Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van
Financiën van 3 december 1992, nr. WM92-19,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving
Milieubelastingen, gedaan mede namens de Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 6, derde
lid, 10a, zesde lid,
13, zevende
lid, 18a, derde lid,
28, achtste
lid, 30, tweede lid,
en 38, eerste lid, van de Wet
belastingen op milieugrondslag;
De Raad van State gehoord (advies van 18
december 1992, nr. W06.92.0614);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris
van Financiën van 21 december 1994, nr. WM94-71M,
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving
Milieubelastingen, uitgebracht mede namens de Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1
1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6, derde lid, 10a, vijfde
lid, 11h, tweede lid, 11i, vijfde lid, 11j, derde lid, 12, tweede lid, 18,
derde lid, 18b, vijfde lid, 18c, tweede lid, 25, vijfde lid, 26, vierde lid,
27, zesde lid, 28, derde lid, 36c, zevende lid, 36e, zesde en achtste lid,
36i, elfde lid, 36j, tweede en zesde lid, 36k, vijfde lid, 36l, negende
lid, 36m, tweede lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.
2. In dit besluit wordt verstaan onder de wet: de
Wet belastingen op
milieugrondslag.
Hoofdstuk II Grondwaterbelasting
Artikel 2
1.
Ter vaststelling van de hoeveelheid onttrokken grondwater en
van de hoeveelheid geïnfiltreerd water is de houder van een
inrichting gehouden deze hoeveelheden te meten met behulp
van watermeters.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing in die gevallen
waarin met toepassing van artikel 3 geen
verplichting bestaat tot het voeren van een administratie.
3.
De watermeters, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanig
nauwkeurig dat het meetresultaat in enige maand niet meer
dan vijf procent afwijkt van de werkelijk onttrokken
hoeveelheid grondwater dan wel van de werkelijk
geïnfiltreerde hoeveelheid water.
4.
In afwijking van het derde lid geldt voor onttrekkingen
voor doeleinden als bedoeld in artikel 8, onderdelen b, c, en e, van de wet dat
het meetresultaat in enige maand niet meer dan tien procent
mag afwijken van de werkelijk onttrokken hoeveelheid
grondwater dan wel van de werkelijk geïnfiltreerde
hoeveelheid water.
5.
Op verzoek van de houder van een inrichting kan de
inspecteur onder nader te stellen voorwaarden toestaan dat
plaatsing van watermeters achterwege blijft, indien om
technische dan wel financiële redenen niet in redelijkheid
plaatsing hiervan kan worden gevergd en op een andere wijze
tot een aanvaardbare vaststelling van de hoeveelheid
onttrokken grondwater dan wel van de hoeveelheid
geïnfiltreerd water kan worden gekomen.
6.
De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het vijfde
lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
7.
Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de
inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij
de in het achtste lid bedoelde kennisgeving.
8.
Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het
zevende lid genoemde termijn kan geven, stelt hij
belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en
noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden afgegeven.
Artikel 3
1.
De verplichting tot het voeren van een administratie,
bedoeld in artikel 11 van de wet
is niet van toepassing op onttrekkingen van
grondwater als bedoeld in artikel 8, onderdelen a, d,
e, f, g en i,
van de wet.
2.
Onder nader te stellen voorwaarden verleent de inspecteur
ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 8, onderdeel b of c,
van de wet, op verzoek van de houder
van een inrichting, ontheffing van de in artikel 11 van de
wet opgenomen verplichting tot het voeren
van een administratie, indien vaststaat dat de onttrekking
niet langer dan twee achtereenvolgende maanden zal duren en
de pompcapaciteit van de inrichting minder dan 60 kubieke
meters per uur bedraagt.
3.
Met betrekking tot het verzoek, bedoeld in het tweede lid is artikel 2, zesde tot en met
achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4
1.
De teruggaaf van de belasting, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de wet
wordt uitsluitend verleend aan degene die
beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning,
waarin nadere technische en administratieve voorwaarden
kunnen worden gesteld ter vaststelling van de betrokken
hoeveelheid spoelwater.
2.
De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd
bij de inspecteur voordat het eerste tijdvak waarover
teruggaaf wordt gevraagd, is aangevangen.
3.
Op de aanvraag voor de vergunning is artikel 2, zesde tot en met
achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
Het tijdvak waarover de teruggaaf wordt verleend is het
kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander
tijdvak aanwijzen.
5.
Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken
na het einde van het tijdvak, bedoeld in het vierde lid.
Hoofdstuk IIA Belasting op leidingwater
Artikel 4a
De in artikel 11h van de
wet bedoelde vrijstelling wordt slechts
verleend indien de belastingplichtige in zijn administratie
aantekening houdt van de in dat artikel bedoelde buitengewone
omstandigheden die zich hebben voorgedaan.
Artikel 4b
Voor de toepassing van artikel 11i, eerste lid, van de
wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor
tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet op de omzetbelasting 1968 is
gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die
vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.
Artikel 4c
1.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 11j, eerste lid, van de
wet kan worden gedaan na afloop van elke
kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en
dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na
afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.
2.
Teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfacturen
worden overgelegd.
Hoofdstuk III Afvalstoffenbelasting
Artikel 5
Voor de toepassing van
artikel 12, tweede lid, van de wet,
wordt de toepassing van stoffen, preparaten of andere producten binnen een
inrichting waar afvalstoffen worden gestort, geacht hetzij verband te houden
met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het
bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van
afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of andere producten in de
inrichting dienen voor dan wel bestaan uit:
a.materiaal voor het realiseren en onderhouden van een
afrastering;
b.materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de
geohydrologische maatregelen en het controlesysteem zoals verlangd in het
Stortbesluit bodembescherming, de
Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor
baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt« Verwijdering baggerspecie»
(kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);
c.materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie
zoals verlangd in het
Stortbesluit bodembescherming, de
Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor
baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt« Verwijdering baggerspecie»
(kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);
d.(riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en
materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag;
e.verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de
egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van
stortgas;
f.het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen;
g.het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of
verwerken van afvalstoffen;
h.het operationeel houden van kantoren, van de controle- en
registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige
rollende materieel en van de wasplaats;
i.materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken;
j.materiaal voor het realiseren en in stand houden van een
terreinverharding buiten het deel van de stortplaats, al dan niet in
compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een
bovenafdichtingsconstructie, als verlangd in het
Stortbesluit bodembescherming, in de
Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel in de Richtlijnen
voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering
baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1), afvalstoffen worden
gestort (stortlichaam);
k.ongediertebestrijding;
l. bouwstoffen als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Bouwstoffenbesluit
bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, die voorzien zijn van een
kwaliteitsverklaring als bedoeld in de artikelen 5, vierde lid, 9,
achtste lid, of 22, zesde lid, van dat besluit of een overeenkomstig de
bij of krachtens dat besluit gestelde regels uitgevoerde partijkeuring
en die worden toegepast in een voorziening, die op grond van de voor de
inrichting verleende vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid,
van de Wet milieubeheer, binnen de inrichting is
aangebracht.
Artikel 5a
Het tarief, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de
wet, voor afvalstoffen met een volumieke massa
van meer dan 1100 kilogram per kubieke meter vindt slechts
toepassing indien aan de artikelen 5b tot en met
5e wordt voldaan.
Artikel 5b
Voor de toepassing van artikel 5a worden
de afvalstoffen niet geperst aangeleverd.
Artikel 5c
1. De afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a,
worden aangevoerd in een container, een kipwagen, een
vaartuig of in een big bag waarvan de inhoud in kubieke
meters bekend is.
2. De inhoud van een
container, laadbak van een kipwagen of laadruim van een vaartuig wordt
tot op één decimaal nauwkeurig vastgesteld in kubieke
meters
door:
a.de aan de binnenzijde gemeten lengte van de
container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim te
vermenigvuldigen met de breedte en de hoogte ervan, met dien verstande
dat indien de lengte, de breedte of de hoogte niet overal gelijk is,
steeds de grootste maat in aanmerking wordt genomen; dan
wel
b.vaststelling van het volume van
de inwendige geometrische vorm van de container, de laadbak
onderscheidenlijk het laadruim door een conform ISO/IEC 17025
geaccrediteerd
laboratorium.
3. Bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en
onderdeel a, worden kopschotten buiten beschouwing
gelaten.
4. De inhoud van een container, de laadbak van een kipwagen of
het laadruim van een vaartuig is op een nagelvast
aangebrachte plaat aan de linker- en rechterbuitenzijde van
de container, de laadbak of het laadruim vermeld.
5. Op de in het vierde lid aangegeven plaat is tevens het voor
de container, de kipwagen of het vaartuig unieke
registratienummer aangebracht.
6. De inhoud en het unieke registratienummer worden in zwarte
cijfers en letters van ten minste 15 centimeter hoogte
aangebracht op een gele achtergrond.
7. De inhoud van een big bag is duidelijk leesbaar en op een
eenvoudig waarneembare plaats in de zijwanden van de big bag
in cijfers en letters van ten minste 20 cm hoogte en in een
contrasterende kleur in het weefsel ingeweven of aangebracht.
8. De afvalstoffen worden aangevoerd op zodanige wijze dat zij
binnen de begrenzingen van de container, de laadbak, het
laadruim of de big bag blijven.
9. De administratie van de houder van de inrichting is zodanig
ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen
of en op welke wijze aan de in de voorgaande leden vermelde
voorwaarden al dan niet wordt voldaan.
Artikel 5d
1. De aanbieder van de afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a,
overhandigt aan de houder van de inrichting voorafgaand aan
de aanvoer een lijst van de door hem gebruikte containers,
kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en registratienummer.
2. Indien
de inhoud van een container, laadbak van een kipwagen of laadruim van
een vaartuig is vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 5c, tweede
lid, aanhef en onderdeel b, overhandigt de aanbieder van de
afvalstoffen aan de houder van de inrichting tevens een gewaarmerkte
kopie van het meetrapport dat door het geaccrediteerde laboratorium met
betrekking tot de vaststelling van het volume is opgemaakt. De
gewaarmerkte kopie bevat tevens het unieke registratienummer, bedoeld
in artikel 5c, vijfde
lid.
3. De aanbieder van afvalstoffen in big bags stelt voorafgaand
aan de aanvoer van de afvalstoffen de houder van de
inrichting in kennis van de aanvoer van afvalstoffen in big
bags en geeft daarbij aan het aantal big bags en de inhoud
per big bag.
Artikel 5e
Voor de bepaling van het verschuldigde tarief van de
afvalstoffenbelasting over de aangevoerde afvalstoffen, bedoeld
in artikel 5a, wordt
te allen tijde de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in
artikel 5c, vierde
lid, is vermeld, onderscheidenlijk die welke op
de voet van artikel 5c, zevende
lid, op de big bag is aangebracht.
Artikel 6
1.
De teruggaaf van de belasting, bedoeld in
18b, eerste lid, van de wet, wordt
uitsluitend verleend aan degene die beschikt over een door de inspecteur
afgegeven vergunning, waarin nadere voorwaarden kunnen worden gesteld ter
vaststelling van de betrokken hoeveelheid stoffen, preparaten of andere
producten ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd.
2.
Met betrekking tot de aanvraag van de vergunning, bedoeld in het
eerste lid is
artikel 2, zesde tot en met achtste
lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Het tijdvak waarover de teruggaaf wordt verleend is het
kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak
aanwijzen.
4.
Een verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na afloop
van het tijdvak, bedoeld in het derde lid.
Artikel 6a
Voor de toepassing van artikel 18c, eerste lid, van de
wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor
tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet op de omzetbelasting 1968 is
gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die
vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.
Hoofdstuk IV Brandstoffenbelasting
Artikel 6b
1.
Het verzoek, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de
wet, wordt uiterlijk ingediend op de
laatste dag voor de aanvang van het eerste tijdvak waarop
het verzoek betrekking heeft.
2.
Op het verzoek is artikel 2, zevende en achtste
lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
De beschikking wordt gegeven onder de voorwaarde dat in de
administratie van elke partij kolen de energie-inhoud en het
koolstofgehalte wordt vastgelegd.
4.
De inspecteur kan de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de
wet, intrekken bij voor bezwaar vatbare
beschikking indien de administratie niet langer voldoet aan
het derde lid.
5.
In het geval waarin de beschikking op grond van het vierde
lid is ingetrokken, kan een hernieuwd verzoek pas vijf jaren
na die intrekking worden ingewilligd.
Artikel 6c
1. De vrijstelling, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt
verleend indien degene die kolen gebruikt een verklaring heeft overgelegd
aan degene die die kolen aan hem heeft geleverd, dat hij die kolen gebruikt
op de in artikel 26, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.
2. Geen vrijstelling wordt verleend indien de in het eerste lid
bedoelde kolen worden gebruikt in een installatie
voor het opwekken van elektriciteit met een elektrisch
vermogen van minder dan 60kW.
3. In het geval waarin de kolen aan de gebruiker zijn
afgeleverd, wordt de vrijstelling, bedoeld in artikel 26, derde lid,
van de wet, verleend, indien degene die de kolen gebruikt een
verklaring heeft overgelegd aan degene die de kolen aan hem heeft
geleverd, dat hij de kolen gebruikt op de in artikel 26, derde lid, van
de wet bedoelde wijze.
4. Degene die de kolen gebruikt richt zijn administratie zodanig in dat daarin
op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling,
bedoeld in artikel 26, eerste en derde lid, van de wet van belang zijnde bedrijfshandelingen.
5. Indien de belastingplichtige zelf de kolen
gebruikt op de in artikel 26, eerste of derde lid, van de wet bedoelde
wijze is het vierde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking
tot de aan diens administratie te stellen
eisen.
Artikel 7
1. Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in
artikel 27 van de wet, wordt verleend is het kalenderkwartaal. De
inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.
2. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken:
a.na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin de kolen
anders dan als brandstof of voor
duaal
gebruik zijn aangewend;
b.nadat de kolen de in artikel 27, tweede lid, van de wet bedoelde bestemming
hebben gevolgd.
3. Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfactuur en de relevante
gegevens over de bestemming van de kolen waarop de teruggaaf betrekking heeft
overgelegd.
4. De administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
Artikel 7a
Vervallen
Artikel 7b
1.
Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in
artikel 28, eerste lid, van de wet, wordt verleend is het kalenderkwartaal.
De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.
2.
Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het einde
van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin kolen zijn gebruikt op de
in artikel 28, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.
3.
Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfactuur en de van belang
zijnde gegevens over de bestemming van de kolen waarop de teruggaaf betrekking
heeft overgelegd.
4.
De administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
5.
Artikel 6c, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op
de teruggaaf, bedoeld
in artikel 28, eerste lid, van de wet.
Artikel 8
Vervallen
Hoofdstuk IVA Energiebelasting
Artikel 8a
Het verbruik, bedoeld in artikel 36c, zesde lid, van de wet, van aardgas
en overige gassen blijkt uit de administratie.
Artikel 8aa
1.
Het verzoek om een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger als bedoeld
in artikel 36e, vijfde lid, van de wet bevat de volgende gegevens:
a.naam en adres van de verzoeker;
b.het beoogde tijdstip van aanvang van het fiscaal-vertegenwoordigerschap;
c.naam en adres van de degene die de levering aan de verbruiker verricht
en die niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft
van waaruit de levering wordt verricht (in dit artikel: buitenlandse leverancier).
2.
Een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger wordt slechts verleend
indien de verzoeker:
a.in Nederland woont of is gevestigd;
b.in de afgelopen vijf jaren niet wegens overtreding van de wettelijke
bepalingen inzake rijksbelastingen dan wel douane onherroepelijk is veroordeeld;
c.een administratie voert die voldoet aan bij ministeriële regeling
te stellen voorwaarden;
d.naar het oordeel van de inspecteur voldoende solvabel is.
3.
De verlening van een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger is
tevens gebonden aan de voorwaarde dat de verzoeker optreedt voor alle leveringen
als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van de wet. De inspecteur kan op verzoek
hiervan afwijken.
4.
De inspecteur kan de vergunning intrekken of wijzigen:
a.op verzoek van de fiscaal vertegenwoordiger met schriftelijke instemming
van de buitenlandse leverancier;
b.op verzoek van de buitenlandse leverancier;
c.indien de fiscaal vertegenwoordiger niet meer voldoet aan de aan de
vergunning gebonden voorwaarden.
De buitenlandse leverancier wordt van de intrekking van de vergunning
in kennis gesteld, alsmede van de gronden waarop deze berust.
Artikel 8ab
1. De tarieven voor zakelijk verbruik, bedoeld in artikel 36i, eerste lid,
onderdelen d en g, van de wet, zijn van toepassing indien de verbruiker een
verklaring heeft overgelegd aan degene die het aardgas of de elektriciteit
aan hem levert, dat het verbruik van dat aardgas of die elektriciteit zakelijk
verbruik betreft als bedoeld in artikel 36i, zevende lid, van de wet.
2. De verbruiker dient:
a.zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke
wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de toepassing van het tarief
voor zakelijk verbruik van belang zijnde bedrijfshandelingen;
b.ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas of elektriciteit waarop
de tarieven bedoeld in het eerste lid zien, deze hoeveelheid te meten met
behulp van meters indien het aardgas of de elektriciteit mede betrokken wordt
voor niet-zakelijk verbruik als bedoeld in artikel 36i, achtste lid, van de
wet.
3. Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van de
tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden onmiddellijk gemeld aan degene
die het aardgas of de elektriciteit levert.
Artikel 8ac
In de gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of,
indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag
wordt ontvangen, dient bij de berekening van het voorschot naar
evenredigheid rekening te worden gehouden met de
belastingvermindering, bedoeld in artikel 36j, eerste lid, van de wet.
Artikel 8b
1.
De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet, wordt
verleend indien degene die producten als bedoeld in artikel 36b, eerste lid,
onderdelen d tot en met f, van de wet gebruikt een verklaring heeft overgelegd
aan degene die het desbetreffende product aan hem heeft geleverd, dat hij
dat product gebruikt op de in artikel 36k, eerste lid, van de wet bedoelde
wijze.
2.
Geen vrijstelling wordt verleend indien de in
artikel 36k, eerste lid, van de
wet bedoelde installatie een elektrisch
vermogen heeft van minder dan 60 kW.
3.
De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, derde lid, van de wet, wordt
verleend indien degene die de elektriciteit gebruikt een verklaring heeft
overgelegd aan degene die die elektriciteit aan hem heeft geleverd, dat hij
die elektriciteit gebruikt op de in artikel 36k, derde lid, van de wet bedoelde
wijze.
4.
De vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, vierde lid, van de wet, wordt
verleend indien degene die het aardgas of de overige gassen gebruikt een verklaring
heeft overgelegd aan degene die dat aardgas of die overige gassen aan hem
heeft geleverd dat hij dat aardgas of die overige gassen gebruikt op de in
artikel 36k, vierde lid, van de wet bedoelde wijze.
5.
Degene die aardgas, overige gassen of elektriciteit gebruikt op een wijze
waarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 36k, eerste, derde of vierde
lid, van de wet wordt verleend dient:
a.zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke
wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de desbetreffende vrijstelling
van belang zijnde bedrijfshandelingen;
b.ter vaststelling van de hoeveelheid product waarop de vrijstelling
ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van meters indien het desbetreffende
product mede betrokken wordt voor andere doeleinden.
6.
Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van een
vrijstelling als bedoeld in artikel 36k, eerste, derde of vierde lid, van
de wet worden onmiddellijk gemeld aan degene die het aardgas, de overige gassen
of de elektriciteit levert.
Artikel 8c
1.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, eerste lid, van de wet
kan worden gedaan na afloop van elke
kalendermaand, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen
dertien weken na het einde van het kalenderjaar.
2.
De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen
verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en
indien de administratie van degene die om teruggaaf
verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
3.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, derde lid, van de
wet wordt uiterlijk gedaan binnen
dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12
maanden.
4.
Ter vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte meet
de gebruiker van de onroerende zaak deze hoeveelheid met
behulp van een warmtehoeveelheidsmeter.
5.
Bij het verzoek om de in het derde lid bedoelde teruggaaf
wordt de afrekening overgelegd die door de exploitant van de
installatie voor blokverwarming of in diens opdracht is
opgemaakt.
6.
Op verzoek van de gebruiker kan de inspecteur onder nader te
stellen voorwaarden toestaan dat de plaatsing van
warmtehoeveelheidsmeters achterwege blijft, indien plaatsing
hiervan om technische dan wel financiële redenen niet in
redelijkheid kan worden gevergd en op een andere wijze tot
een aanvaardbare vaststelling van de hoeveelheid verbruikte
warmte kan worden gekomen.
7.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, vijfde lid, van de
wet, kan worden gedaan na afloop van elke
kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en
dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na
afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.
8.
De in het zevende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen
verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en
indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt
voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
9.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, zevende en twaalfde lid, van de
wet, wordt uiterlijk gedaan binnen dertien
weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.
10.
De in het negende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen
verleend indien de eindfactuur wordt overgelegd.
Artikel 8ca
1.
Het tijdvak waarover een teruggaaf
van belasting als bedoeld in artikel 36l, dertiende, veertiende
of vijftiende lid, van de wet, wordt verleend is het
kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander
tijdvak aanwijzen.
2.
Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken
na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak
waarin
het aardgas, de overige gassen of de elektriciteit is gebruikt op een in artikel
36k, eerste, derde of vierde lid, van de wet bedoelde wijze.
3.
Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en
de van belang zijnde gegevens en verklaringen over de
bestemming van het aardgas,
de overige gassen of de elektriciteit waarop de teruggaaf betrekking
heeft, worden overgelegd en indien de administratie van
degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
4.
Artikel 8b, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing op de teruggaaf,
bedoeld in artikel 36l, dertiende lid, van de wet.
5.
Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, zestiende lid, van
de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op
teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop
van de verbruiksperiode van 12 maanden.
Artikel 8d
Voor de toepassing van artikel 36m, eerste lid, van de
wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor
tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf
verleend voorzover ter zake van die vorderingen teruggaaf van
omzetbelasting wordt verleend.
Artikel 8e
Vervallen
Artikel 8f
De administratie van een installatie waarin zuivere biomassa zodanig
wordt verwerkt dat daaruit elektriciteit wordt opgewekt, of waarin stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas of biogas wordt gewonnen, dient te voldoen aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
Artikel 8g
Vervallen.
Artikel 8h
Vervallen.
Artikel 8i
Vervallen
Artikel 8ia
Vervallen
Artikel 8j
Vervallen
Hoofdstuk V Slotbepalingen
Artikel 9
Vervallen.
Artikel 10
Vervallen.
Artikel 11
Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de
bepalingen van de Wet belastingen op
milieugrondslag, waarin dit besluit zijn
grondslag vindt, in werking treden.
Artikel 12
Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit belastingen
op milieugrondslag.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende
nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
's-Gravenhage
23 december 1994
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
de negenentwintigste december 1994
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager