Besluit voorkoming dubbele belasting 2001
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën 20 november 2000, nr. IFZ2000/1293M,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie
Internationale Fiscale Zaken;
Gelet op artikel 38, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen;
De Raad van State gehoord (advies van 13
december 2000, nr. W06.000541/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiën van 19 december 2000, nr. IFZ2000/1397U,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie
Internationale Fiscale Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1 Reikwijdte en definities
Artikel 1 Reikwijdte
1.
Dit besluit is van toepassing voor de heffing van de
navolgende belastingen:
a.inkomstenbelasting
b.loonbelasting
c.vennootschapsbelasting
d.recht van successie
e.recht van schenking
f.kansspelbelasting.
2.
Dit besluit vindt slechts toepassing voorzover niet op
andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.
Artikel 2 Vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger
1.
In dit besluit wordt verstaan onder vaste inrichting: een
duurzame inrichting van een onderneming met behulp waarvan
de werkzaamheden van die onderneming geheel of gedeeltelijk
worden uitgeoefend, daaronder begrepen:
a.de zetel van de leiding van de onderneming;
b.landbouwgronden, en
c.werken waarvan de uitvoering langer dan twaalf
maanden duurt.
2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt niet als een vaste
vertegenwoordiger beschouwd:
a.een volkomen onafhankelijke vertegenwoordiger;
b.een vertegenwoordiger die niet tot het afsluiten van
transacties bevoegd is, ongeacht of hij voor
spoedafleveringen een voorraad houdt.
3.
Voor de toepassing van dit besluit wordt een vaste
inrichting of vaste vertegenwoordiger niet aanwezig geacht,
ingeval slechts goederen in commissie worden gehouden.
Artikel 3 Uitbreiding begrip Mogendheid
In dit besluit wordt onder Mogendheid mede verstaan: een
bestuurlijke eenheid.
Artikel 4 Gebied van een andere Mogendheid
In dit besluit wordt onder gebied van een andere Mogendheid
verstaan: het grondgebied van die Mogendheid, daaronder begrepen
het gebied buiten de territoriale zee van die Mogendheid waar
deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine
rechten kan uitoefenen.
Artikel 5 Dividenden, interest en royalty's
In dit besluit wordt:
a.onder dividenden verstaan: voordelen uit aandelen, winstbewijzen of
andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op
een aandeel in de winst van vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten
dele in aandelen is verdeeld;
b.onder interest verstaan: voordelen uit overheidsleningen, obligaties
of schuldbewijzen en andere schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet
aanspraak gevende op een aandeel in de winst;
c.onder royalty's verstaan: vergoedingen van welke aard ook
voor:
1°.het gebruik van, of het recht op gebruik van, een auteursrecht op
een werk op het gebied van de wetenschap, een octrooi, een fabrieks- of
handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of
werkwijze;
2°.het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en
handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting;
3°.inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid,
handel of wetenschap, of
4°.het verlenen van technische diensten in een
ontwikkelingsland.
Artikel 6 Ontwikkelingsland
In dit besluit wordt onder ontwikkelingsland verstaan: een door
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister zonder
Portefeuille, belast met de zorg voor de aangelegenheden
betreffende de Ontwikkelingssamenwerking, bij ministeriële
regeling als zodanig aangewezen land.
Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting
Afdeling 1 Algemene bepaling
Artikel 7 Te conserveren inkomen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijft te conserveren
inkomen en de daarover verschuldigde belasting buiten
beschouwing.
Afdeling 2 Inkomen uit werk en woning
Paragraaf 1 Vrijstelling
Artikel 8 Vrijstelling
Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de
inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands inkomen
uit werk en woning.
Artikel 9 Buitenlands inkomen uit werk en woning
uit een andere Mogendheid
1. Het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit een andere
Mogendheid bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen
de belastingplichtige als bestanddeel van het inkomen uit
werk en woning uit die Mogendheid geniet als:
a.belastbare winst uit buitenlandse
onderneming, zijnde een
onderneming die, of het gedeelte van een onderneming
dat, wordt gedreven met behulp van een vaste
inrichting of van een vaste vertegenwoordiger binnen
het gebied van de andere Mogendheid;
b.belastbaar loon ter zake van het binnen het gebied
van de andere Mogendheid in privaatrechtelijke
dienstbetrekking verrichten of hebben verricht van arbeid;
c.belastbaar loon ter zake van het in
publiekrechtelijke dienstbetrekking tot een binnen
het gebied van de andere Mogendheid gevestigde
publiekrechtelijke rechtspersoon verrichten of
hebben verricht van arbeid, waarbij het loon ten
laste komt van die rechtspersoon of van een door
zulk een rechtspersoon in het leven geroepen fonds;
d.opbrengsten, verminderd met de in aftrek te brengen
kosten, van onroerende zaken die binnen het gebied
van de andere Mogendheid zijn gelegen of van rechten
waaraan deze zijn onderworpen;
e.belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen
op grond van een publiekrechtelijke regeling ten
laste van een binnen het gebied van de andere
Mogendheid gevestigde publiekrechtelijke
rechtspersoon of van een door een zodanige
rechtspersoon in het leven geroepen fonds, voorzover
deze inkomensbestanddelen zijn onderworpen aan een
belasting naar het inkomen die vanwege die andere
Mogendheid wordt geheven.
2. Werkzaamheden die in het kader van een onderneming worden
verricht gedurende een aaneengesloten periode van ten minste
30 dagen in, op of boven het winningsgebied van de andere
Mogendheid, vormen een buitenlandse onderneming. Het
winningsgebied van de andere Mogendheid bestaat uit de
territoriale zee van die Mogendheid alsmede het buiten de
territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en de
ondergrond daarvan, voorzover die andere Mogendheid daar op
grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen op
het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.
3. Bij het bepalen van de winst uit een buitenlandse
onderneming worden aan die buitenlandse onderneming de
voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te
behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn
die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen
onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel
onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming
waarvan zij een vaste inrichting is.
4. Het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde loon wordt bij
arbeid die korter dan dertig dagen aaneengesloten binnen het
gebied van de andere Mogendheid is verricht, alleen
beschouwd te zijn onderworpen aan een belasting naar het
inkomen die vanwege die Mogendheid wordt geheven indien
blijkt dat ter zake hiervan aan die Mogendheid belasting is betaald.
5. In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel c, is,
indien het aldaar bedoelde loon wordt genoten ter zake van
het verrichten of verricht hebben van arbeid ten behoeve van
een onderneming, op dit loon het bepaalde in het eerste lid,
onderdeel b, van toepassing.
6. In afwijking in zoverre van het eerste lid behoren door een
belastingplichtige verkregen voordelen en inkomsten uit het
door de belastingplichtige of een ander als artiest of
sportbeoefenaar verrichten van persoonlijke werkzaamheden
binnen het gebied van de andere Mogendheid, niet tot het
buitenlandse inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid.
7. Indien de belastingplichtige de onderneming van een
vennootschap waarvan hij aandelen of winstbewijzen houdt, in
het kader van de ontbinding van die vennootschap met
toepassing van artikel 14c van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, voortzet
of mede voortzet, wordt op het tijdstip van voortzetting
mede als winst uit buitenlandse onderneming uit een
Mogendheid aangemerkt 35/50 deel van het aan het aandeel van
de belastingplichtige in de vennootschap toe te rekenen deel
van het volgens artikel 34
vastgestelde bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming
uit die Mogendheid van de vennootschap na toepassing van
genoemd artikel 14c, tweede
lid. De vorige volzin vindt overeenkomstige
toepassing bij volgens artikel 35
vastgestelde bedragen aan negatieve buitenlandse winst van
de vennootschap.
Artikel 10 Vermindering belasting bij buitenlands
inkomen uit werk en woning
1. De in artikel 8
bedoelde vrijstelling voor buitenlands inkomen uit werk en
woning wordt voor elke Mogendheid waaruit de
belastingplichtige zodanig inkomen geniet afzonderlijk
toegepast door een vermindering te verlenen op de
verschuldigde inkomstenbelasting.
2. De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het
bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen uit werk
en woning verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding
staat als het buitenlands inkomen uit werk en woning uit een
Mogendheid staat tot het noemerinkomen.
3. De vermindering, dan wel, ingeval de belastingplichtige uit
meer dan een Mogendheid buitenlands inkomen uit werk en
woning geniet, het gezamenlijke bedrag van de
verminderingen, kan, met inachtneming van de verminderingen
volgens andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting,
niet meer bedragen dan het bedrag van de belasting dat
zonder de toepassing van dit besluit volgens de
Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het
belastbare inkomen uit werk en woning.
4. Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit
volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het
belastbare inkomen uit werk en woning wordt verstaan: de
over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare
inkomen uit werk en woning, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef
en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5. Onder
noemerinkomen wordt verstaan: het inkomen uit werk en woning verminderd
met de – met overeenkomstige toepassing van afdeling
3.13, van de Wet inkomstenbelasting 2001 – te verrekenen
negatieve bedragen aan noemerinkomen uit andere
jaren.
6. In afwijking
van het vijfde lid wordt het noemerinkomen per Mogendheid vermeerderd
met de op het inkomen uit werk en woning in het jaar in mindering
gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden
aftrek voorzover deze bij de belastingheffing in die Mogendheid in
aanmerking zijn genomen.
7. In
afwijking van het vijfde lid, wordt, indien het inkomen van een
belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die
Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en
gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt,
of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
gehouden is deze volledig in aanmerking te nemen, het noemerinkomen,
ook voor de bepaling van de vermindering wegens buitenlands inkomen uit
andere Mogendheden, vermeerderd met de op het inkomen uit werk en
woning in het jaar in mindering gebrachte uitgaven voor
inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden aftrek. De vorige volzin is
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet
zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige
lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en
gezinssituatie volledig in aanmerking te
nemen.
Artikel 11 Doorschuifregeling
1. Een bedrag aan in
een jaar vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning
– per Mogendheid berekend met inachtneming van de
verrekening volgens artikel 12 – dat door de toepassing
van artikel 10, derde lid, niet leidt tot een vermindering van
belasting over dat jaar, wordt overgebracht naar het volgend
jaar. Deze overbrenging vindt alleen plaats
indien het naar het volgend jaar over te brengen buitenlands
inkomen uit werk en woning door de inspecteur is vastgesteld
bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. In het jaar waarnaar de overbrenging plaatsvindt, wordt voor
de berekening van de vermindering van artikel 10 het
buitenlands inkomen uit werk en woning verhoogd met het over
te brengen bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en
woning. Het noemerinkomen wordt niet verhoogd.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over
de toedeling van het vrij te stellen buitenlands inkomen uit
werk en woning per Mogendheid aan de te verlenen
vermindering volgens artikel 10 en de
overbrenging van buitenlands inkomen uit werk en woning naar
een volgend jaar van het eerste lid.
4. Indien een binnenlandse belastingplichtige beloningen
geniet als bedoeld in een compensatieregeling voor grensarbeiders in een andere
regeling ter voorkoming van dubbele belasting, zijn het eerste en tweede lid
niet van toepassing.
5. Bij ministeriële regeling kan onder daarbij te stellen
voorwaarden worden bepaald dat het vierde lid geheel of gedeeltelijk niet van
toepassing is.
Artikel 12 Inhaalregeling
Indien het buitenlands inkomen uit werk en woning uit een
Mogendheid – berekend met inachtneming van de overbrenging per
Mogendheid volgens artikel 11 –
negatief is, wordt het voor de toepassing van de vermindering
van artikel 10
aangemerkt als negatief bestanddeel van het buitenlandse inkomen
uit werk en woning van het volgend jaar uit die Mogendheid. De
inspecteur stelt het naar het volgend jaar over te brengen
negatieve buitenlands inkomen uit werk en woning vast bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
Paragraaf 2 Verrekening
Artikel 13 Verrekening buitenlandse belasting bij
sporters en artiesten
1. Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend
voor in het inkomen uit werk en woning begrepen voordelen en
inkomsten uit het door de belastingplichtige of een ander
als artiest of sportbeoefenaar verrichten van persoonlijke
werkzaamheden binnen het gebied van een andere Mogendheid,
indien deze voordelen en inkomsten zijn onderworpen aan een
belasting naar het inkomen die vanwege die Mogendheid wordt geheven.
2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege
andere Mogendheden geheven belasting;
b.het bedrag dat tot de belasting die in het
desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen
uit werk en woning verschuldigd zou zijn, in
dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in
dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te
nemen voordelen en inkomsten, verminderd met de
daarmee verband houdende kosten, staat tot het noemerinkomen.
3. Artikel 10, vierde, vijfde en zevende
lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting en volgens
artikel 10, ten
hoogste het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar
inkomen uit werk en woning.
Artikel 14 Voortwenteling niet verrekende
belasting artiesten en sporters
1. Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven
belasting, bedoeld in artikel 13 dat door
de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vierde
lid, van dat artikel niet leidt tot een vermindering van
inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege
andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende
jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar
het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is
vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Indien een binnenlandse belastingplichtige beloningen
geniet als bedoeld in een compensatieregeling voor grensarbeiders in een andere
regeling ter voorkoming van dubbele belasting, is het eerste lid niet van
toepassing.
3.
Bij ministeriële regeling kan onder daarbij te stellen
voorwaarden worden bepaald dat het tweede lid geheel of gedeeltelijk niet van
toepassing is.
Artikel 15 Verrekening buitenlandse belasting op
dividenden, interest en royalty's
1. Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend
voor in het inkomen uit werk en woning, maar niet in enig in
artikel 9
bedoeld buitenlands inkomen uit werk en woning, begrepen
dividenden, interest en royalty's, indien:
a.de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de
schuldenaar van de rente en royalty's in een
ontwikkelingsland is gevestigd of woont, en
b.de dividenden, interest en royalty's zijn
onderworpen aan een belasting naar het inkomen die
vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.
2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege
andere Mogendheden geheven belasting;
b.het bedrag dat tot de belasting die in het
desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen
uit werk en woning verschuldigd zou zijn, in
dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in
dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te
nemen dividenden, interest en royalty's staat
tot het noemerinkomen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt de
belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over
dividenden tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan
tot 25% van die dividenden.
4. Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden
dividenden en interest verminderd met de daarmee verband
houdende kosten, en worden royalty's verminderd met de
daarop rechtstreeks drukkende kosten.
5. Artikel 10, vierde, vijfde en zevende
lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting en volgens
de artikelen 10 en
13, ten hoogste het
bedrag aan berekende belasting op het belastbaar inkomen uit
werk en woning.
Artikel 16 Uiteindelijk gerechtigde
1.
Bij de toepassing van artikel 15 wordt
geen vermindering verleend indien de belastingplichtige niet
de uiteindelijk gerechtigde is tot de dividenden, interest
of royalty's waarop door een andere Mogendheid
belasting is geheven. Niet als uiteindelijk gerechtigde
wordt beschouwd de belastingplichtige die in samenhang met
de ontvangen opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als
onderdeel van een samenstel van transacties waarbij
aannemelijk is dat:
a.de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of
indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk
persoon of rechtspersoon die in mindere mate
gerechtigd is tot vermindering van Nederlandse
belasting dan de belastingplichtige die de
tegenprestatie heeft verricht; en
b.deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een
positie in rechten waaruit de opbrengst is genoten
op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt
die vergelijkbaar is met zijn positie in
soortgelijke rechten voorafgaand aan het moment
waarop het samenstel van transacties een aanvang
heeft genomen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid:
a.kan van een samenstel van transacties eveneens
sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op
een gereglementeerde effectenbeurs of markt;
b.wordt met een samenstel van transacties
gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op
de enkele verwerving van een of meer
dividendbewijzen of rentetermijnen, of op de
vestiging van kortlopende genotsrechten op rechten.
Artikel 17 Voortwenteling niet verrekende
belasting dividenden, interest en royalty's
Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven
belasting, bedoeld in artikel 15, dat door
de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vijfde
lid, van dat artikel niet leidt tot een vermindering van
inkomstenbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als vanwege
andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende
jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats indien het naar
het volgend jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is
vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 18 Kostenaftrek
Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft
artikel 15 buiten
toepassing voor de in een jaar genoten dividenden, interest en
royalty's, bedoeld in dat artikel en voor de daarover
vanwege ontwikkelingslanden geheven belasting.
Afdeling 3 Inkomen uit aanmerkelijk belang
Artikel 19 Verrekening buitenlandse belasting op dividenden
1. Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend
voor in het inkomen uit aanmerkelijk belang begrepen
dividenden, indien:
a.de vennootschap die de dividenden uitdeelt in een
ontwikkelingsland is gevestigd, en
b.de dividenden zijn onderworpen aan een belasting
naar het inkomen die vanwege dat andere land, al dan
niet aan de bron, wordt geheven.
2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege
andere Mogendheden geheven belasting;
b.het bedrag dat tot de belasting die in het
desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen
uit aanmerkelijk belang verschuldigd zou zijn, in
dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in
dat jaar volgens het eerste lid in aanmerking te
nemen dividenden staat tot het noemerinkomen.
3. Artikel 15, derde en vierde
lid, en artikel 16
vinden overeenkomstige toepassing.
4. Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit
volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het
belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang wordt verstaan:
de over het kalenderjaar berekende belasting op het
belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, bedoeld in
artikel 2.7, eerste lid, aanhef
en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5. Onder
noemerinkomen wordt verstaan: het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk
belang.
6. In afwijking
van het vijfde lid, wordt, indien het inkomen van een
belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die
Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en
gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt,
of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking
te nemen, het noemerinkomen vermeerderd met de op het inkomen uit
aanmerkelijk belang in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden
aftrek. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om
op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de
persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te
nemen.
Artikel 20 Voortwenteling niet verrekende belasting
Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven
belasting als bedoeld in artikel 19 dat door
de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, niet leidt tot
een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt
aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van
het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats
indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de
inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 21 Kostenaftrek
Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft
artikel 19 buiten
toepassing voor de in een jaar genoten dividenden als bedoeld in
dat artikel en voor de daarover vanwege ontwikkelingslanden
geheven belasting.
Afdeling 4 Inkomen uit sparen en beleggen
Paragraaf 1 Vrijstelling
Artikel 22 Vrijstelling
Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de
inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands voordeel
uit sparen en beleggen.
Artikel 23 Buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
1.
Het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen bestaat uit
het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als
bestanddeel van het voordeel uit sparen en beleggen geniet
als voordeel uit de rendementsgrondslag in het buitenland.
2.
De rendementsgrondslag in het buitenland is de waarde van de
bezittingen in het buitenland verminderd met de waarde van
de schulden in verband met die bezittingen. Bezittingen in
het buitenland zijn:
a.binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen
onroerende zaken;
b.rechten die direct of indirect betrekking hebben op
binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen
onroerende zaken, en
c.rechten op aandelen in de winst van een onderneming
waarvan de leiding binnen het gebied van een andere
Mogendheid is gelegen, voorzover zij niet voortkomen
uit effectenbezit of dienstbetrekking.
Tot de schulden die in verband staan met de bezittingen in het
buitenland behoren ook de met die bezittingen in verband staande
schulden die met inachtneming van artikel 2.17 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 bij de bepaling van het inkomen uit sparen en
beleggen van de partner van de belastingplichtige in aanmerking zijn
genomen.
3.
Bezittingen als bedoeld in het tweede lid behoren alleen tot
de rendementsgrondslag in het buitenland voorzover de
daaruit genoten opbrengsten zijn onderworpen aan een
belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid
waarin de bezittingen zijn gelegen, wordt geheven.
Artikel 24 Vermindering belasting bij buitenlands
voordeel uit sparen en beleggen
1.
De in artikel 22
bedoelde vrijstelling voor
buitenlands voordeel uit sparen en beleggen wordt toegepast
door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.
2.
De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het
bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen uit sparen
en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding
staat als het forfaitair rendement, bedoeld in
artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het gemiddelde van
de rendementsgrondslag in het buitenland aan het begin van het jaar (begindatum) en aan
het einde van het jaar (einddatum) staat tot het noemerinkomen. De vermindering kan, met inachtneming van de
verminderingen volgens andere regelen ter voorkoming van
dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die
zonder de toepassing van dit besluit volgens de
Wet inkomstenbelasting
2001 over het belastbare inkomen uit sparen
en beleggen verschuldigd zou zijn.
3.
Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar
binnenlands belastingplichtige is, wordt de naar tijdsgelang
herleide waarde van de rendementsgrondslag in het buitenland
over de periode dat hij in Nederland woonde in aanmerking
genomen. Gedeelten van
kalendermaanden worden hierbij verwaarloosd. Als noemerinkomen geldt de
som van het naar tijdsgelang herleide noemerinkomen over de periode dat
de belastingplichtige in Nederland woonde en het naar tijdsgelang
herleide belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland over de
periode dat hij niet in Nederland woonde. De derde
volzin vindt geen toepassing bij de belastingplichtige die
volgens artikel 2.5 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 kiest voor
toepassing van de regels van die wet voor
binnenlandse belastingplichtigen.
4.
Indien de in artikel 23, tweede
lid, genoemde zaken, rechten en schulden
niet het gehele jaar tot de rendementsgrondslag van de
belastingplichtige behoren, wordt zowel op de begindatum als
op de einddatum de naar tijdsgelang herleide waarde hiervan
als rendementsgrondslag in het buitenland in aanmerking
genomen, waarbij gedeelten van kalendermaanden als volle
maand worden beschouwd. Behoort de zaak, het recht of de
schuld op de begindatum of de einddatum tot de
rendementsgrondslag van de belastingplichtige dan wordt de
waarde op dat tijdstip als basis genomen voor de toepassing
van de eerste volzin. Behoort de zaak, het recht of de
schuld op geen van die tijdstippen tot de
rendementsgrondslag van de belastingplichtige, dan wordt
uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de zaak, het
recht of de schuld niet meer tot de rendementsgrondslag behoort.
5.
Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit
volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het
belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt verstaan: de
over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef
en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
6. Onder noemerinkomen wordt verstaan het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen verminderd met het in
artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde forfaitair rendement
van de overeenkomstig artikel 5.3, derde lid, onder b, van die wet niet
in aanmerking genomen
verplichtingen.
7. In afwijking van
het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige
hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de
belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van
de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehouden is de
persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het
noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen
en beleggen in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek,
alsmede met het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking genomen heffingvrije
vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om
op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de
persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te
nemen.
Paragraaf 2 Verrekening
Artikel 25 Verrekening buitenlandse belasting op
dividenden, interest en royalty's
1.
Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van inkomstenbelasting verleend
in verband met ontvangen dividenden, interest en
royalty's indien:
a.de rechten waaruit de opbrengst is genoten behoren
tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet
inkomstenbelasting 2001;
b.de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de
schuldenaar van de rente en royalty's in een
ontwikkelingsland is gevestigd of woont, en
c.de dividenden, interest en royalty's zijn
onderworpen aan een belasting naar het inkomen die
vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.
2.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
gelijk aan het bedrag van de in het desbetreffende jaar
vanwege andere Mogendheden geheven belasting. De belasting
die vanwege andere Mogendheden is geheven over dividenden,
interest en royalty's wordt tot geen hoger bedrag in
aanmerking genomen dan tot 25% van de desbetreffende
dividenden, interest en royalty's.
3.
Artikel 16 is
van overeenkomstige toepassing.
4.
De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting en volgens
artikel 24, ten
hoogste het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen.
Artikel 25a Voortwenteling niet verrekende belasting
Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven
belasting, bedoeld in artikel 25, dat door
de toepassing van het vierde lid van dat artikel niet leidt tot
een vermindering van inkomstenbelasting over dat jaar, wordt
aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting van
het daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats
indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de
inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Afdeling 5 Formele en overige bepalingen
Artikel 26 Beschikkingen doorschuifregeling
1.
De inspecteur stelt het bedrag van het volgens
artikel 11 naar
een volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit
werk en woning per Mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Deze vaststelling gebeurt gelijktijdig met het
vaststellen van de aanslag over dat jaar. Het bedrag van het
naar het volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen
uit werk en woning wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
2.
Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het
eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op:
a.de grootte van het over te brengen bedrag aan
buitenlands inkomen uit werk en woning voorzover dat
niet eerder is vastgesteld, en
b.de toepassing van de ministeriële regeling, bedoeld
in artikel 11, derde lid.
3.
Het bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning dat
volgens artikel 11, eerste
lid, naar het volgend jaar wordt
overgebracht, kan worden herzien of alsnog worden
vastgesteld, indien:
a.een aanslag wordt verminderd wegens de verrekening
van verliezen uit andere jaren;
b.de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt;
c.de inspecteur een beschikking herziet waarin het
bedrag van een verlies wordt vastgesteld;
d.enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
bedrag van het over te brengen buitenlands inkomen
uit werk en woning te hoog is vastgesteld, waarbij
de herziening alleen kan plaatsvinden voor in de
beschikking opgenomen buitenlands inkomen uit werk
en woning dat is genoten in een van de twaalf
voorafgaande jaren.
4.
In afwijking in zoverre van artikel 11, eerste lid, tweede
volzin, wordt, indien het derde lid
toepassing vindt, het herziene of het alsnog vastgestelde
bedrag aan buitenlands inkomen uit werk en woning dat naar
het volgend jaar wordt overgebracht, in het volgend jaar in
aanmerking genomen zonder dat dit bedrag vooraf door de
inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking is
vastgesteld. De vorige volzin vindt overeenkomstige
toepassing voorzover de herziening gevolgen heeft voor
bedragen die worden overgebracht naar jaren waarvoor al een
aanslag is vastgesteld.
Artikel 27 Beschikkingen inhaalregeling
1. De inspecteur stelt het bedrag van het volgens
artikel 12 naar
een volgend jaar over te brengen negatieve buitenlands
inkomen uit werk en woning per Mogendheid vast bij voor
bezwaar vatbare beschikking.
2. Artikel 26, eerste lid, tweede en
derde volzin, tweede lid, derde lid en vierde
lid is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien het negatieve buitenlands inkomen uit werk en woning
niet bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld,
wordt het bedrag in het volgende jaar toch in aanmerking
genomen als negatief bestanddeel van het buitenlands inkomen
uit werk en woning. Het bedrag wordt niet meer in aanmerking
genomen indien de termijn waarbinnen de inspecteur bevoegd
is om een aanslag vast te stellen over het eerste jaar
waarin een lager naar het volgend jaar over te brengen
bedrag aan negatief buitenlands inkomen uit werk en woning
bij voor bezwaar vatbare beschikking had moeten worden
vastgesteld, met meer dan twee jaar is overschreden.
Artikel 28 Beschikkingen verrekening
1.
De inspecteur stelt de volgens de artikelen 14,
17, 20 en
25a over te brengen
bedragen aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting
per artikel vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Artikel 26, eerste lid, tweede en
derde volzin, tweede lid, derde lid en vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29 Emigratie en terugkeer
Ingeval de belastingplichtige in een jaar anders dan door
overlijden ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, en
binnen een termijn van acht jaren na afloop van dit jaar wederom
binnenlands belastingplichtige wordt, worden de over het jaar
voorafgaande aan het jaar waarin de binnenlandse belastingplicht
is geëindigd volgens de artikelen 26,
27 en 28 vastgestelde bedragen
aan over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning,
negatief buitenlands inkomen uit werk en woning en vanwege
andere Mogendheden geheven belasting, aangemerkt als bedragen
die in het jaar voorafgaande aan het opnieuw binnenlands
belastingplichtig worden, zijn vastgesteld.
Hoofdstuk III Loonbelasting
Artikel 30 Vrijstelling van loonbelasting
Een in Nederland wonende werknemer is vrijgesteld van de
loonbelasting die betrekking heeft op door hem genoten loon
waarop artikel 9, eerste lid, onderdeel
b, van toepassing is, en dat is onderworpen aan
een belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid
als in dat artikel bedoeld wordt geheven.
Hoofdstuk IV Vennootschapsbelasting
Afdeling 1 Vrijstelling
Artikel 31 Vrijstelling
Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de
vennootschapsbelasting die betrekking heeft op buitenlandse
winst.
Artikel 32 Buitenlandse winst uit een andere Mogendheid
1. De buitenlandse winst uit een andere Mogendheid is het
gezamenlijke bedrag van de in die Mogendheid behaalde winst
uit buitenlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of
het gedeelte van een onderneming dat, wordt gedreven met
behulp van een vaste inrichting of een vaste
vertegenwoordiger binnen het gebied van de andere
Mogendheid. De in de eerste volzin bedoelde winst wordt
alleen in aanmerking genomen voorzover deze is onderworpen
aan een belasting naar de winst die vanwege die andere
Mogendheid wordt geheven.
2. Tot een buitenlandse onderneming worden gerekend:
a.in de andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;
b.rechten die direct of indirect betrekking hebben op
in de andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;
c.rechten op aandelen in de winst van een onderneming
waarvan de leiding in de andere Mogendheid is
gevestigd voorzover zij niet opkomen uit effectenbezit;
d.werkzaamheden die gedurende een aaneengesloten
periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het
winningsgebied van de andere Mogendheid worden verricht.
3. Artikel 9, derde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het winningsgebied van de andere Mogendheid bestaat uit de
territoriale zee van de andere Mogendheid alsmede het buiten
de territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en de
ondergrond daarvan, voorzover de andere Mogendheid daar op
grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen op
het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.
5. In afwijking van het eerste lid wordt winst uit buitenlandse
onderneming behaald met een onderneming waarvan de
werkzaamheden grotendeels bestaan uit beleggen of uit
financieringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 13, tweede lid, laatste
volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, niet tot de buitenlandse winst uit
een andere Mogendheid gerekend. De eerste volzin vindt geen
toepassing indien de werkzaamheden volgens genoemd
artikel 13
kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden.
6. Voor de toepassing
van het eerste lid wordt de buitenlandse winst uit een andere
Mogendheid bepaald met inachtneming van het bedrag van
€ 500 000, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969. Ingeval er uit meerdere Mogendheden
buitenlandse winst wordt behaald wordt het bedrag van
€ 500 000 toegerekend aan een buitenlandse onderneming
uit een andere Mogendheid in de verhouding waarin het teveel aan vreemd
vermogen, bedoeld in artikel 10d, vierde lid, van de wet, van die
onderneming, voor vermindering met het bedrag van € 500
000, staat tot het teveel aan vreemd vermogen, bedoeld in artikel 10d,
vierde lid, van de wet, van de buitenlandse ondernemingen gezamenlijk,
voor vermindering met het bedrag van € 500
000.
7. Voor de toepassing van het
eerste lid wordt de buitenlandse winst uit een andere Mogendheid
bepaald met inachtneming van artikel 10d, tiende lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969. Ingeval er uit meerdere Mogendheden
buitenlandse winst wordt behaald, wordt het bedrag aan rente dat,
volgens artikel 10d, tiende lid, van de wet, bij het vaststellen van de
buitenlandse winst uit een andere Mogendheid maximaal niet in aftrek
komt, verdeeld over de buitenlandse ondernemingen uit andere
Mogendheden, waarvan bij de bepaling van de winst rente in aftrek wordt
beperkt als gevolg van artikel 10d van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 naar de verhouding waarin de niet
aftrekbare rente, bedoeld in artikel 10d, eerste lid, van de wet, van
de buitenlandse onderneming, staat tot de niet aftrekbare rente,
bedoeld in artikel 10d, eerste lid, van de wet, van de buitenlandse
ondernemingen
gezamenlijk.
Artikel 33 Vermindering belasting bij
buitenlandse winst
1. De in artikel 31
bedoelde vrijstelling voor buitenlandse winst wordt voor
elke Mogendheid waarin de belastingplichtige zodanige winst
behaalt afzonderlijk toegepast door een vermindering te
verlenen op de verschuldigde vennootschapsbelasting.
2. De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het
bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 verschuldigd zou zijn, in dezelfde
verhouding staat als de buitenlandse winst uit een
Mogendheid staat tot noemerwinst.
3. De vermindering dan wel, ingeval de belastingplichtige uit
meer dan een Mogendheid buitenlandse winst geniet, het
gezamenlijke bedrag van de verminderingen kan, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan
het bedrag van de belasting dat zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 verschuldigd zou zijn.
4. Onder noemerwinst wordt verstaan: het belastbare bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969.
Artikel 34 Doorschuifregeling
1.
Voorzover het gezamenlijke bedrag aan vrij te stellen
buitenlandse winst – per Mogendheid berekend met
inachtneming van de verrekening volgens artikel 35 –
groter is dan de noemerwinst, wordt het overgebracht naar
het volgend jaar. Deze overbrenging vindt alleen plaats
indien de naar het volgend jaar over te brengen buitenlandse
winst door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
2.
In het jaar waarnaar de overbrenging plaatsvindt, wordt voor
de berekening van de vermindering van artikel 33 de
buitenlandse winst verhoogd met het over te brengen bedrag
aan buitenlandse winst. De noemerwinst wordt niet verhoogd.
3.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over
de toedeling van de vrij te stellen buitenlandse winst per
Mogendheid aan de te verlenen vermindering volgens
artikel 33 en de
overbrenging van buitenlandse winst naar een volgend jaar
van het eerste lid.
Artikel 35 Inhaalregeling
1.
Indien de buitenlandse winst uit een Mogendheid – berekend
met inachtneming van de overbrenging per Mogendheid volgens
artikel 34 –
negatief is, wordt deze voor de toepassing van de
vermindering van artikel 33
aangemerkt als negatief bestanddeel van de buitenlandse
winst van het volgend jaar uit die Mogendheid. De inspecteur
stelt de naar het volgend jaar over te brengen negatieve
buitenlandse winst vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing voorzover met het
negatieve bedrag al rekening is gehouden bij de toepassing
van artikel 13c van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
Afdeling 2 Verrekening
Artikel 36 Verrekening buitenlandse belasting op
dividenden, interest en royalty's
1.
Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van vennootschapsbelasting
verleend voor in de winst, maar niet in enige in
artikel 32
bedoelde buitenlandse winst, begrepen dividenden, interest
en royalty's, indien:
a.de vennootschap die de dividenden uitdeelt of de
schuldenaar van de rente en royalty's in een
ontwikkelingsland woont of gevestigd is, en
b.de dividenden, interest en royalty's zijn
onderworpen aan een belasting naar de winst die
vanwege dat land, al dan niet aan de bron, wordt geheven.
2.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege
andere Mogendheden geheven belasting;
b.het bedrag dat tot de belasting die in het
desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969
verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat
als het bedrag van de in dat jaar volgens het eerste
lid in aanmerking te nemen dividenden, interest en
royalty's staat tot de noemerwinst.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt de
belasting die vanwege andere Mogendheden is geheven over
dividenden tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan
tot 25% van die dividenden.
4.
Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden
dividenden en interest verminderd met de daarmee verband
houdende kosten, en worden royalty's verminderd met de
daarop rechtstreeks drukkende kosten.
5.
Artikel 16 en
artikel 33, vierde
lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
6.
De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting en volgens
artikel 33, ten
hoogste het bedrag aan belasting dat volgens de
Wet op de vennootschapsbelasting
1969 verschuldigd is.
Artikel 37 Voortwenteling niet verrekende
belasting dividenden, interest en royalty's
Het bedrag van de in een jaar vanwege andere Mogendheden geheven
belasting als bedoeld in artikel 36 dat door
de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het zesde lid,
van dat artikel niet leidt tot een vermindering van
vennootschapsbelasting over dat jaar, wordt aangemerkt als
vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het
daaropvolgende jaar. Deze voortwenteling vindt alleen plaats
indien het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de
inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 38 Kostenaftrek
Op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige blijft
artikel 36 buiten
toepassing voor de in een jaar genoten dividenden, interest en
royalty's als bedoeld in dat artikel en voor de daarover
vanwege ontwikkelingslanden geheven belasting.
Artikel 39 Verrekening buitenlandse belasting bij
passieve winst uit buitenlandse onderneming
1.
Aan een binnenlandse belastingplichtige wordt, ter
verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven
belasting, een vermindering van vennootschapsbelasting
verleend voor door hem behaalde passieve winst uit
buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 32, vijfde
lid, indien deze winst is onderworpen aan
een belasting naar de winst die vanwege een andere
Mogendheid wordt geheven.
2.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.50% van het in de tabel in artikel 22 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 genoemde hoogste
percentage maal het, met inachtneming
van de overbrenging volgens artikel
41 berekende, positieve
gezamenlijke bedrag van de in het eerste lid
bedoelde winst uit buitenlandse onderneming;
b.het bedrag dat tot de belasting die in het
desbetreffende jaar zonder de toepassing van dit
besluit volgens de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969
verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat
als het gezamenlijke bedrag van de in dat jaar
volgens het eerste lid in aanmerking te nemen winst
uit buitenlandse onderneming, staat tot de noemerwinst.
3.
Op verzoek van de belastingplichtige wordt het volgens het
tweede lid, onderdeel a, te bepalen bedrag gesteld op het
bedrag van de in het desbetreffende jaar vanwege andere
Mogendheden geheven belasting. In een jaar waarnaar een
negatief bedrag als bedoeld in artikel 41 is
overgebracht, wordt van de in de vorige volzin bedoelde
belasting niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag dat
tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het in
het tweede lid bedoelde gezamenlijke bedrag – berekend met
inachtneming van de overbrenging volgens artikel 41 –
staat tot dat gezamenlijke bedrag berekend zonder toepassing
van de overbrenging volgens artikel 41,
vermeerderd met het volgens artikel 40 naar
dat jaar overgebrachte bedrag van vanwege andere Mogendheden
geheven belasting.
4.
Artikel 33, vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
De vermindering volgens dit artikel bedraagt, met
inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen
ter voorkoming van dubbele belasting en volgens
de artikelen 33 en
36, ten hoogste het
bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting.
Artikel 40 Voortwenteling niet verrekende
belasting bij passieve winst uit buitenlandse onderneming
Voorzover het volgens artikel 39, tweede lid, onderdeel a,
of het derde lid, berekende bedrag door de
toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vijfde lid
niet leidt tot een vermindering van vennootschapsbelasting over
dat jaar, wordt dit bedrag overgebracht naar het volgende jaar
en in dat jaar bij de berekening van de vermindering in
aanmerking genomen. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien
het naar het volgend jaar over te brengen bedrag door de
inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 41 Inhaal negatieve bedragen
1.
Indien het gezamenlijke bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel
a, negatief is, wordt dit bedrag
overgebracht naar het volgend jaar en bij de berekening van
het gezamenlijke bedrag van dat jaar als negatief bedrag in
aanmerking genomen. De inspecteur stelt het naar het volgend
jaar over te brengen bedrag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing voorzover met het
negatieve bedrag al rekening is gehouden bij de toepassing
van artikel 13c van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
Afdeling 3 Formele en overige bepalingen
Artikel 42 Beschikkingen doorschuifregeling
1.
De inspecteur stelt het bedrag van de volgens
artikel 34 naar
een volgend jaar over te brengen buitenlandse winst per
mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze
vaststelling gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de
aanslag over dat jaar. Het bedrag van de naar het volgend
jaar over te brengen buitenlandse winst wordt op het
aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
2.
Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het
eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op:
a.de grootte van het over te brengen bedrag aan
buitenlandse winst voorzover dat niet eerder is
vastgesteld, en
b.de toepassing van de ministeriële regeling, bedoeld
in artikel 34, derde lid.
3.
Het bedrag aan buitenlandse winst dat volgens
artikel 34, eerste
lid, naar het volgend jaar wordt
overgebracht, kan worden herzien of alsnog worden
vastgesteld, indien:
a.een aanslag wordt verminderd wegens de verrekening
van verliezen uit andere jaren;
b.de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt;
c.de inspecteur een beschikking herziet waarin het
bedrag van een verlies wordt vastgesteld;
d.enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
bedrag van de over te brengen buitenlandse winst te
hoog is vastgesteld, waarbij de herziening alleen
kan plaatsvinden voor in de beschikking opgenomen
buitenlandse winst die is genoten in een van de
twaalf voorafgaande jaren.
4.
In afwijking in zoverre van artikel 34, eerste lid, tweede
volzin, wordt, indien het derde lid
toepassing vindt, het herziene of het alsnog vastgestelde
bedrag aan buitenlandse winst dat naar het volgend jaar
wordt overgebracht, in het volgend jaar in aanmerking
genomen zonder dat dit bedrag vooraf door de inspecteur bij
voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. De vorige
volzin vindt overeenkomstige toepassing voorzover de
herziening gevolgen heeft voor bedragen die worden
overgebracht naar jaren waarvoor al een aanslag is vastgesteld.
Artikel 43 Beschikkingen inhaalregeling en inhaal
negatieve bedragen
1. De inspecteur stelt het bedrag van de volgens
artikel 35 naar
een volgend jaar over te brengen negatieve buitenlandse
winst per Mogendheid vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. De inspecteur stelt het volgens artikel 41 naar
een volgend jaar over te brengen negatieve gezamenlijke
bedrag aan buitenlandse winst als bedoeld in artikel 39, eerste
lid, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Artikel 42, eerste lid, tweede en
derde volzin, tweede lid, derde lid en vierde
lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de negatieve buitenlandse winst niet bij voor bezwaar
vatbare beschikking is vastgesteld, wordt het bedrag in het
volgende jaar toch in aanmerking genomen als negatief
bestanddeel van de buitenlandse winst. Het bedrag wordt niet
meer in aanmerking genomen indien de termijn waarbinnen de
inspecteur bevoegd is om een aanslag vast te stellen over
het eerste jaar waarin een lager naar het volgend jaar over
te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst bij voor
bezwaar vatbare beschikking had moeten worden vastgesteld,
met meer dan twee jaar is overschreden. De vorige volzin
vindt overeenkomstige toepassing voor het volgens het tweede
lid vastgestelde bedrag.
Artikel 44 Beschikkingen verrekening
1.
De inspecteur stelt het volgens artikel 37 over
te brengen bedrag aan vanwege andere Mogendheden geheven
belasting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.
De inspecteur stelt het volgens artikel 40 over
te brengen bedrag aan belasting vast bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
3.
Artikel 42, eerste lid, tweede en
derde volzin, tweede lid, derde lid en vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 45 Emigratie en terugkeer
Ingeval de belastingplichtige in een jaar anders dan door
liquidatie ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, en
binnen een termijn van acht jaren na afloop van dit jaar wederom
binnenlands belastingplichtige wordt, worden de over het jaar
voorafgaande aan het jaar waarin de binnenlandse belastingplicht
is geëindigd volgens de artikelen 42,
43 en 44 vastgestelde bedragen
aan over te brengen buitenlandse winst, negatieve buitenlandse
winst en vanwege andere Mogendheden geheven belasting,
aangemerkt als bedragen die in het jaar voorafgaande aan het
opnieuw binnenlands belastingplichtig worden, zijn vastgesteld.
Artikel 46 Wijziging gerechtigdheid tot lichaam
1. Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van
het oudste jaar waarvan een naar het volgend jaar over te
brengen bedrag aan buitenlandse winst als bedoeld in
artikel 34 in
een later jaar nog niet volledig tot een vermindering heeft
geleid, het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in
belangrijke mate is gewijzigd, wordt met ingang van het jaar
waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, het over te
brengen bedrag aan buitenlandse winst van het daaraan
voorafgaande jaar niet meer bij de berekening van de
vermindering als bedoeld in artikel 33 in
aanmerking genomen.
2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing met
betrekking tot naar een volgend jaar over te brengen
bedragen aan vanwege andere Mogendheden geheven belasting
als bedoeld in artikel 37 en
over te brengen bedragen aan belasting als bedoeld in
artikel 40.
3. Artikel
20a, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, tiende,
elfde en twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is
van overeenkomstige toepassing.
4. Artikel 15ae
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk V Recht van successie en recht van schenking
Artikel 47 Vermindering recht van successie bij in
Nederland wonende erflater
1. Bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden
van iemand die ten tijde van dat overlijden in Nederland
woonde, wordt ter verrekening van vanwege een andere
Mogendheid geheven belasting een vermindering verleend van
het recht van successie voor de in de verkrijging begrepen
bezittingen behorende tot een door hem gedreven buitenlandse
onderneming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel
a, en voor de in de verkrijging begrepen
onroerende zaken die binnen het gebied van een andere
Mogendheid zijn gelegen en rechten waaraan deze zijn
onderworpen, voorzover de verkrijging van vorenbedoelde
bezittingen aan een gelijksoortige belasting is onderworpen
die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt geheven. Deze bepaling geldt niet bij een verkrijging krachtens
erfrecht door het overlijden van iemand die op grond van artikel 1,
vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van de
Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden in
Nederland te hebben gewoond.
2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid
geheven belasting;
b.het bedrag dat tot het recht van successie dat
volgens de Successiewet
1956 verschuldigd zou zijn zonder
toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding
staat als de gezamenlijke waarde van de in de
verkrijging begrepen, in het eerste lid bedoelde,
bezittingen in de andere Mogendheid staat tot de
waarde van alle verkregen bezittingen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt:
a.de waarde van de in het eerste lid bedoelde bezittingen
verminderd met de waarde van de schulden in verband met die
bezittingen
b.de waarde van alle verkregen
bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden die op grond van
de Successiewet 1956 in aftrek komen en verminderd met de
vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Successiewet 1956,
voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking
komt.
4. De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten
hoogste het bedrag aan recht van successie dat volgens de Successiewet
1956 verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van dit
besluit.
5. Met onroerende zaken als
bedoeld in het eerste lid worden
gelijkgesteld:
a.de
– niet tot een buitenlandse onderneming, als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel a, behorende –
economische eigendom, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op
belastingen van rechtsverkeer, van de binnen het gebied van een andere
Mogendheid gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn
onderworpen;
b.aandelen in lichamen en
lidmaatschapsrechten als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen
van rechtsverkeer, welke onroerende zaken en in dit artikel daarmee
gelijkgestelde goederen binnen het gebied van een andere Mogendheid
vertegenwoordigen. De waarde van de aandelen en lidmaatschapsrechten is
gelijk aan de waarde van de onroerende zaken en daarmee gelijkgestelde
goederen die door de aandelen en lidmaatschapsrechten middellijk of
onmiddellijk worden vertegenwoordigd, verminderd met de waarde van de
schulden in verband met die zaken en
goederen.
Artikel 48 Vermindering recht van successie bij
fictief in Nederland wonende erflater
1. Bij een
verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die op
grond van artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste
lid, van de Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden
in Nederland te hebben gewoond, wordt ter verrekening van vanwege een
andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van het recht van
successie verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen,
voorzover ter zake van de verkrijging van die bezittingen vanwege een
andere Mogendheid, waarin de erflater ten tijde van het overlijden zijn
daadwerkelijke woonplaats had, een gelijksoortige belasting is geheven.
Voorts wordt een vermindering van het
recht van successie verleend voor in die verkrijging begrepen
bezittingen, behorende tot een door hem gedreven buitenlandse
onderneming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en op in
de verkrijging begrepen onroerende zaken als bedoeld in artikel 47 die
binnen het gebied van een andere Mogendheid zijn gelegen en rechten
waaraan deze zijn onderworpen, voorzover de verkrijging van
vorenbedoelde bezittingen aan een gelijksoortige belasting is
onderworpen die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt
geheven. Deze bepaling is niet van
toepassing ten aanzien van die
bezittingen over de verkrijging waarvan op de voet van artikel 5 van de
Successiewet 1956 recht van overgang zou zijn verschuldigd, indien
artikel 1, vierde lid, eerste volzin, of artikel 3, eerste lid, van die
wet niet van toepassing zou zijn.
2.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is
het laagste van de volgende bedragen:
a.het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid
geheven belasting;
b.het bedrag dat tot het recht van successie dat
volgens de Successiewet
1956 verschuldigd zou zijn zonder
toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding
staat als de gezamenlijke waarde van de in de
verkrijging begrepen, in het eerste lid van dit
artikel bedoelde, bezittingen staat tot de waarde
van alle verkregen bezittingen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid
wordt:
a.de waarde van de in het
eerste lid bedoelde bezittingen verminderd met de waarde van alle
schulden, behoudens de waarde van de schulden in verband met de
bezittingen, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Successiewet
1956.
b.de waarde van alle verkregen
bezittingen verminderd met de waarde van alle verkregen schulden en
verminderd met de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de
Successiewet 1956, voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking
komt.
4. De vermindering
volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan recht van
successie dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder
de toepassing van dit
besluit.
Artikel 49 Buitenlandse gelijksoortige belasting als
boedelschuld
Indien een verkrijging van een erflater die ten tijde van het overlijden
in Nederland woonde, bezittingen omvat welke zich binnen het gebied van een
andere Mogendheid bevinden en niet op grond van de
artikelen 47 en
48 aanspraak
bestaat op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, wordt bij het
bepalen van de waarde van die verkrijging een vanwege die andere Mogendheid
over deze bezittingen geheven gelijksoortige belasting in mindering gebracht op
die verkrijging.
Artikel 50 Vermindering per verkrijger
De verminderingen bedoeld in de artikelen 47 tot en met
49 worden per verkrijger berekend.
Artikel 51 Schenkingsrecht
1. De artikelen 47 tot en met
50 vinden overeenkomstige toepassing met
betrekking tot het recht van schenking.
2. Artikel 48 is
van overeenkomstige toepassing op schenkingen door een
schenker die op grond van artikel 1, vierde lid,
tweede volzin, of artikel 3, tweede lid, van de
Successiewet 1956 geacht wordt ten
tijde van de schenking in Nederland te hebben gewoond.
3. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 47,
tweede lid, onderdeel b, en artikel 48, tweede lid, onderdeel b, wordt
de waarde van alle verkregen bezittingen tevens verminderd met de
vrijstellingen, bedoeld in artikel 33 van de Successiewet 1956,
voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking
komt.
Hoofdstuk VI Kansspelbelasting
Artikel 52 Vrijstelling kansspelbelasting
1.
Een in Nederland wonende of gevestigde gerechtigde tot een
prijs van een buitenlands kansspel is vrijgesteld van de
daarop betrekking hebbende kansspelbelasting, indien die
prijs is onderworpen aan een gelijksoortige belasting, die
vanwege een ander land of een andere Mogendheid wordt geheven.
2.
Het eerste lid vindt geen toepassing, indien de prijs als
winst uit onderneming moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk VII Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 53 Overgangsbepaling doorschuifregeling inkomstenbelasting
1.
Een volgens artikel 3, derde lid, van het
Besluit voorkoming dubbele belasting
1989, zoals dat luidde op 31 december 2000,
naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan buitenlands
onzuiver inkomen van het jaar 2000 wordt voor de toepassing
van de artikelen 10 en
11 aangemerkt als
een naar het jaar 2001 over te brengen bedrag aan
buitenlands inkomen uit werk en woning.
2.
Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te
brengen buitenlands onzuiver inkomen door de inspecteur
volgens artikel 3a van het Besluit
voorkoming dubbele belasting 1989,
zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij
voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 54 Overgangsbepaling inhaalregeling inkomstenbelasting
1.
Een volgens artikel 3, vierde lid, van het
Besluit voorkoming dubbele belasting
1989, zoals dat luidde op 31 december 2000,
naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan negatief
buitenlands onzuiver inkomen van het jaar 2000 wordt voor de
toepassing van de artikelen 10,
11 en
12 aangemerkt als
een naar het jaar 2001 over te brengen bedrag aan negatief
buitenlands inkomen uit werk en woning.
2.
Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te
brengen negatieve buitenlands onzuiver inkomen door de
inspecteur volgens artikel 3a van het Besluit
voorkoming dubbele belasting 1989,
zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij
voor bezwaar vatbare beschikking. Het vijfde lid, tweede en
derde volzin, van genoemd artikel 3a
vinden hierbij overeenkomstige toepassing.
Artikel 55 Overgangsbepaling voortwenteling
buitenlandse bronbelasting inkomstenbelasting
1.
Een volgens artikel 5, vierde lid, van het
Besluit voorkoming dubbele belasting
1989, zoals dat luidde op 31 december 2000,
naar een volgend jaar over te brengen bedrag aan vanwege
andere Mogendheden geheven belasting van het jaar 2000 wordt
voor de toepassing van artikel 25
aangemerkt als vanwege andere Mogendheden geheven belasting
van het jaar 2001.
2.
Het eerste lid vindt alleen toepassing indien het over te
brengen bedrag aan belasting door de inspecteur volgens
artikel 3a van het Besluit
voorkoming dubbele belasting 1989,
zoals dat luidde op 31 december 2000, is vastgesteld bij
voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 56 Overgangsregeling bijzonder tarief
1.
Indien op of na 1 januari 2001 een onder het inkomen uit
werk en woning vallend inkomensbestanddeel wordt belast
tegen een bijzonder tarief, vindt bij de bepaling van de
vermindering ter voorkoming van dubbele belasting volgens
artikel 10 in
het desbetreffende jaar artikel 3, tweede lid, van het
Besluit voorkoming dubbele belasting
1989, zoals dat luidde op 31 december 2000,
overeenkomstige toepassing.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen per groep van gevallen
nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het
eerste lid.
Artikel 57 Overgangsregeling
vennootschapsbelasting; wijziging gerechtigdheid tot lichaam
1.
Voor de toepassing van artikel 46
blijft een wijziging van het uiteindelijke belang in de
belastingplichtige die voor 1 januari 2001 heeft
plaatsgevonden buiten aanmerking, mits
a.
artikel 10, achtste lid,
van het Besluit voorkoming dubbele belasting
1989, zoals dat luidde op 31
december 2000, indien dit zou zijn blijven gelden op
de belastingplichtige niet van toepassing zou zijn,
b.de belastingplichtige direct voorafgaande aan de
wijziging een onderneming dreef.
2.
Het eerste lid is slechts van toepassing met betrekking tot
jaren waarin is voldaan aan de in artikel 20a, vierde lid,
onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 opgenomen voorwaarde.
Artikel 58 Overgangsregeling, delegatiebepaling
over te brengen bedragen
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
over de wijze waarop naar een volgend jaar over te brengen
bedragen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting
1989 in aanmerking worden genomen bij de
toepassing van dit besluit.
Artikel 59 Intrekking Besluit voorkoming dubbele
belasting 1989
1.
Het Besluit voorkoming dubbele
belasting 1989 wordt ingetrokken.
2.
Het in het eerste lid genoemde besluit vindt voor de
toepassing van de vennootschapsbelasting nog toepassing op
het jaar dat is aangevangen voor 1 januari 2001 en dat na
die datum eindigt.
Artikel 60 Inwerkingtreding
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
2.
Voor de heffing van de vennootschapsbelasting vindt dit
besluit voor het eerst toepassing met ingang van het jaar
dat met of in 2001 aanvangt.
3.
Voor de heffing van het recht van successie en het recht van
schenking vindt dit besluit toepassing, indien het
overlijden, de schenking of de in artikel 45, derde lid, tweede
zin, of de in artikel 53, eerste lid, van de
Successiewet 1956 bedoelde gebeurtenis
plaatsvindt op of na het tijdstip van de inwerkingtreding
van dit besluit, zomede indien op of na dat tijdstip
krachtens schenking wordt verkregen ten gevolge van de
vervulling van een voorwaarde.
Artikel 61 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorkoming dubbele
belasting 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende
nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
21 december 2000
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
achtentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals