.
Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten, welke
strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende
bepalingen of met de statuten van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
3.
Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten inzake
hogere, langere of andere uitkeringen dan deze wet vaststelt
dan wel bepaalt.
Artikel 55
{Werknemer verzekerd bij UWV}
1.
De werknemer is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2.
Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende
verzekeringen bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen als één verzekering.
Artikel 56
Vervallen
Artikel 57
Vervallen
Artikel 58
Vervallen
Artikel 59
{Verstrekken andere uitkeringen of bijdragen}
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat in
bij die maatregel aan te wijzen gevallen aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bevoegdheid
wordt verleend, te bepalen, dat aan een of meer bij hem
verzekerde groepen van werknemers, met inachtneming van bij die
maatregel te stellen regels, behalve het in deze wet geregelde
ziekengeld andere uitkeringen worden gedaan of bijdragen worden
verstrekt voor een of meer sociale fondsen.
Artikel 60
{Algemeen Werkloosheidsfonds en sectorfondsen}
De uitkeringen op grond van deze wet komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, de sectorfondsen, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de Werkhervattingskas, genoemd in de artikelen 93, 94, 106, 112 en 113a van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Artikel 61
{Uitvoeringsfonds voor de overheid}
1. In afwijking van artikel 60 komen de
uitkeringen op grond van deze wet ten aanzien van
overheidswerknemers en degenen die op grond van artikel 7,
artikel 8 of
artikel 8a
werknemer zijn wegens het ontvangen van een uitkering uit hoofde
van een dienstbetrekking als overheidswerknemer, ten laste van
het Uitvoeringsfonds voor de overheid, bedoeld in
artikel 106 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 60
komen de uitgaven en de kosten verbonden aan de verstrekking van
uitkeringen en aan de reïntegratie van personen als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdelen i en j, alsmede de op grond van enige
wet over deze uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze
uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel
42 van de
Zorgverzekeringswet, ten laste van het
Rijk.
Artikel 62
{Verstrekking gegevens ziekteverzuim werknemers}
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt,
volgens nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels,
uit de door dit instituut gevoerde administratie aan een daartoe
door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar,
gegevens omtrent het ziekteverzuim van werknemers.
Hoofdstuk IIIA Eigenrisicodragen door de
werkgever
Artikel 63
Vervallen
Artikel 63a
{Taken eigenrisicodrager}
1.
De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen,
bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die
laatstelijk tot hem in dienstbetrekking
stonden, de
werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet
inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van
artikel 45a en besluiten op grond van
bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29,
tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking
stonden, bij gebleken
ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de
eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen
dan wel
artikel 71b, derde lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
{Betaling ziekengeld}
2.
Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de eigenrisicodrager voor
de toepassing van de
artikelen 28, eerste lid, 29g, tweede lid,
30, derde lid,
37, eerste lid, en
39, eerste en tweede lid, in de plaats
van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin blijft
buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden
op grond van het vierde of vijfde lid door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
{Uitvoering door UWV}
3.
De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aan de personen,
bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die
laatstelijk tot hem in dienstbetrekking
stonden. Indien de
eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige
wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in
mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel
42 van de
Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
4.
Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de eerste zin van het
eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die
voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
5.
Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid
naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet,
niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die
voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
6.
In afwijking van het eerste en vierde lid verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 19aa en 19ab.
7.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het derde, vierde en vijfde lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
{Vergoeding schade}
8.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt aan de
eigenrisicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van
artikel 30b, eerste lid.
{Nadere regels}
9. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot dit
artikel.
Artikel 63b
{Datum ingang eigen risico}
1.
De eigenrisicodrager draagt het risico, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet financiering
sociale verzekeringen, voorzover de
eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag waarop de
werkgever eigenrisicodrager is geworden.
{Datum einde eigen risico}
2.
Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd blijft
de werkgever ten aanzien van een persoon het risico, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet financiering
sociale verzekeringen, dragen,
voorzover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor het einde
van het eigenrisicodragen. Indien de werkgever in staat van faillissement is
verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te
zijn, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld.
{Overgang onderneming}
3.
In geval van overgang van een onderneming in de zin van
artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij
faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming overdraagt
eigenrisicodrager is, gaat het risico van de betaling van ziekengeld dat is of
wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot
werken in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft
overgedragen alsmede aan degene die op grond van
artikel 46 van deze wet aanspraak op
ziekengeld heeft en laatstelijk voor het einde van de verzekering tot
voornoemde werkgever in dienstbetrekking stond, over op de werkgever die de
onderneming verkrijgt, ook indien deze geen eigenrisicodrager is.
4.
Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het derde
lid overgaat, blijft het in dat lid bedoelde risico berusten bij de werkgever
die een deel van de onderneming overdraagt.
Artikel 63c
{Bijstand arbodienst}
1.
De eigenrisicodrager laat zich ter zake van de begeleiding bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van de personen, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, bijstaan door een bedrijfsarts of arbodienst. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 14, tweede, vierde tot en met elfde, en vijftiende lid, 14a, 16, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, vierde lid, onderdeel b, en tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald met betrekking tot de bedrijfsarts of arbodienst is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet» en dat de verplichting tot schriftelijke vastlegging door of vanwege een overeenkomst, bedoeld in artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, slechts betrekking heeft op de taak, bedoeld in de eerste zin.
{Toezicht en handhaving}
2.
Met het toezicht op de naleving en met de uitoefening van specifieke handhavingsbevoegdheden ten aanzien van het eerste lid is belast de toezichthouder, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet, respectievelijk de aangewezen toezichthouder of ambtenaar, bedoeld in de artikelen 27, 28a, 28b, 30 en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij de uitoefening van het toezicht op en de handhaving van het eerste lid, beschikken de toezichthouder en de aangewezen toezichthouder of ambtenaar over dezelfde bevoegdheden als waarover zij, ten aanzien van de artikelen, genoemd in het eerste lid, tweede zin, beschikken in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, met dien verstande dat in artikel 24 en de genoemde artikelen van de Arbeidsomstandighedenwet voor «werkgever» wordt gelezen «de eigenrisicodrager» en voor «werknemer» «de persoon, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, tweede zin, van de Ziektewet».
3.
Het niet naleven van het eerste lid, eerste zin, en van de in het eerste lid, tweede zin, van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 14, tweede lid, onder a tot en met f, vierde en vijfde lid, en 14a, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt als overtreding aangemerkt. Het niet naleven van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 16, tiende lid, en van de krachtens de in het eerste lid, tweede zin, genoemde artikelen vastgestelde voorschriften voor zover het niet naleven van die voorschriften op grond van het genoemde artikel 16, tiende lid, als overtreding is aangemerkt, wordt als overtreding aangemerkt. De artikelen 34 tot en met 43 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
De werkgever legt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, een afschrift over van de schriftelijke vastlegging, bedoeld in het eerste lid, tweede zin.
5.
Indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een bedrijfsarts of een arbodienst meldt hij dat zo spoedig mogelijk aan de inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455 indien de eigenrisicodrager deze verplichting niet is nagekomen. De artikelen 45a, derde, vierde en vijfde lid, 45c, en 45g, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
6.
De toestemming, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan, onverminderd het tiende lid van dat artikel, door de inspecteur, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, zonder aanvraag van de eigenrisicodrager met onmiddellijke ingang bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beëindigd, indien de eigenrisicodrager zich met betrekking tot de begeleiding, bedoeld in het eerste lid, niet meer laat bijstaan door een bedrijfsarts of een arbodienst.
Artikel 63d
{Ongeschiktheid tot werken niet onderbroken}
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de ongeschiktheid tot werken
geacht niet te zijn onderbroken, indien de tijdvakken van ongeschiktheid tot
werken elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan
aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met
zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde oorzaak.
Hoofdstuk IIIb Verhaal ziekengeld aan AOW-gerechtigde werknemer
Artikel 63e
{Verhaal ziekengeld AOW-gerechtigde werknemer}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, het ziekengeld, alsmede de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35, vermeerderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is betaald aan de verzekerde ten aanzien van wie de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, met uitzondering van het ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen e, f en g.
2.
Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de onderneming overdraagt in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen op de werkgever die de onderneming verkrijgt.
3.
Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het tweede lid overgaat, blijft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen verhalen op de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de kosten ter zake van de voorbereiding en het nemen van besluiten op grond van deze wet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, en de kosten die voortvloeien uit het eerste, tweede en derde lid, in rekening worden gebracht bij de werkgever, genoemd in deze leden.
Artikel 63f
{Verjaring}
1.
Een beschikking tot verhaal van ziekengeld als bedoeld in artikel 63e wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij is betaald.
2.
Ziekengeld dat niet is ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal, wordt niet meer ingevorderd.
3.
De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van ziekengeld verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven.
Artikel 63g
{Bevoorrechting}
De vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens verhaal als bedoeld in artikel 63e, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoofdstuk IV De vrijwillige verzekering
Artikel 64
{Vrijwillige verzekering na verplichte verzekering}
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is
verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk
bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits
hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en hier
te lande woont:
a.degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en
te wiens aanzien op grond van gebleken
omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen,
dat onderbreking van die verplichte verzekering van
korte duur zal zijn, dan wel dat het zijn bedoeling
is bij geboden gelegenheid opnieuw een
dienstbetrekking aan te gaan;
b.degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in
het buitenland verplicht verzekerd was tegen
geldelijke gevolgen van ziekte, mits:
1°.hij niet meer in het buitenland verzekerd
is, omdat hij niet langer werkzaamheden
verricht in het buitenland;
2°.op grond van gebleken omstandigheden
redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het
zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid
opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;
c.degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en
die als zelfstandige als bedoeld in artikel 4, vijfde
lid, werkzaamheden verricht of gaat verrichten, of als echtgenoot van
die zelfstandige meewerkt of gaat meewerken in diens
onderneming, indien gedurende één jaar,
onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn
verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in
Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling
een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte
op hem van toepassing is geweest;
d.degene wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat
slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid
wordt verricht - niet uitsluitend als gevolg van een
voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens
welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan
zes dagen van toepassing is - en die uit hoofde van
die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien
gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande
aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige
verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te
lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een
wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke
gevolgen van ziekte op hem van toepassing is
geweest;
e.degene, wiens arbeidsverhouding op grond van
artikel
6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking
wordt beschouwd;
f.degene wiens recht op
een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is
beëindigd;
g.degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering
is toegekend, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;
h.degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten
minste 45%, wegens afneming van de
arbeidsongeschiktheid is herzien naar een
arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;
i.degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten
minste 45%, is ingetrokken;
j.degene, die op grond van artikel
7 als werknemer wordt beschouwd en
tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep
uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van
die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt
of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren,
onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van
zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan
niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke
regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen
van ziekte op hem van toepassing is geweest.
2.
De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens
ten aanzien van de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, die op grond
van het bepaalde bij of krachtens artikel 3,
tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt
beschouwd, en
a.wiens verplichte verzekering is geëindigd en die
buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op
de beëindiging van de verplichte verzekering een
dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal
vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont
of gevestigd is;
b.die Nederlander
is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze
Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor
ontwikkelingssamenwerking;
c.die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of
buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor
een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland
lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door
Nederland worden ondersteund;
d.die in Nederland woont, en buiten Nederland een
dienstbetrekking vervult; of
e.die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden
verricht die worden bekostigd door het Rijk en die
tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in
het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter
uitvoering van een internationaal verdrag dan wel
een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
3.
Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het
tweede lid, onderdeel a, dient
een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van
tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.
4.
Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b,
c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van
één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of
onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag
inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij
werd uitgezonden in Nederland woonde.
Artikel 65
{Termijn van 3 jaren ingevolge art. 64}
1.
De in artikel 64,
eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde termijn
van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht
niet te zijn onderbroken:
a.indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig
dagen niet verzekerd is geweest;
b.gedurende de wachttijd als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen dan wel de
artikelen
19, 37, 38, 39a en 39c van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c.gedurende het tijdvak, waarover een
uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is
genoten dan wel waarover een arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering
is genoten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45%.
2.
De in artikel 64,
eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde
voorwaarde van een verzekeringsduur van één jaar
respectievelijk van drie jaren wordt geacht te zijn vervuld,
indien de betrokkene in het genot is van een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen dan wel een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond
van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 66
{Aanmelding vrijwillige verzekering}
1.
Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering
wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen:
a.door de in artikel
64, eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde personen binnen dertien weken na het einde van hun verplichte verzekering;
b.door de in artikel 64, eerste lid,
onderdeel f, bedoelde personen binnen dertien weken na dagtekening van de
beschikking waarbij het recht op een uitkering werd
beëindigd;
c.door de in artikel
64, eerste lid, onderdelen g, h en i, bedoelde personen binnen dertien weken na de dagtekening van de beschikking, waarbij
de arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk
werd toegekend, herzien of ingetrokken.
d.door de in artikel
64, eerste lid, onderdeel j, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden als
zelfstandige of zijn werkzaamheden als echtgenoot
van de zelfstandige in diens bedrijfs- of
beroepsuitoefening, een aanvang hebben genomen;
e.door de in artikel
64, tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop de verplichte verzekering is
geëindigd;
f.door de in artikel
64, tweede lid, onderdelen b, c en e
bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag van
zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de
in artikel
64, tweede lid, onderdeel c,
bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland,
binnen dertien weken na de dag waarop die werkzaamheden
een aanvang hebben genomen;
g.door de in artikel
64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten
Nederland een aanvang hebben genomen.
2.
De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde personen worden geacht een
verzoek om toelating binnen dertien weken na de
dagtekening van
de beschikking te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt
binnen vier weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze
hebben kunnen kennis nemen van die beschikking.
3.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd
te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige
verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet
of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht
wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het
verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden
in verzuim te zijn geweest.
4.
De vrijwillige verzekering vangt aan:
a.voor de in artikel
64, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel
a, bedoelde persoon:
op de dag na die, waarop de verplichte verzekering
is geëindigd;
b.voor de in artikel
64, eerste lid, onderdelen d, e en j, bedoelde persoon: op de dag
van ontvangst van zijn verzoek om toelating;
c.voor de in artikel 64, eerste lid,
onderdeel f, bedoelde persoon: op de dag met ingang waarvan het recht
op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
is
beëindigd;
d.voor de in artikel
64, eerste lid, onderdelen g, h
en i, bedoelde persoon:
op de dag met ingang waarvan de
arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering
wordt toegekend, herzien of ingetrokken;
e.voor de in artikel
64, tweede lid, onderdelen b, c en e
bedoelde persoon: op de dag van zijn vertrek naar
het buitenland dan wel, indien de in artikel
64, tweede lid, onderdeel c,
bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland,
op de dag waarop die werkzaamheden een aanvang
hebben genomen;
f.voor de in artikel
64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: op de dag,
waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een
aanvang hebben genomen.
Artikel 67
Vervallen
Artikel 67a
{Einde vrijwillige verzekering}
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beëindigt de
vrijwillige verzekering:
a.op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van
een door hem te bepalen datum;
b.met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar,
bedoeld in artikel 64,
tweede lid, onderdeel a, is
verstreken;
c.met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld
in artikel 64,
tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige
verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te
verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan
wel inkomsten te derven in geval van ziekte
d.met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde
verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;
e.indien de verschuldigde premie over een periode van twee
volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig
wordt betaald; of
f.indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten
voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld
in artikel 64,
tweede lid.
Artikel 68
{Premie vrijwillige verzekering}
1.
De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt,
bedoeld in
artikel 64, eerste en tweede lid,
bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het
dagloon, met dien verstande dat:
a.dit niet meer kan bedragen dan het in artikel 17, eerste lid, van de Wet
financiering sociale verzekering bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een
dag, eventueel verhoogd of verlaagd
op
grond van artikel
18 van die wet;
b.dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in
geval van ziekte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen derft; en
c.dit, ingeval naast de vrijwillige verzekering een vrijwillige
verzekering als bedoeld in
hoofdstuk III van de Werkloosheidswet
is afgesloten, gelijk is aan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de
vrijwillige werkloosheidsverzekering.
2.
De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt berekend
naar het in het eerste lid bedoelde dagloon.
Artikel 69
{Uitkering}
1.
De vrijwillig verzekerde heeft recht op ziekengeld, indien
hij wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ongeschikt is
tot het verrichten van hem passende arbeid.
2.
De vrouwelijke verzekerde heeft geen recht op ziekengeld
gedurende de periode dat zwangerschaps- of bevallingsverlof
wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde
lid, van de Wet arbeid en zorg of een
uitkering op grond van artikel 3:8 van die wet.
Artikel 70
{Uitkering ziekengeld vrijwillig verzekerde}
1.
Het ziekengeld van de vrijwillig verzekerde die bij
ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak kan
maken op betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek of bezoldiging als
bedoeld in artikel 76a, eerste
lid, wordt
uitgekeerd vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot
werken.
2.
Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de
verzekerde.
Artikel 71
{Regelen UWV t.a.v. vrijwillige verzekering}
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere
regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze
regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:
a.de toelating tot de vrijwillige verzekering;
b.het einde van de vrijwillige verzekering; en
c.het dagloon, bedoeld in artikel 68,
eerste lid.
Artikel 72
{Toepasselijkheid bepalingen inzake verplichte verzekering}
Met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk
zijn, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het
onderwerp vordert, de overige bepalingen van deze wet en de ter
uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel
nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in het
bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.
afdeling Derde Bepalingen in verband met de
Algemene wet
bestuursrecht en het beroep in cassatie
§ 1 Algemeen
Artikel 72a
{Werkgever geen belanghebbende}
In
afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is de
werkgever geen belanghebbende bij een besluit van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over het verzekerd zijn op
grond van deze wet als bedoeld in artikel 72c, eerste
lid.
Artikel 72b
Vervallen
Artikel 72c
{Termijn beschikking over verzekerd zijn}
1.
Een
aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op
grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geeft de beschikking
binnen dertien weken na ontvangst van de
aanvraag.
{Termijn beschikking over ongeschiktheid tot werken}
2.
Een beschikking die uitsluitend betrekking heeft op het al
dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot
werken, waarvoor geen beoordeling als bedoeld in artikel 19ab, eerste lid, nodig is, wordt gegeven binnen vier weken na ontvangst van de
aanvraag, de aangifte van de ongeschiktheid of van de
ziekmelding aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, bedoeld in de artikelen 29a,
vierde lid, 38, tweede lid, 38a, tweede en derde lid, 38aa, eerste lid, en 38ab, eerste
lid.
{Verlenging termijn}
3.
Indien een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede
lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven,
wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder
vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de
beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 72d
Vervallen
Artikel 73
{Regels m.b.t. behandeling bezwaarschriften inzake medische beoordeling}
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften tegen
besluiten, waaraan een medische beoordeling ten grondslag ligt.
Artikel 73a
{Beslistermijn bezwaarschriften inzake medische beoordeling}
1.
Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking waaraan een verzekeringsgeneeskundige of arbeidskundige beoordeling als bedoeld in artikel 19ab, eerste lid, ten grondslag ligt, beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zeventien weken of, indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, binnen eenentwintig weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.
Indien in verband met het geven van een beslissing op bezwaar een in het buitenland wonende persoon is opgeroepen en om die reden de beslissing op bezwaar niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn gegeven kan worden, wordt de beslissing, in afwijking van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verdaagd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verdaging schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 73b
{Nadere regels bezwaar en beroep}
Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 63a, derde lid, bedoelde betaling dan wel tegen het verhaal, bedoeld in artikel 63e, eerste lid, dan wel tegen de opslag of korting, bedoeld in artikel 38, derde of vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan niet zijn gegrond op de grief, dat een uitkering op grond van deze wet ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 74
{Termijn beslissing}
In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht beslist het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien
weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het
indienen van het bezwaarschrift is
verstreken.
§ 2 Medische besluiten
Artikel 75
{Begripsbepalingen}
Voor de
toepassing van deze paragraaf wordt verstaan
onder:
a.medische beschikking: een beschikking waaraan een
beoordeling van medische gegevens ten grondslag ligt;
b.werknemer: de persoon op wiens medische gegevens
de beoordeling betrekking heeft;
c.werkgever: de belanghebbende bij een medische
beschikking, die niet de werknemer is.
Artikel 75a
{Geen inzage medische stukken zonder toestemming}
1. Stukken die medische gegevens bevatten worden
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet aan de
eigenrisicodrager of de werkgever ter inzage of ter kennisname gegeven
of toegezonden, tenzij de werknemer hiervoor schriftelijk toestemming
heeft gegeven.
2. De toestemming kan
te allen tijde schriftelijk worden ingetrokken.
3. Tijdens het horen in bezwaar kan de toestemming
ook mondeling worden ingetrokken.
Artikel 75b
{Inzage medische stukken door bedrijfsarts of arbodienst}
1. Indien door de werknemer geen toestemming is
gegeven als bedoeld in artikel 75a, is de inzage in, dan wel kennisname
of toezending van stukken die medische gegevens bevatten, voorbehouden
aan de bedrijfsarts of de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel
aan een gemachtigde van de eigenrisicodrager of van de werkgever die
advocaat of arts is dan wel daarvoor van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bijzondere toestemming heeft
gekregen.
2. De gemachtigde, bedoeld
in het eerste lid, treedt in de plaats van de eigenrisicodrager of van
de werkgever bij de voorbereiding van een medische beschikking
voorzover betrekking hebbend op medische gegevens.
3. De arbodienst of de bedrijfsarts dan wel de
gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, treedt in de plaats van de
eigenrisicodrager
bij:
a.het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift;
en
b.de behandeling van een
bezwaar;
voorzover
betrekking hebbend op medische gegevens.
4. Artikel 7:4, tweede, vierde en zesde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op stukken of
inlichtingen die medische gegevens
bevatten.
Artikel 75c
{Motivering UWV van medische beschikking}
1. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen vermeldt de motivering van een medische
beschikking, voorzover betrekking hebbend op medische gegevens, in een
aparte bijlage.
2. Indien de
werknemer geen toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 75a,
wordt de bijlage, bedoeld in het eerste lid, niet aan de
eigenrisicodrager of de werkgever verstrekt.
3. De bijlage wordt verstrekt aan de bedrijfsarts of
de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel aan de gemachtigde van
de eigenrisicodrager of van de werkgever, bedoeld in artikel
75b.
4. Het tweede en derde lid zijn
van overeenkomstige toepassing op een rapport of een advies van een
arts of een psycholoog, waarnaar bij de motivering van een medische
beschikking wordt verwezen.
Artikel 75d
{Bekendmaking medische beschikking}
Bij de
bekendmaking van een medische beschikking wordt gewezen op de artikelen
75a, 75b, 75c en 75e.
Artikel 75e
{Motivering in bijlage}
De gronden
van het bezwaar of beroep, bedoeld in artikel 6:5, eerste lid,
onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht, worden in een aparte
bijlage vermeld voorzover ze betrekking hebben op medische
gegevens.
Artikel 75f
{Onderzoek met gesloten deuren}
1. Indien artikel 8:32, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht is toegepast, vindt in afwijking van artikel
8:62, eerste lid, van die wet het onderzoek ter zitting, voorzover
betrekking hebbend op medische gegevens, met gesloten deuren plaats,
tenzij de bestuursrechter ambtshalve of op verzoek van een van de partijen
bepaalt dat het onderzoek openbaar is.
2. In de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56 van de
Algemene wet bestuursrecht, wordt mededeling gedaan van het eerste
lid.
Artikel 75g
Artikel
75f is van overeenkomstige toepassing bij de behandeling van het hoger
beroep en bij de behandeling van een verzoek om een voorlopige
voorziening.
§ 3 Geschillen van geneeskundige aard
Artikel 75j
{Onderzoek ter zitting niet openbaar}
Deze paragraaf is van toepassing op geschillen van geneeskundige aard
over het al dan niet bestaan of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken.
Artikel 75k
{Schakelbepaling}
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt
de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld
in artikel 75j twee weken, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab.
Artikel 75l
1.
In afwijking van artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
kunnen belanghebbenden in een geschil als bedoeld in artikel 75j nog tijdens
het horen nadere stukken indienen.
2.
In afwijking van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
en met inachtneming van de overige artikelen van deze paragraaf,
worden in een geschil als bedoeld in artikel 75j het bezwaarschrift en alle
verder op de zaak betrekking hebbende stukken:
a.voorafgaand aan het horen aan belanghebbenden gezonden, dan wel
b.ten minste twee dagen voorafgaand aan de hoorzitting voor belanghebbenden
ter inzage gelegd.
§ 4 Beroep in cassatie
Artikel 75m
{Cassatie}
1.
Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder
der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van
schending of verkeerde toepassing van de artikelen
1, derde tot en met zevende lid, 2 tot en met 12 en 14, eerste
lid, en de daarop berustende
bepalingen.
2.
Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep
in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake
beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing,
waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van
een gerechtshof.
afdeling Vierde Aanspraak op bezoldiging en reïntegratieverplichtingen
overheidspersoneel
Artikel 76
{Toepassing op overheidspersoneel}
Deze
afdeling is van toepassing op personen
die:
a.in dienst zijn van staat,
provincie, gemeente, waterschap of enig ander publiekrechtelijk
lichaam; en
b.op grond
van de Kaderwet dienstplicht de militaire dienst vervullen dan wel die
op grond van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst zijn verplicht
tot het verrichten van vervangende
dienst.
Artikel 76a
{Aanspraak op bezoldiging}
1. Bij verhindering wegens ongeschiktheid
als gevolg van ziekte, zwangerschap of bevalling om de dienst te
verrichten of het ambt te vervullen bestaat ten aanzien van de
werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel 76, krachtens
publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van
arbeid, gedurende een tijdvak van 104 weken aanspraak op 70% van de
bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt,
voorzover deze bezoldiging niet meer bedraagt dan hetgeen overeenkomt
met het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet
financiering sociale verzekeringen. De aanspraak bedraagt de eerste 52
weken echter minimaal het bedrag van het minimumloon dat voor
betrokkene zou gelden indien de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag op hem van toepassing zou zijn. De eerste twee
volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing voorzover in verband met
ziekte, zwangerschap of bevalling ook na ontslag aanspraak bestaat op
betaling van bezoldiging of van hetgeen daarmee
overeenkomt.
2. Is bezoldiging of
hetgeen daarmee overeenkomt, op een andere wijze dan naar tijdruimte
vastgesteld, dan is deze afdeling van toepassing, met dien verstande
dat als bezoldiging wordt beschouwd de gemiddelde bezoldiging die
betrokkene, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd
had kunnen verdienen.
3. Van het
eerste lid kan bij algemeen verbindend voorschrift ten nadele van
betrokkene slechts in zoverre worden afgeweken dat betrokkene voor de
eerste twee dagen van het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 104
weken onderscheidenlijk het in het achtste lid, eerste volzin, bedoelde tijdvak van zes weken geen aanspraak heeft op bezoldiging of hetgeen daarmee
overeenkomt.
4. In afwijking van het
eerste lid heeft de vrouwelijke werknemer de in dat lid bedoelde
aanspraak niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of
bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde
lid, van de Wet arbeid en zorg.
5. Voor de toepassing van het eerste en derde lid
worden perioden waarin betrokkene wegens ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is om zijn dienst te
verrichten of zijn ambt te vervullen, samengeteld indien zij elkaar met
een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij
direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel
3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde oorzaak.
6. Het tijdvak
van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, wordt
verlengd:
a.met de duur van de
vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in
of op grond van dat artikel is
voorgeschreven.
b.met de duur van de
verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat op loon of bezoldiging
op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen dan wel met de duur van de verlenging van de wachttijd,
bedoeld in artikel 19, zevende lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering; en
c.met de duur van het tijdvak dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25,
negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel
artikel 71a, negende lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft
vastgesteld.
7. Het
eerste lid is niet van toepassing op
zakgeldgenietenden.
8.
In afwijking van het eerste lid bestaat de in dat lid bedoelde aanspraak gedurende een tijdvak van zes weken voor de persoon, bedoeld in artikel 76, die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Indien de ongeschiktheid als gevolg van ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in de vorige volzin bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum het in die volzin genoemde tijdvak, voor zover het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.
Artikel 76b
{Nadere regels}
1. Bij algemeen verbindend voorschrift kan
worden bepaald dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid,
niet bestaat
indien:
a.de ziekte is voorgewend, althans zodanig
overdreven is voorgesteld, dat reden voor verhindering niet kan worden
aangenomen;
b.de ziekte door opzet van
de betrokkene is veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn
psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
c.de verhindering het gevolg is van een ziekte of
gebrek waarover betrokkene bij het aangaan van de arbeidsverhouding
opzettelijk valse inlichtingen aan de werkgever jegens wie de persoon,
bedoeld in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling
gehouden is tot het verrichten van arbeid, heeft
verstrekt.
2. Bij
algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak,
bedoeld in artikel 76a, eerste lid, vervalt wanneer en voor zolang
betrokkene:
a.weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek
vanwege de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen
geneeskundige of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder
geldige reden niet verschijnt;
b.weigert de volledige medewerking te verlenen aan
een geneeskundig onderzoek, een observatie of een maatregel in het
belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn
arbeidsgeschiktheid, tenzij de maatregel een ingreep van heelkundige
aard mocht zijn;
c.zonder voldoende
gronden nalaat zich onder behandeling van een geneeskundige te stellen
of blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem
door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te
dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep
van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
d.zich zodanig gedraagt dat zijn genezing wordt
belemmerd of vertraagd;
e.tijdens de
verhindering dienst te verrichten, voor zichzelf of derden arbeid
verricht tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk
te stellen geneeskundige in het belang van zijn genezing wenselijk
wordt geacht;
f.in gebreke blijft op
het door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen
geneeskundige bepaalde tijdstip en in de door deze bepaalde mate zijn
dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door
deze als geldig erkende reden heeft opgegeven;
g.weigert passende arbeid te verrichten welke door
het bevoegd gezag wordt opgedragen en waartoe hij door de
bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in
staat wordt geacht;
h.zonder
deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel c, of een door hem aangewezen deskundige
gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop
gericht zijn de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te
verrichten;
i.zonder deugdelijke grond
weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van
een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 71a, tweede lid, van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3. Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden
bepaald dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, geheel of
ten dele vervallen kan worden verklaard indien betrokkene de voor hem
terzake van afwezigheid tijdens ziekte gestelde voorschriften
overtreedt.
4. Algemeen verbindende
voorschriften waarin geen speciale regeling is getroffen voor de
aanspraken bij ziekte op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt
gelden voor de toepassing van 76a, derde lid, als voorschriften waarbij
van artikel 76a, eerste lid, wordt
afgeweken.
5.
Het tweede lid, onderdeel i, is niet van toepassing indien de betrokkene de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 76c
{Vermindering aanspraak}
De
aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, wordt verminderd
met:
a.het bedrag van de vergoeding of uitkering welke
betrokkene ontvangt krachtens een wettelijk voorgeschreven
verzekering;
b.het bedrag van
bezoldiging of het loon, door betrokkene in of buiten dienstbetrekking
genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat
hij zijn dienst had kunnen verrichten of zijn ambt had kunnen
vervullen, zo hij daartoe wegens ziekte niet verhinderd was
geweest.
Artikel 76d
{Opzeggen eerdere verzekering}
Indien
betrokkene voor de aanvang van zijn dienstbetrekking of ambtsvervulling
een overeenkomst had gesloten tot verzekering van de geldelijke
gevolgen van verhindering tot werken wegens ziekte, mag hij die
overeenkomst voorzover hij daaraan rechten kan ontlenen die
gelijkwaardig zijn aan die welke voor hem uit deze afdeling
voortvloeien, voor het vervolg, echter niet eerder dan met ingang van
de aanvang van de dienstbetrekking of ambtvervulling opzeggen. De door
betrokkene vooruitbetaalde premie wordt door de verzekeraar naar gelang
van het opgezegde gedeelte van de overeenkomst terugbetaald, onder
aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag voor
administratiekosten.
Artikel 76e
{Re-integratieverplichting werkgever}
1. De werkgever jegens wie de persoon,
bedoeld in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling
gehouden is tot het verrichten van arbeid, bevordert ten aanzien van de
werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte
verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de
arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer
kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever, bedoeld in de
eerste volzin, geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert die
werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht
op loon heeft op grond van deze afdeling, artikel 71a, negende lid, van
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de inschakeling
van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een
andere werkgever, tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2. Uit hoofde van
de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, is de
werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, verplicht zo
tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te
verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in
verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de
bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of
andere passende arbeid te verrichten.
3. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak,
bedoeld in het eerste lid, stelt de werkgever, bedoeld in het eerste
lid, eerste volzin, in overeenstemming met de werknemer een plan van
aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 25, tweede lid, van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen, tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de werknemer regelmatig geëvalueerd en zo nodig
bijgesteld.
4. Onder passende arbeid
als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan alle arbeid die
voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard
niet van hem kan worden gevergd.
5.
De
werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, en degene, door
wie de werkgever zich op grond van artikel 14 van de
Arbeidsomstandighedenwet laat bijstaan, verstrekken een
re-integratiebedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, gegevens voor zover deze noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van de door de werkgever, bedoeld in het eerste
lid, eerste volzin, aan dit bedrijf opgedragen werkzaamheden, alsmede
het burgerservicenummer van de persoon wiens inschakeling in de arbeid
door dat re-integratiebedrijf wordt bevorderd. Het re-integratiebedrijf
verwerkt deze gegevens slechts voor zover dat noodzakelijk is voor deze
werkzaamheden en gebruikt slechts met dat doel dat burgerservicenummer bij die
verwerking.
6. Dit artikel is
van overeenkomstige toepassing op de eigenrisicodrager, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel h, en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b
en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, gedurende de periode dat de eigenrisicodrager aan die
personen ziekengeld moet
betalen.
afdeling Vijfde Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Hoofdstuk I Strafbepalingen
Artikel 77
{Strafbepalingen}
Hij, die niet voldoet aan een der verplichtingen, omschreven in
artikel 13 wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete
van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 78
Vervallen
Artikel 79
Vervallen
Artikel 80
Vervallen
Artikel 81
Vervallen
Artikel 82
Vervallen
Artikel 83
{Overtredingen}
De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 84
Vervallen
Hoofdstuk II Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 85
{Overgangsbepalingen}
De termijnen van het ziekengeld, welke niet zijn ingevorderd
binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet
meer uitbetaald.
Artikel 86
Vervallen
Artikel 86a
{Schakelbepaling}
Ten aanzien van de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen voor het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel IX, onderdelen A en B, van de
Wet wijziging WW-stelsel, blijven de artikelen 29, tweede lid,
onderdeel d, en 36, eerste lid, van toepassing zoals deze luidden op of
voor dat tijdstip, en blijft artikel 29, twaalfde
lid, buiten
toepassing.
Artikel 86b
De artikelen 19a, derde lid, 19b, tweede lid, 33,
eerste lid, 44 en 47a, tweede lid, onderdeel c, zoals die luidden op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en
vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving, blijven van toepassing op
de persoon wiens eerste werkdag waarop door hem wegens ziekte niet is
gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt, is gelegen voor
of op die dag.
Artikel 86c
1.
De
artikelen 32, eerste en tweede lid, en 32a, zoals die luidden op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en
vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving, blijven van toepassing op
de persoon wiens eerste werkdag waarop door hem wegens ziekte niet is
gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt, is gelegen voor
of op die dag.
2.
Dit
artikel vervalt met ingang van de dag gelegen tien jaar na de dag van
inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging
socialezekerheidswetgeving.
Artikel 86d
De artikelen 38a en 38b, zoals die luidden op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel VIII, onderdelen L
en M, van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging
socialezekerheidswetgeving, blijven van toepassing met betrekking tot
een werknemer wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn arbeid wegens ziekte was gelegen voor of op die
dag.
Artikel 87
Artikel 29, zevende lid, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel XXXIII, onderdeel C, onder 1, van de Verzamelwet SZW 2019, blijft van toepassing op ZW-uitkeringen waar reeds inkomen uit of in verband met opleiding of scholing op de uitkering in mindering wordt gebracht, voor zover het inkomen meer bedraagt dan de vergoeding, bedoeld in artikel 1 van de Regeling vrijlating vergoedingen scholing Werkloosheidswet.
Artikel 87a
{Nadere regels bij AMvB t.a.v. uitkering ziekengeld}
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat in afwijking van artikel 29, eerste lid,
ziekengeld wordt uitgekeerd aan verzekerden die in
dienstbetrekking staan tot bij of krachtens die maatregel te
bepalen werkgevers.
2.
Artikel 88 is
van overeenkomstige toepassing.
3.
De werkgever kan een verzekeringsovereenkomst met betrekking
tot zijn verplichting tot doorbetaling van loon als bedoeld
in 629, eerste lid,
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging als
bedoeld in artikel 76a, eerste
lid
opzeggen met ingang van de dag dat de algemene maatregel van
bestuur, bedoeld in het eerste lid, te zijnen aanzien in
werking treedt, of, indien de opzegging later geschiedt, met
ingang van de dag waarop deze de verzekeraar bereikt. In het
geval dat de premie is vooruitbetaald wordt deze door de
verzekeraar naar evenredigheid aan de werkgever
terugbetaald.
4.
Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene
maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht
weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van
de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide
kamers der Staten-Generaal.
Artikel 87b
Vervallen
Artikel 87c
1.
Artikel 19a is niet van toepassing op de persoon op wie dat artikel als gevolg van de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie van toepassing zou worden, zolang deze persoon blijft wonen in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld.
2.
Onze Minister deelt mede ten aanzien van welk land, met inbegrip van de dag waarop, een verdrag als bedoeld in het eerste lid buitenwerking is getreden dan wel de voorlopige toepassing van een verdrag of een daarmee gelijk te stellen situatie als bedoeld in het eerste lid is beëindigd.
Artikel 88
{Vervallen particuliere verzekeringsovereenkomst}
1.
Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van
geldelijke gevolgen van ongeschiktheid tot werken wegens
ziekte, gesloten door degene, die verplicht verzekerd wordt,
vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de
verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden
ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen
worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze
wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt
deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de
betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de
overeenkomst met ingang van die dag.
2.
De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het
bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is
vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar
al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst
terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van
het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
Artikel 89
{Toepasselijkheid Atw}
De Algemene
termijnenwet is niet van toepassing op de in
deze wet gestelde termijnen van uitkering van geldelijke
schadeloosstelling alsmede op de termijnen, gesteld in de
artikelen 6, tweede
lid, onderdelen a en c, 29, vijfde lid,
35 en 46, eerste en vierde
lid.
Artikel 90
{Werknemer in de zin van art. 29b, aanmerking als}
1. Als werknemer in de zin van artikel
29b, eerste lid, wordt, naast de werknemers bedoeld in dat lid,
eveneens aangemerkt de
persoon die
voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en
financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
arbeidsgehandicapte was op grond van artikel 2 van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals dat luidde op de dag
voorafgaand aan de dag waarop dat artikel vervalt op grond van artikel
2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, voor de duur
van:
a.zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en vijf jaar
na die periode voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten;
b.de toekenning
van de voorziening en vijf jaar na die periode voor de
arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
c.de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking
op grond van de Wet sociale werkvoorziening voor de
arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel c,
van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
d.vijf jaar na de beëindiging van zijn
dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening voor de
arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel d,
van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
e.vijf jaar na de herindicatiebeschikking op grond
van de Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld
in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten;
f.vijf jaar na beëindiging van zijn
arbeidsongeschiktheidsuitkering of de eindiging van de voorziening,
bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten voor de arbeidsgehandicapte,
bedoeld in het tweede lid van dat artikel;
g.vijf jaar na de dag waarop, in verband met ziekte
of gebrek een belemmering bij het verkrijgen of verrichten van arbeid
is ontstaan voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2,
derde of vierde lid, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a,
geldt geen duurbeperking voor de persoon die op de dag voorafgaand aan
de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering
en financiering Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
arbeidsgehandicapte was op grond van zijn recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Artikel 91
Artikel
29b, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel
1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, blijft van toepassing op de werknemer die
op of voor die dag recht had op ziekengeld op grond van dat artikel.
Het ziekengeld, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet betaald na de
periode waarover de werknemer op grond van artikel 29b, zoals dat
luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G,
van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, recht had.
Artikel 91a
Vervallen
Artikel 92
{Geen recht op ziekengeld voor belanghebbenden o.g.v. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen}
Geen recht
op ziekengeld heeft de persoon die belanghebbende is als bedoeld in
artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
militairen.
Artikel 93
{Overgangsbepalingen}
1. De artikelen 19, vijfde lid, 29, zesde lid,
30, vijfde en zesde lid, en 38ab zijn niet van toepassing met
betrekking tot het recht op ziekengeld van personen die voor de dag van
de inwerkingtreding van de Wet van 12 december 2007, houdende regels tot bevordering
van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op
grond van de Ziektewet (Stb. 2007,
553) recht hadden op
ziekengeld.
2. Ten aanzien van
personen die voor de inwerkingtreding van de Wet van 12 december 2007, houdende
regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak
maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb. 2007,
553) recht hadden
op ziekengeld zijn met betrekking tot dat recht de artikelen 29a, zesde
lid, 38a, 45, eerste lid, en 72c, tweede lid, zoals deze luidden op de
dag voor de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wet van
toepassing.
Artikel 94
In gedingen aangevangen voor het van toepassing worden van artikel
52a, derde lid, bepaalt de rechter op verzoek van een van de partijen
of ambtshalve een termijn waarbinnen partijen de gelegenheid wordt
geboden hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan
artikel 52a, derde lid. Stelt de rechter partijen tot een zodanige
aanpassing in de gelegenheid, dan staat tegen die beslissing geen
rechtsmiddel open; wijst de rechter een daartoe strekkend verzoek af,
dan staat een rechtsmiddel daartegen slechts gelijktijdig met de
einduitspraak
open.
Artikel 95
Vervallen
Artikel 96
Vervallen
Artikel 97
Ten aanzien van verzekerden die aanspraak maken op
ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, f of g,
wier eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid
wegens ziekte is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van artikel
II, onderdeel C, onder 2, van de Wet wijziging verrekening inkomsten
met ziekengeld en de werkgevers van die verzekerden is artikel 38,
vierde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel C, onder 2, van de Wet wijziging verrekening
inkomsten met ziekengeld, van
toepassing.
Artikel 98
Vervallen
Artikel 99
Vervallen
Artikel 100
{Schakelbepaling}
1.
Artikel 19aa is niet van toepassing op de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. De artikelen 19a, derde lid, onderdeel b, 19b, tweede lid, en 19c, tweede lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van die wet blijven van toepassing op de verzekerde, bedoeld in de eerste zin.
2.
Op de verzekerde, wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is artikel 29g niet van toepassing en blijft artikel 30, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van die wet, van toepassing.
Artikel 101
Artikel 19aa is niet van toepassing op de verzekerde die:
a.verzekerd is op grond van artikel 16 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; of
b.recht heeft op toekenning of heropening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a onderscheidenlijk 47, 47a of 47b van die wet.
Artikel 102
1.
De artikelen 15 en 16 en de daarop berustende bepalingen en artikel 29, zevende lid, zoals deze luidden voor 1 juli 2015 blijven van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens eerste dag van werkloosheid op grond van de Werkloosheidswet is gelegen voor die inwerkingtreding mits het recht op ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, is ontstaan voor de omzetting, bedoeld in artikel 130z, tweede lid, of 130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet.
2.
Artikel 29h is niet van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens eerste dag van werkloosheid op grond van de Werkloosheidswet is gelegen voor 1 juli 2015, mits het recht op ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, is ontstaan voor de omzetting, bedoeld in artikel 130z, tweede lid, of 130aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet.
3.
Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 103
1.
Artikel 30, vijfde en zesde lid, en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de datum waarop artikel XXVIII, onderdeel B, van de Wet werk en zekerheid inwerking is getreden, blijven van toepassing op een recht op uitkering waarvan de eerste ziektedag is gelegen voor de dag van inwerkingtreding.
2.
Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 104
1.
In afwijking van het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2.
Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum voor de toepassing van artikel 76a, derde en achtste lid, de in het eerste lid genoemde tijdvak, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
3.
Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.
4.
Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:
a.Onze Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34 073) in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en
b.acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 105
1.
Het in artikel 76a, eerste lid, genoemde tijdvak van 104 weken blijft gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd van toepassing op de werknemer:
a.die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt, en
b.die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens ongeschiktheid als gevolg van ziekte.
2.
Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden, geldt het in artikel 104 genoemde tijdvak van dertien weken voor zover het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.
Artikel 106
{Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd}
Artikel 63e is niet van toepassing voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 107
Artikel 4, eerste lid, onderdeel e, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel XXXII, onderdeel Da, van de Verzamelwet SZW 2018, blijft van toepassing op een recht op uitkering op grond van deze wet of op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet arbeid en zorg dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXXII, onderdeel Da, van de Verzamelwet SZW 2018.
Artikel 108
{Citeertitel}
Deze wet wordt aangehaald als: Ziektewet.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo
den 5den Juni 1913
WILHELMINA.
De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
A. S. TALMA.
den negenden Juni 1913.
De Minister van Justitie ad interim,
HEEMSKERK.