Rechtbank Leeuwarden: AWB06.731,
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/731

Uitspraakdatum: 8 mei 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.


Procesverloop
1.1 Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van € 10.560, alsmede bij beschikking een boete van € 2.640.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 februari 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 20 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2007 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn vader en vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W. de Jong. Namens verweerder zijn verschenen J. van der Velde en G.E. Slim.
1.7 Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser.

Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser is ingezetene van Nederland en woont in de gemeente [gemeente].
2.2 Op 2 maart 2002 is vastgesteld dat eiser in Nederland de weg gebruikte met een personenauto met een Duits kenteken. Met dagtekening 4 april 2002 is daarop aan eiser een schriftelijke waarschuwing uitgereikt op grond van het zogenoemde 1e herstelbeleid (Besluit van 30 januari 2001 nr. CPP2000/1835M; hierna: het 1e herstelbeleid).
2.3 Op 22 mei 2005 is geconstateerd dat eiser met een ander motorrijtuig, Nissan Patrol, met het Duitse kenteken [kenteken] van de weg genaamd [weg] in de gemeente [gemeente] gebruik maakte. De eigenaar van het motorrijtuig was ten tijde van de controle niet in het motorrijtuig aanwezig. Volgens vermelding van de controlerende ambtenaar op het formulier ‘Voorstel tot naheffing’ heeft eiser na aanhouding verklaard: ‘Deze auto met het Duitse kenteken [kenteken] is van een vriend van mijn vader. Hij is hier op visite. Ik heb deze auto even meegenomen om een ruitje te wassen bij de firma [firma] te [plaats]. Dat is gebeurd met toestemming van de eigenaar van deze auto.’ Partijen hebben ter zitting een situatieschets overgelegd. De schets is door de controlerende ambtenaar opgesteld en ter zitting door eiser aangevuld. De schets, die tot de stukken van het geding behoort, geeft de route weer waarlangs eiser is gereden.
2.4 Het 1e herstelbeleid is bij Besluit van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M (hierna: het 2e herstelbeleid) aangepast. In genoemd Besluit van 13 december 2002 is bepaald dat het Besluit inzake het 1e herstelbeleid vervalt.
2.5 Met dagtekening 20 september 2005 is de onderhavige naheffingsaanslag aan eiser opgelegd.

Geschil
Tussen partijen is in geschil
- of het motorrijtuig ten tijde van de controle feitelijk aan eiser ter beschikking stond,
- of eiser aanspraak kan maken op toepassing van het 2e herstelbeleid,
- of verweerder de naheffingsaanslag heeft berekend in strijd met de rechtspraak van het Hof van Justitie EG, en
- of verweerder terecht de boetebeschikking heeft vastgesteld.

De standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van eiser
Tijdens de tweede controle stond het motorrijtuig met het Duitse kenteken niet feitelijk te zijner beschikking. Het doel van de autorit was het bezoeken van een wasstraat in de buurt van het huis van zijn ouders. Hij diende daarmee uitsluitend de belangen van de eigenaar van de auto die op dat moment zijn ouders te [plaats] bezocht. De eigenaar had hem gevraagd voor hem de auto te wassen. In zo’n situatie is geen sprake van het aan hem feitelijk ter beschikking staan van een motorrijtuig.
Eiser is van mening dat verweerder bij zijn beslissing om de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen niet de onder het 1e herstelbeleid aan hem gegeven waarschuwing had mogen betrekken. Die waarschuwing is verstrekt onder het beleid dat slechts een volgende constatering van weggebruik met dezelfde auto zou leiden tot het opleggen van een naheffingsaanslag. Ten tijde van de tweede controle van 22 mei 2005 was hij niet bekend met het inmiddels gewijzigde beleid van de fiscus.
Bovendien is de eerste waarschuwing ten onrechte aan eiser uitgereikt. Er was toen geen sprake van het gebruik maken van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Hij zat ten tijde van de controle op 2 maart 2002 enkel achter het stuur van het toen gecontroleerde motorrijtuig. Het betrof destijds een leenauto van een Duitse garagehouder. De motor was niet ingeschakeld. Zijn ouders zaten achterin het motorrijtuig en dronken koffie. Hij is van mening dat bij de eerste controle het motorrijtuig niet feitelijk te zijner beschikking stond en dat een ten onrechte verstrekte waarschuwing niet kan gelden als een verstrekte waarschuwing.
Eiser beroept zich voorts op het arrest van het Hof van Justitie EG van 27 juni 2006, nr. C-242/05. Hij meent dat dit arrest, dat handelt over huur van een motorrijtuig, ook heeft te gelden voor het ter leen verstrekken van een motorrijtuig, zoals waarvan sprake was bij de eerste controle op 2 maart 2002. Dan geldt te meer dat verweerder naar aanleiding van de eerste controle geen reden had om een waarschuwing uit te reiken.


3.2. Het standpunt van verweerder
Hij wijst op de tekst van het 2e herstelbeleid. Waar het om gaat is dat men op de hoogte is van het feit dat men niet in een motorrijtuig met een buitenlands kenteken op de Nederlandse openbare weg mag rijden. Het is in het 2e herstelbeleid geen vereiste meer dat eerder een schriftelijke waarschuwing is uitgereikt. Eiser was ervan op de hoogte dat hij niet in Nederland de weg mocht gebruiken met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. Ook als de eerste waarschuwing, zoals eiser betoogt en verweerder ontkent, ten onrechte zou zijn uitgereikt, neemt dat niet weg dat eiser door het uitreiken van die waarschuwing op de hoogte was van het verbod om de weg in Nederland te gebruiken met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. Dat eiser, naar hij stelt, niet op de hoogte was van een vernieuwd hersteld beleid, kan eiser niet baten.
Al zou eiser ten tijde van het geconstateerde gebruik van de weg op 22 mei 2005 tot dat gebruik toestemming hebben van de eigenaar van het motorrijtuig, dan is dat niet voldoende om dat gebruik zonder het betaald hebben van de belasting te rechtvaardigen. De omstandigheid dat het gebruik van de weg door eiser met het motorrijtuig mogelijk van korte duur is geweest heeft geen invloed op de verschuldigdheid van de belasting.
Verweerder betwijfelt overigens of het verhaal van eiser ten tijde van de controle, dat hij het motorrijtuig had willen wassen of willen laten wassen in een wasstraat, wel klopt. De door eiser naderhand getoonde factuur is afkomstig van de eigenaar van een andere wasstraat dan bij de controle door eiser genoemd. Bovendien heeft de eigenaar van die andere wasstraat tegenover een ambtenaar van zijn dienst de echtheid van die factuur in twijfel getrokken.
Eiser was gewaarschuwd. De boete is daarom terecht wegens grove schuld gesteld op 25 percent van de nageheven belasting.

3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de wet) is ingeval een niet-geregistreerde personenauto, een niet-geregistreerd motorrijwiel of een niet-geregistreerde bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2 Eiser bestrijdt niet dat hij met het motorrijtuig met een Duits kenteken de weg in Nederland heeft gebruikt. Hij bestrijdt wel dat ten tijde van de controle op 22 mei 2005 sprake was van het aan hem feitelijk ter besschikking staan van het motorrijtuig met het Duitse kenteken. Het motorrijtuig was van een Duitse kennis die zijn ouders bezocht in hun woning. Eiser stelt dat hij slechts een korte rit maakte om een wasstraat te bezoeken nadat de eigenmaar van het motorrijtuig hem had gevraagd of hij de auto wilde wassen.
4.3 In het onderhavige geval leidt de rechtbank uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld af dat eiser in de buurt van zijn ouderlijke woning over korte afstand met de personenauto met het Duitse kenteken heeft gereden. Gesteld noch gebleken is dat de rit is gemaakt in een opdracht van de eigenaar van het motorrijtuig waaraan eiser was gehouden te voldoen of dat eiser in enige gezagsrelatie tot die eigenaar stond. In een zodanig geval moet worden geoordeeld dat eiser de weg in Nederland heeft gebruikt met een personenauto die hem feitelijk ter beschikking stond in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de wet. Voor het feitelijk ter beschikking staan van een motorrijtuig is niet van belang of het ter beschikking staan van kortere of van langere duur is. Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser op de voet van art. 1, lid 5, van de wet de belasting is verschuldigd.
4.4 Eiser heeft zich beroepen op de toepassing van het zogenoemde 2e herstelbeleid zoals dat gold ten tijde van de controle op 22 mei 2005.
Met betrekking tot situaties waarin een inwoner van Nederland alhier gebruik maakt van de weg met een niet in Nederland geregistreerd voertuig, luit het 2e herstelbeleid als volgt:
‘3.4. Overige situaties buitenlands kenteken
Voor overige situaties waarin een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerd voertuig gebruik maakt van de weg in Nederland voorziet de regelgeving niet in een vrijstelling. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gebruik van de weg door een Nederlands ingezetene met:
- een niet in Nederland geregistreerd voertuig van een familielid, kennis, zakenrelatie of collega;
- een niet in Nederland geregistreerd voertuig van een buitenlandse werkgever of het hoofd van een buitenlandse onderneming, terwijl aan deze persoon geen vergunning is verleend voor een vrijstelling ingevolge artikel 2 of artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM.
Voor dergelijke situaties keur ik goed dat, met inachtneming van de hierna te noemen beperkingen, ingeval van eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Deze persoon kan in de gelegenheid worden gesteld de personenauto of het motorrijwiel alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel binnen de gestelde termijn een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Hiertoe wordt aan hem een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" uitgereikt. Wanneer een vrijstellingsvergunning wordt aangevraagd en blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt alsnog de gelegenheid geboden de BPM te voldoen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen.
Deze goedkeuring is niet van toepassing ten aanzien van degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft en die uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten of omdat aan hem eerder een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" was uitgereikt, bekend was of behoorde te zijn met de toepassing van de Wet BPM.
De goedkeuring is ook niet van toepassing ten aanzien van de persoon aan wie in het verleden een vrijstellingsvergunning is verleend op grond van de artikelen 2 of 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM, noch op de persoon die thans in het bezit is van een dergelijke vergunning en die niet voldoet aan de voorwaarden van de vergunning, uitgezonderd het gestelde in onderdeel 3.3
Als wordt geconstateerd dat degene aan wie een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" is uitgereikt opnieuw gebruik maakt van de weg in Nederland in een niet in Nederland geregistreerd voertuig en er is geen sprake van een situatie waarbij ingevolge het hiervoor onder 3.2 en 3.3 gestelde heffing van BPM achterwege kan blijven, terwijl de BPM niet is voldaan, wordt een naheffingsaanslag aan deze persoon opgelegd. Indien wordt geconstateerd dat deze persoon gebruik maakt van de weg met hetzelfde niet in Nederland geregistreerde voertuig, wordt de naheffingsaanslag opgelegd op grond van het eerder geconstateerde gebruik van de weg met dit voertuig.’
4.5 Vaststaat dat aan eiser eerder, op 4 april 2002, naar aanleiding van een geconstateerd weggebruik op 2 maart 2002 een waarschuwing is uitgereikt ter zake van het gebruik van de weg met een motorrijtuig voorzien van een buitenlands kenteken. Blijkens het gestelde in paragraaf 3.4 van het 2e herstelbeleid mist de in die paragraaf opgenomen goedkeuring toepassing in het geval aan degene aan wie het motorrijtuig met het buitenlandse kenteken ter beschikking staat eerder een Informatieformulier buitenlandse kentekens is uitgereikt. Een zodanige persoon is, aldus het 2e herstelbeleid, bekend of behoorde bekend te zijn met de toepassing van de Wet BPM.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het 2e herstelbeleid in casu toepassing mist. Eiser wist of behoorde door de eerdere uitgereikte waarschuwing te weten dat het voor een in Nederland ingezetene niet is toegestaan met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken de weg in Nederland te gebruiken. Hieraan kunnen anders dan eiser betoogt niet afdoen de omstandigheden a) dat de eerste waarschuwing – zoals eiser stelt maar overigens niet waar maakt - geheel ten onrechte was gegeven, b) dat ten tijde van het geven van de eerste waarschuwing in de uitvoeringspraktijk nog slechts sprake was van een overtreding van de wettelijke bepalingen bij een tweede gebruik van de weg met hetzelfde motorrijtuig en c) dat hij niet bekend was met het nieuwe beleid van de fiscus.
4.7 Eiser heeft zich voorts beroepen op toepassing het arrest van het Hof van Justitie EG (hierna: HvJ EG) van 27 juni 2006, nr. C-242/05. In dit arrest was sprake van een door een inwoner van Nederland die van een Belgische vennootschap een in België geregistreerde personenauto had gehuurd. De Nederlandse belastingdienst had ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met deze huurauto het volledige bedrag aan BPM nageheven. Het HvJ EG heeft in het arrest geoordeeld, dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen een nationale regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan van een in die lidstaat wonende natuurlijke persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig huurt, bij de aanvang van het gebruik van deze auto op de weg van de eerstgenoemde lidstaat voldoening van de volle registratiebelasting wordt gevorderd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat wegennet en zonder dat de betrokkene aanspraak kan maken op vrijstelling of teruggaaf, wanneer de auto niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.
4.8 Naar het oordeel van de rechtbank beroept eiser zich tevergeefs op de toepassing van genoemd arrest van het HvJ EG. De situatie van huur van een motorrijtuig in een andere lidstaat voor gebruik gedurende een zekere periode in Nederland en de daaraan door het HvJ EG gekoppelde eis dat bij de heffing van de onderhavige belasting rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van het Nederlandse wegennet, is niet gelijk te stellen aan het gebruik van de weg met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken in de onderhavige zaak. In deze zaak is geen sprake van een leen- of huurverhouding of van een grensoverschrijdende verlening van een dienst. De rechtbank merkt in dit verband ten overvloede nog op dat de sedert 1 februari 2007 in art. 14a van de wet opgenomen regeling inzake teruggaaf van belasting voor het onderhavige geval geen toepassing kan vinden.
4.9 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de bestreden naheffingsaanslag terecht heeft vastgesteld.
4.10 Met betrekking tot de opgelegde boete is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser terecht grove schuld verwijt. Eiser was eerder gewaarschuwd ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. Omtrent andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot matiging van de boete is door eiser niets aangevoerd en deze zijn ook overigens niet aan de rechtbank niet gebleken.

Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2007 door mr. J.B.H. Röben, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Deze rubriek wordt verzorgd in samenwerking met Fiscanet