MvF: CPP2003.1254M,
Eigen woning
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein Belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 4 juli 2003, nr. CPP2003/1254M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
1. Inleiding
Aan mij zijn enkele vragen voorgelegd over de aftrekbaarheid van de rente die betrekking heeft op het onderhoud en/of de verbetering van de eigen woning (eigenwoningrente). Deze vragen hebben alle betrekking op de situatie waarin een geldlening wordt afgesloten in verband met de eigen woning, maar waarbij de aanwending van de gelden in de tijd wordt gespreid. Hieronder geef ik - na een beschrijving van de situatie - aan op welke wijze dergelijke rente in aanmerking moet worden genomen.
2. Situatieschets
In box 1 komt rente als eigenwoningrente in aftrek als er een historisch-causaal verband is tussen de aangegane geldlening en de aanwending van deze geleende gelden voor de eigen woning. In de praktijk is gebleken dat het niet altijd eenvoudig is om dit verband te leggen. Zo komt het voor dat geld wordt geleend voor een verbouwing die enige tijd in beslag neemt. Gedurende deze verbouwing wordt het geld bij voorbeeld op een spaarrekening gestald. Daaruit wordt vervolgens het geld voor de verbouwing geput. Soms wordt het geld eerst betaald met geld van bijvoorbeeld een salarisrekening, waarna deze weer vanuit de spaarrekening met het geleende geld wordt aangevuld. Bezien vanuit het historisch-causale verband is het geleende geld eerst ‘besteed’ aan de spaarrekening. Als vervolgens betalingen ten behoeve van de verbouwing uit de spaarrekening worden gedaan, is in theorie sprake van financiering met eigen middelen voor zover er al gelden op de spaarrekening stonden 1). Om het historisch-causale verband tussen d
e lening en de eigen woning te laten bestaan zou het geld direct moeten worden aangewend voor de eigen woning of zou het geleende geld op een afzonderlijke rekening moeten worden gestort.
.....
1) BNB 1989/71 en BNB 1992/45*.
3. Goedkeuring
3.1. Verbouwing
Om te voorkomen dat in dergelijke gevallen bewijsproblemen zouden ontstaan over de aanwending van de lening, keur ik om praktische redenen goed dat uitgaven ten behoeve van onderhoud of verbetering van de eigen woning, die worden gedaan gedurende een periode van zes maanden na het afsluiten van de lening geacht worden te zijn voldaan uit de lening. Voor uitgaven gedaan na afloop van deze zesmaandsperiode gelden de normale bewijsregels. De lening wordt in dat geval dus vanaf het moment van betaling van de kosten als een eigenwoninglening aangemerkt (zie voorts hetgeen hierna wordt goedgekeurd ten aanzien van een verbouwingsdepot).
3.2. Verbouwingsdepot
Als een verbouwing langer duurt dan zes maanden geldt de normale bewijslast. Als gebruik wordt gemaakt van een rentedragende rekening die speciaal voor een incidentele verbouwing is geopend (verbouwingsdepot), dan behoren het verbouwingsdepot en de daarmee samenhangende schuld tot de grondslag van box 3.
Ik keur echter goed dat de betaalde en ontvangen rente gedurende twee jaren na de storting op het verbouwingsdepot als volgt worden behandeld.
De rente en kosten van de lening die is aangegaan in verband met de storting op het verbouwingsdepot zijn aftrekbaar in box 1. Op de aftrekbare rente komt in mindering de rente die wordt ontvangen op het depotsaldo. In zoverre drukt de betaalde rente immers niet. Uiteraard dient te zijn voldaan aan de overige vereisten die voor de toepassing van de eigenwoningregeling gelden. Indien binnen de genoemde termijn van twee jaren blijkt dat het depot niet meer is bestemd om te dienen voor de betalingen ter zake van de eigen woning, eindigt de hiervoor weergegeven behandeling op dat tijdstip.
Een eventueel restant van de lening behoort na de verbouwings- onderhoudsperiode, dan wel na twee jaar, dus tot box 3. In dat geval kan een evenredig gedeelte van de kosten van geldleningen via navordering worden gecorrigeerd.
Deze rubriek wordt verzorgd in samenwerking met
Fiscanet